Feniks vmbo bb katern industriele samenlevingin nederland bkgt

Page 1

De industriĂŤle samenleving in Nederland Geschiedenis voor de bovenbouw 3|4 vmb0-kgt

Geschiedenis voor de bovenbouw 3|4 vmb0-bkgt

9 789006 621891



Geschiedenis voor de bovenbouw Themakatern 3|4 vmbo-bkgt

De industriĂŤle samenleving in Nederland

Auteur Cor van der Heijden Auteursteam Martin Buunk Ronald den Haan Cor van der Heijden Jan-Wolter Smit Eindredactie Ronald den Haan


Inhoud Beeldresearch: Daliz, ’s Gravenhage Technisch tekenwerk en cartografie: EMK, Deventer Ontwerp: DATBureau, Amsterdam O mslag: Henk Jonker, Maria Austria Instituut, Hollandse Hoogte, Amsterdam

Zo werk je met Feniks  3 Oriëntatie  4 1 De Industriële Revolutie in Engeland  7

Over ThiemeMeulenhoff ThiemeMeulenhoff ontwikkelt zich van educatieve uitgeverij tot een learning design company. We brengen content, leerontwerp en technologie samen. Met onze groeiende expertise, ervaring en leeroplossingen zijn we een partner voor scholen bij het vernieuwen en verbeteren van onderwijs. Zo kunnen we samen beter recht doen aan de verschillen tussen lerenden en scholen en ervoor zorgen dat leren steeds persoonlijker, effectiever en efficiënter wordt.

2 De Industriële Revolutie in Nederland  16

Samen leren vernieuwen.

6 Afsluiting  44

www.thiememeulenhoff.nl

Examentraining  49

3 De sociale verhoudingen in Nederland  24 4 Welvaart voor iedereen  33 5 Onderzoek: Werken in 1930  41

ISBN 978 90 06 62188 4 Tweede herziene druk, eerste oplage, 2016 © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2016 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl. De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd.

Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.

Illustratieverantwoording Rijksmuseum, Amsterdam: p. 4, p. 8 (8), p. 16; Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad/Het Leven/Fotograaf onbekend: p. 5 (4), p. 17 (23); Getty Images, Bloomberg: p. 5 (5); Bridgemen Images, Londen: p. 7; Hollandse Hoogte, Den Haag: p. 8 (9); Alice Longstaff Gallery Collection/ Pennine Heritage Ltd: p. 9 (10); Image select, Wassenaar: p. 9 (11); Koninklijke Verzamelingen, Den Haag: p. 10 (14); Royal Collection of the United Kingdom: p. 10 (15); Clem Rutter, Rochester, Kent. Wikimedia Commons: p. 13; Louis Hine/ Library of Congress, Washington: p. 14; Geb Pieterman/ Gemeente archief Rotterdam, Rotterdam: p. 18; Nationale Beeldbank, Amsterdam: p. 19; Henri Berssen­ brugge/ Regionaal Archief Tilburg, Tilburg: p. 21; Reclame Arsenaal / International Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam: p. 22, p. 35; Collectie Centraal Museum Utrecht, Utrecht: p. 24 (37); Stichting Jordaan­ museum, Amsterdam: p. 24 (40); Stedelijk museum Roermond: p. 25 (41); De Nederlandse arbeidersbeweging tot 1918/International Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam: p. 25 (Van Houten), p. 26 (42), p. 32 (45); International Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, Albert Hahn: p. 26 (43); International Instituut voor Sociale Geschiedenis, Wikimedia Commons: p. 27; Jaarverslag 1923 van de Alg. Ned. Bond van arbeiders(sters) in het bakkers-, chocolade – en suikerverwerkings­bedrijf: p. 32 (44); A. Hustinx/ Beeldbank WO2, Amsterdam: p. 33 (46); Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad/IISG/AHF/Ben van Meerendonkv: p. 33 (47); Deutsch Historich Museum, Berlijn: p. 34 (49); Smit, S.E./ Katholiek Documentatie Centrum, Nijmegen: p. 34; Associated Press/Reporters, Amsterdam: p. 36 (53); Nationaal Archief, Wikimedia Commons: p. 36 (Den Uyl); Eindhoven in Beeld, Eindhoven en Daliz ontwerp: p. 43; Alamy/Image Select, Wassenaar: p. 49; Affiches/ International Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam: p. 50 (2); Koninklijke Bibliotheek/ International Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam: p. 50 (4); Philips/ Reclame Arsenaal, Hilversum: p. 51.


3

Zo werk je met Feniks

Zo werk je met Feniks Voor je ligt het themakatern De industriële samenleving in Nederland. Dit is een van de onderwerpen die je voor het schoolexamen geschiedenis gaat bestuderen. Veel plezier met het vak geschiedenis en succes op het examen! Oriëntatie In de Oriëntatie vind je de hoofdvraag van dit katern. Deze vraag kun je aan het eind van het katern beantwoorden. Als je de opdrachten van de Oriëntatie maakt en de teksten leest, weet je waarover dit katern gaat. Op de tijdbalk zie je de tijdvakken waarin dit onderwerp zich afspeelt. Hoofdstuk 1 t/m 4 Elk hoofdstuk begint met een deelvraag. Deze vraag staat centraal in dit hoofdstuk. Je maakt opdrachten, je leest en bekijkt teksten, tekstbronnen en beeldbronnen, zodat je aan het eind van het hoofdstuk de deelvraag kunt beantwoorden. In Wie was …? lees je over belangrijke historische personen uit deze periode. De begrippen die je moet leren, staan in de tekst vetgedrukt. Op dezelfde pagina of de pagina ernaast vind je de uitleg van het begrip.

Hoofdstuk 5 In dit hoofdstuk leer je over een onderwerp door zelf onderzoek te doen. Het hoofdstuk begint met een onderzoeksvraag. Aan het eind van het hoofdstuk heb je deze vraag beantwoord. Afsluiting In de Afsluiting vind je alles wat je moet weten op een rij. Met de opdrachten in de Afsluiting kun je de hoofdvraag van dit katern beantwoorden. Op de tijdbalk staan de belangrijkste gebeurtenissen uit de periode en van het onderwerp waarover dit katern gaat. Ook de begrippen en de belangrijkste personen staan hier op een rij. Gebruik dit overzicht bij het voorbereiden van een toets of het examen.

Vat samen helpt je om de deelvraag te beantwoorden en de kern van het hoofdstuk samen te vatten.

Examentraining Met deze opdrachten kun je oefenen voor het examen. Het zijn examenopdrachten die al eens op een examen zijn gebruikt of opdrachten die net zo zijn geschreven als examenopdrachten. In de kantlijn staat hoeveel punten je op een examen krijgt voor een vraag.

Je oefent: … gaat over een vaardigheid, iets wat je moet kunnen. Je oefent bijvoorbeeld met het beoordelen van de betrouwbaarheid van een bron. Een uitleg van de vaardigheden vind je achter in het Historisch Overzicht vanaf 1848 en Staatsinrichting en op www.thiememeulenhoff.nl/feniksvmbo.

Kijkwijzer en vaardighedenoverzicht Op www.thiememeulenhoff.nl/feniksvmbo staan allerlei hulpmiddelen. Je vindt er bijvoorbeeld het vaardighedenoverzicht. Ook vind je hier de Kijkwijzer spotprenten. Je leert hiermee in stapjes een spotprent te analyseren.

Er zijn verschillende soorten opdrachten.

Verdieping betekent dat je iets extra’s over het onderwerp leert. Havo-opdracht deze opdracht is voor jou als je erover denkt om naar de havo te gaan of als je graag een moeilijker opdracht wilt proberen. Deze opdracht laat je alvast kennismaken met het soort vragen dat je op de havo bij het vak geschiedenis krijgt. Probeer het maar eens! betekent dat je deze opdracht samen kunt doen. betekent dat je bij de opdracht iets online moet opzoeken of dat er informatie staat op www.thiememeulenhoff.nl/feniksvmbo.


4

De industriële samenleving in Nederland

De industriële samenleving in Nederland hoofdvraag Welke gevolgen had de industrialisatie voor de Nederlandse samenleving?

bron 1

Richard Roland Holst maakte in 1902 twee muurschilderingen voor het nieuwe Beursgebouw in Amsterdam. De ene stelde de Handel voor, de andere de Industrie. Voor de laatste is deze tekening het ontwerp. In de Beurs werden goederen en aandelen verhandeld. Alles draaide hier om geld verdienen, veel geld. Het lijkt erop dat Roland Holst de ondernemers die in het Beursgebouw rondliepen, iets duidelijk wilde maken: ‘De winsten die jullie hier maken, zijn te danken aan het harde werk van anderen.’

bron 2

Een fabrikant uit Maastricht, Pierre Regout, reisde samen met zijn broer Eugene in 1887 naar Den Haag. Ze waren uitgenodigd door enkele leden van de Tweede Kamer. Deze wilden weten of de toestanden in de fabrieken en werkplaatsen echt zo slecht waren als sommigen beweerden. ‘Vraag: Goed, de stokers hebben dus van 1 januari tot en met 31 december niet één enkele dag vrij? En de anderen hebben in het hele jaar vier dagen vrij? Antwoord: Ja. Vraag: Zodat de mensen geen enkele zondag vrij zijn? Nooit?’ Naar: Verslag van den Enquête naar den toestand van fabrieken en werkplaatsen, deel II, Maastricht, 1887.

3000 v. Chr.

1

v. Chr.

500

n. Chr.


5

Oriëntatie

Waarover gaat dit katern? In dit katern staat de Industriële Revolutie centraal. Deze begon in Engeland al in de achttiende eeuw. Van daaruit verspreidde de Industriële Revolutie zich naar het Europese vasteland. In Nederland kwam de industrialisatie pas laat op gang. Dat kwam vooral doordat de landbouw en de handel belangrijke onderdelen van de Nederlandse economie waren. Door de opkomst van de industrie veranderde de maatschappij. Er werd op een andere manier gewerkt, er ontstonden nieuwe industriesteden en er kwamen meer (en goedkopere) spullen te koop. Ook de verhoudingen tussen groepen mensen veranderden. In dit katern wordt behandeld hoe de Industriële Revolutie de Nederlandse samenleving veranderde. bron 3

bron 4

De Kamerleden waren geschokt over wat ze hoorden over de kinderarbeid in de fabrieken van Regout. Ze vroegen zich af of het werk niet slecht was voor de ontwikkeling van opgroeiende kinderen. De gebroeders Regout vonden van niet. ‘Antwoord: Een jongen loopt, als het glas klaar is, ermee naar de oven. Dat is geen zwaar werk. Een jongen doet dat al spelende. Als een jongen dit twaalf uur heeft gedaan, is hij nog niet moe. Hij loopt nog als een haas. Zware personen of oudere mannen zijn voor dit soort werk niet geschikt. Vraag: Dus u noemt dit nachtwerk van kinderen in uw fabriek, zes nachten achter elkaar, een werk dat spelenderwijs wordt gedaan? Antwoord: Ja.’ Naar: Verslag van den Enquête naar den toestand van fabrieken en werkplaatsen, deel II, Maastricht, 1887.

1000

bron 5

De glasblazerij van Pope’s metaaldraadlampenfabriek in Venlo. Foto uit 1909.

Een ‘fabriek’ in de eenentwintigste eeuw: bij ASML in Veldhoven worden machines gebouwd die computerchips maken.

1500

1600

1700

1800

1900 1950 2000


6

De industriële samenleving in Nederland

Opdrachten 1

Bekijk: bron 1

a De muurschildering bestaat uit twee delen. Waarmee zijn de arbeiders in het bovenste deel bezig? A Ze werken in een ijzergieterij. B Ze werken in een ijzerertsmijn. C Ze werken in een broodbakkerij. D Ze werken in een textielspinnerij. b Waarmee zijn de arbeiders in het onderste deel bezig? A Ze werken in een ijzergieterij. B Ze werken in een steenkoolmijn. C Ze werken in een broodbakkerij. D Ze werken in een textielspinnerij. c Hoe denkt Roland Holst over de arbeiders? Leg je antwoord uit.

2

Bekijk de tekening hieronder

Je ziet een schaduwtekening van bron 1. Neem de cijfers 1 tot en met 10 over in je schrift. Schrijf achter elk cijfer het juiste voorwerp. Kies uit: houweel – smeltoven – klinknagels – mokerhamer – steenkool – aambeeld – schop – lorrie – koelwater – klompen. 5 1

10

3 4

2

2

6

9 10 8 2

3

7

10

7 2

Lees: Waarover gaat dit katern?

In dit katern gaat het vooral over sociaal-economische ontwikkelingen. a Haal uit de tekst een voorbeeld van een sociale ontwikkeling. b Haal uit de tekst een voorbeeld van een economische ontwikkeling.

4

Lees: bron 2 en 3 Je oefent: bruikbaarheid, betrouwbaarheid en representativiteit van bronnen

Stel: je doet onderzoek naar de Nederlandse industrie in de negentiende eeuw. Je vindt het interview met de broers Regout. a Is dit interview een bruikbare bron voor een onderzoek naar de Nederlandse industrie in de negentiende eeuw? Waarom wel of niet? b Is dit interview een betrouwbare bron voor een onderzoek naar de Nederlandse industrie in de negentiende eeuw? Waarom wel of niet? c Is dit interview een representatieve bron voor een onderzoek naar de Nederlandse industrie in de negentiende eeuw? Waarom wel of niet?

5

Bekijk: bron 4 en 5 Je oefent: continuïteit en verandering

a Wat is hetzelfde gebleven als je beide foto’s met elkaar vergelijkt? Noem één overeenkomst. b Wat is er veranderd als je beide foto’s met elkaar vergelijkt? Noem twee verschillen.

6

Het belang van dit onderwerp

Bron 2, 3 en 4 gaan onder andere over kinderarbeid. Dat is ook in onze tijd nog een gevoelig onderwerp. a Heb jij zelf wel eens gewerkt voor geld? Wat voor soort werk was dat? b Hoe oud was je toen? c Vind je dit ‘kinderarbeid’? d Vraag aan je ouders hoe oud zij waren toen ze voor het eerst voor geld gingen werken. Vraag ook of ze dat geld zelf mochten houden en zelf mochten kiezen waar ze het aan uitgaven. e Vraag aan twee mensen van zestig jaar of ouder hoe oud zij waren toen ze voor het eerst voor geld gingen werken. Vraag ook of ze dat geld zelf mochten houden en zelf mochten kiezen waar ze het aan uitgaven. f Welke overeenkomsten en verschillen vallen op als je de antwoorden van de drie generaties ( jijzelf, je ouders en mensen van zestig jaar of ouder) met elkaar vergelijkt?


7

1 De Industriële Revolutie in Engeland

1

De Industriële Revolutie in Engeland

deelvraag Waarom begon de Industriële Revolutie in Engeland en hoe verliep deze?

grootgrondbezitters beter zaaizaad gebruiken. En ze gebruikten betere mest, en later ook kunstmest. Door al deze veranderingen groeide de opbrengst van de landbouw steeds verder.

Demografische revolutie

bron 6

De grootgrondbezitters besteedden veel aandacht aan het fokken van dieren. Ze wilden varkens fokken die meer vlees leverden en koeien die veel melk produceerden. Deze fokstier, bekend als de Newbus Ox, kreeg het beste van het beste te eten. Tekening uit 1812.

Agrarische revolutie Rond 1700 bestond in Engeland ongeveer de helft van de landbouwgrond uit weilanden en bossen. Deze waren van het dorp dat in het gebied lag. Het was gemeenschappelijke grond: alle dorpelingen mochten er gebruik van maken. Ze konden er een paar koeien of schapen laten grazen, voer en hooi voor de dieren verzamelen en hout sprokkelen voor de kachel. Dit veranderde in de achttiende eeuw. Toen nam het Engelse parlement wetten aan, waardoor de gemeenschappelijke grond rond een dorp kon worden verkocht. Vooral mensen van adel maakten gebruik van deze wetten om grote stukken grond te kopen: ze werden grootgrondbezitters. Op de landgoederen die zo ontstonden, waren de akkers groot genoeg om met machines te bewerken. Dankzij deze mechanisering werd de grond sneller en beter bewerkt, met grotere oogsten als gevolg. De opbrengst van de landbouw nam zó sterk toe dat we van een agrarische revolutie spreken. De Engelse grootgrondbezitters probeerden nieuwe gewassen uit, zoals de aardappel. Deze knol was in de zestiende eeuw uit Amerika meegenomen, maar pas in de achttiende eeuw gingen Europeanen aardappelen als voedsel voor mensen gebruiken. Vóór die tijd werd de aardappel vooral gebruikt als varkensvoer. Ook gingen de

Dankzij de agrarische revolutie was er voor meer mensen genoeg te eten. Daardoor groeide de bevolking sterk. In Engeland werd het aantal mensen tussen 1750 en 1850 drie keer zo groot (van 6 miljoen naar 18 miljoen inwoners). Dat kwam ook door verbeteringen in de medische zorg en meer aandacht voor hygiëne. Er stierven daardoor minder mensen aan allerlei ziekten. Dat de bevolking zo sterk groeide doordat de sterfte afnam, noemen we de demografische revolutie. Voor deze sterk groeiende bevolking moesten er ook banen komen. Tot die tijd werkten de meeste mensen als boer. Maar in de landbouw was als gevolg van de mechanisering voor steeds minder mensen werk. Er was dus een dubbel probleem: het aantal mensen nam toe en het aantal banen in de landbouw nam af.

Huisnijverheid Veel boeren met een kleine boerderij hadden niet al hun tijd nodig om hun akkers te bewerken en het vee te verzorgen. Bijvoorbeeld in de winter, maar ook tijdens lange zomeravonden, hielden ze tijd over. Die tijd besteedden ze aan het maken van producten. Bijvoorbeeld manden of potten. Maar vooral ook textiel om kleding van te maken. Het thuis produceren van goederen heet huisnijverheid. agrarische revolutie Veranderingen op het gebied van de landbouw, waardoor een kleinere groep boeren meer voedsel produceerde. demografische revolutie Proces waarbij de bevolking sterk groeide, doordat het sterftecijfer in korte tijd sterk daalde. huisnijverheid Het maken van producten door mensen thuis. mechanisering Gebruikmaken van machines bij de bewerking van het land of bij de productie van goederen.


8

De industriële samenleving in Nederland

Bron 7

‘Over het algemeen werkten de echtgenoot en de andere mannen van de familie op het land. De vrouw en de dochters maakten boter en kaas en deden het huishouden. Wanneer dat allemaal gedaan was, hielden ze zich bezig met het spinnen van wol en katoen en maakten ze de draad voor de weefgetouwen klaar. Vervolgens gingen de echtgenoten en zonen, als het werk op het land het tenminste toeliet, weven. Een boer had meestal meerdere weefgetouwen in huis, en er was – met het boerenwerk, het huishouden, het spinnen en weven – ruimschoots werk voor het hele gezin.’

spinner meerdere klosjes draad tegelijk kon spinnen. De uitvinder, James Hargreaves, probeerde zijn ontwerp geheim te houden, maar dat lukte niet. De Spinning Jenny was een eenvoudig apparaat dat makkelijk kon worden nagemaakt. Dit gebeurde dan ook veel. Met de Spinning Jenny lukte het om genoeg draad te spinnen voor het verbeterde weefgetouw. Boeren konden de Spinning Jenny gewoon thuis gebruiken, dus deze nieuwe apparaten pasten in de huisnijverheid.

Uit: S. Bramford, My early days, 1849.

bron 9

De Brit James Hargreaves bouwde rond 1765 de Spinning Jenny. Op dit apparaat konden eerst acht draden tegelijk gesponnen worden. Later werd dit uitgebreid tot zestien draden. Deze tekening is rond 1770 gemaakt.

Van spierkracht naar waterkracht bron 8

Het interieur van het huis van een wever. Twee wevers, gebogen over een weefgetouw, zijn met elkaar in gesprek. Helemaal links staat een spinnewiel. Schilderij van Cornelis Decker uit 1659.

Wevers en spinners Er moet veel gebeuren voordat van een schapenvacht een wollen trui is gemaakt. Het schaap moet geschoren worden, de ruwe wol moet worden schoongemaakt en daarna moet van de wol draad gemaakt worden. Dat laatste heet: spinnen. De draad moet daarna op een weefgetouw geweven worden tot een lap stof waarvan kleding gemaakt kan worden. Bij het maken van textiel zijn spinnen en weven de belangrijkste werkzaamheden. Maar: in een uur kun je op een weefgetouw meer draad verwerken dan je op een spinnewiel kunt spinnen. Om één wever aan het werk te houden, waren wel acht spinners nodig. Na een verbetering aan het weefgetouw waren er zelfs zestien spinners nodig voor één wever. Om dit probleem op te lossen, werd een prijsvraag uitgeschreven. Het resultaat was de Spinning Jenny, een apparaat waarmee een

Na de verbeteringen aan het weefgetouw en de uitvinding van de Spinning Jenny gingen timmerlieden, smeden en andere ambachtslieden aan het werk om nog betere apparaten te bedenken. Een van hen was Richard Arkwright. Hij bouwde een spinmachine die met een waterrad werd aangedreven. Deze machine heette het waterframe. Eén spinner achter een waterframe maakte net zoveel draad als tweehonderd vrouwen met een spinnewiel. Voor de aandrijving van een waterframe was snelstromend water nodig, zoals een rivier of een beek. Daardoor kon het waterframe niet op elke plaats gebruikt worden. Het was niet bruikbaar in de huisnijverheid, want niet elk huis ligt aan een rivier of beek. Bovendien was een waterframe te groot en te duur voor een gewone boer die met huisnijverheid wat bijverdiende. Alleen mensen met veel geld, zoals rijke kooplieden, konden een waterframe kopen. Deze ondernemers bouwden grote gebouwen bij de rivieren: fabrieken. Het waterrad van de fabriek leverde genoeg energie om tientallen apparaten in beweging te brengen. In hun fabrieken plaatsten de ondernemers dus niet één, maar tientallen waterframes.


9

1 De Industriële Revolutie in Engeland

bron 10

Het waterrad was er in alle soorten en maten. De grootste hadden een diameter van wel twintig meter. Het waterrad op deze foto (in Holme House Mill) is vrij klein. De foto is tussen 1900 en 1920 gemaakt.

Van waterkracht naar stoomkracht Al snel werden er honderden fabrieken gebouwd. Deze hadden allemaal een plek nodig aan een rivier met voldoende stromend water. De beste plaatsen waren al snel bezet. Laatkomers moesten genoegen nemen met een minder goede plek. Sommige fabrikanten moesten in tijden van droogte hun bedrijf zelfs een tijdje sluiten. Om dit probleem op te lossen, moest er een nieuwe manier komen om de machines aan te drijven. De oplossing was de stoommachine. Deze machine werd in Engeland al sinds het begin van de achttiende eeuw gebruikt in mijnen. Daar pompten stoommachines het grondwater weg. James Watt verbeterde deze machine. Daarna kon de stoommachine de functie van het waterrad overnemen. In 1778 werkte de eerste stoommachine in een katoenspinnerij. Steeds meer fabrikanten kochten voor de zekerheid een stoommachine. Als er een droge periode was, konden ze de machines in hun fabriek aansluiten op de stoommachine. Zo hadden ze een alternatief voor het waterrad. En omgekeerd: als er problemen waren met de stoommachine, konden ze gewoon het waterrad weer gebruiken. De stoommachine had nog een belangrijk voordeel. Fabrieken waarin de machines op stoomkracht werkten, konden overal gebouwd worden. Fabrikanten wisten precies waar ze hun fabrieken wilden bouwen: midden in de stad. Want dan hoefden arbeiders geen kostbare tijd (en energie!) te besteden om van hun huis naar de fabriek te lopen en terug.

Slechte arbeidsomstandigheden De ondernemers die een fabriek bouwden, de fabrikanten, hadden veel geld geïnvesteerd. De bouw van de fabriek en de aankoop van de machines kostten veel geld. Dit wilden ze natuurlijk snel terugverdienen. En als dat was gelukt, wilden ze zo veel mogelijk winst maken.

Dat deden ze door tegen zo laag mogelijke kosten zo veel mogelijk producten te maken. Aan sommige kosten konden ze weinig veranderen. Het geld voor de fabriek en de machines was al uitgegeven. Ook de prijzen van de grondstoffen lagen redelijk vast. Waar de fabrikanten wél wat aan konden doen, waren de loonkosten. Doordat er een overschot aan arbeiders was, konden fabrikanten hun arbeiders lang en hard laten werken tegen een laag loon. In de beginperiode van de Industriële Revolutie gebeurde dat dan ook. Hierdoor waren de arbeidsomstandigheden erg slecht. Sommige fabrikanten wilden dat de productie dag en nacht doorging. Zij lieten hun arbeiders in ploegendiensten werken. De ene ploeg werkte twaalf uren overdag en de andere ploeg twaalf uren ’s nachts. Geen wonder dat de arbeiders vaak moe en ongeconcentreerd waren. Er gebeurden dan ook veel ongelukken bij de vaak onveilige machines.

bron 11

Door water te verhitten, ontstaat stoom. Die stoom wordt opgevangen en dan ontstaat druk. Die druk laat het wiel bewegen. Door stangen aan de as van het wiel te maken, gaan die ook bewegen. Door de stangen te verbinden met andere stangen, wordt de beweging ‘doorgegeven’ en kan een machine in werking worden gezet. In de meeste fabrieken werden de stoommachines in een aparte ruimte geplaatst, zoals hier in een fabriek in New Lanark (Schotland).

arbeidsomstandigheden Voorwaarden waaronder een arbeider moet werken (zoals het loon en het aantal werkuren). Industriële Revolutie De overgang van huisnijverheid naar industriële productie in fabrieken.


10

De industriële samenleving in Nederland

bron 12

In 1832 was er een onderzoek naar kinderarbeid. Joseph Herbergram werd ondervraagd: ‘Vraag: Wat waren uw werktijden? Antwoord: Van vijf uur in de morgen tot acht uur in de avond. Vraag: U was, op een leeftijd van zeven jaar, gedurende 14,5 uur per dag met werk bezig? Antwoord: Ja. Vraag: Werd u niet suf en slaperig? Antwoord: Ja, het begon rond drie uur en werd dan erger en erger. Vraag: Welke gevolgen had het werk voor uw gezondheid? Antwoord: Toen ik een half jaar werkte, voelde ik dat mijn knieën en enkels pijn gingen doen. Later werd het alleen maar erger. Vraag: Hoe ver woonde u van de fabriek vandaan? Antwoord: Ongeveer anderhalve kilometer. Vraag: Was het pijnlijk om naar de fabriek te lopen? Antwoord: Ja, vooral ’s morgens kon ik maar amper lopen. Ik mocht mijn armen om de schouders van mijn broer en zus slaan en zij zeulden me zo naar de fabriek.’ Uit: een verslag van het verhoor van Joseph Herbergram door een commissie onder leiding van Michael Sadler, 1832.

bron 13

‘Men ziet in de fabrieksstad vele misvormden en verminkten: de één mist geheel of gedeeltelijk een arm, de ander een voet en de derde een half been. Het lijkt wel een leger dat juist van een veldslag teruggekeerd is. In de krant staan bijna wekelijks verslagen van ernstige ongevallen. Op 15 juni 1844 werd een jongen in Saddleworth door een rad gegrepen, meegesleurd en geheel verpletterd. Hij overleed. Twee weken later raakte in een machinefabriek een jongeman onder een slijpsteen, die hem twee ribben brak en zijn lichaam zwaar ontvleesde. Op 24 juli stierf een meisje in Oldham na door een riem vijftig keer rondgeslingerd te zijn, geen bot bleef heel. Het ziekenhuis had in 1843 alleen al 962 gevallen van door machines veroorzaakte verwondingen en verminkingen te behandelen.’

bron 14

Een katoenfabriek in Enschede. Net onder het plafond hangen ronddraaiende ijzeren stangen, die zijn aangesloten op de stoommachine. Deze stangen brengen de drijfriemen in beweging. De drijfriemen van leer of rubber zijn aangesloten op de machines. Ze laten de machines bewegen. Eén stoommachine kan zo tientallen machines laten draaien. Foto uit ongeveer 1895.

Industriesteden Door de Industriële Revolutie veranderde het landschap. Dankzij de stoommachines was het mogelijk om overal fabrieken te bouwen. Omdat arbeiders lopend naar het werk moesten, wilden ze het liefst zo dicht mogelijk bij de fabriek wonen. In de buurt van de fabriek kwamen steeds meer huizen. En bij de huizen van de arbeiders kwamen winkels, cafés en dergelijke. Omdat het vaak om duizenden arbeiders ging, groeiden dorpen uit tot steden. Dit noemen we urbanisatie. Vaak was er geen tijd om lang en goed na te denken over de inrichting van de stad. De fabrikanten lieten dicht bij de fabrieken op zo weinig mogelijk ruimte zo veel mogelijk huizen bouwen. Aan de aanleg van waterleiding, riolering, straatverlichting, afvalverwijdering of de verharding van de straten en stegen dacht nog niemand. De stad was rommelig, overbevolkt, smerig en ongezond.

Naar: Friedrich Engels, De toestand van de arbeidersklasse in Engeland, 1845.

bron 15

urbanisatie Verstedelijking; het groeien van bestaande steden en het ontstaan van nieuwe steden.

Tot ver in de twintigste eeuw hadden de inwoners van de Engelse industriesteden last van de rook uit de schoorstenen van de fabrieken. Op dit schilderij van William Wyld uit 1852 is door de rook de stad Manchester nauwelijks te herkennen.


11

1 De Industriële Revolutie in Engeland

1 1

Opdrachten Dit weet je al

a De landbouw heet de primaire sector. De nijverheid (het produceren van goederen) heet de secundaire sector. De handel en dienstverlening heet de tertiaire sector. Schrijf de beroepen over en schrijf achter elk beroep bij welke sector het hoort. leraar – smid – verkoopster – boer – kippenfokker – mandenvlechter – wever – timmerman – politieagent b Neem het schema over. Schrijf de woorden in de juiste kolom. Sommige woorden passen in meer dan één kolom. werktuig – paard en wagen – pakhuis – ruwe wol – boerderij – grondstoffen – koopman – weefgetouw – vee. Landbouw

2

Nijverheid

Handel

50

in ‰

x 1.000.000 inwoners

50

40

40

30

30

20

20

10

10

Lees: Agrarische revolutie, en bekijk: bron 6

In de achttiende eeuw werd het verschil groter tussen arme boeren met weinig grond en rijke boeren met veel grond. a Noem de belangrijkste reden waarom arme boeren met weinig grond het in de achttiende eeuw steeds slechter kregen. b Noem drie redenen waarom rijke boeren met veel grond het in de achttiende eeuw steeds beter kregen. c Is de boer die in bron 6 aan het werk is, rijk of arm? Geef twee argumenten bij je antwoord. d Is de stier in bron 6 natuurgetrouw afgebeeld, dus zoals hij er écht uitzag? Waaraan zie je dat?

3

c Het sterftecijfer geeft aan hoeveel personen er gemiddeld per jaar per duizend inwoners overlijden. Ook dit cijfer wordt in promille weergegeven. Welke ontwikkeling zie je in het verloop van de sterftecijfers in Engeland tussen 1721 en 1901? d Maak de zin af: De bevolkingsgroei in Engeland werd veroorzaakt door: 1 ... geboortecijfers 2 ... sterftecijfers. e Geef twee oorzaken voor punt 2 van opdracht d.

Bekijk: bron 16 Je oefent: oorzaak en gevolg

a Het geboortecijfer geeft aan hoeveel kinderen er gemiddeld per jaar per duizend inwoners worden geboren. Daarom wordt dit cijfer in promille (letterlijk: per duizend) weergegeven. Doe het zo: In 1721 was het geboortecijfer ... promille. In 1901 was het geboortecijfer … promille. b Welke ontwikkeling zie je in het verloop van de geboortecijfers in Engeland tussen 1721 en 1901?

0 0 1721 1741 1761 1781 1801 1821 1841 1861 1881 1901 jaar Geboorte- en sterftecijfers in Engeland, 1721 - 1901 sterftecijfer inwoneraantal geboortecijfer

bron 16

4

Geboortecijfers en sterftecijfers in Engeland (in promille) en het aantal inwoners (x 1 miljoen).

Lees: Agrarische revolutie en: Demografische revolutie Je oefent: oorzaak en gevolg

Neem de nummers van de zinnen over en vul steeds in: oorzaak of gevolg. 1 Dat er minder mensen in de primaire sector werkten is een ... van de mechanisatie. 2 Dat er meer en beter voedsel kwam is een ... van de bevolkingsgroei in Engeland. 3 Dat de opbrengsten hoger werden is een ... van het gebruik van meer en betere mest. 4 De verkoop van de gemeenschappelijke gronden is een ... van het ontstaan van grote landgoederen. 5 De agrarische revolutie is een van de ... van de demografische revolutie.


12

De industriële samenleving in Nederland

0 5

Lees: Huisnijverheid en bron 7, bekijk: bron 17

In bron 17 zie je een tijdbalk van één jaar waaruit je kunt aflezen aan welke werkzaamheden op welke moment in het jaar een boer veel tijd besteedde. a Tijdens welke twee perioden had een boer veel tijd om achter zijn weefgetouw te gaan zitten weven? b Tijdens welke van deze twee perioden zal hij per dag het meeste hebben kunnen weven? Leg uit waarom. ploegen en inzaaien zomergraan

jan

feb

mrt

bron 17

6

apr

ploegen braakliggende grond

mei

jun

jul

oogsten wintergraan en zomergraan

aug

sep

ploegen en inzaaien wintergraan

okt

nov

a Neem van de tekening de kustlijn en de loop van de rivieren over in je schrift. Gebruik hiervoor een hele pagina. b Stel, je bent een rijke koopman. Je besluit dat je grond wilt kopen om een fabriek te bouwen waarin met waterframes katoen verwerkt gaat worden. Kies in de tekening drie plekken (niet vlak naast elkaar) die je het meest geschikt vindt voor je fabriek. Schrijf op deze plaatsen een W (van waterframe). c Op welke dingen heb je gelet toen je je keuze voor deze drie plekken maakte? III

Jaarlijkse werkzaamheden op een boerderij.

Lees: Wevers en spinners, en bekijk: bron 8 Je oefent: continuïteit en verandering

Lees: Wevers en spinners

James Hargreaves is niet rijk geworden van zijn uitvinding. Welke zin verklaart dat het best? A De productiekosten van de Spinning Jenny waren veel te hoog. B Hij woonde op te grote afstand van zijn klanten. C De Spinning Jenny is eenvoudig na te maken. D De Spinning Jenny was een veel te moeilijk te bedienen apparaat.

8

Lees: Van spierkracht naar waterkracht, en bekijk: bron 10

Richard Arkwright werd wel rijk van zijn uitvinding. Steenrijk zelfs! Bedenk daar een verklaring voor.

Bekijk de tekening hierna.

dec

a Noem drie voorbeelden van continuïteit tussen het gebruik van het spinnewiel en het gebruik van de Spinning Jenny. Let hierbij op: • Wie deed het werk? • Waar werd er gewerkt? • Hoe werd er gewerkt? b Noem een voorbeeld van verandering tussen het gebruik van het spinnewiel en het gebruik van de Spinning Jenny.

7

9

II

I

zee

III

IV = vindplaats steenkool III

<100 m. NAP

100-500 m. NAP

>500 m. NAP

Legenda = scheiding bodemgebruik I = grasland II = akkerland III = bossen en heidevelden IV = rotsachtige bodem = rivier bevaarbaar

10 Lees: Van spierkracht naar waterkracht Je oefent: continuïteit en verandering Als de Spinning Jenny en het waterframe met elkaar vergeleken worden, zijn er overeenkomsten, maar ook verschillen. a Noem een voorbeeld van continuïteit tussen beide apparaten. b Noem een voorbeeld van verandering tussen beide apparaten. c Noem een nadeel van het waterframe in vergelijking met de Spinning Jenny. d Noem een voordeel van het waterframe in vergelijking met de Spinning Jenny.


13

1 De Industriële Revolutie in Engeland

0

11 Bekijk: bron 9 en 18

Hieronder worden vier spinsters omschreven. Welk apparaat zouden zij het liefst gebruiken: de Spinning Jenny of het waterframe? Ga ervan uit dat ze het apparaat niet zelf hoeven te kopen. Leg steeds je keuze uit. 1 Een vrouw met drie kleine opgroeiende kinderen van 1, 3 en 5 jaar oud. 2 Een weduwe van 43 jaar oud met vier kinderen, die in een fabriek werken. 3 Een vrouw met reuma in de rechterschouder. 4 Een oude vrouw die inwoont bij haar oudste zoon, die als thuiswever de kost verdient en die aan het hoofd staat van een gezin met vijf kinderen.

bron 18

C Een stoommachine levert zo weinig aandrijfkracht dat er hooguit één waterframe op aangesloten kan worden. D Een stoommachine vereist veel meer technische kennis dan een waterrad. E Door het gebruik van de stoommachine waren er minder plaatsen geschikt voor de bouw van een fabriek dan bij het gebruik van het waterrad. b Verbeter de zinnen die niet waar zijn.

14 Lees: Van waterkracht naar stoomkracht

a Lang niet alle fabrikanten vervingen hun waterrad meteen door een stoommachine. Veel fabrikanten wachtten nog een tijd met het kopen van een stoommachine. Bedenk drie redenen waarom dat verstandig kon zijn. b Niet op elke plaats kon zomaar een fabriek met een stoommachine gebouwd worden. Bedenk drie dingen waar een fabrikant serieus rekening mee moest houden. c Kijk nog eens naar je tekening van opdracht 10. Je hebt drie plekken aangegeven voor een fabriek met een waterframe. Welke van deze drie plekken ligt het meest gunstig voor het werken met een stoommachine? Waarom? d Schrijf een grote S op de plek die je bij opdracht c koos.

15 Lees: Slechte arbeidsomstandigheden Je oefent: oorzaak en gevolg Waterframe in Helmshore Mills Textile Museum.

12 Lees: Van spierkracht naar waterkracht

a Na de verbetering van het weefgetouw en de uitvinding van de Spinning Jenny bleef de huisnijverheid gewoon voortbestaan. Waarom? b Na de uitvinding van het waterframe begon de huisnijverheid wél te verdwijnen. Leg uit hoe dat kwam.

13 Lees: Van waterkracht naar stoomkracht, en bekijk: bron 11

a Welke zinnen zijn waar? A Een stoommachine produceert zelf geen industrieproducten. B Een overeenkomst tussen een waterrad en een stoommachine is dat beide alleen de aandrijfkracht voor een machine leveren.

In de economie is de wet van vraag en aanbod belangrijk. Vraag betekent: hoe graag mensen iets willen hebben en wat ze ervoor overhebben. Aanbod is: hoeveel er is van iets beschikbaar is. a Leg uit waarom de prijs van een lap katoen laag zal zijn als het aanbod aan katoenen stoffen groter is dan de vraag ernaar. b Wat gebeurt er met de prijs als de vraag naar katoenen stoffen groter wordt? c Wanneer kan een fabrikant het best een bedrijf beginnen? Kies het juiste antwoord. A In een tijd waarin de vraag toeneemt. B In een tijd waarin de vraag afneemt. C In een tijd waarin het aanbod toeneemt. D In een tijd waarin het aanbod afneemt.


14

De industriële samenleving in Nederland

0

16 Lees: Slechte arbeidsomstandigheden Je oefent: oorzaak en gevolg De wet van vraag en aanbod heeft ook invloed op de prijs die voor arbeid betaald wordt. a Hoe noemen we ‘de prijs van de arbeid’? Kies de twee juiste antwoorden. A Werkloosheid B Loon C Vakantie D Baan E Salaris b Maak de zin af: Als er meer aanbod van arbeid is dan vraag naar arbeid, dan ontstaat er w.... c Hoe was in Engeland in de negentiende eeuw de verhouding tussen de vraag naar en het aanbod van arbeid? A Er waren meer arbeiders dan banen. B Er waren meer banen dan arbeiders. C Er waren evenveel arbeiders als banen. d Welk gevolg had dit voor de prijs die fabrikanten voor arbeid betaalden? e Wat moet er veranderen voordat deze situatie voor de arbeiders kan verbeteren? Kies één antwoord en leg je keuze uit. A Er moet minder vraag naar arbeid komen. B Er moet meer vraag naar arbeid komen. C Er moet meer aanbod van arbeid komen. D Er moet minder aanbod van arbeid komen.

17 Lees en bekijk: bron 12, 13, 14 en 19

Deze vier bronnen gaan over slechte arbeidsomstandigheden. a Op twee beeldbronnen (bron 19 en 14) kun je iets zien dat in de tekstbronnen (bron 12 en 13) beschreven wordt. Maak de zinnen af: 1 Bron 19 laat de slechte arbeidsomstandigheid zien die is beschreven in bron … 2 Bron 14 laat de slechte arbeidsomstandigheid zien die is beschreven in bron … b Beschrijf met één woord de slechte arbeidsomstandigheid waarover zin 1 van opdracht a gaat. c Beschrijf met één woord de slechte arbeidsomstandigheid waarover zin 2 van opdracht a gaat.

bron 19

Kinderarbeid kwam niet alleen in de fabrieken voor. Ook in de mijnen werkten veel kinderen. Zij moesten daar zwaar en ongezond werk doen. Na een lange werkdag kwamen ze weer boven de grond met een gezicht dat zwart van het stof was. Deze jonge mijnwerker draagt op zijn hoofd een brander. Als de lont brandde, kon hij zien waar hij de steenkool moest hakken. Deze foto is in 1908 in de Verenigde Staten gemaakt.

18 Lees: Industriesteden, en bekijk: bron 15

Industrialisatie en urbanisatie hebben veel met elkaar te maken. Leg dat uit.

19 Vat samen

Zet de nummers van de zinnen in chronologische volgorde, zodat er een logisch verhaal ontstaat. 1 Boeren werkten een deel van het jaar thuis op hun weefgetouw. 2 De stoommachine kwam naast of in plaats van het waterrad in fabrieken. 3 Het waterframe was het begin van de ondergang van de huisnijverheid. 4 Met de Spinning Jenny konden spinners veel meer garen voor de thuiswevers maken. 5 Door de verbetering van het weefgetouw werd het tekort aan garen nog groter. 6 Fabrikanten waren niet altijd tevreden met hun waterrad. 7 Fabrikanten hadden nu meer plaatsen om een nieuwe fabriek te bouwen. 8 Langs snelstromende riviertjes werden fabrieken gebouwd. 9 In de buurt van nieuwe fabrieksgebouwen werden woonwijken voor de arbeiders uit de grond gestampt.


15

1 De Industriële Revolutie in Engeland

0

20 Verdieping

In fabrieken werden enorm veel grondstoffen verwerkt. Veel grondstoffen werden uit het buitenland gehaald. Ook veel andere materialen waren nodig, zoals olie om de machines te smeren, rubber voor de aandrijfriemen en jute voor de verpakking van de gemaakte producten. Al deze producten kwamen uit het buitenland. Gebruik je tekening van opdracht 10. a De grondstoffen worden aangevoerd via het water. Waar op jouw kaartje komen de grondstoffen aan? Schrijf hier een G. b Om stoommachines te laten werken, was veel steenkool nodig. Steenkool komt niet uit het buitenland. Het komt uit steenkoolmijnen, die er in Engeland veel waren. Aan het begin van de Industriële Revolutie was het vervoer van steenkool een groot probleem. Bedenk waarom. c Na 1820 werd dit probleem minder: het werd mogelijk om spoorlijnen aan te leggen. Teken op jouw kaartje waar jij een spoorlijn zou aanleggen. Waar heb je bij de keuze van het traject vooral op gelet? d Kies nu, op basis van alles wat je weet, de beste plek voor een industriestad. Zet op deze plek in je kaartje een cirkel. Noem drie redenen waarom deze plaats het meest geschikt is.

21 Havo-opdracht Lees: bron 20 a Vissering beschreef een ijzergieterij in Engeland. Hij was bezorgd over de arbeidsomstandigheden van de arbeiders. Waaruit blijkt dat? b Waarvoor waarschuwde Vissering de Engelse fabrikant waar hij als gast logeerde? Gebruik bij je antwoord eigen woorden, geen citaat uit de bron. c Waarom maakte de Engelse fabrikant zich hierover geen zorgen? Gebruik bij je antwoord eigen woorden, geen citaat uit de bron. d Vissering gebruikte in zijn artikel de term ‘bezielde werktuigen’. Wat bedoelde hij daarmee? e Later gebruikte een politieke stroming deze term ook. Welke politieke stroming was dat: de liberalen of de socialisten? Licht je keuze kort toe.

bron 20

In 1847 reisde de Nederlandse econoom Simon Vissering naar Engeland. Hij logeerde bij een fabrikant, die hem rondleidde door zijn ijzergieterij. Hierover schreef Vissering in het tijdschrift De Gids: ‘Rusteloos, ademloos liepen de arbeiders heen en weer tussen de smeltovens en de walsen. De gespierde armen en de ruige borst ontbloot, maar met ingevallen wangen, bleke lippen en ingezonken oog. Zwijgend, onbewogen, als waren zijzelf werktuigen. Alleen een luid bellen of een schelle schreeuw klonk nu en dan boven het verdovend geraas van de machines uit. “Pas op!” “Wat is er?” “Uit de weg voor die gloeiende klomp ijzer die ze daar aanslepen.” Een ogenblik later was die gloeiende klomp tot een ruwe staaf uitgetrokken. Nog een ogenblik en een staaf van achttien voeten lengte en een paar duimen dik lag voor ons te koelen. “Die staven gaan naar Amsterdam.” “Zo!” “De fabrikanten hebben een goed jaar.” “Zo!” Ik kon niet anders. Mijn aandacht werd geheel in beslag genomen door de bezielde werktuigen die om ons heen aan het werk waren. “En hoe lang werken deze mensen?” “Tien tot twaalf uur overdag en ’s nachts wisselen zij elkaar om beurten af.” “Kunnen ze dat volhouden?” “Ja, dat gaat wel. Kijk maar eens wat een stevige kerels. Jammer dat de grond hier zo duur is. Nu moeten ze ver van de fabriek wonen. Dat kost hun veel tijd.” (...) “Maar wat als deze werktuigen eens de teugels verbreken en zich tegen de meesters keren?” “O, geen nood! Zij weten wel dat zij dan met vrouw en kinderen van honger omkomen.” “Maar kom, nu naar de spreekkamer. Lucy heeft zeker voor een goede lunch gezorgd en wij hebben goede eetlust opgedaan.”’ Onthouden 1a, 1b, 2a, 2b, 3a, 7, 10a, 10b, 15b,16a, 16b, 16c, 16e, 17b, 17c, 19 Begrijpen 2c, 3b, 3c, 3e, 4, 5a, 6a, 6b, 8, 10c, 10d, 12a, 12b, 13a, 14a, 14b, 15a, 15c, 16d, 21a, 21b Toepassen 2d, 3d, 17a, 13b, 18, 20a, 20b, 21c, 21d Analyseren 5b, 9b, 9c, 11, 14c, 14d, 20c, 20d, 20e


De industriĂŤle samenleving in Nederland Geschiedenis voor de bovenbouw 3|4 vmb0-kgt

Geschiedenis voor de bovenbouw 3|4 vmb0-bkgt

9 789006 621891


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.