Geschiedenis in de democratische rechtsstaat in Nederland

Page 1

Geschiedenis voor bovenbouw havo en vwo

havo Geschiedenis van de democratische rechtsstaat in Nederland

Auteur Ad Oostveen


2

Eindredactie Toos de Zeeuw Tekstredactie Bureau Sproet, Zutphen Ontwerp DATBureau, Amsterdam Layout Staalboek, Veendam Cartografie EMK, Deventer Beeldresearch Verbaal visuele communicatie, Velp

ThiemeMeulenhoff ontwikkelt leermiddelen voor: Primair Onderwijs, Voortgezet Onderwijs, Beroepsonderwijs en Volwassenen­educatie en Hoger Beroepsonderwijs. Meer informatie over ThiemeMeulenhoff en een overzicht van onze leermiddelen: www.thiememeulenhoff.nl of via onze klantenservice (088) 800 20 17. ISBN 978 90 06 46481 8 Tweede druk, eerste oplage, 2013 © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2013 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden v­ erveel­ voudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16 Auteurswet j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl., dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.cedar.nl/pro). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatie­werken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl. De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

Deze uitgave is voorzien van het FSC-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw voor het gebruikte papier op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.


3

Inhoud Zo werk je met dit themakatern  5 Oriëntatie  8

1

Verlichting en revolutie, 1780-1814  10 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8 1.9

De Republiek in de achttiende eeuw  10 Verlichtingsideeën  11 Economische crisis  12 Een opruiend geschrift  14 De patriotten  15 Goejanverwellesluis  17 De eerste grondwet  17 Het Burgerlijk Wetboek  19 Opdrachten  20 Afsluiting  23

2

Koning en parlement, 1814-1848  25

3

Naar een parlementaire democratie, 1848-1914  35

2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7

3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8

Oranje boven!  25 Bij Koninklijk Besluit  27 De grondwetswijziging van 1840  28 Op weg naar een nieuwe grondwet  29 De grondwet van 1848  30 Thorbecke en de klassieke rechtsstaat  30 Opdrachten  31 Afsluiting  34

Willem III en de parlementaire democratie  35 Het parlementaire stelsel zegeviert  36 De eerste politieke partijen  36 Confessionelen  38 Socialisten  39 Liberalen  40 Aletta Jacobs en vrouwenrechten  41 Opdrachten  42 Afsluiting  44

4

De invloed van de wereldoorlogen, 1914-1950  45

4.1 Een politiek compromis van formaat  45 4.2 Confessioneel overwicht en socialistische onmacht  46 4.3 Bedreigde democratie  48 4.4 De Duitse bezetting en de regering in Londen  49 4.5 Partijvorming na de Tweede Wereldoorlog  50 4.6 Opdrachten  52 Afsluiting  55

5

Partijvorming, democratie en rechtsstaat na 1950  56 5.1 De samenleving verandert  56 5.2 Polarisatie en deconfessionalisering  58 5.3 Consensus en nieuwe tegenstellingen  58 5.4 Een kwetsbare monarchie  59 5.5 Europese eenwording  60 5.6 De rechtsstaat na 1950  61 5.7 De tweede feministische golf  62 5.8 Internationale samenwerking en rechtsstaat  63 5.9 Opdrachten  63 Afsluiting  66 Vaardigheden  68 Register  69


Illustratieverantwoording Omslagafbeelding: ANP/Frank van Beek Phil Nijhuis / Hollandse Hoogte p. 6 Rijksmuseum, Amsterdam: Joseph Denis Odevaere p. 7 Rudy Gnodde, Groningen p. 8 Collectie Rijksmuseum, Amsterdam p. 10 Atlas Van Stolk, Rotterdam p. 11, 13, 14 (l), 18, 26, 35, 50 (lo) Jan Kranendonk / Shutterstock.com p. 12 Historisch Centrum Overijssel, Zwolle p. 14 (r) Het Utrechts Archief p. 16 (b) Centraal Museum, Utrecht p. 16 (o) Collectie Museum Stadskasteel Zaltbommel p. 17 (b) Collectie Groninger Museum, foto John Stoel p. 17 (o) Collectie Marinemuseum, Den Helder p. 25 Reporters / Danapress p. 27 (l) Dordrecht, Huis Van Gijn p. 28 Haags Gemeentearchief, Den Haag, p. 29 Rijksmuseum, Amsterdam, Johan Heinrich Neuman p. 31 Stadsarchief Amsterdam p. 33 Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam p. 35, 39, 40, 41 (b), 46, p.47 (o), 57 (b) Het Regionaal Historisch Centrum Limburg p. 37 Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme, Amsterdam: Hein Kray p. 38, 49 (o) Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging, Amsterdam p. 40 (o) Nationaal Archief/Spaarnestad Photo/Het Leven/E. Visser van Weeren p. 45 Katholiek Documentatie Centrum, Nijmegen p. 47 (b) Spaarnestad Photo / Hollandse Hoogte p. 48 Beeldbank WO2 – NIOD p. 49 (b) Rue des Archives / Hollandse Hoogte p. 50 (rb) Gemeentearchief Rotterdam p. 51 (ro), 57 (o) Gemeentearchief Rotterdam, Eppo Doeve 51 (rb) Hollandse Hoogte p. 56 Opland p. 58 Robin Utrecht/ ANP p. 59 Lex van Lieshout/ ANP p. 60 Michiel Wijnbergh p. 61 (o) Joep Bertrams, Het Parool p. 61 (b) Jaap Herschel/T Sticht/Spaarnestad/Nationaal Archief p. 62 Shutterstock: Christopher Walker p. 63 Tom Janssen, Amsterdam p. 64 De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.


Zo werk je met dit themakatern Voor je ligt het themakatern Geschiedenis van de democratische rechtsstaat in Nederland, waarmee je een deel van de verplichte stof voor het eindexamen gaat bestuderen. Het katern is als volgt ingedeeld:

Introductie Hier vind je een inleiding op het onderwerp en een aantal begrippen die je nodig hebt bij het bestuderen van de stof.

Hoofdstukken In de hoofdstukken is de geschiedenis van de Nederlandse rechtsstaat zo veel mogelijk chronologisch beschreven.

Vaardighedenoverzicht Bevat een opsomming en beschrijving van de vaardigheden die je voor het vak geschiedenis moet beheersen op het examen.

Register Via het register kun je de belangrijkste begrippen, personen en gebeurtenissen snel terugvinden.

Elk hoofdstuk is als volgt opgebouwd: De paragrafen beschrijven de ontwikkeling van Nederland tot een volwaardige democratische rechtsstaat in verschillende perioden. Opdrachten om de leerstof te verwerken. De vaardigheden die je moet beheersen staan bij de opdrachten vermeld. In de Afsluiting staan als extra houvast bij het leren de leerdoelen en de begrippen van het hoofdstuk en een tijdbalk met de voornaamste gebeurtenissen uit de behandelde periode.


Geschiedenis van de democratische rechtsstaat in Nederland

1579 Unie van Utrecht 1581 Plakkaat van Verlatinghe 1588 Republiek der Verenigde Nederlanden

1500

1700

1600

Vroegmoderne Tijd


7

bron 1

bron 2

De Tweede Kamer in vergadering bijeen.

Afgevaardigden van de provincies bieden Willem van Oranje het tractaat van de Unie van Utrecht aan, 1579. Schilderij van Joseph Denis Odevaere, 1815-1830.

Een koning is door God aan het hoofd van zijn onderdanen geplaatst om hen te beschermen tegen alle onrecht, leed en geweld. God heeft immers de onderdanen niet geschapen ten behoeve van de vorst, om hem in alles wat hij beveelt als slaven te dienen. Hij zal hen met inzet van zijn leven verdedigen. Wanneer hij dat niet doet, maar in plaats van zijn onderdanen te beschermen hen onderdrukt, hen overmatig belast en berooft van hun vrijheid, privileges en oude gewoonterechten, over hen wil heersen als over slaven, dan moet zo iemand niet als vorst, maar als tiran beschouwd worden. De onderdanen hebben dan het recht om hem niet langer als vorst te erkennen, maar hem af te zetten en in zijn plaats een andere soeverein te kiezen om hen te beschermen. In: Plakkaat van Verlatinghe (1581), omgezet in hedendaags Nederlands.

bron 3

Tijdens de Tachtigjarige oorlog kwamen de Nederlanden in opstand tegen de koning van Spanje. De strijd werd geleid door Willem van Oranje. In 1579 sloten Holland, Zeeland en enkele andere gewesten en steden een bondgenootschap: de Unie van Utrecht. Zij besloten om samen de oorlog voort te zetten tegen hun landsheer, de Spaanse koning Filips II. Deze beslissing had grote gevolgen. De koning sprak de ban uit over opstandelingenleider Willem van Oranje. In 1581 braken de gewesten officieel met Filips II. In het Plakkaat van Verlatinghe (bron 3) benadrukten zij dat de strijd werd gevoerd om vrijheden die al sinds de Middeleeuwen in charters zoals het Groot Privilege waren vastgelegd. De politieke moord op Willem van Oranje in 1584, betaald door koning Filips II, was een grote teleurstelling voor de opstandelingen. In 1588 besloten zij om samen een staat te vormen: de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Achteraf is het een wonder dat deze kleine statenbond zich heeft kunnen handhaven. De Republiek bleef tot 1795, ruim twee eeuwen lang, een unieke staat in Europa. In het bestuur van de Republiek speelden nakomelingen van Willem van Oranje een rol als stadhouder. Hun macht was echter beperkter dan die van buitenlandse vorsten, die met absolute macht regeerden. Zij moesten de macht delen met regenten die in de gewesten veel invloed hadden. Tegen het eind van de Tijd van pruiken en revoluties kwamen de patriotten in opstand tegen de stadhouder en de regenten. In deze periode begon de ontwikkeling van een democratische rechtsstaat in Nederland.

1798 Staatsregeling: eerste grondwet 1814 Koninkrijk der Nederlanden

1917 Algemeen mannenkiesrecht

1848 Grondwet van Thorbecke

1800

1919 Algemeen vrouwenkiesrecht

1900

Moderne Tijd

1950

1983 Sociale grondrechten in de grondwet

2000


Oriëntatie In dit katern bestudeer je hoe Nederland zich heeft ontwikkeld tot een rechtsstaat en een parlementaire democratie. Daarbij besteden we vooral aandacht aan de ontwikkeling van vrijheidsrechten en politieke rechten en aan het ontstaan en optreden van politieke partijen na 1848.

Rechtsstaat

Hoe vaak komt het niet voor dat je te maken hebt met regels? Denk aan huisregels, schoolregels of verkeersregels. Op landelijk niveau heten zulke afspraken: wetten. De hoogste wet in een rechtsstaat is de grondwet. Daar zijn alle andere wetten van afgeleid. In de grondwet zijn de uitgangspunten van de rechtsstaat vastgelegd. In een rechtsstaat gelden de wetten voor alle inwoners, ook voor de overheid, en is iedereen voor de wet gelijk. Bovendien is in een rechtsstaat elke inwoner in de gelegenheid om naleving van de wetten af te dwingen. De rechterlijke macht ziet daarop toe en is hierbij onafhankelijk van de overheid. De overheid legt verantwoording af over haar beleid aan de volksvertegenwoordiging. Dit alles is vastgelegd in de grondwet. Het is prettig om in een rechtsstaat te leven. Je wordt door de wet beschermd. In de twintigste eeuw zijn er ook internationaal afspraken gemaakt om de rechtsstaat te beschermen.

Grondrechten

Het recht om te demonstreren vindt tegenwoordig iedereen vanzelfsprekend, maar dat is niet altijd zo geweest. Dit recht is vastgelegd in onze grondwet. In artikel 9 staat dat ‘het recht tot vergadering en betoging wordt erkend, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet’. Dat betekent dat je

weliswaar mag demonstreren, maar dat je daarbij geen wet mag overtreden. In de grondwet staan nog meer vrijheidsrechten: – de vrijheid van drukpers en meningsuiting, – de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, – de vrijheid van vereniging, – het briefgeheim, – het beginsel dat je niet mag discrimineren. Samen noemen we deze rechten de klassieke grondrechten. Deze rechten beschermen de vrijheid van individuele burgers tegen de staat. In de praktijk betekent het dat de overheid zich ergens van onthoudt, dat wil zeggen: iets níet doet. Bij de vrijheid van meningsuiting gaat het erom dat de overheid zich niet mag bemoeien met wat er gezegd of geschreven wordt. Hierbij moet iedere Nederlander zich natuurlijk wel aan de wet houden. Bij de vrijheid van godsdienst betekent het dat de overheid zich niet mag bemoeien met religieuze aangelegenheden. Andere vrijheidsrechten zorgen ervoor dat de overheid jouw privésfeer moet respecteren en bijvoorbeeld niet zonder reden je telefoongesprekken mag afluisteren. Behalve vrijheidsrechten hebben Nederlanders ook politieke rechten. Dit zijn rechten die burgers in staat stellen deel te nemen aan de besluitvorming. Een voorbeeld hiervan is het algemeen kiesrecht. Sinds 1919 hebben alle Nederlandse burgers, man of vrouw, vanaf een bepaalde leeftijd het recht om volksvertegenwoordigers te kiezen of om zelf tot volksvertegenwoordiger gekozen te worden. Ook mag je bijvoorbeeld een verzoekschrift aanbieden aan een lid van de Tweede Kamer. Sinds 1983 staan er ook sociale rechten in de grondwet. Deze grondrechten verplichten de overheid tot beleid, zoals de zorg voor bestaanszekerheid, arbeid en onderwijs, en het bevorderen van werkgelegenheid en de volksgezondheid.

Parlementaire democratie

bron 4

Een studentendemonstratie in Groningen.

Nederland heeft een representatieve democratie, waarin het parlement (de Tweede en Eerste Kamer samen) de hoogste controlerende instantie vormt. In dat parlement zitten gekozen vertegenwoordigers van het volk. Vandaar dat we spreken van een representatieve parlementaire democratie. Sinds 1848 worden er rechtstreeks vertegenwoordigers gekozen die de bestuurders in onze woonplaats, onze provincie en ons land controleren. Bij een democratie kan iedere inwoner vanaf een bepaalde leeftijd invloed uitoefenen door gebruik te maken van het kiesrecht. Sinds in 1919 in Nederland het algemeen kiesrecht is ingevoerd, kan iedereen zo invloed uitoefenen op het beleid.


9

Opdrachten

Politieke partijen

Als we over politiek praten, dan hebben we het dikwijls over de standpunten van politieke partijen. In de Nederlandse democratie spelen partijen een belangrijke rol. In een politieke partij werken mensen samen die dezelfde visie op de maatschappij hebben. Zij komen daarbij vaak op voor de belangen van een bepaalde bevolkingsgroep. Door de opkomst van de moderne media verschuift de aandacht de laatste jaren wel meer naar de leiders van politieke partijen. Die zien we vaak op televisie, zij voeren bij belangrijke kwesties meestal het woord in de Tweede Kamer en zij nemen meestal een centrale plaats in op de verkiezingsposters. Als er verkiezingen worden gehouden, dan staat er in de krant vaak een overzicht van de standpunten van de politieke partijen. Wie op de computer een stemwijzer invult, krijgt een stemadvies voor een bepaalde politieke partij. Onze regering komt tot stand op basis van krachtsverhoudingen tussen politieke partijen die samen een meerderheid in de Tweede Kamer hebben. Kortom, politieke partijen vormen de basis van ons politieke bestel. Wil je weten waar het in de politiek om draait, dan is kennis over de geschiedenis van de politieke partijen belangrijk.

Hoofdvraag

Hoe zijn in Nederland vanaf 1780 een rechtsstaat en een parlementaire democratie ontstaan?

Deelvragen

– Welke stappen zijn tijdens de Verlichting, de Bataafse Republiek en de Franse tijd gezet op de weg naar een democratische rechtsstaat in Nederland? – Door welke gebeurtenissen werd de ontwikkeling naar een democratische rechtsstaat bevorderd tijdens het koningschap van Willem I en Willem II? – Welke gebeurtenissen werkten vertragend voor de ontwikkeling van de democratische rechtsstaat? – In hoeverre hebben de grondwet van 1848 en partijvorming in de tweede helft van de negentiende eeuw bijgedragen aan de totstandkoming van een parlementaire democratie? – In welk opzicht zijn de wereldoorlogen en het interbellum van invloed geweest op partijvorming en de democratische rechtsstaat? – Welke factoren hebben invloed gehad op het proces van partijvorming, democratisering en de versterking van de rechtsstaat na 1950?

Kennis Inzicht Toepassing Analyse

3, 4a 1a, 3, 4a, 4b, 5 1b, 2b, 4b, 6 1c, 1d, 1e, 2a

Opdrachten Opdracht 1  bron en vraagstelling, continuïteit en discontinuïteit, betekenis voor het heden Gebruik Oriëntatie en bron 1 tot en met 5. a Welke verwijten staan er in het Plakkaat van Verlatinghe (bron 3) aan het adres van Filips II? b Welke conclusie verbond men in het plakkaat uiteindelijk aan deze verwijten? c Waarom is het Plakkaat van Verlatinghe een ‘topstuk van democratie’ (bron 5)? d Waarom heeft deze bron internationale betekenis? e Is er sprake van continuïteit tussen bron 2 (Unie van Utrecht) en bron 3 (Plakkaat van Verlatinghe)? ’Van alle topstukken van de democratie die wij als Nationaal Archief in huis hebben, is het Plakkaat van Verlatinghe misschien wel de meest bijzondere. […] Het is uniek omdat voor het eerst in de moderne geschiedenis (in 1581) een volk met een staatsrechtelijk helder geformuleerd document afscheid nam van zijn vorst/landsheer, in dit geval Philips II. De Akte begint met de woorden dat ‘een vorst is aangesteld tot hoofd van zijn onderdanen om hen onder zijn hoede te nemen en te beschermen, zoals een herder zijn schapen beschermt, en de onderdanen zijn niet geschapen ten behoeve van de vorst om hem in alles wat hij beveelt onderdanig te zijn en als slaaf te dienen’. Duidelijke taal. Vandaag de dag klinken soortgelijke geluiden in Tunesië en Egypte. […] Voor Thomas Jefferson, die in 1776 de Amerikaanse onafhankelijk­heidsverklaring opstelde, was het Plakkaat van Verlatinghe een belangrijke informatiebron. Jeffersons Declaration wordt vaak de moeder aller onafhankelijkheidsverklaringen genoemd. Al met al zou je met enige goede wil ‘ons’ plakkaat direct kunnen relateren aan de vorming van democratische staten heden ten dage.’ Fragment uit de rede uitgesproken door Martin Berendse, rijksarchivaris. Bron: www.nationaalarchief.nl (11 februari 2011).

bron 5 Opdracht 2 a Waarom wordt de Republiek een unieke staat in Europa genoemd? Vergelijk in je antwoord de Republiek met wat je weet over Frankrijk in dezelfde tijd onder Lodewijk XIV. b Bedenk minstens één politieke overeenkomst met Frankrijk. Opdracht 3  betekenis voor het heden a Maak zelf een duidelijke omschrijving van een rechtsstaat door alle kenmerken die in de Oriëntatie worden genoemd puntsgewijs op te schrijven. b Noem twee landen die volgens jou op dit moment geen rechtsstaat zijn. Motiveer waarom.


Verlichting en revolutie, 1780-1814

1

bron 1

Een anti-Engelse demonstratie in Rotterdam 1781. Prent van Dirk Langendijk, 1781.

Deelvraag

Welke stappen zijn tijdens de Verlichting, de Bataafse Republiek en de Franse tijd gezet op de weg naar een democratische rechtsstaat in Nederland?

1.1 De Republiek in de achttiende eeuw De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was een statenbond met een ingewikkelde staatsinrichting. In Den Haag werden zaken van algemeen belang geregeld door de Staten-Generaal. De gewesten regelden daar hun gezamenlijke buitenlandse politiek en defensie. Voor alle

overige zaken waren de meeste gewesten zelfstandig. Een paar gewesten werden rechtstreeks door de Staten-Generaal bestuurd. Dat waren de zogeheten ‘Generaliteitslanden’. Holland was door de handel en nijverheid het rijkste gewest en droeg verreweg het meest bij aan de kosten van bestuur en defensie. Daarom konden de Hollandse regenten in de StatenGeneraal vaak hun zin doordrijven, hoewel ieder gewest in principe het vetorecht had. De vergaderingen vonden plaats op het Binnenhof in Den Haag, hét politieke centrum van de Republiek. De stadhouder, die in Den Haag woonde, stond aan het hoofd van het leger en de vloot en bezat bovendien het recht om in veel steden regenten te benoemen. Het stadhouderschap werd in de achttiende eeuw erfelijk verklaard. Vanaf 1766 trad Willem V aan als stadhouder. Van een rechtsstaat was in deze tijd nog geen sprake en van


11

1.2 Verlichtingsideeën

bron 2

De gebieden van de Republiek in de achttiende eeuw.

een democratie al helemaal niet. In de achttiende eeuw was de Republiek nog een echte standenmaatschappij. De politieke macht in de gewesten was in handen van regenten. Zij waren niet gekozen, maar oefenden de bestuurlijke functies uit op grond van hun status als welgesteld burger of edelman. In het westen kwamen de regenten meestal uit rijke koopmansfamilies; in de oostelijke gewesten had de adel nog altijd grote landgoederen, waarop een deel van de boeren leefde in grote afhankelijkheid. Behalve politieke ongelijkheid was er ook juridische ongelijkheid: de mensen waren niet gelijk voor de wet. De zeven gewesten hadden elk hun eigen wetten en rechtspraak. Binnen de gewesten waren er ook nog zelfstandige steden met eigen regels en verordeningen. Het burgerschap van een stad had veel voordelen. Iedereen die langer dan een jaar in een stad woonde, was een vrij burger. Op het platteland bestonden oude ‘heerlijke rechten’. Die hadden niets te maken met wat wij ‘heerlijk’ noemen, maar betekenden dat de adellijke heer van een gebied de boeren bepaalde verplichtingen op kon leggen. Naast de ongelijkheid tussen de standen was er ook ongelijkheid tussen de seksen. Voor de wet hadden mannen, als hoofd van het gezin, altijd een bevoorrechte positie. En ten slotte bestond er ook religieuze ongelijkheid. Alleen calvinisten mochten openbare kerkelijke bijeenkomsten houden. Katholieken waren aangewezen op schuilkerken, in schuren, woonhuizen of opslagruimten.

1.2 Verlichtingsideeën

bron 3

De regeringsboom. Gravure door J. Schultsz naar A. Resinger (1786). Atlas van Stolk, Rotterdam.

Onder de gegoede burgerij ontstond in de achttiende eeuw steeds meer belangstelling voor de denkbeelden van de Verlichting. Deze filosofische stroming hechtte grote waarde aan het verstand. In plaats van het geloof in een God die alles regelde, groeide het vertrouwen in de mogelijkheden die de mens heeft om zelf dingen te veranderen. Wetenschappelijke ontdekkingen op het gebied van natuurkunde en geneeskunde versterkten dit geloof in de mens. De verlichtingsdenkers waren van mening dat de mens zijn eigen geluk kan maken. Er kwam steeds meer kritiek op het denkbeeld dat God de ongelijkheid tussen de mensen zou hebben ingesteld. Hierdoor was de indeling in standen, die sinds de Middeleeuwen onveranderd was gebleven, niet langer acceptabel. Volgens de Engelse filosoof John Locke (1632-1704) zijn alle mensen van nature vrij en gelijk. Iedereen heeft daarom recht op bepaalde grondrechten zoals leven, vrijheid en bezit. De Franse filosofen Montesquieu en Rousseau verzetten zich tegen het absolutisme van de Franse koning, die zichzelf beschouwde als vertegenwoordiger van God op aarde en daarom het alleenrecht op het bestuur opeiste. Het uitgangspunt van Montesquieu was dat macht corrupt


12

1 Verlichting en revolutie, 1780-1814

maakt. Vrijheid en gelijkheid kunnen alleen gegarandeerd worden door de uitvoerende, de wetgevende en de rechtsprekende macht in een land streng van elkaar te scheiden. Deze scheiding van de drie machtsgebieden noemde Montesquieu de trias politica.

Montesquieu over de scheiding der machten Er zijn in iedere staat drie soorten machten, de wetgevende, de uitvoerende en de rechtsprekende macht. Door de eerste maakt de vorst of de regering wetten voor een bepaalde tijd of voor altijd en verbetert of schaft die af welke reeds gemaakt zijn. Door de tweede maakt hij vrede of oorlog, zendt of ontvangt ambassades, handhaaft de rust, voorkomt invallen. Door de derde straft hij misdaden of oordeelt de geschillen van de particulieren. Men noemt deze laatste de macht om recht te spreken en de vorige de uitvoerende macht van de Staat. Als bij dezelfde persoon of instelling van de regering de wetgevende macht verenigd is met de uitvoerende, dan is er geen vrijheid; men kan vrezen dat die vorst of die senaat onwaardige wetten zou kunnen maken die men moet uitvoeren onder dwang. Er is ook geen vrijheid als de macht om te oordelen niet gescheiden is van de wetgevende en de uitvoerende. Indien zij was gevoegd bij de wetgevende, dan zou de macht over het leven en de vrijheid van de burgers willekeurig zijn: want de rechter zou wetgever zijn. Indien zij was gevoegd bij de uitvoerende macht, dan zou de rechter de macht hebben van de verdrukker. Naar: J. Demey, e.a., Geschiedenis in documenten (1971).

bron 4 Volgens Rousseau zijn burgers alleen maar vrij als ze zelf de wetten kunnen maken. Zijn uitgangspunt was de volkssoevereiniteit. Niet de vorst of de regering, maar het volk zelf is volgens Rousseau soeverein. Dus heeft het volk ook het recht om de regering af te zetten als deze niet goed functioneert. De maatschappelijke en politieke ideeën van de verlichtingsdenkers bleven niet beperkt tot Engeland en Frankrijk. Ook in de Republiek namen velen kennis van de nieuwe denkbeelden. In een aantal steden werden genootschappen opgericht waarvan de leden (meestal mannen) discussieerden over de nieuwe, ‘verlichte’ ideeën.

bron 5

Het Teylersmuseum in Haarlem, gesticht met het geld dat Pieter Teyler (1702-1778), een rijke bankier en koopman, had nagelaten. In de geest van de Verlichting geloofde hij dat kennis alle mensen goed deed. Uit de erfenis van Pieter Teyler werden ook twee genootschappen opgericht die wetenschapsbeoefening moesten bevorderen.

1.3 Economische crisis De Republiek had in de zeventiende eeuw een ‘Gouden Eeuw’ beleefd, een periode van langdurige economische, culturele en wetenschappelijke bloei. Honderd jaar later, vooral na 1750, ging het minder goed. Het aandeel van de Republiek in de wereldeconomie werd steeds kleiner. De concurrentie van andere Europese staten nam toe. Juist het feit dat de Republiek geen eenheid was, speelde nu een rol. Er waren nog steeds tolgrenzen tussen de gewesten en er werd slecht samengewerkt bij de aanleg van wegen en kanalen. In het gewest Holland waren de belastingen hoog door de grote schulden die het gewest had gemaakt om een reeks oorlogen te financieren. Daardoor was de koopkracht van de Hollanders afgenomen. De handel stagneerde en de nijverheid, die te lijden had van de buitenlandse concurrentie, bleef achter. In de steden werden de levensomstandigheden steeds beroerder.


13

1.3 Economische crisis

‘In dergelijke omstandigheden moet het met deze handelsnatie wel zeer beroerd gesteld zijn. De meeste grote steden verkeren in droevige staat van verval en in plaats van werk voor elke sterveling kom je horden arme drommels tegen die in ledigheid van honger omkomen. Utrecht is opmerkelijk verkommerd. Er zijn hele stegen vol stumpers die zich met niets anders in leven houden dan aardappelen, jenever en iets dat ze thee of koffie noemen.’

De predikant Adriaan van der Kemp schreef naar aanleiding van de Amerikaanse revolutie: ‘In Amerika is de Heilzon opgegaan, welke ook ons zal bestralen, indien wij willen […]. Amerika kan ons leren, hoe de verbastering van het volkskarakter tegen te gaan, het bederf der zeden te stuiten, de omkoping te weren, de zaden der dwingelandij te verstikken, en de zieltogende vrijheid in gezondheid te herstellen.’

In: Simon Schama, Patriotten en bevrijders (1992).

In: Simon Schama, Patriotten en bevrijders (1992).

bron 8

bron 6 Terwijl de armoede in de gewesten toenam, ging het financieel nog steeds goed met de bovenlaag van rijke regenten. Zij vormden een steeds kleinere en hechtere groep die de macht stevig in handen hield. De regentenfamilies verdeelden onderling de belangrijkste bestuursbanen. Voor nieuwkomers was geen plaats. De regenten waren in vergelijking met de zeventiende eeuw steeds minder geneigd om hun geld te investeren in de handel en nijverheid. In plaats daarvan gingen zij beleggen in buitenlandse ondernemingen en in de geld- en commissiehandel. Voor het binnenland leverde dat geen werkgelegenheid op. Daarnaast besteedden zij hun geld aan

bron 7

De vernieling der Aristocratische Kuiperij.

een luxueus leven. In landelijke streken net buiten de steden werden prachtige buitenplaatsen aangelegd. Er kwam steeds meer kritiek op de regentenkliek. Vooral onder kooplieden, leden van de middenstand en kleine boeren nam de ontevredenheid toe. Zij vonden het daarom niet langer acceptabel dat het bestuur in handen was van mensen die hun overheidsfunctie enkel kregen op grond van geboorte en niet omdat ze kwaliteit of kennis van zaken hadden. Hun inspiratie haalden deze ontevredenen uit de nieuwe verlichte denkbeelden en uit Amerika. Toen het nieuws van de Amerikaanse vrijheidsoorlog (1776-1783) zich verspreidde in de Republiek maakte dit diepe indruk. Deze Amerikaanse


14

1 Verlichting en revolutie, 1780-1814

revolutie was gebaseerd op denkbeelden van de Verlichting. De Amerikanen verzetten zich tegen de autoritaire Engelse koning, verklaarden zich onafhankelijk en wonnen de strijd tegen het moederland. Het was aan de andere zijde van de oceaan dus mogelijk om revolutionaire veranderingen door te voeren. Dit schiep verwachtingen voor de toekomst in Europa!

1.4 Een opruiend geschrift Er kwam niet alleen kritiek op het bestuur van de regenten. Ook de stadhouder, Willem V, kreeg het zwaar te verduren. Vooral toen steeds duidelijker werd dat hij volstrekt ongeschikt was voor zijn functie. Zijn vader, Willem IV, was in 1851 overleden toen hij drie jaar oud was. Tijdens zijn jeugd werden zijn taken als stadhouder eerst door zijn moeder vervuld en daarna door de hertog van Brunswijk. Op zijn achttiende mocht Willem V zelf het stadhouderschap gaan bekleden, maar hij liet zich sterk leiden door de adviezen van de hertog. Willem had nauwelijks onderwijs en militaire scholing gehad. Hij was zeer onzeker en nam daardoor met de grootste moeite beslissingen. Hij voerde bovendien een zeer kostbare hofhouding van tweehonderd personen. Zijn tegenstanders maakten hem vaak belachelijk in spotprenten en noemden Willem de lakei van Van Brunswijk.

Toen de Vierde Engelse Zeeoorlog in 1781 rampzalig verliep, werd Willem V, de kapitein-generaal, helemaal het mikpunt van kritiek. Hij kreeg het verwijt dat hij de vloot had verwaarloosd. De marine van de Republiek was machteloos geweest tegenover de Britse vloot. Op 26 september 1781 lag er in de straten van alle grotere steden van de Republiek een anoniem pamflet met de titel: Aan het volk van Nederland. De lezers werden opgeroepen om hun kritiek op de stadhouder te uiten in protestbijeenkom­ sten en zich bovendien te bewapenen tegen de overheid. Tevergeefs probeerden de regenten er achter te komen wie de schrijver van dit opruiend geschrift was. Pas een eeuw later is ontdekt dat het pamflet geschreven was door Joan Derk van der Capellen tot den Pol (1741-1784). Van der Capellen was een baron – een edelman – uit Overijssel, die tijdens zijn studie in Utrecht kennis had gemaakt met de ideeën van de Verlichting.

Aan het volk van Nederland Het is, mijn waarde medeburgers! niet sinds gisteren of eergisteren dat men U bedriegt en mishandelt; neen, ge zijt, om niet van vroeger tijden te spreken, nu sedert bijna twee eeuwen de speelbal geweest van allerlei heerszuchtige lieden, die, onder de schijn van voor Uw belangen en vrijheid te zorgen, niets, […] volstrekt niets anders beoogd hebben dan een erfelijk juk [het erfelijk stadhouderschap van de Oranjes] op Uw vrije halzen te drukken. In: E.A. van Dijk e.a., De wekker van de Nederlandse natie (1984).

bron 10

bron 9

Den Teergeliefde: spotprent op stadhouder Willem V. De naam ‘Teergeliefde’ gebruikte Joan Derk van der Capellen tot den Pol als hij het in zijn brieven over Willem V had.

bron 11

Portret van Joan Derk van der Capellen tot den Pol.


15

1.5 De patriotten

In 1772 werd hij dankzij de steun van de stadhouder lid van de Staten van Overijssel. Maar na zijn benoeming toonde hij zich een fel voorvechter van democratische vernieuwing en hij werd een vijand van Willem V.

Het geheim van Appeltern

Op 26 september 1781 slaat de verspreiding van het anonieme pamflet Aan het volk van Nederland in als een bom. Haastig verboden de regenten zowel het in bezit hebben als het lezen van dit opruiende pamflet. Op verspreiding stond levenslange verbanning. Een tip die zou leiden tot aanhouding van de schrijver zou een hoge beloning opleveren. Maar dat hielp allemaal niets, want hoewel het pamflet verboden was, werd het veel gelezen. Nog in hetzelfde jaar 1781 verschenen in het geheim vier herdrukken. Bovendien is het pamflet vertaald in het Frans, Duits en Engels. Pas een eeuw later kwam de waarheid aan het licht. In Amerika werd in een oude boekenkist het dagboek gevonden van een vriend van de schrijver. Hieruit bleek dat de auteur Joan Derk van der Capellen was. Deze had het pamflet geschreven op zijn landgoed, Huis Appeltern. Als lid van de Staten van Overijssel was hij een voorvechter van democratische veranderingen. Willem V kreeg van hem de schuld van het rampzalige verloop van de Vierde Engelse oorlog. Joan Derk zou de patriottische revolutie niet meer meemaken. Hij overleed al op 43-jarige leeftijd in 1784.

bron 12

1.5 De patriotten Het pamflet Aan het volk van Nederland was de aanzet tot een periode van heftige politieke strijd. In allerlei steden en dorpen gingen politieke voorstanders zich organiseren om de ideeën uit dit geschrift in praktijk te brengen. Zij noemden zich patriotten (‘vaderlandslievenden’). Zij lieten van zich horen in tijdschriften en kranten. Zij trokken zich niets aan van het verbod en kregen boetes of werden gearresteerd. Maar hun tegenstanders, de prinsgezinden, slaagden er niet meer in om hen de mond te snoeren. De patriotten maakten proefontwerpen voor een nieuwe staatsinrichting van de Republiek. Dit zorgde soms voor felle onderlinge discussies over de inhoud van het begrip volkssoevereiniteit. Tot de patriotten behoorden zowel uitgesproken democraten als regenten die tegenstander van de stadhouder waren. In allerlei steden richtten de patriotten vrijkorpsen op. Dit waren een soort vrijwilligerslegertjes die druk konden uitoefenen op stadsbesturen en zich eventueel konden beschermen tegen een aanval van het leger van prins Willem V. Utrecht groeide uit tot het centrum van de patriottenbeweging. In deze stad sloten ongeveer tweeduizend man zich aan bij een plaatselijk vrijkorps. Een van de officieren was Pieter Quint Ondaatje. Utrecht werd de eerste Nederlandse stad met een democratische regering. In 1786 werd het nieuwe gemeentebestuur plechtig ingezworen. Hierbij was de Amerikaanse gezant John Adams aanwezig.

De wapenschouwing van het vrijkorps Sneek. Schilderij van Hermanus van der Velde, 1786.


16

1 Verlichting en revolutie, 1780-1814

Een bevlogen democraat

bron 13

Pieter Quint Ondaatje.

In een brief aan Thomas Jefferson, de toekomstige derde Amerikaanse president, schreef John Adams: ‘Wij waren in Utrecht aanwezig bij de ceremoniële beëdiging van de nieuwe magistraat. In geen enkel geval in de oude of nieuwe geschiedenis heeft een volk ondubbelzinniger blijk gegeven van zijn eigen aangeboren en onvervreemdbare soevereiniteit’. In: A. Wilschut, Goejanverwellessluis (2000).

bron 14

De leider van de Utrechtse patriotten was Pieter Quint Ondaatje. Hij was geboren op het eiland Ceylon (Sri Lanka) als zoon van een inheemse dominee en een Nederlandse moeder. Op veertienjarige leeftijd kwam hij naar de Republiek. Na zijn middelbare schooltijd in Amsterdam ging hij rechten en theologie studeren in Utrecht. Als overtuigd democraat sloot Ondaatje zich aan bij de Utrechtse schutterij en werd een van de oprichters van het plaatselijke vrijkorps. Bovendien schreef hij artikelen in het patriottische tijdschrift De post van de Neder-Rijn. Hierin had hij kritiek op het bestuur van de Republiek en op stadhouder Willem V. Hij pleitte vooral voor mensenrechten, voor vrijheid van meningsuiting en voor volkssoevereiniteit. Toen het Utrechtse stadsbestuur een nieuw lid benoemde die een tegenstander was van de patriotten, ontstond er grote onrust in de stad. Gewapende burgers omsingelden het stadhuis. De patriotten waren de vriendjespolitiek van de regenten zat. Ondaatje eiste als woordvoerder van de demonstranten democratische verkiezing van regenten. Aanvankelijk gaven de regenten toe, maar na herstel van de rust werd Ondaatje aangeklaagd wegens ordeverstoring. De regenten begonnen bovendien een lastercampagne tegen hem. In een gedicht werd hij vanwege zijn EuropeesAziatische afkomst uitgemaakt voor een ‘zwart ondier’ en een ‘vreemdeling uit slavenland’. Toch bleef de onrust in Utrecht en een jaar later, in augustus 1786, grepen de patriotten naar de macht.

bron 15 Plechtige installatie op de Neude van democratisch gekozen stadbestuurders. Te zien is hoe het patriots vrijkorps Patria et Libertate (‘voor vaderland en vrijheid’) een erewacht vormt. Op de achtergrond is de Domtoren zichtbaar, met in de top de rood met witte Utrechtse vlag. De plechtigheid vindt plaats in een tent of ‘tempel’ die speciaal voor de gelegenheid was opgezet. Anoniem schilderij (tussen 1786 en 1800).


17

1.7 De eerste grondwet

1.6 Goejanverwellesluis Ook in andere steden en gewesten, waaronder Holland, namen patriotten de macht over. De onrust strekte zich uit over de hele Republiek en leidde tot een toestand van burgeroorlog. In veel steden en gewesten bleef het bestuur echter in handen van prinsgezinde regenten. Er kon dus niet gesproken worden van één nationale revolutie. Prins Willem V en zijn gezin voelden zich in Holland niet meer veilig en waren al in 1785 uit Den Haag vertrokken. Zij vestigden zich in Nijmegen, omdat in deze stad de prinsgezinden nog aan de macht waren. Toen de daadkrachtige prinses Wilhelmina, de vrouw van Willem V, het nieuws vernam dat de patriotten de macht in handen hadden gekregen in de Staten van Holland, besloot zij om in actie te komen. Zij zou per koets naar Holland afreizen in de hoop daar een tegenrevolutie uit te lokken. Ze was zo onverstandig geweest om een bericht vooruit te sturen dat een Duitse barones op een bepaalde plaats vijftien verse postpaarden nodig had. Dit wekte achterdocht bij de commandant van het vrijkorps van Gouda. Vlak voorbij de grens van Holland werd het gezelschap bij Goejanverwellesluis door patriottische militairen tegengehouden. Wilhelmina voelde zich zwaar beledigd en riep bij terugkeer in Nijmegen haar broer, de koning van Pruisen, te hulp. De Pruisische koning, Willem Frederik II, verklaarde de oorlog aan de Staten van Holland en trok in september 1787 met een leger van 20.000 man de Republiek binnen. Veel patriotten

bron 17

bron 16

Spotprent over Wilhelmina van Pruisen die wordt weggejaagd als werkster. Anoniem, 1795.

sloegen angstig op de vlucht naar Frankrijk, waar zij asiel zochten en later de Franse revolutie meemaakten. In november 1787 trokken de Staten van Holland alle wetten en bepalingen tegen stadhouder Willem V in. De prins en zijn gezin keerden daarop terug naar Den Haag.

1.7 De eerste grondwet In Frankrijk leidden de nieuwe denkbeelden in 1789 tot de revolutie die een einde maakte aan de monarchie. De Franse koning werd in 1793 onthoofd. Een schok ging door Europa. De spanningen tussen het revolutionaire Frankrijk en zijn buurlanden namen toe. Frankrijk verklaarde de oorlog aan Engeland en de Republiek.

‘Vrijheidsboom’, een schilderij van de stad Groningen door J.L. Hauck (1795).


18

bron 18

1 Verlichting en revolutie, 1780-1814

Opening van de Nationale Vergadering (17 maart 1796).

De Franse inval volgde in het najaar van 1794. Door de strenge vorst kon het Franse leger tijdens de winter de grote rivieren oversteken. Met de Franse troepen kwam een Bataafs legioen mee, bestaande uit patriotten die in 1787 naar Frankrijk waren getrokken. Samen met de achtergebleven patriotten namen ze in het hele land de macht over van de prinsgezinde regenten. Op 18 januari 1795 vluchtte stadhouder Willem V naar Engeland. In het Verdrag van Den Haag erkende Frankrijk de Republiek als onafhankelijke staat, maar de naam werd veranderd in Bataafse Republiek. In de praktijk werd de Republiek afhankelijk van Frankrijk. Maar de meeste burgers vierden feest en dachten hier nog niet over na. Op centraal gelegen pleinen werden vrijheidsbomen opgericht als symbool van de omwenteling. Het bestuur kwam tijdelijk in handen van voorlopige volksvertegenwoordigers. In alle gewesten kondigden zij naar Frans voorbeeld de ‘Verklaring van de rechten van de mens en de burger’ af. Hierin stond dat alle mensen vrij en gelijk waren. Dit betekende ook de definitieve scheiding van kerk en staat: alle godsdiensten kregen gelijke rechten. Vervolgens werden in het hele land verkiezingen georganiseerd voor een Nationale Vergadering. Alle mannelijke staatsburgers boven de twintig jaar die zich akkoord verklaarden met het beginsel van volkssoevereiniteit kregen kiesrecht. Huispersoneel en mensen die ondersteuning uit de armenkas kregen, werden echter uitgesloten van kiesrecht. Via een ingewikkeld stelsel met 126 kiesdistricten werd uiteindelijk de Nationale Vergadering gekozen.

Op 1 maart 1796 kwam de Nationale Vergadering bijeen, de eerste gekozen volksvertegenwoordiging. De publieke tribune zat dan ook vol. ‘Velen stonden de tranen in de ogen’, aldus een aanwezige. Maar dit enthousiasme verminderde snel. De onwennige volksvertegenwoordigers konden het moeilijk eens worden over de inhoud van een grondwet. Er waren heftige tegenstellingen over twee vraagstukken. Ten eerste over de vraag welke personen kiesrecht mochten krijgen. De radicalen wilden de Oranjegezinden uitsluiten. Meer gematigde volksvertegenwoordigers waren voorstander van censuskiesrecht, een stelsel waarbij alleen mannen die voldoende belasting betaalden kiesrecht hadden. Ten tweede waren de meningen verdeeld over de staatsvorm. Moest de Bataafse Republiek een eenheidsstaat worden of een federatie van zelfstandige gewesten blijven? Na een staatsgreep, die door de Franse troepen werd gesteund, kregen de voorstanders van de eenheidsstaat de macht in handen. Hun tegenstanders werden uit de Nationale Vergadering gezet. In 1798 kwam de eerste grondwet van ons land gereed, die bekend staat als ‘de Staatsregeling’. Uitgangspunten van de grondwet waren: – de gelijkheid van alle burgers voor de wet; – de scheiding van de machten in een wetgevende en een uitvoerende macht; – de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. De rechterlijke macht zou ‘zonder onderscheid des persoons’ rechtspreken, op basis van rechtsregels die in het hele land hetzelfde waren. De Republiek werd hierdoor behalve een eenheidsstaat ook een rechtsstaat.


19

1.8 Het Burgerlijk Wetboek

Enkele artikelen uit de Staatsregeling: 3. Alle leden der maatschappij hebben, zonder onderscheid van geboorte, bezit, stand of rang, een gelijke aanspraak op dezelfde voordelen. 5. De wet is de wil van het gehele maatschappelijk lichaam, uitgedrukt door de meerderheid of van de burgers of van de vertegenwoordigers van de burgers. Zij is zowel beschermend als straffend gelijk voor allen. 16. Iedere burger mag zijn gevoelens uiten en verspreiden op zodanige wijze als hij goed vindt (….) De vrijheid der drukpers is heilig, mits de geschriften van de naam van uitgever, drukker of schrijver voorzien zijn. In: De Staatsregeling (1798).

bron 19 De gevolgen voor de rechtspraak waren groot. De steden moesten hun stadsrechten inleveren en verloren daarmee hun bevoegdheid tot rechtspreken. Op het platteland raakten de edelen niet alleen hun heerlijke rechten kwijt, maar ook de rechtsmacht in hun gebied. Hoewel ‘iedereen ouder dan twintig’ in principe kiesrecht kreeg, werd toch het grootste deel van de bevolking

bron 20

uitgesloten. Om te beginnen de vrouwen – de helft van alle inwoners; maar ook analfabeten kregen geen kiesrecht, en lang niet iedereen ging in die tijd naar school. Ook politieke tegenstanders werden monddood gemaakt: wie weigerde te verklaren dat hij tegen de stadhouder en tegen het federalisme was, mocht niet stemmen. Bovendien moest je ook nog financieel onafhankelijk zijn. In 1801 werd de Staatsregeling, na opnieuw een staatsgreep, buiten werking gesteld. Een nieuwe grondwet verzwakte de positie van de Nationale Vergadering. De kortstondige ‘democratie’ liep alweer op zijn einde.

1.8 Het Burgerlijk Wetboek In 1799 veranderde Napoleon met een staatsgreep Frankrijk in een dictatuur en gingen de idealen over volkssoevereiniteit in dit land ten onder. In 1804 kroonde Napoleon zichzelf tot keizer. Vervolgens versterkte hij ook de greep van Frankrijk op de Bataafse Republiek. Het bestuur over de Republiek kwam in 1805 in handen van één man, raadspensionaris Rutger-Jan Schimmelpenninck. Hiertoe werd de grondwet opnieuw gewijzigd. Schimmelpenninck kreeg veel macht, want hij hoefde zich niet te verantwoorden tegenover het parlement.

Lodewijk Napoleon bezoekt het Rapenburg in Leiden. Schilderij van Carel Lodewijk Hansen (1807).


20

1 Verlichting en revolutie, 1780-1814

De nieuwe grondwet droeg bij aan de ontwikkeling van Nederland tot een natiestaat: alle burgers waren voor de wet gelijk en het bestuur was centraal geregeld. Gewestelijke besturen mochten geen besluiten nemen die strijdig waren met nationale wetten. De raadspensionaris kon bovendien gewestelijke besluiten ongeldig verklaren. De eenheid van ons land werd verder versterkt door de invoering van een nationaal belastingstelsel, waardoor er een eind kwam aan de tolgrenzen tussen de gewesten. Een onderwijswet moest zorgen voor een nationaal onderwijsstelsel. Maar een jaar later kwamen er alweer politieke veranderingen. Schimmelpenninck werd door Napoleon afgezet. De Franse keizer maakte een definitief einde aan de Bataafse Republiek door zijn broer Lodewijk Napoleon koning te maken van het Koninkrijk Holland. Hij hoopte daarmee op meer steun te kunnen rekenen van ons land voor de oorlogen die hij in Europa wilde voeren. Koning Lodewijk Napoleon voerde veel van de plannen uit die tijdens het bestuur van Schimmelpenninck al waren bedacht. Er kwam een nieuwe wetgeving voor het hele land, de codificatie. De rechters mochten voortaan alleen nog maar benoemd worden op grond van hun deskundigheid. Het Rijksmuseum, het Nationaal Archief en de Nationale Koninklijke Bibliotheek werden in het leven geroepen, instellingen die vandaag de dag nog altijd bestaan. Lodewijk Napoleon slaagde er ook in om tijdens enkele grote rampen een gevoel van nationale saamhorigheid te bevorderen door in heel het land collectes te houden. Dit deed hij bijvoorbeeld bij de ontploffing van een kruitschip in Leiden en bij grote overstromingen in de Betuwe. Hij wekte hiermee veel sympathie onder de bevolking. Tijdens een bezoek aan Edam in 1807 sprak hij de hoop uit dat de Nederlanders op een dag zouden vergeten dat hij niet in hun land geboren was. Daarop zou een oude man hebben geroepen: ‘Sinds Leiden zijn we dat al vergeten!’. Zijn broer Napoleon concludeerde echter dat Lodewijk zich veel meer voor de Nederlandse belangen inzette dan voor het Franse keizerrijk. Daarom was het in 1810 alweer gedaan met het Koninkrijk Holland. Napoleon zette zijn broer af en lijfde Nederland in bij Frankrijk. Dit betekende dat hier de Franse wetgeving werd ingevoerd, de Code Civil ofwel de Code Napoléon. Dit wetboek introduceerde in ons land het naamrecht en de burgerlijke stand. Iedereen moest zich inschrijven bij de burgerlijke stand en een achternaam opgeven. Sommige mensen namen deze vernieuwing niet serieus en kozen voor de grap achternamen als Naaktgeboren of Poepjes. In dit nieuwe burgerlijk wetboek werd voor het eerst bepaald dat rechtspraak openbaar is. De Code Civil werd in 1838 vervangen door het Nederlandse Burgerlijk Wetboek. Dit was voor het grootste deel een vertaling van het Franse werk.

1.9  Opdrachten Opdracht 1 a Waarom was de Republiek der Verenigde Nederlanden geen democratie? b Waarom was de Republiek der Verenigde Nederlanden geen rechtsstaat? Opdracht 2  bron en vraagstelling; interpretatie Bekijk bron 3. Op de takken staan de teksten: stadhouderschap, Raad van Staaten, Generaliteitslanden. Op de wortels staan de namen van gewesten, zoals Holland, Zeeland, Utrecht. a Waarom heeft de boom zeven dikke wortels? b Op de stam staat Algemeene Staten. Welk ander woord kun je daarvoor gebruiken? c Als je paragraaf 1.1 goed doorleest, klopt de afbeelding van de boom eigenlijk niet. Geef een punt van kritiek. d Waarom denk je dat de Generaliteitslanden als een tak aan de boom worden afgebeeld? Opdracht 3 a Leg uit dat de denkbeelden van John Locke passen bij de Verlichting. b Waarom passen de denkbeelden van Locke bij een rechtsstaat? Opdracht 4  bron en vraagstelling a Lees bron 4. Leg uit waarom er volgens Montesquieu geen vrijheid is als er geen sprake is van trias politica. b Leg uit welke overeenkomst er bestaat tussen de denkbeelden van Montesquieu en die van Rousseau over wetgeving. Opdracht 5  interpretatie van bronnen Bekijk bron 7: De vernieling der Aristocratische Kuiperij (Een kuiperij was een bedrijf waar houten vaten – kuipen – werden gemaakt. Kuiperij heeft ook een figuurlijke betekenis: Van Dale noemt ‘listig bedrog’). a Noem twee beeldelementen waaraan je kunt zien dat deze prent tegen de regenten gericht is. b Willem V staat ook op de prent: waarom wordt hij op deze manier afgebeeld? Opdracht 6  oorzaak en gevolg a Welke oorzaak wordt in bron 21 genoemd voor het verval van de Republiek? b Denk je dat de schrijver van bron 21 gebruik kan hebben gemaakt van de denkbeelden van predikant Adriaan van der Kemp (bron 8)? Licht je antwoord toe.


21

1.9 Opdrachten

Aangenomen werd dat een volk het best functioneerde als het zich gedroeg naar zijn aard... Er werd aangenomen dat het Nederlandse volkskarakter vooral onder invloed van de vrijheidsstrijd tegen Spanje in de zestiende eeuw was gevormd. Daarom was Nederland als Republiek zo succesvol geweest. De economische groei werd verder verklaard door de volksaard van de Nederlanders. Zuinigheid, degelijkheid, arbeidzaamheid en fatsoen hadden de Republiek groot gemaakt. Omdat de elite van Nederland zich niet meer gedroeg naar de eigenschappen van het nationale karakter, was volgens de critici het verval van de Republiek ontstaan. Het overnemen van allerlei elementen uit de Franse cultuur door de regentenelite werd zo dus tot kern van het nationale probleem bestempeld… Naar: M. Janse, De Geest van Jan Salie, Nederland in verval (2002).

bron 21

Fragment 1 O, landgenoten! Onze dierbare Oranjevorsten, hoe fraai ze zich door hun vleiers ook laten afschilderen, zijn vorsten, net als alle andere vorsten ter wereld. Zij krijgen dezelfde verdorven opvoeding; zij zuigen van hun jeugd af aan dezelfde sentimenten in, dezelfde hoogmoed, trots, heerszucht, dezelfde begeerte om zich boven alles te verheffen. Van hun jeugd af aan zijn ze gewend geen enkele tegenstand te ondervinden. Alles wat er thans ondernomen wordt ter redding van ons bijna onherstelbaar verloren vaderland is daarom vergeefs, indien gy, Volk van Nederland nog langer werkeloze toeschouwers blijft. Doet dan dit! Verzamelt U elk in Uw steden en ten plattelande in Uw dorpen. Komt vreedzaam bijeen, en kiest uit Uw midden een aantal goede deugdzame, vrome mannen; kiest goede patriotten, waarop gij vertrouwen kunt. Aan het volk van Nederland, Joan Derk van der Capellen tot den Pol. In: de Studiegids (2006).

De oorlog met Groot-Brittannië bracht de Republiek slechts op beperkte schaal schade toe. Niettemin vatte de opvatting post dat de Nederlandse vloot en het Nederlandse leger niet waren berekend op de strijd. De opperbevelhebber van het leger, kapitein-admiraal Willem V, kreeg de schuld. Het militaire onvermogen van de Republiek bleek op schrijnende wijze in oktober 1782. Bondgenoot Frankrijk verzocht Nederland om haar vloot in Brest te versterken met tien schepen. De stadhouder en zijn marine-adviseurs aarzelden, maar nadat hij de StatenGeneraal geraadpleegd had, zag Willem V zich genoodzaakt om de tien gevraagde schepen te laten uitzeilen. Groot was de verbazing en verontwaardiging toen bleek dat de schepen niet gereed waren. Verwijten vlogen over en weer en de patriotten zagen hier andermaal een bewijs dat de prins niet was opgewassen tegen zijn taak. Naar: Joost Rosendaal, De Nederlandse Revolutie (2005).

bron 22 Opdracht 7  continuïteit en discontinuïteit a Welke discontinuïteit met de zeventiende eeuw blijkt uit bron 22 wat betreft de vloot van de Republiek? b Welke continuïteit zie je tussen de zeeoorlog met GrootBrittannië en de situatie eind 1782? Opdracht 8  interpretatie Gebruik bron 9. Leg uit waarom dit een spotprent is op Willem V.

Fragment 2 O, landgenoten! nog eens, wapent U allen tezamen, en draagt zorg voor de zaken van het hele land, dat is voor Uw eigen zaken. Het land behoort aan U allen met elkaar, en niet aan de Prins met zijn groten alleen, die U, die ons allen, die Neerlands hele volk, de afstammelingen der vrije Batavieren beschouwen en behandelen als hun erfelijk eigendom, als hun ossen en schapen, welke zij naar hun goeddunken of scheren of slachten kunnen en mogen. Het volk dat in een land woont, de ingezetenen, de burgers en boeren, armen en rijken, groten en kleinen - allen bijeen zijn de ware eigenaren, de heren en meesters van het land, en kunnen zeggen hoe zij het hebben willen, hoe en door wie zij geregeerd willen wezen. Bron: members.casema.nl/wilschut/ahvvn.htm.

bron 23 Opdracht 9  bron en vraagstelling Lees de tekstcitaten uit het pamflet Aan het volk van Nederland: bron 10 en bron 23 (fragment 1 en 2) a Wat was de aanleiding voor het schrijven van het pamflet? b Lees bron 10. Was het pamflet alleen kritisch over Willem V? c In bron 23, fragment 1, wordt Willem V vergeleken met een vorst. Was dat juist? d Was er al sprake van een ‘vaderland’ (tekstfragment 2) op het moment dat dit pamflet geschreven werd? e Lees bron 23, fragment 2 nog eens door. Aan welk internationaal voorbeeld zou Van der Capellen gedacht kunnen hebben bij zijn oproep aan burgers om zich te bewapenen? Tip: het pamflet is gepubliceerd in 1781. f Welk verlichtingsideaal staat in tekstfragment 2?


22

1 Verlichting en revolutie, 1780-1814

Opdracht 10 a Waarom werden er vrijkorpsen opgericht? b Waarom kun je Ondaatje terecht een democraat noemen? c Welk deel van de tekst over Ondaatje zou in het huidige Nederland volstrekt onmogelijk zijn? d Verklaar het enthousiasme van juist de Amerikaanse gezant over het democratisch gekozen bestuur van Utrecht. Opdracht 11 Blijkt uit de paragraaf over Goejanverwellesluis (1.6) of de Republiek nog steeds een statenbond was? Verklaar je antwoord. Opdracht 12  motief en omstandigheden Bekijk bron 16. Boven de tekening staat: ‘Willemijntje de schoonmaakster’. Onder de tekening staat: ‘Ik zal het mijn broer zeggen.’ a Welk motief had Wilhelmina voor haar actie? b Verklaar alle teksten in de bron. c Is deze bron gemaakt door een aanhanger van de patriotten of een aanhanger van de prinsgezinden? Opdracht 13  feit en mening In hoeverre kun je de gebeurtenissen in de Republiek in de jaren 1785-1787 een revolutie noemen? Opdracht 14 Lees bron 24. De opsteller van deze bron is waarschijnlijk geïnspireerd door het pamflet Aan het Volk van Nederland. Toon dit aan met twee voorbeelden uit de bron. Opdracht 15 Bekijk bron 17. Waarom werd er in 1795 een vrijheidsfeest gevierd en in welk opzicht was dit niet juist?

Bataaven! Thans is de luisterrijke dag gebooren, waarop het U eindelijk gebeuren mag, U openlijk te verheugen in het zeldzame en onwaardeerbaar geluk van U een waarlijk vrij en onafhankelijk Volk te mogen noemen. Twee eeuwen zijn verloopen sints de dageraat dier Vrijheid flaauwelijks begon aan te lichten. Gij viert thands het Feest niet slegts van een Vrij geworden Slaavenhoop, maar van een vrij en agtbaar Volk ... Het staat U Bataaven, om deeze Uwe Vrijheid ongeschonden te bewaaren. Bron: Groei en Bloei van de geschiedenis van Andijk, www.kistemaker.nl.

bron 24

Een tijdgenoot schreef over de staatsgreep die vooraf ging aan het tot stand komen van de Staatsregeling: ‘Eindelijk is de Bataafse vernieuwing vandaag een feit geworden! Het volk is volkomen kalm gebleven. Om twee uur in de namiddag zijn alle soldaten van hun posten ontheven en teruggestuurd naar hun kazernes, en de Nationale Vergadering vervolgt vredig haar bezigheden.’ In: Simon Schama, Patriotten en bevrijders (1992).

bron 25 Opdracht 16  feit en mening; gebondenheid aan tijd en plaats a Het citaat van de tijdgenoot in bron 25 bevat meningen en feiten. Noem één feit en twee meningen. b Leg uit dat de mening van de schrijver gebonden is aan tijd en plaats. Opdracht 17  inleving Stelling: De democratie die de patriotten in het leven riepen tijdens de periode van de Bataafse Republiek was in de meeste opzichten een mislukking. a Geef twee argumenten vóór deze stelling. b Probeer je in te leven in een voorstander van de eenheidsstaat in het jaar 1800 en verdedig de democratische resultaten die op dat moment zijn behaald. Opdracht 18 Leg uit dat Nederland door de Staatsregeling een flinke stap zette in de ontwikkeling van een democratische rechtsstaat. Opdracht 19 Welke invloed hebben de volgende gebeurtenissen gehad op de ontwikkeling van onze rechtsstaat? a De staatsgreep van Napoleon. b De totstandkoming van het Koninkrijk Holland in 1806. c De inlijving bij Frankrijk in 1810. Opdracht 20    inleving Vergelijk de Nederlandse stadhouder Willem V met koning Lodewijk Napoleon. Wie van de twee zal volgens jou in zijn tijd de meeste waardering hebben gekregen? Licht je antwoord toe!

Kennis Inzicht Toepassing Analyse

2b, 6a, 9a 1, 2d, 9b, 10a, 10b, 11, 12a, 12c, 16 2a, 2c, 3, 4a, 5, 7a, 8, 10c, 10d, 12b, 16, 17a, 18, 19 4b, 6b, 7b, 9c, 9d, 9e, 9f, 13, 17b, 20


Afsluiting

1

Leerdoelen

Begrippen

1.1 Je begrijpt waarom de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden geen democratie en geen rechtsstaat was. 1.2 Je kent de belangrijkste politieke denkbeelden van Locke, Montesquieu en Rousseau. 1.3 Je kunt uitleggen waarom de sociale en de economische omstandigheden in de Republiek leidden tot onvrede over het bestuur. Je begrijpt waarom de Amerikaanse revolutie een bron van inspiratie was voor de patriotten. 1.4 Je kunt uitleggen waarom en welke kritiek er was op stadhouder Willem V en hoe deze kritiek is verwoord in het pamflet Aan het volk van Nederland. 1.5 Je kunt uitleggen waarom en op welke wijze de patriotten naar de macht grepen in een aantal steden en gewesten. 1.6 Je weet hoe de stadhouderlijke familie heeft gereageerd op de patriottische revolutie en welk gevolg dit heeft gehad. 1.7 Je kunt uitleggen hoe de Bataafse Republiek tot stand kwam met als vertegenwoordigend lichaam de Nationale Vergadering. Je kunt uitleggen onder welke omstandigheden de eerste grondwet tot stand kwam en wat deze betekende voor de ontwikkeling van een democratische rechtsstaat. 1.8 Je kunt uitleggen welke invloed de staatsgreep van Napoleon, de vorming van het Koninkrijk Holland en de inlijving bij Frankrijk hebben gehad op de ontwikkeling naar een democratische rechtsstaat.

asiel Bescherming verlenen door een land of kerk aan iemand die in een ander land niet veilig is. Bataafse Republiek Naam voor Nederland van 1795 tot 1806. De Bataafse Republiek is door de patriotten gesticht, nadat het Franse leger stadhouder Willem V had verdreven. grondwet Basiswet waarin de regels staan die de grondslag vormen voor alle andere wetten in een land. Koninkrijk Holland Naam voor Nederland toen het een vazalstaat was van Frankrijk tussen 1806-1810 onder leiding van koning Lodewijk Napoleon, de broer van Napoleon Bonaparte. natiestaat Een land waarbij natie en staat samenvallen. Van een natie spreken we als de bevolking van een land zich een eenheid voelt op grond van een gemeenschappelijke geschiedenis, gemeenschappelijke kenmerken en belangen. regenten Naam voor de rijke burgers in de steden van de Republiek die het bestuur in handen hadden. scheiding der machten Leer van Montesquieu, waarbij de drie staatsmachten gescheiden moeten zijn om elkaar in evenwicht te houden. Er wordt onderscheid gemaakt in de uitvoerende macht, de wetgevende macht en de rechtsprekende macht. Deze scheiding van de macht wordt aangeduid met de term trias politica.

Uitbreken Vierde Engelse Zeeoorlog 1780

1810 Inlijving bij Frankrijk

Het pamflet Aan het volk van Nederland wordt verspreid 1781

1806 Het Koninkrijk Holland komt tot stand

In Utrecht grijpen de patriotten naar de macht 1786

1750

1798 Staatsregeling: eerste grondwet

1800 1787 Inval Pruisisch leger 1794 Fransen vallen de Republiek aan 1795 Willem V vlucht naar Engeland

1850


24

1 Verlichting en revolutie, 1780-1814

soeverein Het hoogste gezag dragend. Staatsregeling Naam voor de allereerste grondwet van ons land. Deze grondwet kwam tot stand in 1798 tijdens de Bataafse Republiek. standenmaatschappij Een samenleving waarin de positie van de leden wordt bepaald door geboorte. trias politica Zie scheiding der machten. Verlichting Europese stroming in de achttiende eeuw die grote waarde toekende aan het menselijk verstand. Op veel gebieden zoals politiek, filosofie en wetenschap heeft de Verlichting invloed uitgeoefend.

Slotopdracht

Maak een kolommenschema. a Zet in de eerste kolom onder elkaar patriottische democratie, Bataafse Republiek, Koninkrijk Holland, inlijving bij Frankrijk. b Geef in de tweede kolom bij elke periode beknopt aan welke kenmerken van een rechtsstaat er tot stand zijn gekomen.


2

bron 1

Koning en parlement, 1814-1848

Op 30 november 1813 landde prins Willem, de oudste zoon van stadhouder Willem V, in Scheveningen. Schoolplaat van J.J. Mesker uit 1875.

Deelvragen

– Door welke gebeurtenissen werd de ontwikkeling naar een democratische rechtsstaat bevorderd tijdens het koningschap van Willem I en Willem II? – Welke gebeurtenissen werkten vertragend voor de ontwikkeling van de democratische rechtsstaat?

2.1 Oranje boven! Na de mislukking van de Russische veldtocht van Napoleon in 1812 begrepen een aantal vooraanstaande Oranjegezinde Nederlanders dat er actie ondernomen moest worden om een buitenlandse bezetting te voorkomen. Terwijl Russische en Pruisische troepen in november 1813 ons land binnendrongen, liet een Oranjegezind comité onder leiding van Gijsbert Karel van Hogendorp een proclamatie verspreiden met als titel Oranje Boven! In Den Haag werd de proclamatie enthousiast

ontvangen. Het comité stuurde twee afgevaardigden naar Engeland om de prins van Oranje, de zoon van Willem V, te verzoeken de ‘soevereine macht’ op zich te nemen. Op 30 november landde de prins in Scheveningen. Hij aanvaardde de aangeboden soevereiniteit ‘onder de waarborg van een wijze constitutie’. De prins benoemde een commissie die een grondwet moest opstellen, waarbij hij aangaf dat de belangrijkste vernieuwingen uit de Frans-Bataafse tijd gehandhaafd moesten worden. Omdat hij in een centraal bestuur meer macht zou kunnen uitoefenen, voelde de prins niets voor terugkeer naar gewestelijke zelfstandigheid. Daarom werden in de grondwetscommissie twee oudrevolutionairen benoemd. Zodoende bleef Nederland een eenheidsstaat. Ook de belastingwet en de onderwijswet werden gehandhaafd. Sommigen beweerden zelfs dat de prins patriots was geworden. Op 2 maart 1814 was het ontwerp van de grondwet klaar. Eerder had de prins op 14 februari al 600 personen aangewezen om deel uit te maken van een Grote Vergadering


26

2 Koning en parlement, 1814-1848

van Notabelen. Deze vergadering moest zich op 29 maart in de Nieuwe Kerk te Amsterdam uitspreken over de grondwet. Van de 600 personen die waren uitgenodigd, verschenen er 474. Sommigen bleven weg vanwege persoonlijke omstandigheden of ziekte (liefst zestig personen), terwijl drie benoemden al overleden waren. Een enkeling had er geen vertrouwen in dat vrijelijk over het ontwerp gesproken zou kunnen worden, en vreesde alleen ‘ja’ of ‘nee’ te mogen zeggen. Het ontwerp werd met 448 tegen 26 stemmen aangenomen. Enkele katholieken vreesden overheersing door de hervormden en wezen het ontwerp af. Een dag later werd Willem door de Vergadering van Notabelen ingehuldigd als soeverein vorst. Op 30 maart 1814 legde hij als koning Willem I in Amsterdam de eed op de grondwet af. Zo werd Nederland in 1814 een constitutionele monarchie. Monarchie wil zeggen dat het ambt van staatshoofd door één persoon wordt bekleed. Volgens de grondwet moet de koning(in) in Nederland een nakomeling van Willem I zijn. Constitutioneel betekent dat de positie van de koning(in) in de grondwet is vastgelegd en dat hij of zij zich aan de grondwet moet houden. Als de koning of koningin overlijdt of afstand doet van de troon, wordt hij of zij direct opgevolgd door de oudste zoon of dochter. De nieuwe vorst(in) wordt in Amsterdam beëdigd en ingehuldigd. In de Nieuwe Kerk vindt een Verenigde Vergadering plaats van de Staten-Generaal waarin de koning(in) de eed aflegt op de grondwet. Daarom is Amsterdam de hoofdstad van Nederland en niet Den Haag, de stad waar de regering zetelt.

bron 2

De inhuldiging van het staatshoofd

De inhuldigingsceremonie stamt uit 1814 en kreeg haar definitieve vorm in 1840 bij de inhuldiging van koning Willem II. De plechtigheid vindt plaats in de Nieuwe Kerk in Amsterdam, maar heeft geen godsdienstig karakter. Het is een Verenigde Vergadering van de Staten-Generaal, dus een gezamenlijke vergadering van de Eerste en de Tweede Kamer. Deze vergadering heeft enkel staatsrechtelijke betekenis. Bij de inhuldiging liggen de kroon, de scepter en de rijksappel uitgestald. Ook de andere zogenoemde regalia, het rijkszwaard en de rijksstandaard, staan opgesteld. Met regalia wordt bedoeld: de uiterlijke tekenen van koninklijke macht. De scepter symboliseert het gezag van de koning, de rijksappel verbeeldt het grondgebied van de koning en het rijkszwaard staat voor de macht van de koning. De rijksstandaard is de banier (vlag) met daarop het Nederlandse wapen. Op de tafel ligt ook een exemplaar van de Nederlandse grondwet. Ook al is er een kroon, die wordt de nieuwe koning niet op het hoofd geplaatst en die draagt hij ook nooit. Nederland kent immers geen kroning, maar een inhuldiging van een nieuw staatshoofd. Nadat de koning de eed op de grondwet heeft afgelegd, zweren de leden van de Eerste en Tweede Kamer op hun beurt ieder afzonderlijk trouw aan het nieuwe staatshoofd.

De koning bezoekt de Grote Vergadering der Notabelen in Amsterdam.


27

2.2 Bij Koninklijk Besluit

bron 3

Van voor naar achter liggen hier de scepter, de rijksappel, de grondwet en de kroon uitgestald. Links langs de tafel ligt het rijkszwaard. Het heft wordt weerspiegeld in het glas van de vitrine. De regalia lagen na de inhuldiging van Koning Willem-Alexander tentoongesteld in Paleis het Loo in Apeldoorn.

volksvertegenwoordiging. De leden van de Tweede Kamer werden gekozen via een ingewikkeld kiessysteem. De rijkste mannen kozen in elke provincie de Provinciale Staten, de provinciebesturen. Deze kozen op hun beurt weer de leden van de Tweede Kamer. Van de leden werd echter verwacht dat zij het algemeen belang zouden behartigen en niet, zoals tijdens de Republiek, de provinciale belangen. Het parlement bezat onder koning Willem I weinig macht. De leden van de Tweede Kamer hadden wel het recht van initiatief, dat wil zeggen: zij konden wetsvoorstellen doen, maar de koning had het recht om deze naast zich neer te leggen. In de praktijk regelde de koning de wetgeving meestal buiten de Tweede Kamer om, door in plaats van een wet te ondertekenen, een Koninklijk Besluit af te kondigen. Hij kreeg hierbij advies van de Raad van State, een adviesorgaan waarvan de koning zelf voorzitter was en waarvan de leden ook door hem werden benoemd. Een Koninklijk Besluit was net zo bindend als een wet, maar hoefde niet door de Tweede en Eerste Kamer goedgekeurd te worden. De koning kon

2.2 Bij Koninklijk Besluit In 1815 was Napoleon definitief verslagen. In Wenen hielden de grote mogendheden een congres over de toekomst van Europa. Daar werden de nieuwe grenzen van Europese landen getrokken. Nederland en België werden tijdens het Wener Congres tot één staat samengevoegd. De samenvoeging was mede het gevolg van Britse diplomatie. De Britten meenden dat het verstandig zou zijn om een sterke staat ten noorden van Frankrijk te creëren, om een herhaling van de Napoleontische oorlogen te voorkomen. Maar achter de schermen speelden ook de vertegenwoordigers van koning Willem I een rol. De nieuwe koning wilde graag een rol van betekenis spelen op het Europese politieke toneel. Bepaald werd dat het Verenigd Koninkrijk (Nederland en België) een eenheidsstaat zou zijn, met vrijheid van godsdienst en een scheiding tussen kerk en staat. Er kwam een nieuwe grondwet, die nauwelijks verschilde van de grondwet van 1814, maar wat opviel was de grote macht van de koning. Het parlement kreeg zijn oude naam, Staten-Generaal, terug. Maar het leek helemaal niet op de Staten-Generaal uit de Republiek; er waren immers geen zelfstandige gewesten meer die hun vertegenwoordigers naar Den Haag konden sturen. De nieuwe Staten-Generaal werd gesplitst in een Eerste Kamer en een Tweede Kamer. De Eerste Kamer bestond uit leden van de adel, die door de koning zelf benoemd werden. Je kon deze Kamer daarom geen volksvertegenwoordiging noemen; het was meer een ‘bolwerk voor de troon’, waarmee de koning zich kon verdedigen tegen de Tweede Kamer. Maar ook de Tweede Kamer was eigenlijk geen echte

bron 4

Willem I kreeg de bijnaam koning-koopman. Hij wilde graag de oude economische bloei herstellen door de sterke kanten van de economie in de drie delen van het Verenigd Koninkrijk (het Noorden, het Zuiden en Indië) te stimuleren. Zelf trad hij ook op als investeerder. Schilderij van Joseph Paelink, 1819.


28

2 Koning en parlement, 1814-1848

bovendien het Koninklijk Besluit gebruiken om, als hij tegengewerkt werd, zowel de Tweede als de Eerste Kamer te ontbinden en nieuwe verkiezingen uit te schrijven. De regering bestond uit een aantal ministers. Koning Willem I benoemde en ontsloeg ministers naar eigen inzicht. De ministers waren alleen aan hem persoonlijk en niet aan het parlement verantwoording schuldig. Het parlement kon een minister dus niet ter verantwoording roepen voor zijn beleid. De koning bepaalde ook de buitenlandse politiek, het beleid ten aanzien van de koloniën, en het bestuur over het leger en de vloot. Hierover had het parlement niets te zeggen. Ten slotte oefende de koning ook invloed uit op de benoeming van rechters. Omdat de koning in feite op alle terreinen de macht had, was er van een scheiding van machten, een trias politica, geen sprake. Deze grote macht van Willem I paste in de periode van ‘restauratie’ (herstel van het oude) die overal in Europa intrad na de Franse Revolutie en de Napoleontische oorlogen. In de meeste landen werd de politiek bepaald door vorsten met veel macht. Het begrip volkssoevereiniteit stelde in de praktijk niets meer voor.

bron 5

Spotprent: Willem I en Henriëtte bij de grens van Nederland.

2.3 De grondwetswijziging van 1840 Vooral na 1830 kwam er steeds meer kritiek op het autoritaire beleid van koning Willem I. In 1830 kwamen de zuidelijke Nederlanders in opstand tegen het bestuur van Willem I en zij riepen de onafhankelijke staat België uit. Deze werd nog datzelfde jaar door Engeland en Frankrijk erkend. De ‘tiendaagse veldtocht’ die koning Willem I in 1831 ondernam en die was bedoeld om het zuiden te heroveren, mislukte toen een Frans leger de Belgen te hulp kwam. De koning wilde zich echter niet bij de splitsing van zijn koninkrijk neerleggen en hield acht jaar lang het Nederlandse leger gemobiliseerd in Noord-Brabant. Met deze langdurige mobilisatie putte hij de Nederlandse schatkist uit. Pas in 1839 zag Willem I in dat hij verloren had en ondertekende hij het Verdrag van Londen, waarbij het Verenigd Koninkrijk definitief werd opgeheven en twee aparte koninkrijken, Nederland en België, ontstonden zoals ze nu nog bestaan. De Belgische afscheiding maakte een herziening van de grondwet noodzakelijk. De koning wilde aanvankelijk niets weten van aantasting van zijn machtspositie. Maar tijdens de discussie over aanpassing van de grondwet raakte Nederland in rep en roer. Het nieuws dat de koning wilde trouwen met


29

2.4 Op naar een nieuwe grondwet

een hofdame van zijn overleden vrouw, sloeg in als een bom. Deze hofdame, Henriëtte d’Oultremont, kwam uit België en was nota bene katholiek. Dat ging velen te ver. De Tweede Kamer dwong de koning akkoord te gaan met twee aanpassingen van de grondwet: – Ministers werden voortaan strafrechtelijk verantwoordelijk. Dat hield in dat zij bij overtreding van de wet of de grondwet vervolgd konden worden door de Hoge Raad, de hoogste rechtbank van Nederland. – Bovendien moest iedere wet voorzien worden van de handtekening van de medeverantwoordelijke minister. We noemen dat het contraseign. Voor Willem I was iedere vorm van ministeriële verantwoordelijkheid onacceptabel. Als koning wilde hij als enige de wetten ondertekenen. Hij besloot af te treden en vertrok naar Berlijn, waar hij in 1841 in het huwelijk trad met zijn Henriëtte. Daar overleed hij in 1843.

bron 6

2.4 Op weg naar een nieuwe grondwet Koning Willem II, die in 1840 zijn vader opvolgde, had nog steeds een zeer grote invloed op het landsbestuur. Na 1845 nam de onvrede over zijn bewind toe, omdat het economisch heel slecht ging in Europa. Dat was het gevolg van een aantal jaren met misoogsten in de landbouw, die waren veroorzaakt door de aardappelziekte. Er ontstond op grote schaal werkloosheid en tegelijk werden de dagelijkse levensbehoeften duur. In een groot aantal steden, ook in Nederland, braken daardoor voedselrelletjes uit. De onrust werd aangewakkerd door kleine krantjes, lilliputters genaamd. Die riepen de arbeiders op om zich te organiseren en schreven dat er rechtstreekse verkiezingen moesten komen, met kiesrecht voor iedereen. Een van de schrijvers in deze blaadjes was de radicale journalist Adriaan van Bevervoorde, die zich boos maakte over het gebrek aan persvrijheid.

Tijdens een demonstratie voor liberale hervorming werd Adriaan van Beevervoorde in triomf door de Wagenstraat in Den Haag gevoerd.


30

2 Koning en parlement, 1814-1848

Toen in 1848 in Frankrijk, Wenen, Boedapest en Berlijn opstanden tegen de monarchie uitbraken, sloeg Willem II de schrik om het hart. Zou ook in zijn land een opstand uitbreken? Hij ontbood de voorzitter van de Tweede Kamer en deelde hem mee dat hij ‘uit eigen beweging en zonder overleg met zijn ministers’ had besloten dat de grondwet veranderd moest worden, zodat de macht in Nederland meer democratisch verdeeld zou worden. Johan Rudolf Thorbecke, leider van de liberale stroming in het parlement, kreeg de opdracht om een nieuwe grondwet te schrijven. De koning werd in 24 uur van conservatief, liberaal. Vele mensen dachten dat hij misschien wel beïnvloed was door Van Bevervoorde, met wie hij een paar keer contact had gehad. In een feestelijke manifestatie werd de journalist in triomf door Den Haag gedragen. Toen de stoet bij het koninklijk paleis was, kwam Willem II even naar buiten om Van Bevervoorde de hand te schudden.

2.5 De grondwet van 1848 De grondwet van 1848, geschreven door Thorbecke, wordt beschouwd als het begin van het parlementaire stelsel in Nederland. De belangrijkste wijzigingen waren: – De koning werd onschendbaar: dat wil zeggen dat hij niet langer verantwoordelijk was voor het beleid. – De ministers werden verantwoordelijk. Zij konden voortaan ter verantwoording geroepen worden als het parlement het oneens was met hun beleid. De Raad van State was voortaan een adviesorgaan van de hele regering (koning en ministers). De koning bleef in naam voorzitter van de Raad van State, maar de dagelijkse leiding van de Raad van State berustte voortaan bij de vicevoorzitter. – Het parlement kreeg meer rechten: wetgevende rechten, zoals het recht van amendement, en controlerende rechten zoals het recht van interpellatie en het recht van enquête. Dit waren heel grote veranderingen, waardoor de macht verschoof van het staatshoofd naar het parlement. Maar ook voor de burgerbevolking bracht de nieuwe grondwet grote veranderingen: – De leden van de Tweede Kamer, van de gemeenteraden en van de Provinciale Staten werden voortaan rechtstreeks gekozen door de burgers die kiesrecht hadden. De leden van de Eerste Kamer werden gekozen via getrapt of indirect kiesrecht, door de leden van de Provinciale Staten. – De burgerrechten werden uitgebreid. De vrijheid van drukpers werd gegarandeerd, in de praktijk betekende dit dus ook de vrijheid van meningsuiting. Daarnaast werden het recht tot vereniging en vergadering, het briefgeheim en de vrijheid van onderwijs opgenomen in de grondwet. En ten slotte kwam er volledige godsdienstvrijheid. Kerk en staat werden gescheiden.

De invloed van de bevolking op het bestuur van het land was dus door deze nieuwe grondwet behoorlijk toegenomen. Maar door het censuskiesrecht was er nog geen sprake van een democratie. De liberalen waren van mening dat het kiesrecht beperkt moest blijven tot burgers die intellectueel, geestelijk en economisch zelfstandig een goede keuze konden maken. Het criterium hiervoor was de hoogte van het bedrag dat iemand aan belasting betaalde. Hierdoor kon maar een kleine groep rijke burgers kiezen of worden gekozen. Wel kwamen er rechtstreekse verkiezingen, om het parlement voldoende gezag te geven tegenover de koning. Om het land in democratische zin te hervormen werd ook op provinciaal en gemeentelijk niveau de wetgeving aangepast. Thorbecke bracht zowel een nieuwe Gemeentewet als een Provinciewet tot stand en legde daarmee de basis voor de bestuurlijke organisatie met drie bestuurslagen die nog altijd bestaat. Koning Willem II heeft de constitutionele veranderingen van 1848 niet lang overleefd. Hij overleed vrij plotseling begin 1849.

2.6 Thorbecke en de klassieke rechtsstaat Johan Rudolf Thorbecke (1798-1872) is ongetwijfeld de grootste Nederlandse staatsman uit de negentiende eeuw. De liberale voorman zou, na het schrijven van de grondwet, nog drie maal minister-president worden. Vooralsnog waren de politieke omstandigheden voor hem niet ideaal. Nederland was omstreeks 1850 bestuurlijk nog een door en door conservatief land. Thorbecke werd tegengewerkt door vrijwel het gehele bestuursapparaat. Dit bleek bijvoorbeeld toen hij in 1852 een dienstreis maakte naar Gelderland: op de receptie die hij hield in Arnhem verscheen vrijwel niemand. Zelfs de commissaris van de koning bleef demonstratief op zijn werkkamer. Het politieke gedachtegoed van Thorbecke werd gevormd door het liberalisme. In de negentiende eeuw kwam deze stroming op. Liberalen vonden dat de individuele burger voor zichzelf verantwoordelijk was en dat de overheid zich zo min mogelijk met de samenleving moest bemoeien. Het optreden van de overheid moest beperkt blijven tot een aantal basistaken, zoals defensie, handhaving van de openbare orde, onderwijs, rechtspraak en het onderhoud van de wegen. Dit is nog altijd het uitgangspunt van de politiek van liberalen.


31

2.7 Opdrachten

2.7  Opdrachten

bron 7

J.R. Thorbecke. Schilderij van Johan Heinrich Neuman (1852). Het schilderij hangt in het Rijksmuseum in Amsterdam.

Het idee van de rechtsstaat in deze tijd legde dus sterk de nadruk op de klassieke grondrechten, die de burger moesten beschermen tegen overheidsbemoeienis. De klassieke grondrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging en vergadering werden daarom vastgelegd in de grondwet. Het gelijkheidsbeginsel was minder belangrijk. Een staat die volgens deze liberale principes was georganiseerd, noemen we een klassieke rechtsstaat. Tegenstanders in die tijd spraken van een nachtwakersstaat. Vrijheid was volgens Thorbecke wel gebonden aan regels. Om willekeur te vermijden was het noodzakelijk om de bevoegdheden van de staat in wettelijke regels vast te leggen. Deze bevoegdheden lagen bij de ministers, die verantwoording moesten afleggen aan het parlement. Door de nieuwe grondwet met het censuskiesrecht kreeg de rijke burgerij het voor het zeggen. De arbeiders hadden nog geen enkele politieke invloed.

Oranje Boven. Holland is vry. De Bondgenooten trekken op Utrecht. De Engelschen worden geroepen. De Franschen vlugten aan alle kanten. De zee is open. De koophandel herleeft. Alle partyschap heeft opgehouden. Al het geledene is vergeeten. En vergeeven. Alle de aanzienlyken komen in de regeering. De regeering roept den Prins uit tot Hooge Overheid. Wy voegen ons by de Bondgenooten en dwingen den vyand tot vrede. Het volk krygt een vrolijken dag op gemeene kosten, zonder plundering noch mishandeling. Elk dankt God. De oude tyden komen wederom. Oranje Boven! In: De Proclamatie van 1813, Atlas van Stolk.

bron 8

Opdracht 1 Verklaar wat de opstellers van de Proclamatie in bron 8 bedoelden met de volgende zinnen: a De bondgenooten trekken op Utrecht. b De zee is open. c Alle de aanzienlyken komen in de regeering. d De oude tyden komen wederom.

Enkele invloedrijke leden van de grondwetscommissie waren voorstanders van een eenheidsstaat. De voorzitter van de commissie, Van Hogendorp, had echter een sterke voorkeur voor het herstel van de oude toestand van vóór de Bataafse revolutie. Zijn tegenspelers wisten niettemin te bereiken dat én wat de eenhoofdige regeringsvorm én wat de eenheid-scheppende staatsvorm betreft, concrete aansluiting werd gevonden bij de Napoleontische tijd. Meer dan eens was het de soevereine vorst die de weegschaal naar hun zijde deed doorslaan. In: J.A. Bornewasser, De zelfstandige eenheidsstaat in de Noordelijke Nederlanden gegrondvest, Algemene Geschiedenis der Nederlanden (1982).

bron 9


32

2 Koning en parlement, 1814-1848

Opdracht 2  inleving Lees bron 9. a Waarom was de prins voorstander van een eenheidsstaat? b Bedenk zelf nog twee andere argumenten voor een eenheidsstaat. c Stel dat Van Hogendorp zijn zin had kunnen doordrijven, dan lijkt het aannemelijk dat zijn voorkeur op internationale weerstand zou zijn gestuit. Leg uit waarom. (Lees paragraaf 2.1 eventueel nog eens door.) Opdracht 3 a Waarom is een monarchie in feite ondemocratisch? b Wat is democratisch aan de inhuldigingsplechtigheid van het staatshoofd in Nederland? Opdracht 4 Verdedig de volgende stelling: Je kunt koning Willem I vergelijken met een verlicht despoot. Tip: Raadpleeg eventueel hoofdstuk 7 uit Feniks, Overzicht van de geschiedenis. Opdracht 5 Leg uit waarom Nederland onder koning Willem I geen democratische rechtsstaat was: a op het gebied van de uitvoerende macht. b op het gebied van de wetgevende macht. c op het gebied van de rechtsprekende macht. Opdracht 6  bron en vraagstelling, interpretatie Bekijk bron 5. Verklaar met twee argumenten waarom de maker bij het vertrek van koning Willem I een sterke tegenwind uit Nederland heeft getekend. Opdracht 7  bron en vraagstelling, inleving, toepassen op het heden Lees bron 10 en bekijk bron 11. a Welk doel had de gemeente Amsterdam in 1847 met de verspreiding van dit soort vlugschriften? b Welk argument lees je in de bron voor de stelling dat het mislukken van de oogst toen veel zwaarder aankwam dan wanneer ditzelfde in onze tijd zou gebeuren? c In bron 10 zie je een duidelijk voorbeeld waaruit blijkt dat het regeringsbeleid in 1845 al liberale uitgangspunten had. Welk voorbeeld wordt bedoeld?

Een van de eerste beschrijvingen van het kwaad; zij is te vinden in een rapport van de Provinciale Commissie voor de Landbouw in de provincie Utrecht en dateert nog uit augustus 1845. In de morgen van de 23ste juli 1845 hadden boeren op verschillende plaatsen in ons land een ‘kleefachtige of vette mist’ waargenomen, die zich vooral op het welige aardappelloof had gezet. En toen werden in augustus de eerste verschijnselen van de aardappelziekte zichtbaar, een ziekte, die tot nu toe onbekend was. Bij velen kreeg die mist de schuld. Maar in ieder geval, het kwaad greep verbijsterend snel om zich heen... Het meest werden de mensen onthutst, doordat dit nieuwe kwaad zich bijkans overal openbaarde, ook in het buitenland. In Noord-Brabant was bijkans geen akker, of hij was met de ziekte besmet; in Friesland was 10.816 ha met aardappelen beplant en daarvan waren 7.998 ha aangetast. Over het gehele land was ongeveer 70% van de oogst bedorven. En de aardappel was juist de spijze der armen. Vaak driemaal per dag. Sommigen probeerden de zieke aardappelen toch nog te eten, en met azijn vermengd ging het nog, zo schreven sommigen. Maar zieke aardappelen kunnen niet bewaard worden, en met schrik dachten de mensen aan de komende winter. De prijzen der levensmiddelen vlogen omhoog. Die van erwten en bonen waren spoedig driemaal zo hoog als een jaar tevoren. De Regering nam een reeks van maatregelen... Eén ding konden de mensen evenwel niet verwerken, nl. dat de uitvoer van aardappelen niet werd stop gezet. Maar hier was de Regering onverbiddelijk. De handel moest vrij blijven. De uitvoer belemmeren betekent meteen de invoer stagneren. Dit verschepen van aardappelen naar het buitenland heeft hier en daar tot opstootjes geleid. En het rampjaar 1845 bleef sterk tot de verbeelding spreken, vooral toen in de volgende jaren de ziekte terugkwam, zij het minder algemeen. We kunnen gerust zeggen, dat het uitbreken van de aardappelziekte zich het duidelijkst weerspiegelt in de emigratiecijfers van de volgende jaren. In: A. Algra en H. Algra, Dispereert niet. Twintig eeuwen historie van de Nederlanden (1978).

bron 10

Aardappelziekte.


33

2.7 Opdrachten

Uit het communistisch manifest Een spook waart door Europa – het spook van het communisme. Alle machten van het oude Europa hebben zich tot een heilige drijfjacht tegen dit spook verbonden, de paus en de tsaar, Metternich en Guizot, Franse radicalen en Duitse politiemannen. Bron: www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1848/manifest/CM.pdf.

bron 12 Opdracht 8  interpretatie Lees bron 12. a Het communistisch manifest dateert uit februari 1848. Waarom gebruikt de schrijver Karl Marx de woorden ‘het spook van het communisme’? b Voor welke andere politieke stroming waren de meeste politieke leiders in Europa op dat moment bang? Leg uit waarom.

bron 11

Omslag van een in 1847 verspreid vlugschrift: De beste troost is Gods voorzienigheid. De depressie in de jaren veertig van de negentiende eeuw werd o.a. veroorzaakt door de aardappelziekte, het tweede volksvoedsel.

Opdracht 9 a Wat was volgens jou in 1848 de belangrijkste wijziging in de grondwet? Waarom vind je dat? b Leg uit waarom men de grondwet van 1848 aanduidt als het ‘begin van het parlementaire stelsel’? c In hoeverre was er in 1848 wel of geen sprake van uitbreiding van de democratie? Opdracht 10 Lees paragraaf 2.6. Uit deze paragraaf blijkt dat de grondwet in het begin niet in het hele land werd geaccepteerd. Leg dit uit met behulp van de tekst. Opdracht 11 Welke opvatting over de rechtsstaat had Thorbecke en hoe wilde hij deze toepassen in de grondwet?

Inzicht 1, 8, 9, 10, 11 Toepassing 5, 6, 7b Analyse 2, 3, 4, 7a, 7c


2

Afsluiting

Leerdoelen 2.1 Je kunt uitleggen onder welke omstandigheden Nederland in 1814 een koninkrijk en een eenheidsstaat werd. Je weet hoe de gang van zaken is rond de troonopvolging. 2.2 Je kunt uitleggen dat de grondwet van 1815 veel macht gaf aan de koning en weinig aan het parlement. 2.3 Je kunt uitleggen waarom koning Willem I tegen de grondwet van 1840 was, maar deze toch moest accepteren. 2.4 Je kent de achtergronden van de totstandkoming van de grondwet van 1848. 2.5 Je kent de belangrijkste wijzigingen in de grondwet van 1848 en snapt waarom deze passen in de ontwikkeling naar een democratische rechtsstaat. 2.6 Je kunt uitleggen dat de grondwet van 1848 kenmerkend is voor een klassieke rechtsstaat.

Begrippen censuskiesrecht Het kiesrecht voor de vertegenwoordigende lichamen geldt alleen voor mannelijke kiezers die jaarlijks een bepaald bedrag aan belasting betalen. constitutionele monarchie Een monarchie, waarin de macht van de vorst beperkt wordt door de grondwet waarin de rechten van de vorst en het volk zijn vastgelegd. Koninklijk Besluit Een besluit van de regering (tot 1848 de koning) dat kan worden genomen zonder toestemming van het parlement. klassieke rechtsstaat De rechtsstaat waarin de klassieke grondrechten zijn opgenomen in de grondwet.

nachtwakersstaat Staat met zo weinig mogelijk overheidsbemoeienis. De staat heeft een beperkt aantal taken zoals het handhaven van de veiligheid door politie en leger en het handhaven van de rechtsorde. parlementair stelsel Regeringsstelsel waarbij het parlement beslist over het beleid. De ministers zijn bij het parlementaire stelsel verantwoording schuldig aan het parlement. Dat houdt in dat bij een conflict tussen ministers en het parlement, het laatste woord is aan het parlement en de ministers hun ontslag moeten aanbieden. proclamatie Openbare bekendmaking of afkondiging door de overheid. recht van amendement Recht van Kamerleden om wijzigingen of aanvullingen aan te brengen in wetsvoorstellen. recht van enquête Recht van Kamerleden om buiten de regering om een onderzoek in te stellen naar het handelen van de regering. Dit gebeurt op kosten van de staat. recht van initiatief Recht van Kamerleden om een wetsvoorstel in te dienen. recht van interpellatie Recht van Kamerleden om ministers ter verantwoording te roepen. Hiervoor is een Kamermeerderheid nodig en de minister(s) moet(en) verschijnen in het parlement.

Slotopdracht

Maak een kolommenschema van twee kolommen. Schrijf in de linkerkolom de namen van de twee koningen. Noteer in de rechterkolom beknopt wat er aan het einde van hun koningschap was veranderd met betrekking tot de democratische rechtsstaat.

Koning Willem I wordt ingehuldigd als soeverein vorst  1814 Grondwet 1815 door de samenvoeging van Nederland, België en Luxemburg  1815

1750

1800

1830  Belgische Opstand

1850

Grondwetswijziging  1840 Grondwet van 1848: invoering ministeriële verantwoordelijkheid  1848


3

Naar een parlementaire democratie, 1848-1914 Deelvraag

In hoeverre hebben de grondwet van 1848 en partijvorming in de tweede helft van de negentiende eeuw bijgedragen aan de totstandkoming van een parlementaire democratie?

3.1 Willem III en de parlementaire democratie De nieuwe koning, Willem III, die zijn vader in 1849 opvolgde, had een grote afkeer van de nieuwe grondwet. Hij zou regelmatig botsen met zowel de Tweede Kamer als het kabinet over zijn grondwettelijke positie. Hij had vooral moeite met de politieke ministeriële verantwoordelijkheid. In 1853 kwam de eerste grote test voor de nieuwe grondwet. Het conflict had te maken met een geloofskwestie. In Nederland was sinds 1798 wel het katholieke geloof toegestaan, maar niet de katholieke kerk als organisatie. Dat veranderde met de grondwet van 1848, die het recht van volledige vrijheid van kerkinrichting erkende. Dit betekende dat de koning geen invloed meer had op besluiten van de rooms-katholieke kerk. bron 1

Pieter Jelles Troelstra spreekt de arbeiders toe. Een verkiezingsposter uit 1918.

In 1853 besloot de paus in Nederland een kerkprovincie met een aartsbisdom en bisdommen in te richten. Ministerpresident Thorbecke had geen bezwaar vanwege de scheiding bron 2 Spotprent op de gevreesde opheffing der Universiteit te Utrecht. De Aprilbeweging vond zijn oorsprong in Utrecht. Veel protestantse hoogleraren aan de Universiteit verzetten zich tegen de stichting van het aartsbisdom in deze stad. Boven de deur van een gebouw met kantelen staat het embleem van de Universiteit: een stralende zon – die hier echter een verschrikt gezicht heeft gekregen – met de spreuk Sol Justitiae Illustra Nos (‘zon van de gerechtigheid, verlicht ons’). Het gebouw wordt door enkele professoren verdedigd tegen de agenten van binnenlandse zaken, die de muren trachten om te trekken. Links op de voorgrond vluchten studenten en een professor met zijn vrouw. In het midden een tor met zweep en portefeuille, die Thorbecke voorstelt. Rechts een wegwijzer Utrecht-Rome, waarlangs een onafzienbare rij bisschoppen nadert. Naar een anonieme lithografie. Atlas van Stolk, Rotterdam.


36

3 Naar een parlementaire democratie, 1848-1914

tussen kerk en staat, die nu immers in de grondwet was opgenomen. Maar van de kant van de protestanten kwamen er felle protesten. Dit georganiseerde protest staat bekend als de Aprilbeweging. De hervormde kerkenraad van Utrecht stuurde een smeekschrift aan de koning om het voornemen van de paus niet toe te staan. Er kwam een handtekeningenactie waarin de regering gevraagd werd om geen toestemming te verlenen. Toen deze petitie aan koning Willem III werd aangeboden, liet hij doorschemeren sympathie te hebben voor de protesten. De koning zei dat hij geroerd was door de kinderlijke liefde van zijn volk. Hij gaf echter aan dat hij niets kon doen, vanwege een grondwet die hij zelf nooit had gewild. Door deze uitspraak keerde de koning zich openlijk tegen Thorbecke. Immers sinds 1848 was de koning onschendbaar en waren de ministers verantwoordelijk. De ministers boden hun ontslag aan, wat de koning maar al te graag accepteerde. Voor een tijdje was hij van Thorbecke af. De affaire toont aan hoe moeilijk Willem III de nieuwe verhoudingen kon accepteren.

3.2 Het parlementaire stelsel zegeviert Tussen 1866 en 1868 speelde er een aantal conflicten waaruit opnieuw bleek dat de koning moeite had met de nieuwe grondwet. Sinds 1848 moesten de ministers verantwoording over hun beleid afleggen aan het parlement. Dit betekende feitelijk dat de Tweede Kamer het laatste woord had in de politiek. Toen de Tweede Kamer in deze jaren verschillende malen het beleid van de regering afkeurde, besloot de koning tot tweemaal toe de Tweede Kamer te ontbinden en nieuwe verkiezingen uit te schrijven, in plaats van het kabinet naar huis te sturen. Blijkbaar had Willem III moeite met de verworven macht van het parlement. Het werd een echte machtsstrijd tussen de koning en het parlement. Koning Willem III mengde zich zelfs in de verkiezingsstrijd. Hij deed een oproep om een Tweede Kamer te kiezen die meer overeenstemde met het kabinet. Nieuwe verkiezingen losten echter niets op, want beide keren kwam er een nieuwe Tweede Kamer waarvan de samenstelling bijna hetzelfde was als de vorige. Onder leiding van Thorbecke, die op dat moment Kamerlid was, ging de Tweede Kamer het conflict met de koning aan. Uiteindelijk gaf de koning toe. Hij durfde de Kamer niet voor een derde keer te ontbinden. Ditmaal moesten de ministers opstappen en werd er een nieuw kabinet benoemd, dat wel de steun had van de Tweede Kamer. Dit is sindsdien gewoonterecht. Bij een onoverbrugbaar conflict tussen de ministers en de Tweede Kamer moeten de ministers hun ontslag aanbieden, omdat een kabinet moet steunen op een

meerderheid in de Tweede Kamer. De tijd van ‘koninklijke kabinetten’ was voorbij. De koning had het parlementair stelsel eindelijk geaccepteerd.

‘Dat individu dat de kroon draagt’

Thorbecke had voortdurend moeilijkheden met koning Willem III. De koning had een grote hekel aan de liberale leider, maar Thorbecke liet zich niet van de wijs brengen en hield stug vast aan de nieuwe machtsverhoudingen. Terwijl de koning hem steevast met onverholen spot ‘professor’ bleef noemen, sprak Thorbecke van zijn kant vaak niet minder spottend over ‘dat individu dat de kroon draagt’. Thorbecke was bij de bezoeken aan de koning op alles voorbereid. Toen de koning een keer tegen zijn zin een wet moest tekenen, kreeg hij een woedeaanval en brak zijn pen doormidden. Thorbecke reageerde rustig met de woorden: ‘Daar had ik al op gerekend,’ en haalde een reservepen uit zijn jaszak!

3.3 De eerste politieke partijen In de grondwet van 1848 was bepaald dat de Tweede Kamer voortaan rechtstreeks zou worden gekozen. Het land werd verdeeld in kiesdistricten, waarin kandidaten voor de Tweede Kamer gekozen werden volgens het censuskiesrecht. Het recht om op een kandidaat te stemmen was voorbehouden aan een kleine groep welgestelde mannen van 23 jaar en ouder, samen ongeveer 11% van de mannelijke bevolking! Een deel van de volksvertegenwoordiging bestond uit conservatieven. Zij waren tegenstanders van de grondwet van Thorbecke en voorstanders van grote macht van de koning. De meeste Kamerleden rekenden zichzelf echter tot de liberale stroming. Maar er kwamen ook protestantse en katholieke volksvertegenwoordigers in de Kamer, en in het laatste kwart van de negentiende eeuw verschenen de eerste socialistische Kamerleden. Een drietal kwesties: de schoolstrijd, de kiesrechtkwestie en de sociale kwestie veroorzaakten grote politieke tegenstellingen. Deze zorgden ervoor dat Kamerleden zich gingen organiseren in politieke partijen.

De schoolstrijd

Sinds de onderwijswet van 1806 kregen alle schoolgaande kinderen hetzelfde onderwijs op basis van algemeen christelijke waarden. De overheid betaalde dit ‘openbaar onderwijs’ uit de belastingopbrengsten. Deze regeling was in overeenstemming met de toenmalige denkbeelden in de Bataafse Republiek. Onderwijs dat was gebaseerd op een


37

3.3 De eerste politieke partijen

godsdienstige leer was niet toegestaan. Dit was voor veel protestanten en katholieken onaanvaardbaar. Zij wilden daarom eigen scholen voor hun kinderen. De grondwet van 1848 bood die mogelijkheid, omdat daarin de vrijheid van onderwijs was vastgelegd. Op basis van deze grondwet kwam er in 1857 een nieuwe schoolwet, opgesteld door een liberale regering. Deze wet maakte het mogelijk om protestantse en katholieke scholen op te richten, maar de staat verleende geen subsidie aan deze scholen. Ouders die hun kinderen naar het ‘bijzonder onderwijs’ stuurden, moesten dit zelf bekostigen. Via de belastingen betaalden zij bovendien mee aan de financiering van het openbaar onderwijs. Deze oneerlijke situatie veroorzaakte de zogenaamde schoolstrijd. Confessionele volksvertegenwoordigers gingen streven naar financiële gelijkstelling van het bijzonder en het openbaar onderwijs.

Het kiesrecht

Ook een ander strijdpunt verhitte de gemoederen in het parlement: de kiesrechtkwestie. Het verdeelde het parlement in voor- en tegenstanders van kiesrechtuitbreiding. De behoudende liberalen in het parlement waren voor een beperkt (census)kiesrecht, terwijl de socialistische en progressief liberale Kamerleden streefden naar invoering van kiesrecht voor iedereen.

De sociale kwestie

Ten slotte kwam in deze periode de vraag op, hoe ver de overheid moest gaan bij de bescherming van zwakkeren in de samenleving en de bestrijding van armoede. In Nederland

bron 4

Groen van Prinsterer, leider van de antirevolutionairen, over de opsteller van de schoolwet van 1857: ‘De heer Van der Brugghen heeft gezegd, dat een gebed christelijk kan zijn, al komt de naam van Christus er niet in voor. Dat is juist. Maar wanneer de gezegende naam van Christus met opzet uit het gebed wordt weggelaten, dan is zo’n gebed, ook al wemelt het van de stichtelijke uitdrukkingen, niet alleen onchristelijk, maar zelfs antichristelijk. En een school kan zeer wel in een bijbelschristelijke geest gehouden worden, al is er wegens een of andere onvoorziene oorzaak geen bijbel aanwezig. Maar wanneer er de bijbel, ten gelieve van degenen die hem haten, verboden wordt, dan is die school niet alleen on-Bijbels, maar zelfs een openbaar protest tegen den bijbel.’ In: Margreet van Muylwijk en André van Voorst, de Studiegids. Van kind tot burger (2005).

bron 3 heerste er zowel op het platteland als in de snel groeiende steden veel armoede. Die was het rechtstreekse gevolg van de industrialisering. Arbeiders maakten lange werkdagen en leefden vaak in zeer slechte woningen. In 1887 werd er een parlementaire enquête ingesteld ‘naar de toestand van de arbeidende klasse’. Vooral het verslag van de gesprekken met Petrus Regout, directeur van de aardewerkfabriek in Maastricht, zorgde voor

Waar rond 1800 nog een klooster stond, verrees veertig jaar later het fabriekscomplex van Petrus Regout. In 1860 bevonden zich winkels voor de arbeiders op de begane grond van het hier afgebeelde, statige herenhuis aan de Boschstraat in Maastricht.


38

3 Naar een parlementaire democratie, 1848-1914

de nodige discussie over kinderarbeid. In zijn fabriek (bron 4) werkten jonge kinderen ’s nachts bij de continuovens. Sommige parlementsleden deelden de mening van ondernemers zoals Regout, dat deze omstandigheden niet de verantwoordelijkheid waren van de overheid. Hun tegenstanders, geleidelijk steeds groter in aantal, pleitten juist voor sociale wetgeving. Zonder de hulp van de overheid zouden veel Nederlanders nooit zelfstandige en onafhankelijke burgers worden. De drie bovenstaande tegenstellingen leidden tot de vorming van partijen in het parlement. Mensen met dezelfde ideeën bundelden hun krachten om in de Tweede Kamer sterker te staan. De volgende paragrafen beschrijven welke partijen in deze periode tot stand kwamen.

3.4 Confessionelen De protestantse en katholieke leden van de Tweede Kamer trokken na 1848 aanvankelijk gescheiden op. Katholieken hadden veel te danken aan de liberale grondwet van 1848, die een belangrijke stap was op de weg naar katholieke emancipatie. Katholieken waren definitief geen tweederangs burgers meer. In veel kiesdistricten kreeg de liberale kandidaat daarom de steun van de katholieke stemgerechtigden. De schoolstrijd zorgde echter voor verwijdering tussen de katholieken en de liberalen en zorgde voor enige toenadering tussen protestanten en katholieken. De protestantse antirevolutionairen werden geleid door Groen van Prinsterer, die een fel tegenstander was van de beginselen van de Verlichting en de Franse Revolutie. In tegenstelling tot het beginsel van volkssoevereiniteit lag

bron 5

Prent uit 1926 waarin tot uitdrukking komt hoe de liberalen het protestants onderwijs bedreigen.

volgens hem de hoogste macht bij God, die de geschiedenis richting gaf. Hij werd dé pleitbezorger van het bijzonder onderwijs. De christelijke Kamerleden verwierpen bovendien de liberale maatschappijopvatting, die de nadruk legde op individuen, die uit eigen belang met elkaar samenwerkten. De christelijke maatschappijvisie zag de samenleving als een geheel, waarbij niet het individu, maar het functioneren van het individu in de gemeenschap belangrijk was. Abraham Kuyper, de opvolger van Groen van Prinsterer, ontwikkelde de leer van soevereiniteit in eigen kring. Hiermee wordt bedoeld dat elke levenskring, zoals het gezin, de kerk of het onderwijs, zijn eigen onafhankelijk gezag heeft. De staat mocht zich daar niet mee bemoeien. Kuyper bleek op politiek gebied een groot organisator. Hij bundelde de antirevolutionaire kiesverenigingen en schreef het partijprogramma van de Antirevolutionaire Partij (ARP). Kuyper was een hartstochtelijk verdediger van het bijzonder onderwijs. Hij nam het initiatief voor de totstandkoming van de protestantse Vrije Universiteit. Hij verkondigde in het antirevolutionaire dagblad De Standaard, waarvan hij hoofdredacteur was, de zogenaamde antithese: alle gelovigen moesten zich verenigen tegen de ongelovigen. Daarmee bedoelde hij zowel de liberalen als de socialisten. Kuyper was tevens voorstander van uitbreiding van het kiesrecht, omdat hij begreep dat hierdoor de protestantse invloed zou toenemen. Een aantal protestanten dat tegen kiesrechtuitbreiding was, zou zich in 1908 afscheiden van de ARP. Zij richtten de Christelijk Historische Unie (CHU) op. Binnen de katholieke kerk ontstonden denkbeelden die sterk leken op het beginsel van soevereiniteit in eigen kring. In 1891 verscheen de pauselijke encycliek (brief) Rerum Novarum, waarin paus Leo XIII stelde dat de overheid slechts daar mocht handelen, waar individuen en organisaties niet in staat waren de problemen zelfstandig op te lossen. Dit uitgangspunt, het beginsel van subsidiariteit, vormde een soort tussenweg tussen het liberalisme en het socialisme. De leider van de katholieken in de Tweede Kamer, de priester Schaepman, en Kuyper kwamen tot samenwerking omdat een aantal van hun ideeën overeenkwamen. De schoolstrijd had een brug geslagen tussen de twee godsdiensten, iets wat tijdens de Aprilbeweging nog voor onmogelijk was gehouden. In 1868 riepen de Nederlandse bisschoppen alle katholieke ouders op hun kinderen naar de eigen, bijzondere scholen te sturen. Op basis van hun maatschappijvisie gingen ook de katholieken eigen organisaties oprichten. Tot een landelijke katholieke partij kwam het echter pas in 1926, toen de Rooms Katholieke Staatspartij (RKSP) werd opgericht. De totstandkoming van confessionele partijen was een bijzonder verschijnsel, omdat deze partijen mensen van


39

3.5 Socialisten

verschillende maatschappelijke klassen via het geloof in een partij bundelden. De partijtop moest dus rekening houden met de belangen van zowel hogere klasse als de arbeidersklasse en de middenklasse. Dit zorgde ervoor dat de partijprogramma’s op sociaaleconomisch gebied wat vager bleven. Daardoor konden de confessionelen zowel met liberale als met sociaaldemocratische partijen regeringscoalities vormen.

3.5 Socialisten In de tweede helft van de negentiende eeuw zorgden de industriële revolutie en de armoede op het platteland voor veel ellende in Nederland. Het was dan ook vanzelfsprekend dat arbeiders zich gingen organiseren en politieke invloed wilden krijgen. Zij organiseerden zich in socialistische partijen. Het socialisme was geïnspireerd door de denkbeelden van de Duitse filosoof Karl Marx, die betoogde dat de ongelijkheid in de samenleving het gevolg was van een oneerlijke verdeling van de productiemiddelen. Marx voorspelde dat een wereldrevolutie een eind zou maken aan

bron 6

de ongelijkheid. In afwachting van deze revolutie was het belangrijk dat arbeiders zich in politieke bewegingen organiseerden. De eerste socialistische partij in de Tweede Kamer was de Sociaal Democratische Bond (SDB). Deze organiseerde in 1883 tijdens Prinsjesdag op een aantal plaatsen betogingen voor algemeen kiesrecht. De minister-president was zo bang voor ordeverstoringen dat hij de publieke tribune liet bezetten door inderhaast aangevoerde weesmeisjes. Hierdoor was er in ieder geval geen plaats meer voor mogelijke demonstranten. De leider van de SDB, dominee Ferdinand Domela Nieuwenhuis, werd in 1887 als eerste socialist in de Tweede Kamer gekozen. Daar werd hij door de andere Kamerleden als een soort melaatse behandeld. Hij raakte dusdanig teleurgesteld in de mogelijkheden om de arbeidersbelangen te verdedigen, dat de SDB in 1893 besloot om voortaan actie te gaan voeren buiten het parlement. Een groep binnen de SDB was het hiermee volstrekt niet eens en besloot om de Sociaal Democratische Arbeiderspartij (SDAP) op te richten. Zij wilden de parlementaire koers blijven volgen. Hun leider was Pieter Jelles Troelstra, een Friese advocaat. In 1897 kwam de SDAP in de Kamer met een kleine

Demonstratie van voorstanders algemeen kiesrecht op ‘Rode Dinsdag’, 17 september 1912, op de Groenmarkt in Den Haag.


40

3 Naar een parlementaire democratie, 1848-1914

fractie, onder leiding van Troelstra. Troelstra maakte als woordvoerder van de socialisten snel naam. Hij had een enorm charisma en dat was belangrijk, want de partij was soms sterk verdeeld over de te volgen koers. In 1909 splitste de linkervleugel zich af en vormde een eigen partij, de latere Communistische Partij Nederland (CPN). Na de afsplitsing werd de SDAP dé pleitbezorger van het algemeen kiesrecht, het staatspensioen en de achturige werkdag. Veel indruk maakten de grote betogingen voor algemeen kiesrecht, de Rode Dinsdagen (bron 6). Deze werden georganiseerd bij de opening van de Staten-Generaal, op de derde dinsdag van september in 1911 en 1912. De demonstraties hadden een grote overwinning van de SDAP bij de Kamerverkiezingen van 1913 tot gevolg. De partij werd in één klap een van de belangrijkste politieke partijen van het land.

3.6 Liberalen De liberalen gingen uit van het gedachtegoed van de Verlichting. Zij waren voorstanders van vrijheid en gelijkheid van het individu. De liberalen waren tegenstanders van invloed van de overheid. Juist vrije ontplooiing van de burger was belangrijk. Op economisch gebied waren zij daarom voor vrijhandel. De economie moest overgelaten worden aan de wet van vraag en aanbod. De meeste aanhangers van de liberalen waren afkomstig uit de gegoede burgerij en de top van de middenklasse. De liberalen kregen vanaf 1848 de meerderheid in de Tweede Kamer en bepaalden daardoor de samenstelling van de regering. In de jaren zeventig ging een deel van de liberalen twijfelen aan de opvattingen over de afzijdigheid van de overheid. Men noemde hen de progressieve liberalen. Hun woordvoerder werd Samuel van Houten. In 1865 schreef hij zijn vriend Pierson: ‘Met meer aandacht dan gij misschien meent, […] ga ik van tijd tot tijd na wat er over de toestand van de arbeidende klasse wordt gezegd en geschreven’. Van Houten diende in 1874 een initiatiefwet voor beperking van kinderarbeid in. Op deze manier kwam de eerste sociale wet tot stand: de zogenaamde Kinderwet van Van Houten. Hierin werd fabrieksarbeid voor kinderen jonger dan twaalf jaar verboden. De liberalen waren van mening dat het kiesrecht beperkt moest blijven tot burgers die intellectueel, geestelijk en economisch zelfstandig een goede keuze konden maken. Zij waren voorstander van het censuskiesrecht, dat in 1848 was ingevoerd. Hierdoor kon maar een kleine groep rijke burgers kiezen (actief kiesrecht) of gekozen worden (passief kiesrecht). Na 1870 werd de uitbreiding van het kiesrecht steeds meer een onderwerp van discussie binnen de liberale stroming. De

bron 7

Fabriekskinderen danken van Houten. Illustratie uit de Nederlandsche Spectator (1874).

progressieve liberalen vonden dat het censuskiesrecht te veel mensen uitsloot. Wat Samuel van Houten betreft mochten ook geschoolde arbeiders kiesrecht krijgen. In 1885 kwam de eerste liberale partij, de Liberale Unie tot stand. In 1901 richtten de progressieve liberalen een eigen partij op: de Vrijzinnig Democratische Bond (VDB). Deze was voorstander van het algemeen kiesrecht. Door de geleidelijke uitbreiding van het kiesrecht nam de politieke invloed van de liberalen af. In 1848 was voor de verkiezingen van de Tweede Kamer het districtenstelsel ingevoerd. Het land werd verdeeld in honderd kiesdistricten. De kandidaat die bij de verkiezingen de absolute meerderheid in een district behaalde, werd namens het district afgevaardigd naar de Tweede Kamer. De absolute meerderheid is meer dan 50% van het totaal aantal stemmen dat is uitgebracht. Soms was een tweede stemronde nodig. Er moest dan opnieuw gekozen worden tussen de twee kandidaten met de meeste stemmen, om een van beide aan de absolute meerderheid te helpen. Het districtenstelsel zorgde voor een levendige verkiezingsstrijd. Men kende in het kiesdistrict de regionale of plaatselijke kandidaten. Men volgde ook hun optreden in de Tweede Kamer. Hierdoor ontstond een sterkere band tussen kiezer en gekozene. Dit


41

3.7 Aletta Jacobs en vrouwenrechten

was zeker het geval in de tweede helft van de negentiende eeuw, toen het kiesrecht beperkt was tot de rijkeren in het land. Aan het einde van de eeuw eisten echter de nieuwe politieke groeperingen toegang tot de Kamer. Toen bleek dat de aanhang van deze groeperingen gestaag groeide, werd algemeen kiesrecht als onvermijdelijk beschouwd. Handhaving van het districtenstelsel zou rampzalig zijn voor de liberalen, want in de meeste districten zouden zij de verkiezingen verliezen. De Nederlandse liberalen snapten goed dat het stelsel van evenredige vertegenwoordiging hen nog enige kans zou bieden om hun stem te laten horen. Bij dit stelsel tellen alle stemmen die in het hele land worden uitgebracht mee. Iedere partij krijgt zoveel zetels in de Tweede Kamer als het aantal keren dat de kiesdeler wordt behaald. De kiesdeler is een getal dat wordt berekend door het aantal uitgebrachte stemmen te delen door het aantal Kamerzetels. Argumenten voor afschaffing van het districtenstelsel waren er genoeg. De liberalen waren voorstander van een verkiezingsstrijd die over beginselen gaat, zij wilden stellig geen competitie waarin soms minder geschikte kandidaten met een vlotte babbel de kiezers achter zich wisten te krijgen. Bovendien bestonden er ook technische bezwaren tegen het districtenstelsel, dat werkte met vastgestelde grenzen. Inmiddels waren de verschillen tussen de bevolkingsaantallen van de districten groot geworden. Dus niet iedere stem was evenveel waard. Voor alle partijen gold het bezwaar dat de stemmen op de verliezende partijen verloren gingen. De Tweede Kamer was dus geen eerlijke afspiegeling van de stemverhoudingen en veel kiezers hadden voor niets gestemd. De tijd was rijp voor afschaffing van het districtenstelsel.

3.7 Aletta Jacobs en vrouwenrechten In de tweede helft van de negentiende eeuw begon in Nederland de strijd voor gelijke rechten van de vrouw. Hierbij ging het in eerste instantie vooral om het toelaten van meisjes tot het middelbaar en hoger onderwijs. Aletta Jacobs werd als eerste Nederlandse vrouw in 1871 toegelaten tot de universiteit. Zij had zelf een brief geschreven aan Thorbecke, die toen minister-president was, met het verzoek om toegelaten te worden tot de artsenopleiding. Deze gaf zijn goedkeuring in een brief, die gericht was aan haar vader. Zo ging dat nog in die tijd! Aletta Jacobs werd na haar studie voorvechtster van de vrouwenrechten. Zij opende een huisartsenpraktijk waar zij vrouwen hielp aan voorbehoedsmiddelen. Daarnaast was zij een voorvechtster van vrouwenkiesrecht. In 1885 deed zij een verzoek aan het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam om haar op een kieslijst te plaatsen, omdat zij

bron 8

De Nederlandsche Type-juffrouw, een prent van Johan Braakensiek (1914).

aan alle door de wet geĂŤiste bevoegdheden voldeed. Ruim een week later kreeg zij het afwijzende antwoord (bron 9). De strijd van Aletta Jacobs paste in de zogenaamde eerste feministische golf. Daarin ging het, behalve om betere opleidings- en beroepsmogelijkheden en kiesrecht voor vrouwen, ook om een betere rechtspositie voor de vrouw.

Op mijn verzoek was afwijzend beschikt, want adressante moge zich dan al beroepen op de letter der Wet, volgens de geest onzer staatsinstellingen is aan de vrouw geen kiesof stemrecht verleend. Maar ook al wraakt men een beroep op de Geest der Wet, dan nog zou het de vraag zijn, of de vrouw wel geacht moet worden in het volle genot der burgerschaps- en zelfs burgerlijke rechten te zijn. In: Aletta Jacobs, Herinneringen (1924) .

bron 9

bron 10

Met dit soort prentbriefkaarten werd actie gevoerd voor vrouwenkiesrecht.


42

3 Naar een parlementaire democratie, 1848-1914

3.8  Opdrachten Opdracht 1 a Wat was de Aprilbeweging? b Leg uit waarom Thorbecke zo kwaad was over het gedrag van de koning dat hij het ontslag van zijn kabinet aanbood. Opdracht 2  interpretatie Bekijk bron 2 en lees de tekst onder de bron. Noem twee beeldelementen waaruit blijkt dat er in Utrecht tegenstand was tegen het herstel van het aartsbisdom in die stad. Opdracht 3 a Op welke manier heeft Koning Willem III zich tussen 1866 en 1868 verzet tegen de totstandkoming van het parlementaire stelsel in Nederland? b Welk gewoonterecht is vanaf 1868 de regel bij een conflict tussen het kabinet en de Kamer? Opdracht 4  oorzaak en gevolg a Welke drie kwesties leidden tot het ontstaan van politieke partijen? Leg bij iedere kwestie uit waarover men het precies oneens was. b Waarom zorgden deze kwesties uiteindelijk voor partijvorming? Opdracht 5 a Waarom paste de schoolwet van 1806 bij de denkbeelden van de Bataafse Republiek? b Waarom wilden de confessionele partijen een nieuwe schoolwet? Opdracht 6  inleving a Verplaats je in de ondernemer Petrus Regout. Waarom zal hij kinderarbeid geen zaak van de overheid vinden? b Verplaats je in een tegenstander van Petrus Regout. Waarom zal hij dit wel vinden? Opdracht 7  inleving Waarom stemden veel katholieken na 1848 in kiesdistricten waar geen katholieke kandidaat was op een vertegenwoordiger van de liberalen?

Opdracht 8 Gebruik bron 5. a Bekijk de bron goed. Bij welke politieke stroming hoort de maker van deze prent? Noteer de beeldelementen die jou naar dit antwoord geleid hebben. b Met welke vroegere strijd in de geschiedenis vergelijkt hij de strijd voor het bijzonder onderwijs? Opdracht 9 De naam Antirevolutionaire Partij is gekozen omdat men tegen de beginselen van een bepaalde revolutie was. Welke revolutie was dat en waarom was men tegen de beginselen van die revolutie? Opdracht 10 Een bewering: Het subsidiariteitsbeginsel lijkt op het beginsel van soevereiniteit in eigen kring. a Schrijf eerst in je eigen woorden op wat beide begrippen inhouden en geef aan bij welke godsdienstige richting ze horen. b Ben je het wel of niet met bovenstaande bewering eens? Motiveer je antwoord. Opdracht 11  continuïteit en discontinuïteit Leg de volgende zin uit: De schoolstrijd had een brug geslagen tussen de twee godsdiensten, iets wat tijdens de Aprilbeweging nog voor onmogelijk was gehouden. (Lees ook paragraaf 2.7.) a Welke twee godsdiensten worden bedoeld? b Leg eerst uit waarom de verhouding slecht was tijdens de Aprilbeweging. c Leg vervolgens uit waarom de verhouding verbeterde door de schoolstrijd. Opdracht 12 Bekijk bron 6. Bedenk twee redenen waarom deze demonstraties veel indruk maakten. Opdracht 13 Binnen de socialistische beweging ontstonden aan het eind van de negentiende eeuw nationaal en internationaal grote tegenstellingen over de te volgen koers. Moest men naar revolutie streven of via het parlement strijd leveren voor de verbetering van de levensomstandigheden van de arbeiders? a Welke ervaringen zorgden ervoor dat Domela Nieuwenhuis en de SDB uiteindelijk niet meer geloofden in parlementaire actie? b Welke argumenten zou Troelstra gebruikt hebben om nog wel te geloven in parlementaire actie?


43

3.8 Opdrachten

Ruzie over uitbreiding van het kiesrecht Sinds 1868 kende Nederland een parlementair stelsel. Maar het ging nog te ver om te spreken van een parlementaire democratie. Kiesrecht bestond alleen voor mannen die een hoog bedrag aan belasting betaalden. Er ontstond aan het eind van de negentiende eeuw een heftige strijd om uitbreiding van het kiesrecht in het parlement. Voorstanders van uitbreiding waren de progressieve liberalen en de antirevolutionairen. Toen later de sociaaldemocraten vertegenwoordigd waren in de Kamer hoorden zij ook bij de voorstanders. In 1883 werd er een Landelijke Bond voor het Algemeen Kies- en Stemrecht opgericht. Deze bestond uit allerlei organisaties, waarvan de Sociaal Democratische Bond de belangrijkste was. De grondwetswijziging van 1887 bevatte een nieuw kiesrechtartikel, waarbij kiesrecht werd toegekend aan ‘mannelijke ingezetenen die voldeden aan kentekenen van geschiktheid en maatschappelijke welstand’. Deze omschrijving werd spottend het ‘caoutchoucartikel’ genoemd, naar het Franse woord voor rubber, omdat het begrip rekbaar was en een kiescommissie mocht bepalen welke mannen er binnen dit criterium vielen. Uiteindelijk werd pas in 1896 een kieswet aangenomen die het ‘caoutchoucartikel’ moesten verhelderen. Er kwamen loon-, huur-, spaar- , belasting- en examenkiezers. Hierdoor verdubbelde het aantal mannelijke kiezers van 300.000 naar 600.000. Het systeem bleek in de praktijk onoverzichtelijk en moeilijk controleerbaar.

Opdracht 16    inleving a Verplaats je in een liberaal die voorstander is van censuskiesrecht in 1848. Welke argumenten gebruik je? b Verplaats je vervolgens in Samuel van Houten. Welke argumenten gebruik je voor kiesrechtuitbreiding? c In welk opzicht ging Samuel van Houten tegen zijn eigen belang in door zijn standpunt over het kiesrecht? Opdracht 17    samenvatting a Noem zo veel mogelijk redenen waarom liberalen voor afschaffing van het districtenstelsel waren. b Welke voordelen had de invoering van het nieuwe kiesstelsel in democratisch opzicht en welk nadeel? Opdracht 18 Gebruik bron 8. a Voor welke zaken streed Aletta Jacobs? b De maker van deze bron doet Aletta Jacobs in onze ogen volstrekt tekort. Licht toe dat je dit kunt zien aan de titel van de spotprent en aan een beeldelement. Opdracht 19    gebondenheid aan tijd en plaats Bekijk bron 10. Leg uit waarom deze prentbriefkaart een voorbeeld is van gebondenheid aan tijd en plaats. Opdracht 20 Waarom vormen de politieke partijen de basis van ons politieke bestel?

bron 11

Opdracht 14 Lees bron 11. a Leg in je eigen woorden uit waarom men sprak van het caoutchoucartikel in 1887. b In dit hoofdstuk worden drie partijen genoemd die voor uitbreiding van kiesrecht waren. Noem deze drie partijen. c Geef van elke partij die je bij b hebt genoemd de reden waarom deze partij voorstander is van uitbreiding van het kiesrecht. Opdracht 15 In welk opzicht handelde Samuel van Houten tegen de beginselen van het liberalisme?

Kennis 1a, 3b, 4, 11a, 14a, 14b, 17a, 18a Inzicht 1b, 5b, 7, 9, 10a, 11b, 11c, 12, 13, 14c Toepassing 2, 5a, 8, 15, 17b Analyse 3a, 5a, 6, 10b, 11, 16, 18b, 19


3

Afsluiting

Leerdoelen 3.1 Je kunt uitleggen waarom het handelen van Koning Willem III ten aanzien van de Aprilbeweging in strijd was met de uitgangspunten van de grondwet van 1848. 3.2 Je kunt uitleggen op welke wijze het parlementaire stelsel tussen 1866 en 1868 is ontstaan en wat dit in de praktijk betekent. 3.3 Je kunt uitleggen door welke tegenstellingen politieke partijen zijn ontstaan. 3.4 Je weet wat de belangrijkste politieke en maatschappelijke denkbeelden van de protestanten waren. Je weet wat de belangrijkste politieke en maatschappelijke denkbeelden van de katholieken waren. Je kunt uitleggen waarom katholieken en protestanten politiek gingen samenwerken en waarom dit een verandering was in de Nederlandse geschiedenis. 3.5 Je kunt uitleggen waarom de SDB werd opgericht en uiteindelijk besloot tot buitenparlementaire actie. Je weet wat de SDAP via het parlement wilde bereiken. 3.6 Je kunt de belangrijkste liberale denkbeelden noemen en uitleggen waarom er tegenstellingen kwamen binnen de liberale stroming. Je kunt uitleggen waarom de liberalen voorstanders waren van de invoering van het stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Je kunt van zowel het districtenstelsel als van het stelsel van evenredige vertegenwoordiging de voordelen en de nadelen noemen. 3.7 Je kunt uitleggen waarom Aletta Jacobs een voorvechtster van vrouwenrechten is geweest en waarom haar strijd paste binnen de eerste feministische golf.

Begrippen algemeen kiesrecht Het voor alle burgers geldende recht om vanaf een bepaalde leeftijd deel te nemen aan de verkiezing van de vertegenwoordigende lichamen.

beginsel van subsidiariteit De overheid mag alleen ingrijpen als individuen en organi­ saties niet in staat zijn problemen zelfstandig op te lossen. confessionele partijen Partijen waarvan de beginselen gebaseerd zijn op een godsdienstige overtuiging. districtenstelsel Een kiesstelsel waarbij het land verdeeld wordt in een aantal kiesdistricten. Elk kiesdistrict mag die persoon afvaardigen naar het parlement, die hiervoor de meerderheid van stemmen in het district heeft behaald. schoolstrijd Politieke strijd waarbij de confessionele partijen streefden naar financiële gelijkstelling van het bijzonder onderwijs aan het openbare onderwijs. stelsel van evenredige vertegenwoordiging Kiesstelsel waarbij iedere partij in het parlement vertegenwoordigd wordt door een aantal afgevaardigden dat evenredig is aan het aantal stemmen dat door deze partij bij verkiezingen in het hele land is behaald. soevereiniteit in eigen kring Elke levenskring, het gezin, de kerk of het onderwijs, heeft zijn eigen onafhankelijk gezag. De staat mag zich daar niet mee bemoeien.

Slotopdracht

Maak een kolommenschema met drie kolommen. a Boven de eerste kolom zet je ‘politieke stromingen’ en daaronder: liberalen, protestanten, katholieken en socialisten. b In de tweede kolom zet je bij elke stroming de belangrijkste programmapunten. c In de derde kolom zet je eventuele splitsingen met daarbij de onderlinge tegenstellingen.

1857 Invoering nieuwe schoolwet 1874 Kinderwetje van Van Houten: eerste sociale wet 1878 Oprichting eerste politieke partij: ARP

1850

1900 1887 Eerste socialist in de Tweede Kamer 1894 Uitbreiding kiesrecht door ‘caoutchoucartikel’

1950


De invloed van de wereldoorlogen, 1914-1950

4

bron 1

Afkondiging van de nieuwe grondwet voor Nederland vanaf het bordes van het stadhuis in Den Haag, 1917.

Deelvraag

In welk opzicht zijn de wereldoorlogen en het interbellum van invloed geweest op partijvorming en de democratische rechtsstaat?

4.1 Een politiek compromis van formaat De verkiezingen van 1913 maakten het onmogelijk om een kabinet te vormen dat steunde op een meerderheid van de Tweede Kamer. De SDAP had bij de verkiezingen flink gewonnen, het aantal Kamerleden voor de partij steeg van zeven naar achttien. De politiek leider van de sociaaldemo­ craten, Troelstra, wilde echter niet samen met de liberalen een kabinet vormen. Hij beschouwde hen als vertegenwoordigers van de rijke burgerij, waarmee de sociaaldemocraten niet met goed fatsoen konden samenwerken.

Hierdoor kwam er in 1913 een extra-parlementair minderheidskabinet tot stand onder leiding van de liberale voorman Cort van der Linden, die zelf niet bij een partij was aangesloten. Een extra-parlementair kabinet berust niet op een regeerakkoord dat kan rekenen op de steun van een meerderheid van de Tweede Kamer. Het kabinet Cort van der Linden zou wel door de sociaaldemocraten gesteund worden als het zou komen met voorstellen voor algemeen kiesrecht. Om te benadrukken dat er geen band was met de partijen uit de Tweede Kamer, verklaarde minister-president Cort van der Linden dat zijn kabinet wilde regeren overeenkomstig de ‘volkswil’. De regering stelde twee commissies samen met leden uit alle partijen. Zij kregen de opdracht om een oplossing te vinden voor de grote politieke tegenstellingen: de kiesrechtkwestie en de schoolstrijd. Uiteindelijk zouden de bereikte resultaten worden vastgelegd in een nieuwe grondwet. Een jaar later brak de Eerste Wereldoorlog uit. De regering Cort van der Linden mobiliseerde het leger, maar Nederland bleef buiten de oorlog. Inwoners van Eijsden in Zuid-Limburg konden op de heuvels zien hoe na de Duitse inval in België de stad Luik in brand stond. Meer dan een miljoen Belgische


46

bron 2

4 De invloed van de wereldoorlogen, 1914-1950

Politieke tekening van Louis Raemaekers over de totstandkoming van het kabinet Cort van der Linden. Raemaekers schreef hierbij: ‘Minister Cort van der Linden: veilig zal ik u dragen door de woelige wateren van partijhaat’ (1913).

vluchtelingen trokken de volgende weken de Nederlandse grens over. In de loopgraven in België en Frankrijk zouden in de komende vier jaar talloze soldaten sneuvelen. Te midden van het internationale oorlogsgeweld was de tijd rijp voor een politiek compromis van formaat. Over het algemeen kiesrecht en de overgang van een districtenstelsel naar het stelsel van evenredige vertegenwoordiging werd men het snel eens. Maar een oplossing voor de onderwijskwestie was moeilijker. De confessionele partijen wensten niet mee te werken aan de grondwetsherziening voor de kieswet – waarvoor een meerderheid van twee derde in het parlement nodig was – als aan hun eisen in de onderwijskwestie niet wat meer tegemoet werd gekomen. Uiteindelijk werden de partijen het met elkaar eens, maar het kostte een paar jaar van heftige discussie. In de aangepaste grondwet van 1917 werd de wens van SDAP, de vrijzinnig democraten (VDB) en de antirevolutionairen (ARP) vervuld en kwam er algemeen kiesrecht voor mannen vanaf 23 jaar. Tevens kwam er stemplicht bij verkiezingen. In 1922 werd die gewijzigd in opkomstplicht. Daarnaast werd de schoolstrijd beëindigd. De confessionele partijen kregen de felbegeerde financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs. Ten slotte werden de liberale partijen

tevreden gesteld met de invoering van het stelsel van evenredige vertegenwoordiging. De leider van de SDAP, Troelstra, nam na de openbare afkondiging in Den Haag plaats op het bordes van het stadhuis van Den Haag (bron 1). Hij wenste ‘het volk’ geluk met dit nieuwe wapen in de klassenstrijd. De vrouwen in de SDAP waren echter diep teleurgesteld. Naar hun mening was Troelstra te weinig opgekomen voor het vrouwenkiesrecht. Er volgde een grote demonstratie. Twee jaar later, in 1919, kregen ook vrouwen kiesrecht. Dit werd gerealiseerd door een initiatiefwet van H.P. Marchant, een Kamerlid voor de Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB). Door de totstandkoming van het algemeen kiesrecht was Nederland een democratische staat geworden. Doordat het algemeen kiesrecht nu voor mannen én vrouwen gold, werd het parlement een vertegenwoordiging van alle Nederlanders. Door het stelsel van evenredige vertegenwoordiging telde bovendien elke stem mee voor de samenstelling van de volksvertegenwoordiging. Dankzij het nieuwe kiesstelsel bleven de liberalen redelijk vertegenwoordigd in de Tweede Kamer. Zij leden wel een behoorlijk verlies en gingen terug van veertig naar vijftien zetels. De winst van het nieuwe kiesstelsel zat vooral in het meetellen van alle uitgebrachte stemmen en de mogelijkheid voor kleinere of nieuwe partijen om hun stem te laten horen. Dat zijn belangrijke democratische winstpunten. Een nadeel was dat de afstand tussen kiezer en gekozene groter werd. In plaats van personen gingen partijen een belangrijke rol spelen bij de kandidaatsstelling.

4.2 Confessioneel overwicht en socialistische onmacht Het vervelende voor de sociaaldemocraten was dat hun partij niet de vruchten zou plukken van de invoering van het algemeen kiesrecht. In zowel katholieke als protestantse kerken werden gelovigen opgeroepen om bij verkiezingen hun stem te geven aan een confessionele partij. Het overgrote deel van de kerkgangers volgde dit advies. Dat werd duidelijk bij de eerste verkiezingen met algemeen mannenkiesrecht in 1918, waar de SDAP slechts 22% van de stemmen kreeg en de confessionele partijen samen meer dan 50%. Er kwam een confessioneel kabinet tot stand van katholieken en protestanten. De protestanten hadden zich al georganiseerd in ARP en CHU, de katholieken deden dit formeel pas in 1626 in de RKSP, Rooms-Katholieke Staatspartij. Leider was de katholieke politicus Ruijs de Beerenbrouck. Voor het eerst werd een katholiek minister-president van Nederland. Nu de grote politieke problemen bij de grondwetswijziging waren


47

4.2 Confessioneel overwicht en socialistische onmacht

opgelost, werden de banden tussen de confessionele partijen losser en werden opnieuw de godsdienstige tegenstellingen benadrukt. Iedere partij ging zich meer richten op zijn eigen achterban. Hierdoor ontstonden vier duidelijk gescheiden stromingen, elk met eigen organisaties, scholen, verenigingen, sportclubs en tijdschriften. Er was een katholieke, een protestantse, een socialistische en een neutrale/liberale stroming. De stromingen werden aangeduid als ‘zuilen’, omdat zij door alle lagen van de maatschappij heen gingen,

bron 3

Spotprent van Johan Braakensieck op de invoering van evenredige vertegenwoordiging. Hoe zal de pudding uitvallen? Vertegenwoordigers van alle politieke stromingen zijn vol spanning over de uitslag van de eerste verkiezingen met algemeen kiesrecht (1918).

van laag tot hoog. Dit verschijnsel, dat uniek is voor Nederland, noemen we daarom verzuiling. Terwijl hierdoor de onderlinge verschillen werden benadrukt, waren de leiders van de christelijke partijen wel bereid om aan de top samen te werken. Deze samenwerking verliep in de jaren twintig overigens dikwijls moeizaam. Een deel van de protestanten was tegen de samenwerking met de katholieken en richtte in 1918 de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP) op. Deze partij benadrukte het protestantse karakter van Nederland en wilde de Bijbel zo veel mogelijk letterlijk naleven. Voor Troelstra was de uitkomst van de verkiezingen in 1918 een enorme teleurstelling. De frustratie hierover en de revolutionaire ontwikkelingen in Rusland en Duitsland aan het einde van de Eerste Wereldoorlog leidden ertoe dat hij zich in november 1918 liet meeslepen door romantische, revolutionaire gevoelens. Voedselrelletjes in de grote steden en een muiterij onder een groep militairen op de Veluwe brachten hem op het idee dat wellicht ook Nederland rijp zou zijn voor een arbeidersrevolutie. Troelstra kondigde in de Tweede Kamer aan dat de arbeidersklasse de politieke macht zou overnemen. Binnen een week moest hij echter erkennen dat hij de machtsverhoudingen totaal verkeerd had ingeschat. Onder het volk was de aanhankelijkheid aan het Oranjehuis veel sterker dan de revolutionaire geest. Op 18 november vond in Den Haag een grote betoging plaats van Oranjegezinden. Zij spanden het rijtuig uit waarin koningin Wilhelmina,

bron 4 De revolutiekater. Op deze spotprent zie je drie topfiguren uit de socialistische beweging kampen met een kater na de mislukte revolutiepoging. Het zijn van links naar rechts Pieter Jelles Troelstra, David Wijnkoop (leider van de Communistische partij) en dichteres HenriĂŤtte Roland Holst (aanhangster van de Russische revolutie). Spotprent van Johan Braakensieck.


48

4 De invloed van de wereldoorlogen, 1914-1950

Had-je-me-maar en het verzet tegen het algemeen kiesrecht

Anarchisten en revolutionaire socialisten bleven tegenstanders van de invoering van het algemeen kiesrecht. Zij waren bang dat de arbeidersklasse door het parlementaire stelsel zou worden ingekapseld in het kapitalistische systeem. Zij protesteerden in 1921 heftig tegen de invoering van het algemeen kiesrecht en de stemplicht. Dit deden ze door de bekende Amsterdamse zwerver, dronkenlap en straatmuzikant Cornelis de Gelder te vragen om lijsttrekker te worden van de weinig serieuze Rapaillepartij. Deze partij deed mee aan de verkiezingen voor de Amsterdamse gemeenteraad. Cornelis de Gelder was een bekende Amsterdammer met de bijnaam Had-jeme-maar, die meestal te vinden was op het Rembrandtplein of daar in de omgeving. Hij dankte zijn bijnaam aan het feit dat hij in 1916 gevraagd was reclame te maken voor de bekende revue Had-je-me-maar door bij straatoptredens het titellied te zingen. Een belangrijk punt van zijn verkiezingsprogramma was: voor iedere Amsterdammer dagelijks gratis een paar borrels! Had-jeme-maar behaalde met zijn Rapaillepartij twee zetels in de Amsterdamse gemeenteraad. Die heeft hij echter nooit ingenomen, want hij werd kort na de verkiezingen gearresteerd wegens openbare dronkenschap. In een ontwenningskliniek ondertekende hij een verklaring waarbij hij afstand deed van zijn zetel.

bron 5

Cornelis de Gelder, bijgenaamd Had-je-me-maar.

prinses Juliana en koningin-moeder Emma zaten en trokken de koets triomfantelijk een stukje rond over het Malieveld. De mislukte revolutiepoging zou de sociaaldemocratie tijdens de hele periode tussen de wereldoorlogen achtervolgen. De SDAP werd als politieke partij door de machtige christelijke partijen gewantrouwd en stond voorlopig buitenspel bij de vorming van een regering. Dit kwam ook door het partijprogramma, waarin gesproken werd over ontwapening, afschaffing van de monarchie en de nationalisatie van fabrieken. Pas in 1939, toen de Tweede Wereldoorlog op het punt stond uit te breken, werd er voor het eerst een regering gevormd waarin ook de SDAP vertegenwoordigd was. Op dat moment had men in het partijprogramma de revolutie al afgezworen.

4.3 Bedreigde democratie In 1929 ontstond na de ineenstorting van de beurs van New York een wereldwijde economische crisis. Vanaf 1930 werd Nederland ook ernstig getroffen door deze wereldcrisis. Het land was door de industrialisatie en de daaraan gekoppelde in- en export steeds meer verbonden met de internationale economie. De export daalde en de werkloosheid steeg enorm. Van 1932 tot 1936 nam het aantal geregistreerde werklozen toe van 177.000 tot 414.000, van wie het overgrote deel kostverdiener was. Vooral gezinnen werden dus hard getroffen. Werklozen moesten rondkomen van minimale steunuitkeringen. Wie nog wel een baan had, werd in veel gevallen getroffen door loonsverlagingen. Een werkgever in Amsterdam vertelde zijn personeel dat het geen loonsverlaging kreeg, en dat de mensen dat maar moesten beschouwen als een loonsverhoging! Dit alles leidde vaak tot ontevredenheid en frustratie. Uiteraard kregen de wisselende kabinetten die vooral kozen voor bezuinigen veel kritiek! In ItaliÍ en Duitsland waren uit teleurstelling over het verlies van de Eerste Wereldoorlog antidemocratische partijen opgericht. Tijdens de crisis nam hun aanhang enorm toe. In ItaliÍ was al in de jaren twintig de fascist Mussolini aan de macht gekomen. Maar de ontwikkelingen in Duitsland, waar in 1933 de nationaal­ socialist Hitler aan de macht kwam, waren bedreigender. In Nederland richtte Anton Mussert de NationaalSocialistische Beweging op (NSB). Mussert was ingenieur bij Rijkswaterstaat en zeker geen leider die kracht uitstraalde. Dikwijls verborg hij zijn onzekerheid achter een branieachtig optreden. Mussert was van mening dat er in Nederland te weinig zelfrespect bestond. Hij pleitte voor versterking van de defensie en een sterk staatsgezag. Volgens de NSB moest de leiding van het land in handen komen van een ministerpresident die door de koningin rechtstreeks was benoemd.


4.4 De Duitse bezetting en de regering in Londen

Het parlement zou alleen nog maar mogen adviseren. De NSB ging in de loop der jaren steeds meer het Duitse nationaalsocialisme imiteren. De partij was sterk anticommunistisch en maakte daarom propaganda met de leus ‘Mussert of Moskou’.

49

Van een communistisch gevaar was echter volstrekt geen sprake. De CPN, die de communistische revolutie in Rusland uit 1917 en de daaruit ontstane Sovjet-Unie als voorbeeld nam, behaalde in de jaren dertig nooit meer dan 4% van de stemmen. Datzelfde percentage behaalde de NSB bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer in 1937. Waarom hadden deze extremistische partijen in Nederland zo weinig succes? De belangrijkste reden was de verzuiling. Hierdoor hadden de leiders van katholieken, protestanten en socialisten een sterke greep op hun achterban; het overgrote deel daarvan bleef trouw aan de eigen zuil. De NSB werd bovendien in 1936 veroordeeld door zowel de gereformeerde als de katholieke kerk. Van 1933 tot 1939 kwamen er na verkiezingen kabinetten tot stand onder leiding van Hendrik Colijn, de leider van de ARP. Colijn was een charismatisch spreker en een krachtige persoonlijkheid. Als leider maakte hij meer indruk dan Mussert! Sommige van zijn uitspraken waren echter niet bepaald een pleidooi voor de democratie (zie kader).

‘Gaat u maar rustig slapen!’

bron 6

Mussert of Moskou. Verkiezingsaffiche van de NSB.

Met deze woorden sprak minister-president Colijn in 1936 het Nederlandse volk toe. Hitler was zojuist met zijn leger het Rijnland ingetrokken. De spanningen in Europa namen toe, maar Nederland liep volgens Colijn geen gevaar. Een paar jaar later zou blijken dat hij de internationale situatie verkeerd had ingeschat. De vaderlijke woorden typeren de premier. Hij was de leidende politicus tijdens het interbellum. Colijn was een oud-militair en zakenman. Hij toonde meestal weinig begrip voor tegenwerking door het parlement. Bij een conflict met de Tweede Kamer zei hij in 1923 als minister het volgende tegen een collega-minister: ‘Geef mij een sergeant en drie soldaten en ik zet die honderd kerels aan de dijk’. In de jaren dertig was hij als premier verantwoordelijk voor grote bezuinigingen. Zijn resolute optreden maakte hem tot de ‘sterke man’ in crisistijd, die door velen werd bewonderd en door anderen werd verguisd.

4.4 De Duitse bezetting en de regering in Londen

bron 7

Hendrik Colijn. Verkiezingsaffiche van de ARP.

Op 10 mei 1940 viel het Duitse leger Nederland binnen. Deze keer werd de neutraliteit van Nederland niet gerespecteerd. In het Duitse aanvalsplan maakte de inval deel uit van een militaire operatie waardoor heel West-Europa onder Duits gezag zou komen te staan. Sinds het vertrek van het Franse


50

4 De invloed van de wereldoorlogen, 1914-1950

leger in 1813 was er geen buitenlands bezettingsleger meer op Nederlandse bodem geweest. Veel Nederlanders waren verbijsterd. Vanwege de snelle opmars van het Duitse leger vertrok koningin Wilhelmina met de ministers naar Engeland. De koningin deed dit, met de grootst mogelijke tegenzin, op dringend advies van generaal Winkelman, de opperbevelhebber van het leger. Voor veel Nederlanders was haar vertrek aanvankelijk onbegrijpelijk en teleurstellend. Het gezag over Nederland werd aan generaal Winkelman overgedragen, die op 15 mei de capitulatie tekende. Hij vormde een voorlopig bestuur met de hoofdambtenaren van de ministeries. Eind mei werd het Duitse burgerlijke bestuur geïnstalleerd onder leiding van rijkscommissaris SeyssInquart. Democratie paste niet in het nationaalsocialistische wereldbeeld en daarom maakten de Duitsers op 24 juni bekend dat ‘tot nader order’ de werkzaamheden van de Staten-Generaal zouden worden opgeschort. Een jaar later, in juli 1941,werden ook de politieke partijen verboden, met uitzondering van de pro-Duitse NSB. Aan de rechtsstaat kwam tijdens de bezetting onmiddellijk een einde. Iedereen kon zomaar worden opgepakt en in de gevangenis worden gezet. Tijdens het verhoor werden vaak martelmethodes gebruikt. Joden verloren elke rechtsbescherming. Zij moesten verhuizen naar Amsterdam en werden vervolgens op transport gezet naar het concentratiekamp Westerbork. Van daaruit volgde vanaf 1942 de mensonterende reis naar de vernietigingskampen in OostEuropa. Ook andere groepen werden vervolgd, zoals de zigeuners en de homo’s. In Londen nam de macht van koningin Wilhelmina toe. Door haar vastberaden houding en de onzekerheid van veel ministers wist de koningin haar invloed binnen de regering in

bron 9

Koningin Wilhelmina in Londen, tijdens een toespraak voor Radio Oranje.

ballingschap enorm te vergroten. Zo ontsloeg zij ministerpresident De Geer, die plannen had om met de Duitsers te gaan onderhandelen over een terugkeer van het kabinet. Zij verving hem door minister-president Gerbrandy. Van echte ministeriële verantwoordelijkheid was echter geen sprake. Door het ontbreken van de Tweede en Eerste Kamer was er geen controle op de uitvoerende macht. Door middel van toespraken via Radio Oranje, een radioprogramma van de regering in ballingschap, sprak Wilhelmina de Nederlandse bevolking moed in. In haar huis in Londen ontving de koningin vluchtelingen uit het bezette Nederland. Zij kreeg door gesprekken met deze Engelandvaarders het idee dat er in Nederland een breed draagvlak was ontstaan voor politieke vernieuwing. In plaats van de bestaande zuilen zou er door de Duitse bezetting onder het Nederlandse volk meer eendracht zijn gegroeid. De koningin zag het als haar taak aan dit proces na de bevrijding leiding te geven.

4.5 Partijvorming na de Tweede Wereldoorlog

bron 8

‘De nieuwe orde marcheert.’ Een prent van politiek tekenaar L.J. Jordaan.

Ook in het bezette Nederland ontstonden denkbeelden over politieke vernieuwing. Nadat bestaande partijen in 1941 waren opgeheven door de nazi’s, werden veel politieke leiders tijdens de oorlogsjaren ondergebracht in gijzelaarskampen. Doordat ze daar samen gevangen zaten, ontstond de behoefte om te discussiëren over een andere Nederlandse samenleving na afloop van de oorlog. Zou er niet een einde moeten komen aan de hokjesgeest die het gevolg was van de verzuiling en het gebrek aan samenwerking tussen de politieke partijen tijdens het interbellum? Deze denkbeelden leidden onmiddellijk na de bevrijding tot de oprichting van de Nederlandse Volksbeweging.


51

4.5 Partijvorming na de Tweede Wereldoorlog

Deze beweging verkondigde enthousiast de ‘doorbraak­ gedachte’. Men wilde een eind maken aan de tegenstellingen in Nederland die veroorzaakt werden door het geloof en de klassenstrijd. Er zou een grote vooruitstrevende partij moeten komen, die gelovigen en niet-gelovigen zou verenigen. Maar al snel na de bevrijding bleek de aanhang voor de vernieuwingsdrang beperkt te zijn. Zowel de bisschoppen die aan het hoofd stonden van de rooms-katholieke kerk als de protestantse leiders vertrouwden meer op de kracht van de eigen godsdienstige organisaties dan op de vage denkbeelden van de doorbraak. De RKSP kreeg een nieuwe naam: de Katholieke Volkspartij (KVP). In de kerk, op de zondag voor de verkiezingen in 1946, kregen katholieken te horen dat zij de plicht hadden om op deze partij te stemmen.

Oproep van de Nederlandse Volksbeweging De Nederlandse volksbeweging gaat uit van de overtuiging: Dat de Tweede Wereldoorlog voor alle volkeren de afsluiting betekent van een oud tijdperk der wereldgeschiedenis, tevens het begin van een nieuwe periode: economisch, sociaal, politiek en geestelijk is de wereld grondig veranderd en stelt zij aan enkeling en gemeenschap nieuwe eisen […] Dat ons Nederlandse volk, zowel voor de arbeid aan eigen nationale gemeenschap als voor het behouden van een waardige plaats in de rij der volkeren, bovenal nodig heeft een geestelijke vernieuwing, gevoed uit levende bronnen van christendom en humanisme, die steeds onze volkskracht hebben bestempeld […] Dat fundamenteel in deze vernieuwingswil behoort te zijn de eerbied en verantwoordelijkheid voor den mens, die slechts in dienst aan een hechte, rechtvaardige en bezielde gemeenschap tot ontplooiing komt (personalistisch socialisme) […]

bron 11

Verkiezingsposter van de Katholieke Volkspartij (1946).

bron 12

Een verkiezingsposter van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD) (1956).

De Nederlandse Volksbeweging is in het bijzonder van oordeel: Dat het politieke partijleven in ons volk zich langs andere scheidslijnen dan voor 1940 zal moeten bewegen, dat met name de christelijke antithese en de klassenstrijd voor de oplossing van de maatschappelijke vraagstukken van heden geen vruchtbare beginselen meer zijn, dat een periode van vrije discussie noodzakelijk is, opdat de geestelijke vernieuwing zich ook op politiek gebied zal kunnen openbaren. Bron: www.geheugenvannederland.nl.

bron 10


52

4 De invloed van de wereldoorlogen, 1914-1950

De ARP en de CHU keerden onder hun oude naam terug. In de kringen van de SDAP bestond echter wel enthousiasme voor de denkbeelden van de Nederlandse Volksbeweging. In februari 1946 werd de Partij van de Arbeid (PvdA) opgericht, waarin sociaaldemocraten (SDAP), progressieve liberalen (VDB) en vooruitstrevende christendemocraten uit de Christelijk Democratische-Unie (CDU, een kleine christelijke partij) in de geest van de doorbraak gingen samenwerken. Katholieken en protestanten moesten worden overgehaald om op deze partij te stemmen. Dit deed men door het socialisme een ruimere inhoud te geven. Meer nadruk lag op persoonlijke verantwoordelijkheid en inzet voor de gemeenschap in plaats van de opvatting dat de staat van alles zou moeten regelen. Deze nieuwe opvattingen noemde men het ‘personalistisch socialisme’. De verkiezingen van mei 1946 liepen uit op een grote teleur­ stelling voor aanhangers van de vernieuwing. De KVP kreeg meer stemmen dan in 1939 en werd de grootste partij. De PvdA haalde minder stemmen dan de deelnemende partijen voor de oorlog samen hadden gehad. De doorbraak was mislukt. De vooruitstrevende liberalen bleken zich al snel niet thuis te voelen in de PvdA en werden medeoprichters van de liberale Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD) in 1948. Koningin Wilhelmina was teleurgesteld over de ontwikkelingen na 1945. Van haar hoop op politieke vernieuwing was in de praktijk weinig terechtgekomen. Dit was voor haar een belangrijke reden om in 1948 afstand te doen van de troon. Zij werd opgevolgd door haar dochter Juliana.

4.6  Opdrachten Opdracht 1 a Maak een beknopt overzicht van de aanpassingen van de grondwet in 1917. b Schrijf bij elke aanpassing op welke politieke stroming de grootste voorstander was van deze aanpassing.

Op deze prent wordt Cort van der Linden vergeleken met Christoffel, die lang door de katholieke kerk als heilige is vereerd. Hij zou tijdens de middeleeuwen geleefd hebben in Italië en was een reusachtige, sterke kerel die alleen in dienst wilde zijn bij de sterkste man van het land. Hij diende een koning, maar ontdekte dat deze bang was voor de duivel. Christoffel verliet hem en trad in dienst bij de duivel. Maar deze begon te beven toen hij een kruis zag en dus ging Christoffel verder zoeken. Hij ontmoette een kluizenaar-monnik bij een rivier die hem ertoe bracht armen en zwakken te helpen door hen over de rivier te dragen. Op een nacht meldde zich een kind dat graag naar de overkant gedragen wilde worden. Bij elke stap werd het kind zwaarder en zwaarder. Toen Christoffel dreigde te bezwijken, maakte het kind zich bekend als Christus. Het zei: ‘Je hebt met mij de zonde van de hele wereld op je schouders gedragen. Je moet zo meteen je staf in de grond steken en je zult rijk beloond worden.’ Christoffel deed dit en de volgende dag stond er bij zijn hut een bloeiende palmboom die rijk vrucht droeg. Of Christoffel echt geleefd heeft wordt zeer betwijfeld. De kerk heeft hem daarom in 1969 van de lijst van heiligen afgevoerd. Bron: www.cubrs.nl/gerarddecroon.

bron 13 Opdracht 2  bron en vraagstelling, interpretatie Bekijk bron 2 en lees bron 13. a In politieke prenten wordt soms gebruikgemaakt van vergelijkingen met godsdienstige verhalen. In bron 2 wordt Cort van der Linden vergeleken met Christoffel. Lees de tekst van bron 13 goed en leg uit welke overeenkomst de maker heeft gezien in deze beide mannen. b Waarom draagt de prent de titel: De drager van den volkswil? c Wat wordt bedoeld met het motto: ‘Ik sjacher niet’? d Zou een dergelijke prent lezers vandaag de dag nog aanspreken? Leg uit waarom wel of niet. e Welke omstandigheid zou Cort van der Linden hebben geholpen bij zijn werk?


53

4.6 Opdrachten

Opdracht 3  continuïteit en discontinuïteit Bekijk bron 3. Waarom keken alle politici zo vol spanning naar de uitslag? Wat waren de grootste veranderingen in de politieke verhoudingen? Verklaar je antwoord. Opdracht 4 a Wat versta je onder verzuiling? b Waarom werkten de leiders van de christelijke partijen ondanks de verzuiling met elkaar samen? Opdracht 5  interpretatie, inleving Bekijk bron 4 en lees bron 14. a Op 11 november 1918 werd de Duitse capitulatie getekend aan het eind van de Eerste Wereldoorlog. Wat heeft dat te maken met de tekst die Troelstra op dezelfde dag uitspreekt?

Troelstra spreekt in Rotterdam (11 november 1918) ‘[…] Verzuimt dit ogenblik niet, grijpt de macht die u in de schoot wordt geworpen doet wat gij moet en kunt doen […] Wij maken een revolutie omdat het kan en moet. Wij zullen […] de gewichtige vraag hebben te bespreken of wij zullen overgaan tot een opperste raad van soldaten en arbeiders voor het hele land en van plaatselijke raden. Hebben wij daartoe besloten, dan is die raad vanaf dat ogenblik het opperste gezag van ons land.’ Troelstra in de Tweede Kamer (12 november 1918) ‘Uw stelsel, mijne heeren, Uw burgerlijk stelsel, is langzamerhand vermolmd en verrot. Het zal u moeilijk vallen, wanneer gij geweld wilt gebruiken, iets anders uit te lokken dan een geweld dat sterker is dan het Uwe. […] Gij, regering, mist de zedelijke macht en het politieke staatkundige recht om daar te blijven zitten als de regering van het Nederlandse volk […] Wanneer gij de vraag stelt: wat geeft u het recht desnoods te grijpen naar de macht, dan antwoord ik u: de rechtsgrond is onze noodzakelijkheid en onze onmisbaarheid.’ Troelstra op het SDAP-congres (17 november 1918) ‘Ik gevoel mij als eerlijk man verplicht te zeggen, dat ik de machtsverhoudingen niet geheel juist heb gezien […] Gij begrijpt de geweldige indruk van het gebeurde in Duitsland. Ik moet het eerlijk zeggen: ik heb niet getoond het weerstandsvermogen tegen die indruk, dat gewenst ware voor een koel en bezadigd leider, te bezitten.’ In: J.Knigge, Historisch perspectief (1993).

bron 14

b Schrijf in eigen woorden op wat Troelstra probeert duidelijk te maken in de Tweede Kamer. c Verklaar waarom Troelstra zich zo heeft kunnen vergissen in de mogelijkheden van een revolutie in Nederland. Opdracht 6 Verklaar waarom socialistische partijen er in Nederland nooit in zijn geslaagd om een meerderheid van de kiezers voor hun standpunten te winnen. Opdracht 7 Waarom duurde het tot 1939 voordat de SDAP in de regering kwam? Opdracht 8 Lees het kader over ‘Had-je-me-maar’ en bekijk bron 5. Welk doel hadden anarchisten en radicale socialisten met het vragen van ‘Had-je-me-maar’ als lijsttrekker van de Rapaillepartij in Amsterdam? Opdracht 9 Bekijk bron 6. a Waarom zou er mogelijk sprake zijn geweest van communistisch gevaar tijdens de jaren dertig? b Was dit gevaar ook echt aanwezig? Verklaar waarom wel of waarom niet. Opdracht 10 Bekijk bron 7. a Waarom zou men Colijn zo hebben afgebeeld op een verkiezingsposter uit de jaren dertig? b Verklaar waarom ons land tijdens het interbellum alleen confessionele minister-presidenten heeft gehad. c Leg aan de hand van de tekst: ‘Gaat u maar rustig slapen’ uit dat Colijn moeite had met het parlementaire stelsel. Opdracht 11    feit en mening Wat vind je van het vertrek van Wilhelmina naar Engeland? Geef een mening die wordt onderbouwd met argumenten. Denk ook aan de positie van de koningin binnen ons parlementaire stelsel. Opdracht 12    interpretatie Bekijk bron 8. a Deze spotprent over Mussert suggereert dat hij een meeloper was. Hoe wordt dit in beeld gebracht? Onderbouw je antwoord met verschillende argumenten. b Welke gevaren voor de democratische rechtsstaat bracht volgens deze bron het nationaalsocialisme Nederland? Hoe zijn deze in beeld gebracht? Licht elk gevaar toe!


54

4 De invloed van de wereldoorlogen, 1914-1950

Opdracht 13 Was er sprake van verandering in de rol van koningin Wilhelmina in Londen in vergelijking met haar positie voor de oorlog in Nederland? Verklaar je antwoord. Opdracht 14 Lees bron 10. De Nederlandse Volksbeweging maakte haar programma snel na afloop van de Tweede Wereldoorlog bekend in Nederland. a Vat de standpunten van de NVB beknopt samen. b Leg uit hoe deze beweging is ontstaan. c Zijn de idealen van deze beweging in praktijk gebracht? Licht je antwoord toe. Opdracht 15 Welk accentverschil zit er tussen het personalistisch socialisme en het bestaande socialisme? Opdracht 16    representativiteit van bronnen Bekijk bron 11 en 12. Toon aan dat de de posters van de KVP en de VVD representatief zijn voor hun partij én voor de naoorlogse periode.

Kennis Inzicht Toepassing Analyse

1,4a, 14a, 2b, 2c, 2e, 3, 5b, 6, 7, 8, 9,10 2d, 11 2a, 5a, 5c, 12, 13, 14b, 14c, 15, 16


Afsluiting

4

Leerdoelen 4.1 Je kunt uitleggen onder welke omstandigheden de grondwet van 1917 tot stand is gekomen en waarom dit een compromis van formaat was. Je kunt uitleggen welke betekenis deze grondwet had voor de ontwikkeling van de democratische rechtsstaat. 4.2 Je snapt welke gevolgen de invoering van de grondwet van 1917 had voor de machtsverhoudingen tussen de politieke partijen. Je kunt uitleggen onder welke omstandigheden Troelstra een revolutiepoging deed en waarom deze geen schijn van kans had. Bovendien kun je aangeven welk gevolg de revolutiepoging voor de SDAP had. 4.3 Je kunt uitleggen waarom zowel het nationaal socialisme als het communisme op weinig aanhang kon rekenen in Nederland in de jaren dertig. 4.4 Je kunt uitleggen waarom er geen sprake is van een democratische rechtsstaat tijdens de Duitse bezetting. 4.5 Je kunt uitleggen waarom koningin Wilhelmina naar Londen vertrok en binnen de regering in ballingschap haar macht kon vergroten. 4.6 Je kunt uitleggen welke nieuwe denkbeelden ontstonden over politieke vernieuwing tijdens en na de Tweede Wereldoorlog, op welke manieren geprobeerd werd deze denkbeelden in de praktijk te brengen en waarom er na de bevrijding weinig terecht kwam van politieke vernieuwing.

Begrippen anarchisme Een politieke stroming die zich keert tegen elke uiting van macht. De stroming is daarom tegen de overheid en verplichtingen door de overheid.

extremistische partijen Partijen die ver van het politieke centrum of ver buiten het centrum van de maatschappij staan. In het interbellum waren dit uiterst linkse en rechtse partijen. hokjesgeest Het indelen van mensen in een bepaalde categorie en alle kenmerken van deze categorie, goed of kwaad, ook onverkort toepassen op alle mensen binnen die categorie. humanisme Een stroming die de individualiteit van de mens en de schoonheid van het leven en het menselijk lichaam benadrukt en die niet een god centraal stelt. initiatiefwet Wet die tot stand komt op initiatief van een of meer leden van de volksvertegenwoordiging. opkomstplicht De wettelijke verplichting om zich op de dag van de verkiezingen naar het stembureau te begeven. (Bij stemplicht is men tevens verplicht een stem uit te brengen.) De opkomstplicht bestond in Nederland tot 1967. verzuiling Indeling in de samenleving naar maatschappelijke achtergrond, zoals godsdienst en politieke stroming waarbij er weinig contact bestaat tussen de zuilen onderling.

Slotopdracht

a Noem drie voorbeelden van democratische vooruitgang in de periode 1914-1950. b Noem drie voorbeelden van antidemocratische ontwikkelingen in de periode 1914-1950.

extra-parlementair minderheidskabinet Een extra-parlementair kabinet berust niet op een regeerakkoord dat kan rekenen op de steun van een meerderheid van de Tweede Kamer. 1940 Duitse inval in Nederland en vlucht van de regering 1933-1939 Regeringen onder leiding van Colijn De Eerste Wereldoorlog breekt uit  1914 1918 Grondwetswijziging; revolutiepoging van Troelstra

1900

1950 1945 Bevrijding en presentatie Nederlandse Volksbeweging 1946 Oprichting PvdA 1948 Oprichting VVD

2000


Partijvorming, democratie en rechtsstaat na 1950

5

bron 1

Scholierendemonstratie tegen de ‘ophokplicht’ (2011).

Deelvraag

Welke factoren hebben invloed gehad op het proces van partijvorming, democratisering en de versterking van de rechtsstaat na 1950?

5.1 De samenleving verandert Ondanks de mislukking van de doorbraak gingen de confessionele en sociaaldemocratische partijen wel samenwerken. Tot 1959 vormden ze samen de regering. Alhoewel ook protestantse partijen deelnamen, noemde men deze samenwerking de ‘rooms-rode coalitie’. Een belangrijk aandachtspunt vormde de opbouw van de verzorgingsstaat. Onder leiding van de PvdA-premier Willem Drees werd de sociale zekerheid uitgebreid. Kroonjuweel werd de Algemene Ouderdomswet (AOW) uit 1957. Deze wet zorgde voor een basispensioen voor alle Nederlanders die de pensioengerechtigde leeftijd hadden bereikt.

’Vadertje Drees’

Willem Drees was bijna tien jaar lang premier van ons land, van 1948 tot 1958. Dit was de naoorlogse periode van wederopbouw. Voor herstel van de economie waren lage lonen noodzaak, voor luxe was voorlopig geen ruimte. Drees zelf was een voorbeeld van soberheid. In plaats van een auto met chauffeur ging hij op de fiets naar zijn werk. Toen een Amerikaanse diplomaat bij hem op bezoek kwam om te praten over de Marshallhulp, zou hem een kopje thee met een eenvoudig biscuitje zijn aangeboden. Zo’n zuinige minister-president zou de hulp goed kunnen gebruiken, was de mening van de Amerikaan. De erenaam ‘vadertje’ kreeg Drees ongetwijfeld door de invoering van de AOW. Toen Willem Drees in 1988 overleed, was hij 101 jaar oud. Hij heeft zelf dus lang kunnen genieten van zijn ouderdomsuitkering.


57

5.1 De samenleving verandert

in de politiek: de zwevende kiezer. Tot dan toe hadden de gevestigde partijen kunnen rekenen op de trouw van een vaste achterban. Vanaf het midden van de jaren zestig moesten de grote partijen zich bij elke verkiezing opnieuw waarmaken. Dit schiep ruimte voor nieuwe partijen en voor meer invloed van burgers op de besluitvorming, de zogeheten ‘participatiedemocratie’. De onderlinge verschillen tussen de burgers zouden echt kunnen verdwijnen door iedereen te laten deelnemen aan de besluitvorming over elke vorm van beleid dat zijn dagelijks leven op de een of andere manier beïnvloedt. Het ging hierbij niet alleen over actuele maatschappelijke problemen, maar bijvoorbeeld ook om zaken in de privésfeer, zoals op het werk. De oprichting van medezeggenschapsraden en ondernemingsraden is een mooi voorbeeld van participatiedemocratie. Naast de gevestigde partijen ontstonden in deze periode ook nieuwe partijen. De PvdA kreeg in 1957 een concurrent in de PSP (Pacifistisch Socialistische Partij), een partij die streefde naar ontwapening en die een fel tegenstander was van atoomwapens. De oprichting van de politieke partij Democraten ’66 was op partijpolitiek gebied een voorbeeld van het streven naar een participatiedemocratie. D66 maakte bezwaren tegen de politieke onduidelijkheid in Nederland. De partij wilde een bron 2

Verkiezingsposter van de Partij van de Arbeid (PvdA) (1952).

Het snelle economische herstel na de Tweede Wereldoorlog had uiteraard politieke en maatschappelijke gevolgen. Er ontstonden meningsverschillen over de vraag of de invloed van de overheid niet te snel toenam. De tegenstellingen tussen de PvdA, die voor een sterke overheid was, en de KVP, die vond dat er meer aan de verantwoordelijkheid van de mensen zelf moest worden overgelaten, namen toe. Bovendien won de PvdA in de jaren vijftig steeds meer kiezers. In 1958 kwam er een einde aan de ‘rooms-rode’ samenwerking. De Nederlandse samenleving veranderde snel tijdens de jaren zestig. Jaarlijks steeg het reële inkomen met 6%. De toenemende welvaart droeg bij aan de ontkerkelijking en ontzuiling. In de straten verschenen de eerste auto’s en die werden door veel mensen in het begin alleen maar op zondag gebruikt. De wekelijkse kerkgang kwam hierdoor in het gedrang. Een belangrijke factor was ook de komst van de televisie in iedere huiskamer. Iedere zuil had zijn eigen omroeporganisatie. Omdat er maar één televisienet was, keek iedereen naar alle programma’s, of ze nu door een katholieke, protestantse of sociaaldemocratische omroep werden gemaakt. Daardoor verminderde de greep van één zuil op al zijn leden. Door de ontzuiling ontstond een nieuw verschijnsel

bron 3

Verkiezingsposter van D66 (1967).


58

5 Partijvorming, democratie en rechtstaat na 1950

nieuwe doorbraak veroorzaken die zou leiden tot de keuze tussen één progressief blok en één conservatief blok. Ook was D66 voorstander van een rechtstreeks gekozen minister­ president. Om de band tussen kiezer en gekozene te versterken wilde D66 de evenredige vertegenwoordiging vervangen door een vorm van het districtenstelsel.

5.2 Polarisatie en deconfessionalisering D66 werd opgericht op de dag na de val van het kabinet Cals op 14 oktober 1966. Waarom was deze gebeurtenis zo bijzonder? Dit kabinet was opnieuw een samenwerking van de rooms-rode coalitie, aangevuld met enkele ministers uit de ARP. Minister-president Cals kwam uit de linkervleugel van de KVP. Het ambitieuze kabinet voerde de overheidsuitgaven fors op, wat zorgde voor een stijging van de inflatie en een begrotingstekort. De fractievoorzitter van de KVP in de Tweede Kamer, Norbert Schmelzer, gaf hiervan vooral de minister van Financiën Anne Vondeling (PvdA) de schuld. Schmelzer diende een motie van wantrouwen in die werd aangenomen. Deze situatie was hoogst ongebruikelijk. De KVP-fractie bracht een kabinet ten val dat geleid werd door een ministerpresident uit diezelfde KVP. Uiteraard was de motie van wantrouwen vooral gericht tegen coalitiegenoot de PvdA. Deze partij was dan ook woedend en sprak over ‘moord met voorbedachten rade’. De ‘nacht van Schmelzer’ was het begin van de polarisatie in de politiek. Dit betekende dat er fellere tegenstellingen ontstonden tussen de partijen. Ook binnen de partijen zelf

bron 4

‘Ook gij Norbert’, een spotprent over de ‘nacht van Schmelzer’ (1966).

groeiden de tegenstellingen. Vooral de verhouding tussen de PvdA en de KVP bereikte een dieptepunt. Het partijcongres van de Partij van de Arbeid nam in 1969 een ‘anti-KVPresolutie’ aan, waarin de leden verklaarden in de toekomst niet langer met de KVP te willen regeren. Binnen de KVP en de ARP lieten vooruitstrevende christenen van zich horen. Zij vonden dat er op basis van de Bijbel een progressieve politiek moest worden gevoerd en richtten in 1968 de PPR (Politieke Partij Radicalen) op. Ontzuiling en deconfessionalisering zorgden in de jaren zeventig voor een snelle achteruitgang van de aanhang van de christelijke partijen. Om dit proces tot stilstand te brengen, besloten deze partijen hun krachten te bundelen. Dit leidde in 1980 tot de oprichting van het CDA. Deze partij ging uit van christelijke beginselen, maar wilde ook openstaan voor nietchristenen. Bovendien ging men geen nauwe banden met de kerken aan. De oprichting van het CDA bleek een succes te zijn. Het lukte om het stemmenverlies tot stilstand te brengen. Een kleine groep protestanten kon zich niet vinden in het CDA en richtte de RPF (Reformatorische Politieke Federatie) op. Samen met een andere kleine protestantse partij, het GPV (Gereformeerd Politiek Verbond), vormde de RPF in 2001 de ChristenUnie, een partij die staat voor een christelijk sociaal beleid. De kleine linkse partijen CPN, PSP en PPR bundelden in 1989 hun krachten in GroenLinks, een progressieve partij met veel aandacht voor het milieu.

5.3 Consensus en nieuwe tegenstellingen In de loop van de jaren tachtig werden verhoudingen tussen de politieke partijen weer minder fel en kwam er ruimte voor consensuspolitiek. Dat hield in dat de polarisatie afnam en gezocht werd naar samenwerking en overeenstemming in plaats van naar verschillen. Dit bleek zowel door de samenwerking tussen CDA en PvdA in het derde kabinet Lubbers vanaf 1989 als bij de totstandkoming van de paarse coalitie van PvdA, VVD en D66 in de jaren negentig. De meer gematigde koers die de PvdA ging varen, schiep ruimte voor de opkomst van een nieuwe partij aan de linkerzijde van de PvdA. De Socialistische Partij deed in 1994 voor het eerst mee aan de Kamerverkiezingen. Deze partij, die niet alleen in de Kamer, maar ook bij buitenparlementaire acties betrokken was, werd in korte tijd heel populair en vormde een regelrechte bedreiging voor de PvdA. In tegenstelling tot de PvdA denkt de SP niet zo positief over de Europese Unie (zie paragraaf 5.5 en 5.6). Een totaal nieuw fenomeen in de politiek was Pim Fortuyn, die in 2002 met een eigen lijst meedeed aan de verkiezingen.


59

5.4 Een kwetsbare monarchie

In plaats van consensus koos hij juist voor een felle manier van debatteren en hij deed ongebruikelijke uitspraken over de islam, een religie die vóór de jaren zestig geen rol speelde, maar waarvan het aantal aanhangers in Nederland sindsdien sterk is gegroeid. Een week voor de verkiezingen werd Fortuyn vermoord. Zijn partij, de Lijst Pim Fortuyn (LPF), werd de tweede partij van het land. Door onderlinge ruzies slonk de aanhang van de partij echter snel weer en verdween zij na een kort regeringsavontuur uit de Tweede Kamer. De kritiek op de islam werd daarna vooral vertolkt door Geert Wilders. Deze politicus stapte na een conflict uit de VVD voor welke partij hij in de Tweede Kamer zat. In 2005 richtte Wilders de Partij Voor de Vrijheid (PVV) op. Deze partij kenmerkt zich door kritiek op de multiculturele samenleving en de Europese Unie. Sinds de komst van de televisie is het gezicht van de ‘lijsttrekker’, de aanvoerder van een partij tijdens de verkiezingen, steeds belangrijker geworden. Door de sociale media zijn de lijsttrekkers vaak belangrijker voor de verkiezingsuitslag dan het partijprogramma. Politiek lijkt daarom steeds meer een zaak van personen dan van partijen te worden. Hoewel politici steeds beweren dat het om de zaak en niet om de persoon gaat, laten ze in verkiezingstijd geen van allen een kans onbenut om in de media te komen.

bron 5

Samsom en Rutte samen als lijsttrekkers in een tv-debat.

5.4 Een kwetsbare monarchie Koningin Juliana volgde haar moeder in 1948 op en koos voor een andere regeerstijl. Zij wilde dichter bij de bevolking staan en had weinig op met het protocol, de officiële regels die horen bij de uitvoering van het koningschap. Bij haar inhuldiging verklaarde zij het moederschap net zo belangrijk te vinden als haar taak als vorstin. Juliana was een hartelijke vrouw en werd een zeer geliefde koningin. Maar tegelijkertijd bleek tijdens haar koningschap op verschillende momenten

hoe kwetsbaar de monarchie was. Dit leverde een aantal malen problemen op voor de minister-president.

De Greet Hoffmans-affaire en de Lockheedaffaire

In 1956 had minister-president Drees grote moeite met de affaire rond Greet Hofmans. Deze gebedsgenezeres werd te hulp geroepen toen de jongste dochter van Juliana nagenoeg blind werd geboren. Greet Hofmans kreeg grote invloed toen ze enige tijd in het koninklijk paleis ging wonen. Wellicht beïnvloedde ze koningin Juliana in 1956 bij het uitspreken van een sterk pacifistische toespraak voor het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden. Die toespraak werd als erg ongepast ervaren, omdat er juist in die tijd door de Koude Oorlog grote internationale spanningen waren. De Greet Hofmans-affaire zorgde bovendien voor een groot conflict met prins Bernard, de man van de koningin. Premier Drees greep in en zorgde ervoor dat Greet Hofmans het paleis verliet. Een andere crisis ontstond in de jaren zeventig, toen bleek dat prins Bernhard steekpenningen had aangenomen van de Amerikaanse vliegtuigfabriek Lockheed. De bedoeling was dat de prins in ruil hiervoor zijn invloed zou gebruiken zodat de Nederlandse regering bij Lockheed vliegtuigen zou bestellen. Een dergelijk handelen van de prins was natuurlijk volstrekt verwerpelijk. Ministerpresident Den Uyl kwam hierdoor in grote problemen, want de koningin dreigde met aftreden als prins Bernard strafrechtelijk zou worden vervolgd. De zaak werd opgelost door Bernard al zijn militaire functies te ontnemen.

Omdat de koning(in) onschendbaar is, is de ministerpresident verantwoordelijk voor het handelen van de koning(in). In de praktijk geldt dit dikwijls niet alleen voor de koning(in) zelf, maar ook voor zijn of haar familie. In 1980 deed Juliana afstand van de troon en werd opgevolgd door haar dochter Beatrix. Beatrix slaagde erin om het koningschap zeer professioneel te vervullen, maar ook zij merkte af en toe hoe kwetsbaar het koningshuis kan zijn. Dat bleek bijvoorbeeld toen haar zoon Willem-Alexander in het huwelijk wilde treden met de Argentijnse Máxima Zorreguieta. Máxima’s vader was omstreden vanwege zijn ministerschap tijdens de militaire dictatuur in Argentinië in de jaren zeventig. Hierover ontstond veel ophef. Door de kwetsbaarheid van de monarchie kwam telkens weer de vraag op of het juist is dat de koning deel uitmaakt van de regering. Door die positie is er wekelijks contact met de minister-president en heeft de koning het recht om


60

5 Partijvorming, democratie en rechtstaat na 1950

geïnformeerd te worden, aan te moedigen en te waarschuwen. Hij ondertekent daarnaast alle wetten. De koning kan dus in zijn persoonlijke contacten invloed uitoefenen. Het is een ongeschreven regel dat over de invloed die de koning mogelijk heeft, wordt gezwegen. Dit houdt verband met de ministeriële verantwoordelijkheid en wordt ‘het geheim van Noordeinde’ genoemd, naar het werkpaleis van de koning. Maar doordat niet iedereen zich in het verleden altijd aan de zwijgplicht hield, bleek dat er af en toe wel degelijk sprake was van invloed. Daardoor ontstond de vraag of het koningschap in deze vorm nog wel past in een moderne democratie. Al vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw was een aantal politici voorstander van een ceremonieel koningschap. Hierbij maakt de koning geen deel meer uit van de regering en speelt hij bovendien geen rol meer bij de kabinetsformatie. In 1967 pleitte de staatscommissie CalsDonner al voor een gekozen kabinetsformateur. Maar een wetsvoorstel hiertoe haalde het niet in 1971. Pas in 2012 werd op voorstel van een meerderheid van de Tweede Kamer het Reglement van Orde bij de kabinetsformatie aangepast. Bij de totstandkoming van het kabinet Rutte II in 2012 voerde voor het eerst de Tweede Kamer bij de formatie zelf de regie. Wel maakt de koning nog altijd deel uit van de regering.

bron 6

5.5 Europese eenwording Na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog groeide het besef van de noodzaak van Europese samenwerking. De opkomst van supermachten als de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie maakte duidelijk dat de Europese landen alleen nog een rol in de wereldpolitiek zouden kunnen spelen als zij zich zouden verenigen tot een derde supermacht. Nederland hoorde bij de eerste landen die betrokken zijn geweest bij Europese samenwerking en eenwording. In 1948 werd in Den Haag de Europese Beweging gesticht. Deze riep de Europese regeringen op om te werken aan de totstandkoming van een Verenigde Staten van Europa. De aanbevelingen leidden tot de oprichting van de Raad van Europa in 1949. In dezelfde periode stimuleerden de Verenigde Staten de Europese eenwording door van de Europese landen die in aanmerking wilden komen voor de Marshallhulp te eisen dat zij overleg zouden voeren over de verdeling van de Amerikaanse hulpgelden. Dat gebeurde in de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking (OEES). Op initiatief van Franse politici werd in 1951 door de Benelux (België, Nederland en Luxemburg), West-Duitsland, Frankrijk en Italië de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) opgericht. De EGKS was bedoeld om supranationaal toezicht

Koning Willem-Alexander zweert bij zijn inhuldiging trouw aan de grondwet.


61

5.6 De rechtsstaat na 1950

uit te oefenen op het gebruik van grondstoffen die belangrijk zijn bij oorlogvoering. Daarmee voorkwamen deze landen de mogelijkheid dat ooit nog een van hen in het geheim een nieuwe oorlog zou voorbereiden. Het onderlinge vertrouwen van de Europese landen groeide in deze jaren na de Tweede Wereldoorlog snel. In 1957 werd de samenwerking uitgebreid tot de Europese Economische Gemeenschap. Er kwam een gemeenschappelijke markt en een gezamenlijk economisch beleid. In 1991 kwam door het Verdrag van Maastricht de Europese Unie tot stand. Naast economische samenwerking gingen de lidstaten streven naar politieke integratie. Bovendien werd besloten tot invoering van een gemeenschappelijke munt, de euro. De invloed van de Europese besluitvorming en wetgeving nam steeds meer toe. Of het nu ging om de hoeveelheid vis die een land mocht vangen of Europese milieuafspraken, steeds vaker werden beslissingen in Brussel genomen. Daarbij kwam dat Europese wetgeving boven nationale wetgeving gaat. Dat betekent dat de Nederlandse wetten aangepast moeten worden als zij strijdig zijn met Europese wetten. Het lijkt er vaak op dat de individuele burger machteloos was als het gaat om Europese besluiten. Sommige tegenstanders van de Europese Unie maakten zich druk om dit ‘democratisch

bron 8

De Eurocrisis in beeld gebracht. Prent: Joep Bertrams, Het Parool (2012).

gat’ in Europa. Zij vonden dat het Europees Parlement te weinig wetgevende en controlerende bevoegdheden had en omdat nationale parlementen genomen besluiten niet meer terug konden draaien, was de democratische controle op de besluitvorming klein. Om tegemoet te komen aan deze bezwaren en om bovendien de Europese besluitvorming te verbeteren, kwamen de Europese regeringsleiders in 2004 met het voorstel van een Europese grondwet. Voortaan kon ook beslist worden met een gekwalificeerde meerderheid. De Nederlandse bevolking wees in een referendum echter de Europese grondwet af. Wellicht gingen de ontwikkelingen in Europa voor veel Nederlanders te snel. Ook de Franse bevolking stemde tegen. De Europese landen hebben daarom in juni 2007 besloten om een aangepast verdrag in te voeren. Overigens is het niet zo dat tegenwoordig alles in Brussel wordt bepaald. In de Europese Unie geldt het beginsel van subsidiariteit, dat wil zeggen dat ‘Europa’ zich niet mag bemoeien met zaken die beter nationaal, provinciaal of lokaal geregeld kunnen worden.

5.6 De rechtsstaat na 1950

bron 7

Het Europees Parlement bijeen.

De grondwet van 1848 bevatte vooral de klassieke grondrechten die burgers vrijheden bood ten opzichte van de overheid. Over verplichtingen van de overheid tot bescherming van burgers werd in die tijd nog niet nagedacht. Tijdens de Industriële Revolutie, die in ons land na 1870 op gang kwam, werden arbeiders nauwelijks beschermd tegen de fabriekseigenaren. Bij ontslag en werkloosheid stonden ze er alleen voor. Op hulp van de overheid hoefden ze niet te


62

5 Partijvorming, democratie en rechtstaat na 1950

rekenen. In de snelgroeiende steden leefden arbeiders meestal onder slechte woonomstandigheden en waren daardoor vatbaar voor ziekten. Steeds harder klonk de roep om sociale wetgeving. De eerste sociale wetten in ons land kwamen eind negentiende eeuw tot stand. In de Kamer bleven de leiders van de arbeiderspartijen hun best doen voor uitbreiding van sociale wetgeving. Toen de Partij van de Arbeid na de Tweede Wereldoorlog in de regering kwam, werd onder leiding van Willem Drees gewerkt aan de opbouw van de verzorgingsstaat. De toegenomen welvaart maakte de verzorgingsstaat betaalbaar. Steeds meer mensen vonden de zekerheid van een goede verzorging een grondrecht. Daarom werden in de grondwet van 1983 de sociale rechten vastgelegd. Volgens de nieuwe grondwet kreeg de overheid er een aantal taken bij, zoals de verplichting om werkgelegenheid, bestaanszekerheid, spreiding van welvaart en een schoon milieu te bevorderen. Van nu af aan kon men spreken van een sociale rechtsstaat. Naast sociale grondrechten werden ook de klassieke grondrechten opnieuw geformuleerd. Het belangrijkste artikel in de grondwet van 1983 was het discriminatieverbod (bron 9). De vrijheid van godsdienst werd uitgebreid met de vrijheid van levensovertuiging. Nieuw was het recht op betoging. Iedereen kan in Nederland door middel van een demonstratie uiting geven aan zijn opvattingen op maatschappelijk en politiek gebied. Daarnaast werd in de grondwet van 1983 het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer vastgelegd. Dit betekent dat geen gevoelige gegevens over ras, gezondheid, levensovertuiging en politieke gezindheid in computerbestanden mogen worden opgeslagen, tenzij de wetgever dit mogelijk maakt.

wet bestuursrecht (Awb) geregeld dat men eerst in beroep moet gaan bij een rechtbank, waarna hoger beroep bij de Raad van State mogelijk is. Maar als het gaat om milieugeschillen en zaken over de ruimtelijke ordening kan de burger zich rechtstreeks wenden tot de Raad van State. Voor individuele klachten over de overheid waarvoor geen beroep bij de rechter mogelijk is, kunnen burgers terecht bij de Nationale ombudsman. Deze onafhankelijke functionaris bestaat sinds 1982 en wordt benoemd door de Tweede Kamer voor een termijn van zes jaar. De Nationale ombudsman is echter geen rechter. Dit betekent dat de overheid niet verplicht is om gevolgen te verbinden aan zijn uitspraken

5.7 De tweede feministische golf Ondanks de politieke gelijkstelling bleven vrouwen na 1950 op veel terreinen een achtergestelde positie houden. De heersende mening bleef dat de vrouw ondergeschikt was aan de man en dat haar taak in het gezin lag, waar zij verantwoordelijk was voor het huishouden en de opvoeding van de kinderen. In de jaren vijftig werd het vanzelfsprekend gevonden dat vrouwen met werken stopten zodra zij trouwden. Tot 1956 bleef de gehuwde vrouw handelingsonbekwaam, dat wil zeggen dat zij niet zelfstandig een contract kon ondertekenen of een bankrekening mocht openen. De strijd voor de gelijkheid van vrouwen leefde pas echt op in de tweede helft van de jaren zestig. Het opleidingsniveau van jonge vrouwen steeg en er was tegelijkertijd een grote vraag

Artikel 1: Allen die zich in Nederland bevinden worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht op welke grond dan ook, is niet toegestaan. In: De grondwet (1983).

bron 9 In een rechtsstaat wordt de burger beschermd tegen de overheid. Maar wat te doen als je het niet eens bent met een besluit van de overheid (de gemeente, provincie of het rijk)? Op dit gebied is de rechtsbescherming van burgers verbeterd. Sinds 1976 bestaat de mogelijkheid om in beroep te gaan tegen bijna alle overheidsbesluiten bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Deze afdeling doet uitspraak over geschillen tussen burgers en overheid of tussen overheden onderling. We noemen dit administratieve rechtspraak of bestuursrechtspraak. In 1994 is via de Algemene

bron 10

Baas in eigen buik.


63

5.9 Opdrachten

naar arbeidskrachten. Bovendien veranderde het gezinsleven door de komst van huishoudelijke apparaten. Dankzij de introductie van de anticonceptiepil daalde het kindertal aanzienlijk. Deze omstandigheden veroorzaakten eind jaren zestig de tweede feministische golf. In 1980 nam het parlement de ‘wet op gelijke behandeling’ aan en artikel 1 van de grondwet van 1983 bevatte het discriminatieverbod. De rechtsstaat geldt nu ook volledig voor vrouwen.

5.8 Internationale samenwerking en rechtsstaat Na de Tweede Wereldoorlog werden internationale regels en afspraken belangrijk gevonden voor de veiligheid. De Raad van Europa en de Verenigde Naties werden opgericht. Deze organisaties hebben mensenrechten in verdragen vastgelegd. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens is ontworpen door de VN-commissie van de mensenrechten. Deze verklaring werd op 10 december 1948 aangenomen door de leden van de Verenigde Naties. De totstandkoming van de Verklaring had te maken met de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog. Allerlei artikelen zoals geloofsvrijheid, recht op huwelijk, recht op werk en beroep zijn erin opgenomen, omdat de Nazi’s juist deze rechten van Joden en andere gediscrimineerde groepen mensen afpakten. De afspraken die Nederland na 1945 internationaal maakte over mensenrechten zijn belangrijk. Zeker als dat gebeurde in een verdrag, want internationale verdragen staan altijd boven

de nationale wetten. In onze grondwet staat dat aan ‘volkenrechtelijke organisaties’, zoals de Verenigde Naties, bevoegdheden op het gebied van wetgeving, bestuur en rechtspraak kunnen worden overgedragen. In 1976 werd het ‘Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten’ van kracht. Dit verdrag van de Verenigde Naties is gebaseerd op de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. In dit verdrag worden o.a. de gelijke rechten van mannen en vrouwen vastgelegd, maar ook zaken zoals een verbod op slavernij, een verbod op folteringen, bescherming van vreemdelingen en recht op vrije meningsuiting. Op Europees niveau geldt ook het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden. Sinds 1998 is dit verdrag bindend voor alle lidstaten van de Raad van Europa. In Nederland heeft het verdrag directe werking: de rechterlijke macht moet volgens artikel 94 van de grondwet alle wetgeving en bestuur aan het EVRM toetsen. Indien men in Nederland vindt dat desondanks de rechten voortkomend uit het EVRM worden geschaad, dan kan men zijn recht halen door in beroep te gaan bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg.

5.9  Opdrachten Opdracht 1 Noem de achtergronden voor het ontstaan van het verschijnsel van de zwevende kiezer. Opdracht 2 a Wat verstaat men onder participatiedemocratie? b Leg uit welke omstandigheden in de jaren zestig gunstig waren voor het streven naar participatiedemocratie. Opdracht 3  bron en vraagstelling a Bekijk bron 3, lees de uitgangspunten van D66 die in paragraaf 5.1 staan door en leg dan uit wat D66 op het affiche bedoelt met: 1 Wij willen doorbreken. 2 Wij willen een nieuwe democratie. 3 En een nieuw kiesstelsel. b Leg vervolgens uit waarom je D66 kunt beschouwen als een voorbeeld van participatiedemocratie.

bron 11

De Verenigde Naties zetelen in dit gebouw in New York.


64

5 Partijvorming, democratie en rechtstaat na 1950

Opdracht 4  interpretatie Bekijk bron 4. a In deze bron wordt de nacht van Schmelzer vergeleken met de moord op Julius Caesar in het Romeinse Rijk. In beide gevallen werd de politieke leider vermoord door politici die hij vertrouwde. Leg uit dat dit het geval was in de nacht van Schmelzer en gebruik daarbij het woord verraad op de prent. b Welke gevolgen had de nacht van Schmelzer voor de Nederlandse politieke verhoudingen?

Opdracht 8  feit en mening Zijn er volgens jou wel of geen overeenkomsten tussen het aftreden van koningin Wilhelmina in 1948 en koningin Juliana in 1980? Leg je antwoord uit.

Opdracht 5 Waarom werd het CDA opgericht en waarom was dit een verstandig besluit?

De ‘kwestie Zorreguieta’ In 2001 werd duidelijk dat – toen nog prins – WillemAlexander van plan was zich te gaan verloven met de Argentijnse Máxima Zorreguieta. Voor een huwelijk met de toekomstige koning was parlementaire toestemming nodig, maar dat lag zeer gevoelig. De vader van Máxima, Jorge Zorreguieta, was in de jaren zeventig onderminister van landbouw geweest in Argentinië tijdens de militaire dictatuur van generaal Videla. Onder dit regime werden veel tegenstanders zonder enige vorm van proces gevangen gezet en vermoord. Premier Kok liet daarom voorafgaand aan het huwelijk een onderzoek instellen door hoogleraar Michiel Baud. Deze onderzocht het Argentijnse verleden en maakte onontkoombaar duidelijk dat de gruwelijke gebeurtenissen tijdens de Videla-dictatuur Jorge Zorreguieta niet konden zijn ontgaan. Zoals Baud in zijn conclusie vaststelt: ‘Het is praktisch uit te sluiten dat Zorreguieta persoonlijk betrokken is geweest bij de repressie [onderdrukking], ... het is even ondenkbaar dat hij niets van de praktijk van de repressie en de mensenrechtensituatie zou hebben geweten.’ Na dit onderzoek loste minister-president Kok het probleem op door een regeling te treffen waarbij de vader van Máxima niet aanwezig mocht zijn bij officiële staatsaangelegenheden, dus ook niet bij het huwelijk van zijn dochter met de Nederlandse kroonprins.

Opdracht 6 Welke invloed heeft de consensuspolitiek gehad op partijvorming? Noem twee voorbeelden en leg ze uit.

bron 12

De grootste Nederlander? In 2004 werd in een televisieprogramma ‘de grootste Nederlander aller tijden’ gekozen. Op de eerste plaats eindigde Pim Fortuyn. Op de tweede plaats kwam Willem van Oranje, en Willem Drees behaalde de derde plaats.

Opdracht 7  inleving, feit en mening, continuïteit en discontinuïteit Bekijk bron 12. a Verklaar waarom Pim Fortuyn in 2004 tot ‘grootste Nederlander’ werd gekozen. b Zou je bij een nieuwe verkiezing op dit moment dezelfde uitslag krijgen, denk je? Licht je antwoord toe. c Waarom staan Willem van Oranje en Willem Drees bij de top drie van de uitslag? d Nadat Pim Fortuyn was doodgeschoten, zei ministerpresident Wim Kok in zijn reactie naar de pers na afloop: ‘Deze moord is diep tragisch voor ons land en voor onze democratische rechtsstaat.’ Leg uit waarom onze ministerpresident dit vond.

Opdracht 9 a Leg zo precies mogelijk uit waarom premier Drees in moeilijkheden kwam door de Greet Hoffmans-affaire. b Doe hetzelfde voor premier Den Uyl bij de Lockheedaffaire.

bron 13 Opdracht 10    feit en mening, inleving Lees bron 13. a Vind je het juist dat alle mogelijke troonopvolg(st)ers voor hun voorgenomen huwelijk toestemming moeten vragen aan het parlement? b Verdedig of bekritiseer de door premier Kok gekozen oplossing voor de kwestie Zorreguieta. c Bedenk een argument voor en een argument tegen een mogelijk ceremonieel koningschap.


65

5.9 Opdrachten

Opdracht 11 a Hoe ontstonden achtereenvolgens de Raad van Europa, de OEES, de EGKS, de EEG en de Europese Unie? b Welke invloed heeft de Europese wetgeving op de Nederlandse wetgeving? c Stelling: Het democratisch gat in Europa is een bedreiging voor de democratie in Nederland. Verdedig of bekritiseer deze stelling. d Bekijk bron 8. Leg in je eigen woorden de spotprent van Joep Bertrams uit. Opdracht 12 Leg het verband uit tussen de Industriële Revolutie en de totstandkoming van de verzorgingsstaat.

Een hippie-grondwet Op 17 februari 1983 trad de huidige, herziene Nederlandse Grondwet in werking. In vergelijking met de Grondwet van 1972 bevat de huidige onder meer nieuwe artikelen tegen discriminatie (artikel 1), er kwamen nieuwe artikelen die de privacy beschermen (artikel 10 en 11) en vooral kwamen er vier artikelen waarin nieuwe, zogeheten ‘sociale’ grondrechten werden vastgelegd. De haren rijzen je te berge als je ziet wat in die dagen als noodzakelijke grondrechten werden gezien. In: Syp Wijnia, Elsevier (19 februari 2005).

bron 14 Opdracht 13 Lees bron 14. a Welk bezwaar had Syp Wijnia tegen de grondwet van 1983? b Vind je de schrijver van dit artikel meer een liberaal of meer een socialist? Opdracht 14 Welke middelen heeft een burger als hij/zij het niet eens is met een besluit van de gemeente, de provincie of de regering? Opdracht 15  continuïteit en discontinuïteit Lees bron 15. a Schrijf in kernwoorden de belangrijkste thema’s van de tweede feministische golf op. b Heeft de tweede feministische golf invloed gehad op de vrouwenrechten in Nederland? Opdracht 16 Waarom zijn internationale verdragen over mensenrechten belangrijk voor onze rechtspraak?

De thema’s van de tweede feministische golf overlappen deels met die van de eerste. Arbeid, politiek en onderwijs stonden weer centraal, omdat op deze terreinen te weinig was bereikt. Slechts 16 procent van de vrouwen had een betaalde baan, er was nauwelijks kinderopvang, vrouwen verdienden minder dan mannen. Ook deden meisjes het minder goed op school dan jongens: de boodschap was dat vrouwen niet voor een carrière hoefden te werken omdat ze toch zouden trouwen. Ook in de politiek waren er maar weinig vrouwen. Zo was hooguit 15 procent van de Tweede Kamerleden vrouw. Nieuwe strijdpunten in de tweede feministische golf waren seksualiteit, huwelijk en gezin. Vrouwen draaiden alleen op voor het huishoudelijk werk, en vochten nu voor herverdeling van betaalde en onbetaalde arbeid. Ook voerden vrouwen strijd voor het recht op abortus, onder het motto ‘baas in eigen buik’. En ze streden tegen de dubbele moraal op seksueel gebied, die van vrouwen kuisheid eiste terwijl een man met veel relaties juist aan aanzien won. Bron: www.opzij.nl.

bron 15 Opdracht 17 Welke verplichting voor onze rechtsstaat vloeit voort uit het EVRM? Opdracht 18  betekenis voor het heden Gebruik bron 5 op bladzijde 9. Koning Willem-Alexander sprak tijdens zijn inhuldiging op 30 april 2013 in de Nieuwe Kerk te Amsterdam de volgende woorden: ‘Tegelijkertijd is het koningschap een symbool van continuïteit en gezamenlijkheid. Het is een directe verbinding met ons staatkundig verleden, het tapijt van onze geschiedenis waaraan ook wij vandaag gemeenschappelijk verder weven. In de geschiedenis vinden we de verankering van de waarden die we delen. Een van die waarden betreft de dienende rol van de Koning. De Koning bekleedt zijn ambt ten dienste van de gemeenschap. Dat diepgewortelde besef werd al in 1581 door de Staten-Generaal vastgelegd in het Plakkaat van Verlatinghe, de geboorteakte van wat later Nederland is geworden.’ Waarom verwijst de koning naar het Plakkaat van Verlatinghe als hij spreekt over de dienende rol van de koning? Kennis Inzicht Toepassing Analyse

2, 11, 12, 17, 18a, 20 1, 2, 4b, 5, 6, 9, 16a, 18b, 19 3, 4a, 7, 10, 13, 14, 16b 3, 4a, 7, 8, 15


5

Afsluiting

Leerdoelen

Begrippen

5.1 Je kunt uitleggen waarom door de veranderende samenleving de verschijnselen ‘zwevende kiezer’ en ‘participatiedemocratie’ ontstonden. 5.2 Je kunt uitleggen welke invloed de ‘nacht van Schmelzer’ heeft gehad op de polarisatie tussen de politieke partijen. Je kunt uitleggen welke invloed ontzuiling en deconfessionalisering hebben gehad op de christelijke politiek. 5.3 Je kunt uitleggen welke invloed de consensuspolitiek heeft gehad op partijvorming. 5.4 Je weet welke ‘affaires’ binnen het koningshuis problemen hebben opgeleverd voor de ministeriële verantwoordelijkheid en welke discussie over de positie van de koning(in) daardoor is ontstaan. 5.5 Je kunt vertellen waarom men na de Tweede Wereldoorlog streefde naar Europese eenwording en op welke wijze dit proces is verlopen. Je kunt uitleggen waarom en hoe de Europese regeringsleiders hebben geprobeerd om het proces van besluitvorming binnen het verenigd Europa te verbeteren en in hoeverre dit is gelukt. 5.6 Je kunt uitleggen door welke ontwikkeling de verzorgingsstaat tot stand is gekomen. Je snapt waarom we sinds 1983 spreken van een sociale rechtsstaat. Je kunt de middelen noemen die de burger heeft om in beroep te gaan tegen overheidsbesluiten. 5.7 Je kunt uitleggen welke invloed de tweede feministische golf heeft gehad op de rechtsstaat. 5.8 Je kunt uitleggen welke invloed internationale samenwerking heeft gehad op de totstandkoming van de democratische rechtsstaat.

administratieve rechtspraak of bestuursrechtspraak Rechtspraak over geschillen tussen burgers en overheid, of tussen overheden onderling.

1750

1800

consensuspolitiek Politiek gericht op het bereiken van overeenstemming tussen de betrokken partijen. deconfessionalisering Daling van de invloed van het geloof op de maatschappij. Europese Economische Gemeenschap Europees samenwerkingsverband, opgericht in 1957, waarbij de lidstaten streefden naar eenwording op economisch gebied. Europese Unie Naam voor de Europese Gemeenschap na het sluiten van het verdrag van Maastricht in 1991. Naast economische samenwerking werd ook de politieke samenwerking geïntensiveerd. ontzuiling Het proces waarbij er geleidelijk een einde komt aan de verzuilde samenleving. Dit proces vindt plaats vanaf het einde van de jaren vijftig van de vorige eeuw. polarisatie Een proces waarbij de tegenstellingen tussen twee (politieke) partijen steeds groter worden. Raad van Europa Een organisatie in 1949 opgericht met als doel een grotere Europese eenheid te bevorderen met aandacht voor democratie, de rechtsstaat en de rechten van de mens.

1850


67

5 Afsluiting

sociale rechten Deze grondrechten verplichten de overheid tot beleid. Zoals de zorg voor bestaanszekerheid, het recht op arbeid, het recht op onderwijs, de bevordering van werkgelegenheid en het bevorderen van volksgezondheid. sociale rechtsstaat Een rechtsstaat waarin naast klassieke ook sociale rechten in de grondwet zijn opgenomen.

Slotopdrachten 1

Maak een lijst van nieuwe partijen die na 1950 zijn opgericht. Vermeld bij elke partij waarom deze werd opgericht. 2a Leg uit welke ontwikkelingen hebben bijgedragen aan de totstandkoming van de democratische rechtsstaat na de Tweede Wereldoorlog. 2b Vind je dat de democratische rechtsstaat is voltooid of vind je van niet? Geef een beargumenteerd antwoord.

sociale zekerheid Het geheel van wettelijke maatregelen die bedoeld zijn om het inkomen en/of de verzorging te garanderen voor personen of gezinnen. verdrag Schriftelijke overeenkomst tussen twee of meer staten. Verenigde Naties Een internationale organisatie tot handhaving van vrede en veiligheid. Opgericht in juni 1945 te San Francisco. verzorgingsstaat Samenleving waarin de overheid zorgt voor de zwakkeren in de samenleving zoals zieken, ouderen en werklozen. Dit wordt mogelijk gemaakt door een stelsel van sociale wetgeving. zwevende kiezer Een kiezer die bij nieuwe verkiezingen steeds opnieuw bepaalt op welke partij hij of zij zal stemmen.

1983 Grondwetswijziging Einde rooms-rode coalitie  1958 Oprichting EEG  1957

1900

1980 Oprichting CDA / wet gelijke behandeling 1966 Nacht van Schmelzer / oprichting D66

1950 Oprichting van de Raad voor Europa  1949

2000 Oprichting Groen Links  1989 Verdrag van Maastricht  1991 SP neemt voor het eerst deel aan de verkiezingen  1994


68

Vaardigheden Bron en vraagstelling

Continuïteit en discontinuïteit

Bij het bestuderen van het verleden spelen bronnen en historische vragen een belangrijke rol. Bij de bronnen gaat het om verhalen van ‘mensen die het meegemaakt hebben’, voorwerpen, gebouwen, foto’s, stambomen, historische kaarten, teksten en afbeeldingen, wandplaten, jeugdliteratuur en moderne media. Je moet verschillende soorten historische bronnen van elkaar kunnen onderscheiden. Je kunt vragen aan bronnen stellen met het oog op een klein onderzoek. Je kunt bronnen verzamelen voor de beantwoording van een deelvraag. En je kunt de waarde van een bron vaststellen voor de beantwoording van een vraagstelling, waarbij je rekening houdt met de betrouwbaarheid en representativiteit van de bron.

In de loop van de geschiedenis blijven bepaalde dingen min of meer hetzelfde, terwijl andere dingen juist sterk veranderen. Personen en gebeurtenissen uit verschillende tijdvakken of samenlevingen kun je niet zomaar met elkaar vergelijken. Hiermee rekening houdend moet je: – in de loop van de gebeurtenissen in een bepaalde periode ontwikkelingen kunnen aanwijzen, – zowel het incidentele als het algemene en vaak voorkomende in de geschiedenis kunnen onderscheiden, – factoren die ten grondslag liggen aan verandering van het bestaande, alsmede de reacties daarop kunnen herkennen, – inzien dat elke tijd door het verleden beïnvloed is.

Feit en objectiviteit

Gebondenheid aan tijd en plaats

Niet alles wat wordt gezegd of geschreven, is waar. In historische bronnen moet je feiten kunnen onderscheiden van meningen en vooroordelen, en/of moet je stereotypen onderkennen. Je moet kunnen aangeven waardoor een zo objectief mogelijke weergave van het verleden belemmerd kan worden.

Elke periode in het verleden heeft haar eigen kenmerken, net zoals ieder land of iedere stad en streek dat heeft. Je kunt je verplaatsen in mensen en hun beweegredenen in het verleden. Je kunt de tijd- en plaatsgebondenheid bij jezelf en bij mensen in het verleden en in andere situaties herkennen.

Oorzaken en gevolgen Voor bijna elke historische gebeurtenis kun je op zoek gaan naar oorzaken en gevolgen. – Oorzaken. Je moet duidelijk kunnen maken dat historische gebeurtenissen, verschijnselen en processen vaak meer dan een oorzaak hebben. Je kunt duidelijk maken dat de ene oorzaak belangrijker is dan de andere. Bovendien kun je onderscheid maken tussen directe en indirecte oorzaken. De directe oorzaak is de laatste oorzaak die een gebeurtenis in gang zet, de aanleiding. De indirecte oorzaken liggen dieper. – Gevolgen. Je kunt bedoelde en onbedoelde gevolgen van elkaar onderscheiden. Je moet duidelijk kunnen maken dat de gevolgen van een historische gebeurtenis soms direct zichtbaar zijn (gevolgen op korte termijn), maar soms ook pas (veel) later (gevolgen op lange termijn).

Interpretatie Hét verleden, hét verhaal van de geschiedenis bestaat niet. Je kunt herkennen dat er meer dan één interpretatie van het verleden mogelijk is. Je kunt verbanden leggen tussen verzamelde gegevens. Je kunt een hoeveelheid gegevens in een interpretatie verwerken in bijvoorbeeld een werkstuk of een presentatie. Je moet eigen interpretaties en die van anderen kunnen koppelen aan een bron, vraagstelling en standplaatsgebondenheid.


69

Register administratieve rechtspraak algemeen kiesrecht anarchisme asiel

62 40 48 17

Bataafse Republiek beginsel van subsidiariteit bestuursrechtspraak

18 38 62

censuskiesrecht confessionele partijen consensuspolitiek constitutionele monarchie

30 38 58 26

deconfessionalisering districtenstelsel

58 40

Europese Economische Gemeenschap Europese Unie extra-parlementair minderheidskabinet extremistische partijen

61 61 45 49

grondwet

8, 18

hokjesgeest humanisme

50 51

initiatiefwet

46

klassieke grondrechten klassieke rechtsstaat Koninklijk Besluit Koninkrijk Holland

8 31 27 20

nachtwakersstaat natiestaat

31 20

opkomstplicht

46

parlementair stelsel parlementaire democratie polarisatie politieke rechten proclamatie

30 8 58 8 25

Raad van Europa recht van amendement recht van enquĂŞte recht van initiatief recht van interpellatie regenten

60 30 30 27 30 10

scheiding der machten 12 schoolstrijd 36 sociale rechten 8, 62 sociale rechtsstaat 62 sociale zekerheid 56 soeverein 12 soevereiniteit in eigen kring 38 Staatsregeling 18 standenmaatschappij 11 stelsel van evenredige vertegenwoordiging 41 trias politica

12

verdrag Verenigde Naties Verlichting verzorgingsstaat verzuiling vrijheidsrechten

61 63 11 62 47 8

zwevende kiezer

57


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.