De geo tweede fase werkboek

Page 1

Wereld/Aarde (Over)leven in Europa

Aardrijkskunde voor de tweede fase Werkboek havo


Werkboek havo

Wereld/Aarde (Over)leven in Europa

drs. J.H. Bulthuis en A. Peters Eindredactie: drs. J.H.A. Padmos De Geo voor de tweede fase wordt geschreven door een auteursteam: drs. J.H. Bulthuis, drs. H.M. van den Bunder, drs. G. Gerits, drs. I.G. Hendriks, drs. J.H.A. Padmos, A. Peters en B. van Wanrooij


Vormgeving DATBureau, Amsterdam Opmaak DeltaHage bv, Den Haag Cartografie EMK, Deventer Technisch tekenwerk Tiekstra Media, Groningen

ThiemeMeulenhoff ontwikkelt leermiddelen voor Primair Onderwijs, Voortgezet Onderwijs, Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie en Hoger Onderwijs Meer informatie over ThiemeMeulenhoff en een overzicht van onze leermiddelen: www.thiememeulenhoff.nl of via onze klantenservice (088) 800 20 15 ISBN 978 90 06 43589 4 Vierde druk, derde oplage, 2012 © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2010

Fotoresearch Lineair, Arnhem Over de omslagfoto Druivenplukkers in Portugal (Douro-Dal, district Vila Real)

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16 Auteurswet j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl., dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl. De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

Deze uitgave is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw voor het gebruikte papier op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.


Inhoud Instaptoets

Europa

Europa

MIddellandse Zeegebied

MIddellandse Zeegebied

4

1

Overleven in Europese landschappen

1.1 1.2 1.3

Van plaggenhut naar wereldboer 9 Cultuurlandschappen in Europa 13 Het platteland: verval of herstel? 15 Afsluiting 20 Extra 21 Proeftoets 23

2

Landbouw, landschap en liberalisering

2.1 2.2 2.3

Op bezoek bij de boer 27 Landbouw en platteland in Europa Bergboeren en polderkoeien 36 Afsluiting 42 Extra 44 Proeftoets 47

3

Verder kijken dan de costa’s

3.1 3.2 3.3

Kennismaking met het Middellandse Zeegebied Het Middellandse Zeeklimaat 59 Menselijke invloeden 64 Afsluiting 67 Extra 68 Proeftoets 71

4

Op de grens van continenten

4.1 4.2

Actieve aarde 75 Een kwetsbaar ecosysteem Afsluiting 87 Extra 88 Proeftoets 92 Proefexamen 98 Bronvermelding 104 Methodeoverzicht 105

82

33

50

74

54

7

25


4

Instaptoets

Instaptoets Met deze toets kun je voor jezelf testen of je nog weet wat je moet weten om aan dit domein te kunnen beginnen. De vragen gaan over begrippen en verschijnselen die in de onderbouw aan de orde zijn geweest. Toets online Je kunt deze toets ook maken op www.degeo-online. Als je de digitale instaptoets maakt, kun je bij elke vraag de bijbehorende theorie uit de onderbouw oproepen.

W1 Grondsoorten in Nederland.

Vraag 1 Gebruik W1. In Nederland liggen niet overal dezelfde grondsoorten aan de oppervlakte. Zet in W1 achter de cijfers 1 t/m 7 de juiste grondsoort. Kies uit: zeeklei, hoogveen, laagveen, duinzand, dekzand, lรถss en rivierklei.


5

Instaptoets

Vraag 2 Van welke van de volgende grondsoorten in Nederland wordt het grootste deel gebruikt als grasland? A Löss. B Zeeklei. C Zand. D Veen.

Proeftoets

Vraag 3 Hoe noem je een landschap dat onder invloed van de mens is gevormd? A Een cultuurgrond. B Een cultuurlandschap. C Een terpenlandschap. D Een laagveenontginning. Vraag 4 Het begrip ‘landbouw’ is een verzamelnaam voor vier verschillende soorten agrarische activiteiten. Welke vier activiteiten vallen onder dit begrip? .............................................................. ..............................................................

Vraag 5 Landbouwers hebben in vrijwel alle landen het grootste deel van het oppervlak in gebruik. Toch zijn zelfs in plattelandsgebieden de landbouwers niet de enige gebruikers van de ruimte. Geef twee voorbeelden van andere veelvoorkomende ruimtegebruikers op het platteland. .............................................................. ..............................................................

Vraag 6 a Hoe noem je een akkerbouwbedrijf waar per hectare veel is geïnvesteerd in machines en andere apparatuur? A Arbeidsintensief. B Kapitaalintensief. C Kennisintensief. b Waarom leidt kapitaalintensivering tot extensivering van de arbeid? ..............................................................

Vraag 8 Welke van de volgende drie beweringen is/zijn juist? Bewering I: De Europese Unie (EU) wordt gevormd door 15 landen. Bewering II: Binnen de EU zijn vrijwel geen handelsbelemmeringen meer, zoals invoerrechten. Bewering III: Tussen de EU en niet-lidstaten bestaan geen handelsbelemmeringen. ..............................................................

Vraag 9 a Om te produceren, gebruikt een boer als input drie productiemiddelen. Welke zijn dat? ..............................................................

b Welke twee producten zijn de output van de commerciële intensieve veeteelt (de bio-industrie) in de Nederlandse dekzandgebieden? ..............................................................

Vraag 10 Tweederde van het Nederlandse grondoppervlak is in gebruik bij de landbouw. Zowel in Hoog-Nederland als in Laag-Nederland wordt veruit het grootste deel van de bodem gebruikt voor landbouwactiviteiten. In HoogNederland is dat 66%, in Laag-Nederland zelfs 74%. Waarom is het percentage in het dichtbevolkte LaagNederland hoger dan in Hoog-Nederland? A In Laag-Nederland komen veel intensieve glastuinbouwbedrijven voor. B In Hoog-Nederland liggen veel meer natuurgebieden. C Hoog-Nederland is veel meer verstedelijkt. D In Laag-Nederland is er een veel grotere afzetmarkt voor landbouwproducten. Vraag 11 Bekijk W2 en beschrijf wat er met de Middellandse Zee zal gebeuren in de toekomst. Geef een korte toelichting op je antwoord. .............................................................. ..............................................................

..............................................................

W2 De toekomst van de Middellandse Zee. Vraag 7 Waar verwacht je over het algemeen een intensief grondgebruik? A Dicht bij steden. B In een hooggebergte. C Bij hoge grondprijzen. D Ver van de steden af. E Bij lage grondprijzen. F In dunbevolkte regio’s.


6

Instaptoets

Vraag 12 Hoeveel inwoners heeft het Middellandse Zeegebied? A 50 miljoen. B 400 miljoen. C 1 miljard. D 3 miljard. Vraag 13 Hoe wordt het Middellandse Zeeklimaat volgens het klimaatsysteem van KĂśppen aangegeven? A Cs-klimaat. B Cf-klimaat. C Cw-klimaat. D Ds-klimaat. Vraag 14 Noteer achter de letters A tot en met E uit de volgende tekst de ontbrekende begrippen. Kies uit: beregening, druppelirrigatie, verzilting, oppervlakteberegening en irrigeren.

Om in droge gebieden landbouw te kunnen bedrijven, moeten de boeren kunstmatig water aanvoeren. Dat noem

je (A) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Wanneer op grote schaal water opgebracht wordt, is er het gevaar van

(B) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Om dit te voorkomen, is het beter om aan

(C) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . te doen dan aan (D) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . , waarbij het water via kanaaltjes of sloten wordt aangevoerd, of

(E) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . waarbij een buizenstelsel met sproeiers het water aanvoert.

Vraag 15 Trek lijnen tussen de begrippen en hun juiste betekenis. 1 slenk A Het onder elkaar wegduiken van platen. 2 eruptie B Het afslijpen van de aardkorst. 3 erosie C Vloeibaar gesteente in de aarde. 4 subductie D Uitbarsting. 5 magma E Gebergte dat ontstaat door botsing van twee platen. 6 lava F Een stuk van de aardkorst dat wegzakt. 7 plooiingsgebergte G Vloeibaar gesteente dat over het aardoppervlak wegvloeit. Vraag 16 Als er veel dieren op een uitgebreid oppervlak worden gehouden en er verhoudingsgewijs weinig arbeid en/of kapitaal worden geĂŻnvesteerd, spreek je van A extensieve veeteelt. B intensieve veeteelt.

Vraag 17 Welke begroeiing is niet typisch voor het Middellandse Zeegebied? A Maquis. B Kurkeik. C Cipres. D Eik. Vraag 18 Welke beweringen zijn juist? Bewering I: Landen in het Middellandse Zeegebied hebben regelmatig last van aardbevingen. Bewering II: De gebergten in deze landen zijn ontstaan als gevolg van de platentektoniek. A Bewering I is juist, bewering II is onjuist. B Bewering I is onjuist, bewering II is juist. C Beide beweringen zijn juist. D Beide beweringen zijn onjuist. Vraag 19 In het Middellandse Zeegebied komen tal van milieuproblemen voor. Welke zijn als gevolg van menselijke activiteiten ontstaan? A Kustvervuiling. B Verzilting als gevolg van irrigatie. C Toenemend broeikaseffect door vulkaanuitbarstingen. D Verwoestijning. E Bodemerosie. F Aardverschuivingen. G Bosbranden als gevolg van blikseminslag. Vraag 20 Noteer achter de letters A tot en met D de ontbrekende begrippen.

Door de toegenomen

(A) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . na 1960 is het aantal toeristen in het Middellandse Zeegebied enorm gestegen. Daardoor verbleven er steeds meer mensen op dezelfde plek. Dat verschijnsel noem je

(B) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Dit soort toerisme heeft drie kenmerken. Ten eerste kent het toerisme enorme pieken. In het Middellandse Zeegebied valt het

(C) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . in de maanden juli en augustus, wanneer mensen massaal op vakantie gaan. Ten tweede spelen de grote internationale reisorganisaties een grote rol. Ze bezitten veel

(D) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Het derde kenmerk is dat de mensen georganiseerd, dus via een reisbureau, op vakantie gaan.


7

Oriëntatie

1

Overleven in Europese landschappen

Oriëntatie

Inleiding Dit hoofdstuk gaat over de grote veranderingen in de landelijke gebieden in het Europa van de afgelopen eeuw. Deze hebben te maken met de ontwikkeling van de economie en de reactie van de landbouw daarop met drie belangrijke processen: schaalvergroting, mechanisering en specialisatie. Deze processen leidden tot een aantasting van het traditionele landschap en een vermindering van de leefbaarheid van het platteland. Om de leefbaarheid van het landelijk gebied te verbeteren, zijn plannen nodig waarin onder andere de ruimtelijke kwaliteit van het landschap wordt vastgesteld.

Hoofdvraag Tot welke veranderingen in het Europese cultuurlandschap en tot welke problemen in de plattelandsgebieden heeft de ontwikkeling van de landbouw gedurende de afgelopen eeuw geleid? Deelvragen 1 Op welke manier veranderden de landbouw en het landschap op de Nederlandse zandgronden en hoe komt dat? 2 Wat verklaart de grote omvang van de nietgrondgebonden landbouw in Nederland? 3 Waardoor worden de grote Europese landschappen gekenmerkt en hoe kan de grote verscheidenheid in landschappen worden verklaard? 4 Waarom is het bepalen van de ruimtelijke kwaliteit van landschappen belangrijk? 5 Waarom vormen schaalvergroting, mechanisatie en specialisatie een bedreiging voor het platteland? 6 Hoe probeert de overheid de aantasting van de leefbaarheid van het platteland te stoppen?

Opdracht 1 Om een eerste indruk te krijgen van dit hoofdstuk, bekijk je in je studieboek: – de indeling aan de hand van de paragraaftitels en de tussenkopjes, – de inleiding van het hoofdstuk, – de figuren met bijschriften.

Opdracht 2 Het zichtbare landschap K Dit hoofdstuk gaat over landschappen, boeren en platteland in Europa. Bekijk de foto’s in paragraaf 1.2 van je studieboek. Noteer in W1 op de volgende pagina bij elke foto het land waar de foto genomen is en welke tak van landbouw op de foto is afgebeeld. Kies uit: akkerbouw, veeteelt, tuinbouw, bosbouw en gemengd bedrijf. Geef in de rechterkolom een korte omschrijving van het zichtbare landschap op de foto. Let daarbij op – grondgebruik (grasland, akkerbouwgewas, bos, enzovoort); – open, halfopen of gesloten; – reliëf. Opdracht 3 Landschappen in de atlas V Lees achter in je studieboek in het ‘Overzicht vaardigheden en werkwijzen’ onder 3 de tekst met het kopje ‘Kaarttypen’. Vergelijk GB 20 met GB 59. Welke van de volgende uitspraken zijn juist? I De meest intensieve landbouw vind je op de Nederlandse zandgronden. II De meeste runderen vind je in Laag-Nederland. III De varkenshouderij is oververtegenwoordigd in HoogNederland. IV De hoogste concentratie akkerbouw vind je op de zeeklei. ..............................................................

Opdracht 4 Bedrijfsbeëindiging en schaalvergroting V Lees achter in je studieboek in het ‘Overzicht vaardigheden en werkwijzen’ onder 3 de tekst met het kopje ‘Kaarttypen’. a Beschrijf met behulp van GB 59M wat er is gebeurd met het absolute en het relatieve aantal boeren (agrarische bedrijfshoofden) sinds 1980. .............................................................. ..............................................................

b Welke conclusie kun je op basis van je antwoord op vraag a trekken over de gemiddelde agrarische bedrijfsgrootte in Nederland? ..............................................................

c Welke kaart op GB 59 kun je aanvoeren als bewijs voor je antwoord op vraag b en wat laat die kaart zien? .............................................................. ..............................................................


8

1 Overleven in Europese landschappen

W1 Kenmerken foto's paragraaf 1.2 Foto openingsfoto

Land of gebied Nederland

Tak van landbouw veeteelt/akkerbouw

Uiterlijk van het landschap – vlak grasland met bossen – open landschap – vlak en (verderop) heuvelland

1.8

...............................

..............................

.................................... .................................... .................................... ....................................

1.9

...............................

..............................

.................................... .................................... .................................... ....................................

1.11A

...............................

..............................

.................................... .................................... .................................... ....................................

1.11B

...............................

..............................

.................................... .................................... .................................... ....................................

1.11C

...............................

..............................

.................................... .................................... .................................... ....................................

1.11D

...............................

..............................

.................................... .................................... .................................... ....................................

Opdracht 5 Landbouw en BBP K/V Lees achter in je studieboek in het ‘Overzicht vaardigheden en werkwijzen’ onder 3 de tekst met het kopje ‘Kaarttypen’. a Welk verband valt je op als je GB 90D vergelijkt met GB 90A?

.............................................................. .............................................................. .............................................................. .............................................................. ..............................................................

b Welke processen zullen de arme regio’s in Europa ongetwijfeld doormaken als het BBP daar gaat stijgen? A Bedrijfsverkleining. B Schaalvergroting. C Arbeidsintensivering. D Mechanisering. E Specialisatie.


9

1.1 Van plaggenhut naar wereldboer

1.1

Van plaggenhut naar wereldboer

Deelvragen 1 Op welke manier veranderden de landbouw en het landschap op de Nederlandse zandgronden en hoe komt dat? 2 Wat verklaart de grote omvang van de nietgrondgebonden landbouw in Nederland?

Opdracht 6 Waar ligt welk landschap? K/V Lees achter in je studieboek in het ‘Overzicht vaardigheden en werkwijzen’ onder 3 de tekst met het kopje ‘Kaarttypen’. Gebruik W2 en GB 20. In Nederland ligt een zestal landschappen. Deze zijn op W2 aangegeven. a Op basis van welk kenmerk worden deze landschappen van elkaar onderscheiden? ..............................................................

b Zet in W2 achter de cijfers 1 t/m 6 de naam van het bijbehorende landschap. c Kleur de hoogveengebieden op W2 paars en leg met behulp van GB 44 uit waarom de meeste hoogveenlandschappen eigenlijk tot de zandlandschappen moeten worden gerekend. .............................................................. .............................................................. ..............................................................

Opdracht 8 Intensieve landbouw K/I/V Lees achter in je studieboek in het ‘Overzicht vaardigheden en werkwijzen’ onder 3 de tekst met het kopje ‘Kaarttypen’. Gebruik GB 59. a GB 59A laat zien hoe de intensieve landbouw verspreid is over Nederland. Het meest intensief is de landbouw in het zuidelijke deel van de Randstad. Met welk bedrijfstype hangt dit samen? A De intensieve rundveehouderij. B De varkensteelt. C De pluimveeteelt. D De glastuinbouw. b Met welke maatstaf wordt de intensiviteit van de landbouw in een gebied vastgesteld en vergeleken met de intensiviteit in een ander gebied? ..............................................................

c Welke twee agrarische bedrijfstakken vallen min of meer samen met de hoge intensiviteit van de landbouw in Zuidoost-Nederland? .............................................................. ..............................................................

d De aanwezigheid van de bio-industrie als vorm van nietgrondgebonden intensieve veeteelt is voor een deel te danken aan de aanwezigheid van de haven van Rotterdam. Leg uit waarom de diepzeehaven van Rotterdam van belang is voor de intensieve veehouderij. ..............................................................

Opdracht 7 Veranderd grondgebruik I/V Lees achter in je studieboek in het ‘Overzicht vaardigheden en werkwijzen’ onder 3 de tekst met het kopje ‘Kaarttypen’. Gebruik GB 32 en GB 33. a Vergelijk GB 32 met GB 33. Wat zijn de twee opvallendste veranderingen in grondgebruik in de periode tussen 1900 en 2004? .............................................................. .............................................................. .............................................................. ..............................................................

b Geef twee redenen waardoor de oppervlakte landbouwgrond in de afgelopen eeuw toenam. .............................................................. .............................................................. .............................................................. ..............................................................

.............................................................. .............................................................. .............................................................. ..............................................................

e Geef twee andere redenen die de grote omvang van de bioindustrie in Zuidoost-Nederland verklaren. .............................................................. .............................................................. .............................................................. ..............................................................


10

1 Overleven in Europese landschappen

W2 De ligging van de zes Nederlandse landschappen.


11

1.1 Van plaggenhut naar wereldboer

W3 Het esdorp Gasteren bij Assen.

e Het gebied rond Gasteren bevat tegenwoordig grootschalige, open landschapseenheden en kleinschalige, gesloten landschapseenheden. Welke landschapseenheid op het kaartje (zie vraag b) is het meest open en grootschalig en hoe zie je dat? .............................................................. .............................................................. .............................................................. ..............................................................

f

Geef twee redenen waarom dit landschapsonderdeel ook in de toekomst waarschijnlijk zijn openheid zal behouden. .............................................................. .............................................................. .............................................................. ..............................................................

Opdracht 9 Een Drents esdorp K/I/V Lees achter in je studieboek in het ‘Overzicht vaardigheden en werkwijzen’ onder 3 de tekst met het kopje ‘Kaarttypen’. Gebruik figuur 1.2 en 1.3 uit je studieboek en W3. a De hoogteverschillen binnen het noordelijke zandlandschap zijn betrekkelijk klein. Hoe groot is het maximale hoogteverschil tussen het hoogste punt op de Gasterense Zuidesch en het beekdal van het Oudemolense Diep? ..............................................................

Opdracht 10 Nieuwe functie bedreigd K/V Lees achter in je studieboek in het ‘Overzicht vaardigheden en werkwijzen’ onder 3 de tekst met het kopje ‘Kaarttypen’. Gebruik GB 69 en de figuren 1.2 t/m 1.5 uit je studieboek. a De Gasterse Duinen en het Voortse Veen hebben hun vroegere economische functie verloren. Welke functie vervulden deze gebieden honderd jaar geleden en welke functies zijn daarvoor in de plaats gekomen? .............................................................. .............................................................. .............................................................. ..............................................................

b In het landschap rond Gasteren kon je honderd jaar geleden drie duidelijk verschillende eenheden onderscheiden. Welke waren dat? Geef ze op W3 duidelijk aan met een arcering of een kleur. .............................................................. ..............................................................

c Leg uit waarom men indertijd sprak over ‘veeteelt in dienst van de akkerbouw’. .............................................................. .............................................................. ..............................................................

d Verklaar de nabije ligging van het dorpje Gasteren ten opzichte van de twee essen en gebruik daarbij het begrip arbeidsintensief. .............................................................. .............................................................. ..............................................................

.............................................................. ..............................................................

b Het functioneren van een modern landbouwbedrijf vormt een bedreiging voor de nieuwe functies van het voormalige veld. Noteer twee van deze bedreigingen en de gevolgen ervan voor de Gasterse Duinen en het Voortse Veen. .............................................................. .............................................................. .............................................................. .............................................................. .............................................................. ..............................................................


12

1 Overleven in Europese landschappen

Opdracht 11 Duurzame veehouderij K Bekijk de figuren 1.2 t/m 1.5 in je studieboek. De tegenwoordige veehouderij op de zandgronden is minder duurzaam dan vroeger toen de veeteelt in dienst stond van de akkerbouw. Ontleen aan de figuren drie argumenten waarom de tegenwoordige veehouderij minder duurzaam is. .............................................................. .............................................................. .............................................................. .............................................................. .............................................................. .............................................................. ..............................................................

Terugblik op paragraaf 1.1 Hieronder is een deel van paragraaf 1 samengevat. Maar in deze samenvatting ontbreekt een groot aantal woorden en begrippen. Maak het verhaal compleet door de ontbrekende tekst in te vullen. Deze terugblik is ook een test die je kan helpen op de juiste manier te leren. Als het invullen van de tekst hieronder je veel moeite kost, maak dan gebruik van de volgende studietip: Lees om te beginnen de inleiding van het hoofdstuk in je werkboek. Daarin wordt met behulp van een hoofdvraag en deelvragen aangegeven waar het in dit subdomein om zal gaan. Begin met het maken van de opdrachten tijdens de les. De opdracht die jou vraagt om de leertekst te bestuderen, kun je het best thuis of in een andere rustige ruimte uitvoeren. Lees daarbij eerst de tekst van het hoofdstuk oppervlakkig door. Lees daarna de eerste paragraaf zorgvuldig. Houd daarbij pen en papier bij de hand en schrijf korte zinnen en trefwoorden op die de kern van de tekst weergeven.

..............................................................

, waar landbouw en natuur worden gecombineerd. Deze herinrichting zal worden uitgevoerd op basis van een

Online opdracht

..............................................

Opdracht 12 Ontmenging en specialisatie I a Is de volgende uitspraak juist of onjuist? Het proces van ontmenging in de landbouw is een voorbeeld van specialisatie.

..............................................

, waarin

– . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . plaatsvindt van gronden; – herstel van beken;

..............................................................

tart Google Earth op en tik ‘Gasteren’ in. Vergelijk het S landschap met figuur 1.3 in je studieboek en bekijk ook de Panoramio-foto’s. b Leg met behulp van W3 en de kaart op Google Earth uit waarom er in de beekdalen geen gespecialiseerde veehouderijbedrijven zijn gevestigd.

De herinrichting rond Broekheurne vindt plaats in een

– . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Dankzij de Rood voor Rood-subsidie kunnen ..............................................................

worden vervangen door gebouwen met een andere functie, bijvoorbeeld recreatie.  De kunstmest voorkwam de voorspelde . Moderne meststoffen maakten een einde aan de traditionele

..............................................................

..............................................

..............................................................

op de zandgronden. Heidevelden werden omgespit, bemest en omgetoverd tot vlakke en eenvormige landbouwgebieden. Dankzij de inzet van steeds meer landbouwmachines nam de ..............................................

c In de akkerbouw op de essen is sprake van een verschuiving in de verbouwde gewassen. Welke verschuiving vond sinds de zestiger jaren van de vorige eeuw plaats? Leg uit hoe deze verschuiving past in een bedrijfssysteem waarbij de akkerbouw in dienst staat van de veeteelt.

toe. Overbodig geworden landarbeiders trokken naar de steden. Ze werden gevolgd door veel kleine boeren, die

..............................................

.............................................................. ..............................................................

het proces van . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

.............................................................. .............................................................. ..............................................................

en de bijbehorende . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . niet konden bijhouden. Dankzij de kunstmest konden de boeren zich gaan

..............................................

Online extra Kijk op www.degeo-online.nl voor extra materiaal zoals filmpjes, animaties en interessante links bij deze paragraaf.

. Er vond

een proces van . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . plaats waardoor sommige bedrijven zich volledig op de akkerbouw gingen richten.


13

1.2 Cultuurlandschappen in Europa

1.2

Cultuurlandschappen in Europa

Deelvragen 3 Waardoor worden de grote Europese landschappen gekenmerkt en hoe kan de grote verscheidenheid in landschappen worden verklaard? 4 Waarom is het bepalen van de ruimtelijke kwaliteit van landschappen belangrijk?

c Is de landbouw in een terrassenlandschap arbeidsintensief of arbeidsextensief van aard? ..............................................................

d Geef drie argumenten voor je antwoord op vraag c. .............................................................. ..............................................................

Opdracht 13 Ontstaan van landschappen K/I/V Bestudeer de tekst en de figuren van paragraaf 1.2. Gebruik GB 43 en 45 en lees achter in je studieboek in het ‘Overzicht vaardigheden en werkwijzen’ onder 3 de tekst met het kopje ‘Kaarttypen’. Het landschap op de foto in de inleiding van deze paragraaf is genomen vanaf het dorp Ooij in zuidwaartse richting naar Beek bij Nijmegen. a Welke twee natuurkrachten hebben de basis van dit cultuurlandschap gevormd?

.............................................................. .............................................................. .............................................................. ..............................................................

b Welke landschapsvormen zijn volgens GB 45 door deze twee natuurkrachten gemaakt?

Het terrassenlandschap van figuur 1.7 ligt in de dichtbevolkte Spaanse zuidkust. Soortgelijke landschappen zijn te vinden in de lege binnenlanden van Zuid-Italië en op veel Griekse eilanden. Juist in dunbevolkte en afgelegen streken staat het behoud van deze cultuurlandschappen op het spel. e Leg uit waarom juist in deze gebieden de landschappelijke kwaliteit in gevaar is. Je antwoord moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten.

..............................................................

..............................................................

..............................................................

..............................................................

..............................................................

..............................................................

c Hoewel de invloed van de natuur op dit landschap nog goed zichtbaar is, gaat het toch duidelijk om een cultuurlandschap. Aan welke twee elementen op de foto kun je dat zien?

..............................................................

..............................................................

.............................................................. ..............................................................

Opdracht 14 Terrassenlandschap K/I a Welke drie fysische factoren zijn van invloed geweest op het ontstaan van het terrassenlandschap op figuur 1.7 in je studieboek? ..............................................................

.............................................................. ..............................................................

Opdracht 15 Bocagelandschappen en veeteelt K/I/V Bekijk figuur 1.10 en 1.11C en GB 77A. Lees achter in je studieboek in het ‘Overzicht vaardigheden en werkwijzen’ onder 3 de tekst met het kopje ‘Kaarttypen’. De Europese bocagelandschappen vertonen een zeker verband met de neerslag, het reliëf en de veehouderij als bodemgebruik. a Wat valt je op aan de neerslaghoeveelheid in de bocagelandschappen? ..............................................................

Het Middellandse Zeeklimaat wordt onder andere gekenmerkt door hete, droge zomers. Vooral in de herfst kunnen hevige regens vallen. b Leg uit hoe het terrassenlandschap een antwoord is op deze klimaatomstandigheden.

b Leg het verband uit dat er bestaat tussen de veehouderij als bedrijfstak enerzijds en reliëf en de hoeveelheid neerslag anderzijds.

..............................................................

..............................................................

..............................................................

..............................................................

..............................................................

..............................................................

..............................................................

..............................................................


14

1 Overleven in Europese landschappen

W4 Herinrichting van een perifere regio. De Veenkoloniën behoren tot de grootschaligste akkerbouwgebieden van Nederland. Het oorspronkelijk aaneengesloten hoogveengebied is vrijwel helemaal ontgonnen. Al decennia lang zijn de Veenkoloniën een achterstandsgebied met een hoge werkloosheid. De gemiddelde bedrijfsoppervlakte van de agrarische bedrijven bleek onvoldoende. Bovendien was de bovengrond uitgeput of verdwenen door winderosie. Ook de agrarische industrie verdween. Aardappelmeel- en strokartonfabrieken werden gesloten. Veel inwoners vonden de woonomgeving met de langgerekte lintbebouwing en de stinkende kanalen onaantrekkelijk en trokken weg. In 1983 besloot de overheid tot herinrichting van OostGroningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën. Er kwam hulp voor de agrarische sector door ruilverkaveling en door bestrijding van de winderosie. Boerderijverplaatsing en verharding van de toegangswegen maakten het de boeren gemakkelijker om te werken. Er was subsidie voor de ontwikkeling van bosbouw, tuinbouw en biologische landbouw. De verbetering van de waterbeheersing en de behandeling van afvalwater kregen prioriteit. In de strijd tegen de verdroging is het Bargermeer hersteld. Dankzij de bescherming van natuurgebieden en cultuurhistorische elementen kon de openluchtrecreatie worden bevorderd. Allerlei projecten versterkten de leefbaarheid van de kleine kernen, zoals de bevordering van het openbaar vervoer.

c De toekomstwaarde van de veenkoloniën werd in de jaren zeventig van de vorige eeuw erg negatief beoordeeld. Noteer aan de hand van W4 vier negatieve aspecten van de regio, die weinig vertrouwen in de toekomst gaven. .............................................................. .............................................................. .............................................................. ..............................................................

d Dankzij de herinrichting van het gebied is de toekomstwaarde ervan sterk verbeterd. Noteer in W6 de maatregelen die werden genomen om de toekomstwaarde van het veenkoloniale platteland te vergroten. W6 Maatregelen om de toekomstwaarde van NoordoostNederland te verhogen.

Kwetsbaarheid

........................................

van het gebied

........................................ ........................................ ........................................ ........................................

Duurzaamheid

........................................ ........................................ ........................................

W5 Landschappelijke kwaliteit van een veenkoloniaal landschap.

........................................

Natuurlijkheid

........................................

Openheid

........................................

Hoogteverschillen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Belevingswaarde

........................................

........................................

Leefbaarheid

........................................ ........................................ ........................................ ........................................ ........................................

Opdracht 16 Landschappelijke kwaliteit K/I Lees W4 en bekijk GB 24E-F. Bekijk ook figuur 1.9 in je studieboek. Deze foto is genomen bij het Groningse Kiel-Windeweer. a Beschrijf dit veenkoloniale landschap door W5 in te vullen. b Het bepalen van de belevingswaarde is een subjectieve beoordeling van een landschap. Leg uit waarom een akkerbouwer in Kiel-Windeweer de belevingswaarde van zijn omgeving hoogstwaarschijnlijk positief zal waarderen. .............................................................. .............................................................. ..............................................................

Opdracht 17 Blauwestad K/I/V Gebruik GB 32C-D en figuur 1.9 en 1.10 uit je studieboek. Lees achter in je studieboek in het ‘Overzicht vaardigheden en werkwijzen’ onder 3 de tekst met het kopje ‘Kaarttypen’. Zoals blijkt uit W4 kende Oost-Groningen soortgelijke problemen als de Veenkoloniën. In het gebied ten noorden van het stadje Winschoten heeft men gebruikgemaakt van landschappelijke kenmerken om de toekomstwaarde van het landelijk gebied te versterken. a Welke ruimtelijke ingreep is in het landelijk gebied ten noorden van Winschoten toegepast? .............................................................. ..............................................................


15

1.3 Het platteland: verval of herstel?

b Welke omgevingskenmerken hebben geleid tot de keuze van juist dit gebied voor het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit? .............................................................. .............................................................. ..............................................................

c De landschappen van de open velden in Europa hadden de afgelopen vijftig jaar te maken met het wegtrekken van een groot deel van de plattelandsbevolking. Leg uit dat het vertrekoverschot te maken had met het bedrijfstype van de landbouw in die landschappen. Je antwoord moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten.

2 Heeft het landschap een eigen karakter? Geeft het verblijf in het landschap de bewoner of bezoeker een prettig gevoel? En roept het landschap de wens op om er lang(er) te verblijven? Het antwoord op elk van deze drie vragen is persoonlijk. Het economische belang van de boer bijvoorbeeld, botst gemakkelijk met de wensen van natuurliefhebbers en recreanten. En het idee van wat een prettig gevoel is, verschilt eveneens. ...........................................................

3 Is het landschap voldoende bruikbaar voor de activiteiten van de bewoners, in het bijzonder de boeren? ...........................................................

.............................................................. .............................................................. .............................................................. ..............................................................

b In de loop van de tijd ontstond er een grote verscheidenheid aan landbouwlandschappen, onder invloed van fysische en sociale factoren. Noteer in WT1 kort het trefwoord van drie van elk van deze beide factoren. WT1 Factoren die het landbouwlandschap bepalen.

..............................................................

Terugblik op paragraaf 1.2 a Om landbouwlandschappen met elkaar te kunnen vergelijken en te kunnen beoordelen of ze moeten worden behouden zoals ze zijn, werken planologen met het begrip ruimtelijke kwaliteit. Welke eigenschap hoort bij elk van de volgende omschrijvingen? 1

Is het landschap aan te passen aan de veranderende behoeften van de landbouw en andere menselijke activiteiten en kan het natuurlijke evenwicht in het landschap duurzaam in stand worden gehouden? ...........................................................

1.3

Fysische factoren

Sociale factoren

............................

.............................

............................

.............................

............................

.............................

Online extra Kijk op www.degeo-online.nl voor extra materiaal zoals filmpjes, animaties en interessante links bij deze paragraaf.

Het platteland: verval of herstel?

Deelvragen 5 Waarom vormen schaalvergroting, mechanisatie en specialisatie een bedreiging voor het platteland? 6 Hoe probeert de overheid de aantasting van de leefbaarheid van het platteland te stoppen?

Opdracht 19 Zelfvoorziening K/I/V Gebruik W7 en GB 58. Lees achter in je studieboek in het ‘Overzicht vaardigheden en werkwijzen’ onder 3 de tekst met het kopje ‘Kaarttypen’. a Wat is het economische voordeel voor een land dat zelfvoorzienend is? ..............................................................

Opdracht 18 Ruilverkavelingswet van 1954 K Wat waren de twee belangrijkste redenen voor de Nederlandse regering om in 1954 de Ruilverkavelingswet in te dienen? .............................................................. .............................................................. ..............................................................

.............................................................. ..............................................................


16

1 Overleven in Europese landschappen

b Wat geeft de verticale lijn aan die in W7 getekend is bij 100%? .............................................................. .............................................................. ..............................................................

c Welke conclusie kun je trekken uit W7 en GB 58 als je kijkt naar de toenmalige doelstellingen van het Nederlandse landbouwbeleid?

W7 De mate waarin Nederland kon voorzien in eigen voedselproducten; in 1953, 1966 en 1972. zelfvoorzieningsgraad van: broodgranen voedergranen suiker aardappelen groenten

.............................................................. rund- en kalfsvlees

.............................................................. varkensvlees

.............................................................. .............................................................. ..............................................................

geslacht pluimvee

433%

eieren melk en zuivel

Opdracht 20 Tekort aan granen K Gebruik nogmaals W7. a In welke twee landbouwproducten was Nederland in alle drie de jaren niet zelfvoorzienend?

0

50 100 150 200 250 productie in % van het verbruik percentage in 1953 percentage in 1966 percentage in 1972

..............................................................

b Wat waren de twee redenen waardoor Nederland niet zelf in deze producten kon voorzien? .............................................................. .............................................................. .............................................................. ..............................................................

c Noteer met behulp van W8 nog drie zichtbare veranderingen in het landschap die het gevolg zijn van ruilverkaveling. .............................................................. .............................................................. .............................................................. ..............................................................

Opdracht 21 Ruilverkaveling K/I Gebruik W8 en figuur 1.13 uit je studieboek. Ruilverkavelingen leiden tot grote landschappelijke veranderingen. Een daarvan is de aanleg van verharde wegen. a Kleur de verharde wegen en de straten op W8 rood. b Wat is het grote belang van de aanleg van verharde wegen voor de commerciĂŤle landbouw?

Opdracht 22 Schaalvergroting en mechanisering I Een ruilverkaveling is meer dan het ruilen van land. Het is ook een manier om te komen tot schaalvergroting in de landbouw. Dankzij schaalvergroting is mechanisering van de landbouw mogelijk. a Leg het verband uit tussen schaalvergroting en mechanisering.

..............................................................

..............................................................

..............................................................

..............................................................

..............................................................

..............................................................

..............................................................

..............................................................

.............................................................. ..............................................................

Het klinkt vreemd dat de overheid de landbouwmechanisering bevorderde. Op die manier zouden er immers veel mensen op het platteland werkloos worden en dat lijkt niet in het belang van het land.


17

1.3 Het platteland: verval of herstel?

W8 De ruilverkaveling bij Vriezenveen (1960-1970).

d Aan welke twee veranderingen in W8 kun je zien dat de ruilverkaveling bij Vriezenveen de landbouwmechanisering bevorderde? .............................................................. .............................................................. ..............................................................

W9 Ruilverkaveling in Vlaanderen. Hamme ligt tussen Antwerpen en Gent. De ruilverkaveling Hamme (1.460 ha) duurde ongeveer zestien jaar. In 2000 werd het project afgerond. Een gebied van 76 ha in het beekdal van de Durme werd in de oude staat gehouden. De boeren in het dal kunnen beheersovereenkomsten afsluiten met het oog op een natuurvriendelijker graslandbeheer. Ze krijgen een financiĂŤle vergoeding als ze hun land volgens het beheerscontract gebruiken. Verder werden fiets- en wandelpaden aangelegd, een groot speelterrein, boomsingels, bosjes en rietvelden voor de zuivering van afvalwater.

Opdracht 23 Ruilverkaveling Nieuwe Stijl I Gebruik figuur 1.12 uit je studieboek en lees W9. a Wie van de boeren in figuur 1.12 die voor de ruilverkaveling Hamme hebben gestemd, zullen erg tevreden zijn met het eindresultaat van dit landinrichtingsproject? Leg je antwoord uit. .............................................................. ..............................................................

b Beredeneer waarom de Nederlandse overheid in de tijd van de economische wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog de uitstoot van arbeidskrachten uit de landbouw een goede ontwikkeling vond. Je antwoord moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten. .............................................................. .............................................................. .............................................................. ..............................................................

c Geef nog een argument waarom de Nederlandse overheid en later ook de Europese Gemeenschap het streven naar schaalvergroting ondersteunden. .............................................................. .............................................................. ..............................................................

..............................................................

b Welke twee boeren zullen het minst tevreden zijn en waarom? .............................................................. .............................................................. ..............................................................

en reden voor de grote versnippering van de landbouwE bedrijven rondom Hamme is dat veel boeren voortdurend op zoek zijn naar land om hun arbeid en machines winstgevend te maken. Zodra er grond in de buurt te koop wordt aangeboden, zijn er veel belangstellenden. c Geef een tweede belangrijke reden die de grote versnippering van voor de ruilverkaveling verklaart. ..............................................................


18

1 Overleven in Europese landschappen

d Ontleen aan W9 drie argumenten die duidelijk maken dat het bij Hamme ging om een Ruilverkaveling Nieuwe Stijl.

..............................................................

c De protesterende mensen en groeperingen zullen ongetwijfeld hebben gekeken of de plannen gestopt zouden kunnen worden met een beroep op de EHS. Zoek uit of deze oplossing kans van slagen heeft in het gebied ten noorden van de stad Almelo (GB 39). Leg je antwoord uit.

..............................................................

..............................................................

..............................................................

..............................................................

W10 Overijssel wordt de beerput van Nederland. Opdracht 24 Verdrogingsproblemen K/I/V Gebruik figuur 1.14 uit je studieboek en GB 69. Lees achter in je studieboek in het ‘Overzicht vaardigheden en werkwijzen’ onder 3 de tekst met het kopje ‘Kaarttypen’. a Welk Nederlands landschap kent de grootste mate van verdroging? Geef hiervoor de belangrijkste fysische (natuurlijke) reden. .............................................................. .............................................................. ..............................................................

b Verklaar waarom de verdroging in Nederland de laatste vijftig jaren is toegenomen. Betrek in je antwoord niet de klimaatverandering. .............................................................. .............................................................. .............................................................. ..............................................................

c Een gevolg van verdroging is de afname van de diversiteit in planten- en diersoorten in een gebied. GB 52D laat ook een nadeel voor de landbouw zien. Welk nadeel is dat? ..............................................................

Opdracht 25 Reconstructiegebieden K/I VERDIEPING Gebruik figuur 1.15 in je studieboek en GB 66D. Lees eerst W10. a Welke van de vier zones in figuur 1.15 is aangewezen om de megastallen een plaats te geven? ..............................................................

b De burgers in Salland en Twente zijn bang dat hun gebied de mesthoop van Nederland wordt en ze wijzen op een aantal problemen die de komst van de grootschalige bioindustrie zal meebrengen. Noteer drie van deze mogelijke problemen. .............................................................. ..............................................................

Varkensflats voor 20.000 dieren zijn ze niet gewend in Overijssel. Nergens in Nederland. Maar de andere provincies hebben de reconstructie van het platteland aan regels en maten gebonden. Overijssel wilde daar niet aan toen drie jaar geleden het Reconstructieplan SallandTwente werd vastgesteld. Het plan maakt een groei mogelijk van 800.000 naar 6,5 miljoen varkens. Brabantse veehouders maakten gretig gebruik van de geboden ruimte en dienden aanvragen in voor de bouw van megastallen, waar de varkens in verdiepingen kunnen worden ondergebracht. Verontruste burgers zijn bang dat hun mooie provincie de mesthoop van Nederland zal worden. Het kleinschalige Twentse en Sallandse landschap verdraagt dit soort grootschalige bio-industrie niet, betoogt een inwoner uit Vroomshoop. Het protest van de bewoners kreeg steun van de Partij voor de Dieren, die wees op de eenzijdige productie van soja voor veevoer, die wereldwijd leidt tot vervuiling en hoge kosten voor een goedkoop Nederlands lapje vlees.


19

1.3 Het platteland: verval of herstel?

Terugblik op paragraaf 1.3 Bekijk WT2. Het zeekleilandschap tussen Antwerpen en Gent op het kaartje was volgens boeren 6 en 8 (legenda) hard toe aan een ruilverkaveling. Ze zagen dat de kleine boeren in de omgeving het hoofd niet meer boven water konden houden. Zelf wilden ze graag mechaniseren, maar ze liepen tegen nogal wat problemen op.

b Boer 6 en boer 8 hadden nog meer zaken op hun verlanglijstje staan, teneinde hun bedrijven in de toekomst met een gerust hart aan een opvolger over te doen. Noem twee cultuurtechnische maatregelen die de agrarische structuur rond Hamme kunnen verbeteren. –

.......................................................... ..........................................................

a Ontleen aan het kaartje drie maatregelen die het agrarische landschap voor boer 6 en boer 8 sterk konden verbeteren. –

.......................................................... ..........................................................

.......................................................... ..........................................................

.......................................................... ..........................................................

WT2 Ruilverkaveling werd landinrichting

..........................................................

.......................................................... ..........................................................

c Naderhand kwam er veel kritiek op de manier waarop ruilverkavelingen werden uitgevoerd. De plattelandsverbetering stond in het vervolg niet meer alleen in het teken van de agrarische belangen. Wat is de naam van zo’n ruilverkaveling-nieuwe-stijl en welke belangen kregen daarbij ook aandacht? ..............................................................

0

250

500 km

..............................................................

Online extra Kijk op www.degeo-online.nl voor extra materiaal zoals filmpjes, animaties en interessante links bij deze paragraaf.

kavels van boer 1 vóór de ruilverkaveling kavels van boer 2 vóór de ruilverkaveling kavels van boer 3 vóór de ruilverkaveling kavels van boer 4 vóór de ruilverkaveling kavels van boer 5 vóór de ruilverkaveling kavels van boer 6 vóór de ruilverkaveling kavels van boer 7 vóór de ruilverkaveling kavels van boer 8 vóór de ruilverkaveling


20

1 Overleven in Europese landschappen

Afsluiting Slotopdracht Ga op internet naar www.schooltv.nl/beeldbank en bekijk de videoclip over remote sensing. Op GB 18A-B vind je het gebied bij het Brabantse Dalem, dat ligt in een extensiveringsgebied in het kader van de Reconstructiewet. a Wat zijn de belangrijkste akkerbouwgewassen die geteeld werden op het moment van de satellietopname? ..............................................................

b Welke uitspraken zijn juist? Uitspraak I In de omgeving van Dalem zijn de meeste landbouwbedrijven van het type gemengd bedrijf. Uitspraak II De landbouw in de omgeving van Dalem is steeds extensiever geworden. Uitspraak III In de omgeving van Dalem staat de veehouderij in dienst van de akkerbouw. ..............................................................

c Veel boerenbedrijven die op de topografische kaart te zien zijn, zijn bio-industriële bedrijven. Welke twee aanwijzingen geeft GB 18B daarvoor?

Leeroverzicht Na bestudering van dit hoofdstuk en het maken van de opdrachten:  ken je de begrippen die van belang zijn voor de problematiek van landbouw en landschappen in Europa;  kun je de deelvragen beantwoorden;  weet je hoe en waardoor landbouw en landschap op de zandgronden veranderden;  ken je de belangrijkste Europese landschappen;  ken je de factoren die van belang zijn voor het ontstaan van landschappen;  kun je een landschap beoordelen op ruimtelijke kwaliteit;  kun je landschappen vergelijken op grond van ruimtelijke kwaliteit;  weet je op welke manier de grote landbouwkundige ontwikkelingen de landschappelijke kwaliteit kunnen aantasten;  weet je waarom en hoe de overheid de leefbaarheid van het platteland wil verbeteren;  weet je waarvoor je remote sensingbeelden kunt gebruiken bij het bestuderen van landschappelijke ontwikkelingen.

.............................................................. ..............................................................

d Waaraan herken je het bungalowpark ‘Het Vennenbos’ op de satellietkaart? ..............................................................

e Met ‘overige landbouwgewassen’ wordt in dit gebied de boomteelt bedoeld. Op de topografische kaart GB 18B is de oppervlakte hiervan nog beperkt. Beredeneer waarom de oppervlakte boomteelt zo sterk is gegroeid en waarom ook de glastuinbouw is toegenomen. .............................................................. .............................................................. .............................................................. ..............................................................

f

Nu je deze vragen hebt beantwoord, kun je drie voordelen geven van het gebruik van remote sensingtechnieken in de landbouw. Welke voordelen zijn dat? .............................................................. .............................................................. .............................................................. ..............................................................

Begrippen agrarische bevolkingsdichtheid, arbeidsproductiviteit, cultuurlandschap, Ecologische Hoofdstructuur, extensiveringsgebied, fysische factoren, gemengd bedrijf, grondsoort, intensivering, intensiveringsgebied, landbouwmechanisatie, landbouwpolitiek, landdegradatie, landinrichtingsplan, landschappelijke kwaliteit, niet-grondgebonden landbouw, ontmenging, Reconstructiewet, ruilverkaveling, schaalvergroting, sociale factoren, specialisatie, verkaveling, zelfvoorziening


21

Extra

Extra Casus Leefbaarheid en krimp Leefbaarheid en krimp rondom een nationaal park I/V Deze casusopdracht gaat over een ruimtelijk vraagstuk. Je probeert erachter te komen welk probleem er speelt. Vervolgens neem je een standpunt in. Daarbij weeg je een aantal argumenten af die je ontleent aan de gegeven bronnen en aan wat je in dit hoofdstuk hebt geleerd. De bronnen dragen informatie aan vanuit de fysische, de sociaal-culturele, de demografische, de politieke en de economische dimensie. De opdracht neemt ongeveer een half uur in beslag en kan ook samen met een andere leerling worden uitgevoerd. Lees in het ‘Overzicht vaardigheden en werkwijzen’ achter in je studieboek de tekst onder 2 ‘Aardrijkskundige vragen stellen’.

Opdracht 1 Zoek op GB 41 de regio Noordwest-Overijssel op. Bestudeer de bronnen W11 tot en met W17, GB 55 en GB 66. Kijk ook op internet: http://www.noordwestoverijssel.nl/. Zet achter de bronnen hieronder over welke dimensie ze vooral gaan.

Opdracht 2 Welk ruimtelijk probleem speelt er in het gebied rond het nationaal park Weerribben-Wieden? .............................................................. .............................................................. .............................................................. .............................................................. .............................................................. ..............................................................

Opdracht 3 Vind je de verplaatsing en hervestiging van het landbouwbedrijf van boer Dingstee een wenselijke zaak? Geef argumenten voor en tegen en vermeld daarbij zo mogelijk de bron. .............................................................. .............................................................. .............................................................. ..............................................................

W11:

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

..............................................................

W12:

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

..............................................................

W13:

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

..............................................................

W14:

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

..............................................................

W15:

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

..............................................................

W16:

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

..............................................................

W17:

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

W11 Een bijzonder nationaal park. De Wieden in de Kop van Overijssel is met water, riet, grasen hooilanden en moerasbos één van de grotere gebieden van de Vereniging Natuurmonumenten. Samen met De Weerribben van Staatsbosbeheer vormt De Wieden een nationaal park. Dit park is het grootste aaneengesloten laagveenmoeras van West-Europa. Nationaal park Weerribben-Wieden ligt tussen twee stuwwallen: het Hoge Land van Vollenhove en het gebied rond Steenwijk. De laaggelegen streek was in vroeger tijden erg drassig en er stroomden verschillende rivieren. Daar waar de waterafvoer stagneerde, ontstond laagveen. Het dunbevolkte gebied maakt tegenwoordig deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

W12 Melkveehouder Klaas Dingstee heeft eindelijk groen licht gekregen.

STEENWIJK – april 2010 Een landbouwbedrijf in Wanneperveen mag toch uitbreiden tot een grootschalige melkveehouderij. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) deelde boer Klaas Dingstee per telefoon persoonlijk mee dat de grens van het nationaal park Weerribben-Wieden verlegd wordt.


1 Overleven in Europese landschappen

W13 Nationaal park Weerribben-Wieden. Dingstee boert nog aan de Zomerdijk (locatie 1), maar kan zijn bedrijf nu verplaatsen naar het streekdorp Wanneperveen (locatie 2). Voordeel van de grensverlegging is dat het verplaatsen van de boerderij de aanleg van nieuwe natuur mogelijk maakt langs het Meppelerdiep. Natuurmonumenten gaat de landerijen daar voor het grootste deel onder water zetten om de ecologische verbindingszone te versterken.

W15 EHS, Natura 2000 en overbemesting. Het streven is om in Nederland in 2020 meer dan 750.000 hectare aan EHS-gebieden te hebben. Het grootste deel daarvan zijn bestaande bossen en natuurgebieden. Sommige natuurgebieden zijn te klein om voldoende ecologische soortenrijkdom te kunnen garanderen. De EHS zorgt voor verbindingen (corridors) tussen deze snippers natuurgebieden om uitwisseling van planten en dieren mogelijk te maken. De EHS is onderdeel van een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als gevolg van het mestbeleid van de overheid zullen melkveebedrijven die minder dan 2 km vanaf Natura 2000-gebieden liggen, met beperkingen te maken krijgen. Per natuurgebied wordt vastgesteld welke mestbelasting en ammoniakuitstoot toelaatbaar zijn. In de veehouderij komt ammoniak vrij, die via de lucht ook terechtkomt in de natuurgebieden. Veel plantensoorten zijn gevoelig voor grote hoeveelheden ammoniak.

W16 groei bevolkingsomvang (in %)

22

Noordwest-Overijssel, een krimpgebied.

112 110 108 106 104 102 100 98 96

W14 Ecologische Hoofdstructuur versterkt landelijk gebied. De EHS betekent veel voor de bescherming van de natuurlijke biodiversiteit. Maar de EHS kan ook van groot belang zijn voor de ontwikkeling van het landelijk gebied. Vooral de omgeving dicht bij de gebieden die behoren tot de EHS, kan sterk profiteren van deze natuurgebieden. De provincies moeten bijvoorbeeld meer ruimte voor de waterberging bestemmen en daarnaast de verdroging van gebieden tegengaan. Juist de EHS biedt mogelijkheden om deze doelstellingen te realiseren. Voor de landbouw betekent de EHS een kans om de economische basis te verbreden, hetzij via beheerscontracten, hetzij via verbreding in de sfeer van toerisme, recreatie en zorg. Beheerscontracten zijn regelingen die met boeren worden afgesloten om de natuurwaarden van het landschap te beschermen. De EHS is een belangrijke vestigingsfactor voor bijvoorbeeld recreatie en de zorgsector. Natuur en landschap leveren op die manier duizenden directe en indirecte arbeidsplaatsen op en vergroten bovendien de woningwaarde in en rond deze natuurgebieden.

’74 ’76 ’78 ’80 ’82 ’84 ’86 ’88 ’90 ’92 ’94 ’96 ’98 ’00 ’02 ’04 jaar Noordwest-Overijssel Overijssel

Steenwijkerland Nederland

W17 Laatste kruidenier in Wanneperveen doet het licht uit. WANNEPERVEEN – Supermarkt Troefmarkt in Wanneperveen sluit de deuren. Het winkelpand en de bovenwoning staan te koop. Naar alle waarschijnlijkheid verdwijnt ook het postagentschap dat in de zaak is gevestigd voorgoed uit het dorp. Eerder al sloot de vestiging van de Rabobank en ook de rijdende winkel komt minder vaak langs. De reden is simpel: de omzet blijft achter bij de alsmaar stijgende kosten. De sluiting van de laatste kruidenierszaak is een flinke dreun voor de leefbaarheid van het dorp en de Vereniging Dorpsbelangen maakt zich zorgen over de toekomst van Wanneperveen.


23

Proeftoets

Proeftoets Extra toets Je kunt bij dit hoofdstuk ook een proeftoets maken op www.degeo-online.nl.

Opgave 2 Kavelruil Gebruik bron 2. Bron 2 Kavelruil draagt bij aan toekomst buitengebied.

Opgave 1 Landschappen Gebruik bron 1.

1

Kavelruil verbetert de landbouwstructuur. De provincie ondersteunt kavelruil dan ook op verschillende manieren. Uiteraard door subsidie, maar ook door bijvoorbeeld een zogenaamde grondpot met ruilgronden op te bouwen. Kavelruil wordt ingezet in gebieden die ongunstig verkaveld zijn. Het streven is om tot 2013 de verkaveling van zo’n 27.000 hectare landbouwgrond te verbeteren. ‘Van veel agrariërs zijn de gronden verdeeld over kleine kavels,’ aldus gedeputeerde Piet Jansen. ‘Ons doel is om hen aaneensluitende kavels dicht bij het eigen erf te bieden. Vergroting van de huiskavel en concentratie van percelen levert veel economische voordelen op.’

In bron 1 staan zes locaties aangegeven van concentratiegebieden. Opvallend is de spreiding van de zes locaties: ze bevinden zich alle in een van de zes landschappen waarin Nederland verdeeld kan worden. Waar is een landbouwontwikkelingsgebied (ook wel concentratiegebied genoemd) onderdeel van?

2 In welk landschap liggen deze gebieden? 3 Leg met behulp van GB 59 en 69 uit waarom juist in dit landschap zoveel aandacht aan plattelandsherstel wordt gegeven.

Bron 1 Locatie van de landbouwontwikkelingsgebieden.

4 Geef twee economische voordelen die bereikt worden met de kavelruil, zoals die wordt beschreven in bron 2. Opgave 3 Omgeving Holten Gebruik GB 22C-D. 5 In het landelijke gebied rond het dorp Holten is een kleinschalig, gesloten landschap te vinden. Welk landschap is dit? A Het gebied van de Lokerenk. B Het gebied van de Holter enk. C Het landschap De Blikkert. D Het gebied rond Erve Jeurlink. 6 Geef drie redenen waarom het gebied op GB 22C niet geschikt is om te worden aangewezen als landbouwontwikkelingsgebied. Opgave 4 Zandgrond Gebruik GB 47M.

Zandgrond is een minder geschikte grondsoort voor de gespecialiseerde grootschalige akkerbouw. Dat geldt eigenlijk nog sterker voor de melkveehouderij. Toch komt deze bedrijfstak vooral voor op de Nederlandse zandgebieden. 7 Geef twee fysisch-geografische redenen waarom de zandgronden voor zowel bouwland als grasland niet erg geschikt zijn. 8 Verklaar vanuit je antwoord op vraag 7 waarom op de zandgronden toch veel melkveehouderij voorkomt.


24

1 Overleven in Europese landschappen

Opgave 5 Mesttekort of -overschot? 9 De negentiende-eeuwse landbouw op de zandgronden had voortdurend te kampen met een mesttekort. De twintigsteeeuwse landbouw op de zandgronden heeft juist problemen met een mestoverschot. Leg uit waardoor het vroegere tekort aan mest omsloeg in het tegenwoordige mestoverschot. Opgave 6 Natuur en erfrecht De Europese landschappen verschillen sterk van elkaar. Voor een deel ligt dat aan de uiteenlopende natuurlijke omstandigheden. 10 Welke drie fysische factoren zijn van invloed op het ontstaan van een bepaald landschapstype? 11 Leg uit op welke manier het erfrecht uiteindelijk kan leiden tot een ruilverkaveling. Opgave 7 Europese landschappen Gebruik GB 31E.

De landschappelijke kwaliteit van het bocagelandschap (of coulisselandschap) is groot. 12 Geef twee redenen waarom dit landschap een hoge belevingswaarde kent. 13 Geef een beoordeling van de gebruikswaarde van het kampenlandschap van GB 31E voor de landbouw en licht je oordeel toe. 14 Noteer drie bedreigingen die de toekomstwaarde van het kampenlandschap op de Nederlandse en Vlaamse zandgronden op het spel zetten. Opgave 8 Omgeving Dalem Gebruik GB 31A-B. 15 Welk proces willen deze twee kaartjes laten zien? 16 Welke twee veranderingen in het landschap laten zien dat dit proces werkzaam is geweest tussen 1960 en 2006? 17 Het aandeel bouwland is toegenomen in de periode tussen 1960 en 2006. Dat heeft te maken met een verbetering van de waterhuishouding. Aan welk landschapselement kun je zien dat de waterhuishouding is verbeterd, zodat de verbouw van ma誰s als akkerbouwgewas kon toenemen? 18 Het gebied rond Dalem is heringericht. Is deze herinrichting gerealiseerd door middel van een Ruilverkaveling Oude Stijl of door middel van een landinrichtingsplan Nieuwe Stijl? 19 Geef vijf argumenten voor je antwoord op vraag 18, die je ontleent aan de twee kaartjes.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.