Literatuur Nederlands voor de tweede fase theorieboek vwo
laagland, literatuur & lezer
cursus
Zestiende en zeventiende eeuw Tekst 1
Boerengezelschap G.A. Bredero
Stemme: ’t Waren twee gebroeders stout
Melodie: ’t Waren twee gebroeders stout
5
I Arend Pieter Gijsen, mit Mieuwes, Jaap en Leen, en Klaassie, en Kloentje, die trokken t’samen heen, naar ’t darp van Vinkeveen, wangt ouwe Frangs, die gaf z’n gangs, die worde of ereên.
Arend Pieter Gijsen, Meeuwes, Jaap en Leen, en Klaasje, en Kloentje, die gingen met z’n allen naar het dorp Vinkeveen, want oude Frans gaf zijn gans om die eraf te rijden.
10
II Arend Pieter Gijsen die was zo rein in ’t bruin, z’n ’oed met bloemfluwiel die zat hem vrij wat kuin, wat skeefjes en wat skuin, zodat ze bloot, ternauwernood stongd hallif op z’n kruin.
15
III Maar Mieuwes, en Leentje, en Japie, Klaas en Kloen die waren ’eklied nog op het ouwd fitsoen: in ’t rood, in ’t wit, in ’t groen, in ’t grijs, in ’t grauw, in ’t paars, in ’t blauw, gelijk de ’uislui doen.
20
IV* As nou dit vollikje te Vinkeveen ankwam, daar vongden ze Keesje, en Teunis, en Jan Skram, en Dirk van Diemerdam, mit Sijmen Sloot, en Jan de Dood, mit Thijs, en Barend Bam.
25
V De meissies van de Vecht, en van de Vinkebuurt die ’adden heur tuigje te wongderlijk ’eskuurd, o, ze waren zo ’eguurd, maar, denkt iens: Fie, had lange Sie ’eur ongerriem* ’ehuurd!
30
35
40
45
50
24
Arend Pieter Gijsen was in z’n prachtige donkere pak, zijn hoed van gebloemd fluweel stond hem nogal parmantig, maar wel een beetje scheef en schuin, zodat die maar nauwelijks half op z’n kop stond. Maar Meeuwes, en Leentje, en Jaapje, Klaas en Kloen liepen er ouderwets bij: ze waren in het rood, het wit, het groen, het grijs, het zwart, het paars en het blauw, zoals de boeren gewend zijn.
Toen nu dit troepje in Vinkeveen aankwam, zag het daar Keesje, Teunis, en Jan Schram, en Dirk van Diemerdam, met Sijmen Sloot en Jan de Dood, met Thijs en Barend Bam.
De meisjes van de Vecht, en van de Vinkebuurt hadden hun gereedschap haarfijn opgepoetst, o, ze liepen vreselijk te pronken, maar, stel je voor: Fie had de gordelriem* van lange Sie geleend!
Literatuurgeschiedenis
55
VI Zij gingen in ’t selschip: daar worde zo ’es krangst, ’edronken, ’ezongen, ’edreumeld en ’edangst, ’edobbeld en ’ekangst. Men riep om wijn, het most zo zijn, elk boerman was ’n langst.
60
VII Maar Mieuwes en Trijntje, die zoete slechte slooi, die liepen met malkander uit ’t ’uis in ’t hooi, met zulk ’eflikkeflooi, en zulk ’ewroet, och ’t was zo zoet, mij docht, het was zo mooi!
65
VIII Aalwerige Arend, die trok het ierste mes, teuge Piete Krankhoofd, en Korzelige Kes, maar Brangd van Kalenes, die nam een greep,hij kreeg een keep, mit nog een boer vijf zes.
70
IX De meissies die liepen, en lieten dat geskil, kangen noch kandelaars, noch niet en stang er stil, maar Kloens die stak, en hil zo dapper uit, dat een veenpuit** daar dood ter aarde vil.
75
X Sijmen nam de rooster, de beuzem en de tang en wurrep ze Ebbert, en Krelus veur de wang, het goedje ging z’n gang, hetzij deur ’t glas, of daar ’t dan was, mijn blijven was niet lang.
80
XI Gij heren, gij burgers, vroom en welgemoed, mijdt der boeren feesten, zij zijn zelden zo zoet of ’t kost iemand zijn bloed. En drinkt met mijn een roemer wijn, dat is jou wel zo goed.
85
90
95
100
De meisjes renden weg en meden de vechtpartij, kannen, kandelaars, niets bleef nog staan, maar Kloens stak en haalde zo fel uit, dat een Veense kikker** daar dood neerviel.
105
Sijmen greep het haardrooster, de bezem en de tang en gooide die Ebbert en Krelis naar de kop, de kerels sloegen erop los, het glas ging eraan en nog veel meer, ik maakte dat ik wegkwam.
110
Heren en burgers, deugdzaam en verstandig, ga niet naar boerenfeesten, die zijn vaak niet leuk en kosten meestal iemand de kop. Drink liever met mij een goed glas wijn, dat is wel zo plezierig voor u. Uit: M. Barend-van Haeften e.a. Wilhelmus en de anderen. Nederlandse liedjes 1500-1700.
* zeventiende-eeuwse onderriem: in plaats van een tasje hadden de meisjes een gordelriem (onderriem genoemd), waaraan hun geld beursje en opmaakspullen hingen ** veenpuit: kikker uit het veen; een scheldwoord voor Vinkeveners
Cursus 9 Zestiende en zeventiende eeuw
Maar Meeuwes en Trijntje, dat lieve, domme sukkeltje, die liepen samen de kroeg uit naar de hooiberg, met veel geflikflooi, en veel gestreel, och het was zo fijn, het leek mij zo heerlijk! Driftige Arend trok eerst zijn mes tegen Pietje Krankhoofd, en Korzelige Kes. Maar Brand van Kalenes pakte een mestvork; hij kreeg een jaap, en nog vijf of zes andere boeren ook.
Ze gingen naar de gelagkamer: er werd stevig geschranst, gedronken, gezongen, geroepen en gedanst, gedobbeld en gegokt. Men riep om wijn, het kan er vanaf, iedere boer was een grote meneer.
25
Oriëntatie In de cursus ‘Zestiende en zeventiende eeuw’ leer je wat je moet weten om literaire teksten uit deze periode te kunnen begrijpen en te kunnen plaatsen in de tijd van ontstaan. Eerst wordt de historische context beschreven, waarbij wordt ingegaan op de hervorming, het ontstaan van de Republiek en de groeiende welvaart. Daarna komen ontwikkelingen uit de culturele context aan de orde: kennis en wetenschap, het humanisme, de Renaissance, de burgerlijke cultuur van de Republiek, de muziek en het classicisme. Vervolgens worden de belang rijkste literaire ontwikkelingen besproken, waarbij wordt ingegaan op de rol van de schrijver en een aantal voor deze periode typerende tekstsoorten. De cursus wordt afgesloten met Lezen voor de lijst.
Tijdbalk 1500 1509 Erasmus: Lof der zotheid
1585 Val van Antwerpen
Tijd van ontdekkers en hervormers
1517 Maarten Luther spijkert zijn stellingen op de Hofkerk in Wittenberg (Duitsland). Begin van de hervorming
1555 Filips II, koning van Spanje, volgt zijn vader Karel V op en wordt heer der Nederlanden
1566 De beeldenstorm
1568 Begin Tachtigjarige Oorlog
1574 Stichting Universiteit Leiden
1584 Willem van Oranje vermoord
1588 Begin Republiek van de Zeven Verenigde Nederlanden
1600
Tijd van regenten en vorsten
1602 Oprichting van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) >
1613 Amsterdam belangrijkste handelscentrum van Europa. Ontstaan van de grachtengordel
1614 Roemer Visscher: Sinnepoppen
1609 Begin Twaalfjarig Bestand. Mare Liberum van Hugo de Groot
1612 De Beemster, droogmakerij polder
1617 P.C. Hooft en Samuel Coster: Warenar.
1618 Bredero: Spaanschen Brabander. Nationale synode van Dordrecht, opdracht tot vertaling van de Bijbel. Gevangenneming Van Oldenbarnevelt en Hugo de Groot
P.C. Hooft: Geeraerdt van Velsen
26
Oprichting van de Nederduytsche Academie door Samuel Coster, samen met Bredero en Hooft
Literatuurgeschiedenis
1619 Executie van Van Oldenbarnevelt
1621 Einde Twaalfjarig Bestand.
1628 Piet Hein verovert de Spaanse zilvervloot
Hugo de Groot ontsnapt uit Slot Loevestein en vlucht naar Parijs.
1622 Bredero: Boertigh, Amoureus en Aendachtigh Groot Lied-boeck
1625 Stichting van Nieuw Amsterdam (het latere New York).
Oprichting West-Indische Compagnie (WIC) 1637 Verschijning van de Statenbijbel.
1632 Spinoza geboren, filosoof in de Republiek >
1638 Joost van den Vondel: Gysbrecht van Aemstel, première ter gelegenheid van de opening van de Amsterdamse schouwburg aan de Keizersgracht
1642 Rembrandt schildert De Nachtwacht. >
1655 Ontdekking van de maan Titan bij Saturnus door Christiaan Huygens
1656 Uitvinding slingeruurwerk door Christiaan Huygens
1662 De Atlas Major (de wereld in kaart) >
1667 Michiel de Ruyter weet een groot deel van de Engelse vloot nabij Chatham te vernietigen
1669 Oprichting van het genootschap Nil volentibus arduum te Amsterdam (classicistisch toneel)
1672 Het Rampjaar. De Republiek wordt aan gevallen door Engeland en Frankrijk en de bisdommen Keulen en Münster.
Hooft: Nederlandse Historiën (onvoltooid gebleven)
Cursus 9 Zestiende en zeventiende eeuw
Jacob Cats: Trou-ringh
1648 Einde Tachtigjarige Oorlog, Vrede van Münster
Hugo de Groot: De iure belli ac pacis
27
Moord op gebroeders De Witt
1674 Anthonie van Leeuwen hoek publiceert over zijn bevindingen met de microscoop. Hij is de eerste mens die eencellige organismen waarneemt
1 Historische context 1.1 De hervorming 1.2 De Republiek van de Zeven Verenigde Nederlanden 1.3 Handel en welvaart
Geloofstegenstellingen (katholieken tegen hervormden) leidden tot langdurige en bloedige (burger)oorlogen in Europa. Ook de Nederlanden kregen ermee te maken.
In de zestiende eeuw waren er in West-Europa twee belangrijke ontwikkelingen die tot in de zeventiende eeuw doorwerkten: de hervorming (of reformatie) en het streven van de vorsten naar centralisatie en absolutisme. De zestiende eeuw was de periode waarin de Nederlanden zich vrij gingen maken van Spanje. De handel zorgde voor grote welvaart.
1.1 De hervorming De hervorming ontstond door onvrede over mis standen in de rooms-katholieke kerk, de tot dan toe heersende kerk in Europa. Bovendien werd de zich ontwikkelende burgerij steeds ontevredener over de almacht van de hoge geestelijkheid in kerk en maatschappij. De burgerij had geen invloed in kerkelijke zaken. De burgers wensten ruimte voor eigen geloofsinzichten en verlangden naar kerk diensten in de volkstaal in plaats van in het Latijn. Maarten Luther (1483-1546) was een van de eersten die zich verzette tegen kerkelijke misstanden zoals de aflaathandel (de vermindering van kerkelijke straf in ruil voor geld). In 1517 spijkerde hij 95 stellingen aan de kerkdeur van de Hofkerk in Wittenberg (Duitsland) waarin hij zijn kritiek formuleerde. Luther vertaalde de bijbel in het Duits. De Frans-Zwitserse theoloog Johannes Calvijn (1509-1564) verdedigde de gedachte van de predestinatie, de opvatting dat het eeuwig heil afhankelijk is van goddelijke uitverkiezing. Hij werd de grondlegger van het calvinisme. Calvinisten benadrukten in maatschap- pelijk opzicht het belang van hard werken, ijver, spaarzaamheid en plichtbetrachting. Deze waarden sloten goed aan bij de mentaliteit van de ontwikkel de burgerij. Het calvinisme kreeg vanaf ca.1560 veel invloed in West-Europa en in de Nederlanden. De opvattingen van hervormers als Luther en Calvijn konden door de drukpers snel verspreid worden. Gelovigen konden nu ook zelf de bijbel gaan lezen.
28
1.2 De Republiek van de Zeven Verenigde Nederlanden De Nederlanden waren aan het einde van de Middel eeuwen verenigd onder de Bourgondische hertogen. Uit het huwelijk tussen de Bourgondische hertog Filips de Schone en de Spaanse vorstendochter Johanna werd Karel V geboren. Karel V werd heer van de Nederlanden en koning van Spanje. De Nederlanden, een aanduiding voor zeventien verschillende gewesten waaronder Brabant, Vlaanderen en Holland, kregen dus een landsheer die ook koning van Spanje was. In Spanje vestigde Karel V een centraal geregeerde, absolutistische heerschappij. Hij streefde daar ook in de Nederlanden naar. Het was zijn wens de Nederlanden onder één vorst met onbeperkte macht en met één geloof te verenigen. Karel V trad streng op tegen mensen die zich aansloten bij de hervormingsbeweging. In 1555 volgde Filips II zijn vader Karel V op. Tijdens de regeringsperiode van Filips II nam in de Nederlanden het verzet tegen de absolutistische centralisatiepolitiek sterk toe. Daarnaast verzetten de calvinisten zich tegen de geloofsvervolging. Willem van Oranje (1533-1584) werd de leider van het verzet tegen Filips’ politiek van centralisatie, absolutisme en geloofsvervolging. Dat verzet werd nog heftiger toen na de beeldenstorm (1566) Alva naar de Nederlanden werd gezonden die de ketterij (zoals de geloofsovertuiging van lutheranen en calvinisten werd genoemd) moest neerslaan en het absolutisme definitief doorvoeren. Dit leidde tot een langdurig en bloederig conflict: de Nederlandse Opstand of Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). Na de moord op Willem van Oranje (1584) werden zijn zoons (Maurits en Frederik Hendrik) als stad houders en legeraanvoerders leidende figuren in de strijd tegen Spanje. In de Opstand vielen de Nederlanden uiteen in een onafhankelijke republiek in het noorden, de
Literatuurgeschiedenis
Republiek van de Zeven Verenigde Nederlanden, en een zuidelijk deel dat onder Spaanse heerschappij bleef. In 1648 kwam met de Vrede van Münster een einde aan de Tachtigjarige Oorlog.
de contraremonstranten. In 1618 werden Van Oldenbarnevelt en de rechtsgeleerde Hugo de Groot op bevel van Maurits gevangen genomen. Van Oldenbarnevelt werd in 1619 onthoofd. Er kwam een Nationale Synode bijeen waarin de remonstrantse leer werd veroordeeld. Tevens besloot deze synode tot een vertaling van de bijbel in het Nederlands, de later beroemd geworden Statenbijbel.
Met de Vrede van Münster kwam er wel een einde aan de oorlog met Spanje, maar niet aan de interne tegenstellingen in de Republiek. Deze tegenstellingen zouden lange tijd de politiek en ontwikkeling van de Republiek bepalen. Tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621, een periode van wapenstilstand met Spanje) leidden de tegenstellingen tot een ernstig binnenlands conflict.
De Opstand tegen Spanje en de interne tegen stellingen die tijdens het Bestand zo duidelijk naar voren kwamen, lieten hun sporen na in de literatuur. Oorlogshandelingen en vervolging werden bezongen in strijdliederen. In een bundeling van dergelijke liederen, Een nieu Geusen Lieden Boecxken (1581), is het Wilhelmus opgenomen. Ook bekende dichters schreven over historische gebeurtenissen in de Republiek. Joost van den Vondel schreef jaren na de terechtstelling nog over de dood van Oldenbarnevelt “Het stokske van Johan van Oldenbarnevelt” en het lied “Geuzenvesper”. P.C. Hooft publiceerde in 1642 de eerste delen (in proza) van zijn geschiedschrijving van de Opstand: de Nederlandse Historiën.
Er stonden twee groepen tegenover elkaar: een partij rondom Johan van Oldenbarnevelt die vrede met Spanje wilde, en een partij rondom stadhouder Maurits die de oorlog voort wilde zetten. In deze periode openbaarde zich ook een geloofsverschil binnen de groep van calvinisten over de predestinatieleer van Calvijn. De zogenaamde contraremonstranten accepteerden Calvijns predestinatieleer, de andere groep, de remonstranten niet. Dit religieuze conflict werd een politiek conflict toen Van Oldenbarnevelt de kant van de remonstranten koos en Maurits die van
In 1609 betoogde Hugo de Groot, geboren in 1583, in ‘Mare Liberum’ (“De Vrije Zee”) dat de zee vrij was en niet tot het territorium van welk land dan ook behoorde. Deze opvatting bleek bepalend te zijn voor het internationale zeerecht. Hugo de Groots beroemdste werk is ‘De iure belli ac pacis’ (“Over het recht van oorlog en vrede”) uit 1625, waarmee hij de basis legde voor het moderne volkenrecht. Hugo de Groot (of Grotius in Latijn) was een humanist in de traditie van Erasmus. Hij was een intellectuele alleskunner. Op zijn elfde ging hij studeren, op zijn vijftiende promoveerde hij in de rechten en op zijn zeventiende vestigde hij zich als advocaat. Behalve jurist was hij theoloog, historicus, literator en politicus. Hij heeft vele juridische werken van belang geschreven. Als literator schreef hij poëzie en enkele tragedies in het Latijn. Het keerpunt in zijn leven kwam in 1618. De Groot koos als overtuigd remonstrant de zijde van Van Oldenbarnevelt en keerde zich tegen Maurits en de contraremonstranten. Hij werd wegens landverraad veroordeeld en in 1619 opgesloten te Slot Loevestein. Maar in 1621 ontsnapte hij in een boekenkist. Hij vluchtte via Antwerpen naar Parijs en overleed in 1645 in ballingschap in Rostock. Op diverse plaatsen in Nederland en zelfs New York worden boekenkisten bewaard waarvan men beweert dat Hugo de Groot daarin ontsnapte. Zo’n kist was niet ruim en gemaakt van hout, met leer overtrokken en met ijzer beslagen. Hugo de Groot moet haast wel een kleine man zijn geweest…
Ontsnapping per boekenkist
Cursus 9 Zestiende en zeventiende eeuw
29
1.3 Handel en welvaart In de vijftiende en de zestiende zochten Portugese en Spaanse zeevaarders naar een zeeweg naar Indië. De tochten van deze zeevaarders vormden de achtergrond van de ontdekkingsreizen. Men ontdekte nieuwe landen en een nieuw continent (Amerika). Andere landen volgden Portugal en Spanje. Een intensieve handel over de oceanen kwam op gang. Antwerpen, dat in de zestiende eeuw tot de Spaanse Nederlanden behoorde, ontwikkelde zich tot de belangrijkste handelsstad van Noordwest-Europa. De bloeiperiode van Antwerpen duurde tot 1585. De stad viel toen definitief in Spaanse handen. Antwerpse calvinisten, kunstenaars en rijke koop lieden verlieten na deze val van Antwerpen de stad om zich in de noordelijke Nederlanden (vooral Holland) te vestigen. Een zeer groot aantal immigranten uit het zuiden vestigde zich in Amsterdam, dat daardoor explosief groeide.
In de Republiek was de burgerij de drijvende kracht achter de handel. De succesvolle handel met Indië en het Verre Oosten kwam op. In 1602 werd de Verenigde Oostindische Compagnie opgericht. De V.O.C. zorgde voor aanvoer van koloniale waren als peper, kruidnagelen, muskaatnoten, kaneel, zijde, thee, lakwerk en porselein. De handel stimuleerde nijverheid en industrie. De economie in de Republiek maakte een enorme groei door. In de zeventiende eeuw waren veel leden van het stadsbestuur afkomstig uit handel- en zakenmilieus. Het gevolg was dat economische belangen en bestuurlijke belangen elkaar versterkten. De machtige groep uit zaken- en bestuurswereld vormde de groep van regentenfamilies. De hogere middenklasse en de elite van rijke regenten maakten 8-10% van de bevolking uit. De aanduiding Gouden Eeuw is eigenlijk alleen van toepassing op deze twee welvarende groepen die zich luxegoederen en kunst en cultuur konden veroorloven.
De ‘Statenbijbel’ is een mijlpaal in de zeventiende eeuw. Deze Statenvertaling van de Bijbel werd in opdracht van de Staten-Generaal bij de Nationale Synode van Dordrecht (1618) uitgevoerd, hoewel het echte vertaalwerk pas in 1626 begon. In 1637 werd het eerste exemplaar van de ‘Statenbijbel’ aan de Staten-Generaal aangeboden. “Eendracht maeckt macht” staat er op de titelpagina van dit eerste exemplaar. Deze Nederlandse vertaling van de Bijbel moest iedereen uit de Republiek verenigen tot één volk, één taal met één Bijbel. ‘De Statenbijbel’ heeft grote invloed gehad op de cultuur en taal van de Nederlanden en vooral op de geloofs opvattingen van vele generaties Nederlanders, die door preek en Bijbellezing vertrouwd zijn geraakt met de “tale Kanaans”, zoals de taal van de ‘Statenbijbel’ ook wel werd genoemd. In alle lagen van de bevolking was dit werk eeuwen lang het meest gelezen boek. Tot de publicatie van de Statenvertaling was het Latijn de taal van de kerk en van de Bijbel. Er waren wel vertalingen in het Nederlands van de Luther bijbel (Duits), maar er bestond nog geen vertaling in het Nederlands die terugging op de oorspronkelijke, oude handschriften van de Bijbel in het Hebreeuws en het Grieks. Talrijke zinswendingen uit de ‘Statenbijbel’ zijn intussen vergroeid met het Nederlands, zoals uitdrukkingen als “een lust voor het oog”, “op handen gedragen” en “wie een kuil graaft voor een ander valt er zelf in”. In de periode 2007-2008 is de tekst van de Statenbijbel uit 1637 gedigitali seerd. De tekst van ruim 2,5 miljoen woorden werd door meer dan honderd vrijwilligers overgetypt en gecorrigeerd.
Eén volk, één taal, één Bijbel
30
Literatuurgeschiedenis
Beeld 1
Beeld 2
Portret van Andries Bicker. Bartholomeus van der Helst (1613-1670)
Portret van Gerard Bicker. Bartholomeus van der Helst (1613-1670)
2 Culturele context 2.1 Kennis en wetenschap 2.2 Humanisme 2.3 Renaissance 2.4 Burgerlijke cultuur in de Republiek 2.5 Muziek 2.6 Classicisme
kerk en theologie. In het wetenschappelijke denken stonden vragen over betrouwbare kennis en hoe kosmos en universum in elkaar zitten, centraal. De vraag naar de methode om ware kennis te funderen werd in de filosofie van de zestiende en zeventiende eeuw op twee verschillende manieren beantwoord. Er waren empiristen, bijvoorbeeld Bacon en Locke, en rationalisten zoals Descartes en Spinoza.
2.1 Kennis en wetenschap In de Middeleeuwen waren kennis en wetenschap onder het geloof en de theologie gesteld. Dat veranderde vanaf de zestiende eeuw. Kennis en wetenschap werden bevrijd van de overmacht van
Cursus 9 Zestiende en zeventiende eeuw
Voor het empirisme gold dat betrouwbare kennis was gebaseerd op zintuiglijke ervaring en waarneming. Francis Bacon (1561-1626) meende dat de mens
31
door kennis in staat is de natuur te kennen en te beheersen: “kennis is macht”. Daarbij ging hij ervan uit dat de ervaring (waarneming en experiment) een betrouwbare bron voor ware kennis was. John Locke (1632-1704) bouwde voort op Bacons visie en stelde dat het menselijk bewustzijn bij de geboorte als een tabula rasa (een onbeschreven blad) was: een mens werd vanaf zijn geboorte tijdens zijn hele verdere leven ‘gevuld’ met kennis door ervaring op basis van zintuiglijke waarneming. Empiristen gingen uit van inductie: door van het bijzondere (de zintuiglijke ervaring, waarneming of experiment) naar het algemene te gaan, meenden ze tot de wetten van de natuur (ware kennis) te komen. Rationalisten nemen een geheel ander standpunt in. René Descartes (1596-1650) stelde niet de zintuig lijke waarneming, maar het (kritische) verstand centraal. Om dat verstand (de ratio) te benadrukken, stelde Descartes: “Ik denk, dus ik ben” (“Cogito, ergo sum”). Het verstand (de rede of ratio) alleen maakte volgens Descartes kennis mogelijk. Daarbij ging hij uit van de twijfel. Hij twijfelde aan alles wat niet zeker te weten was. Kennis ontstaat daar waar niet
aan getwijfeld kan worden. De basis daarvoor lag in het (kritische) verstand, de ratio. Vandaar de term rationalisme voor deze opvatting om kennis te funderen. Ook de filosoof Baruch Spinoza (16321677) uit de Republiek was een rationalist. Het onderzoek naar de kosmos en het universum leidde tot inzichten die het middeleeuwse wereldbeeld waarin de aarde als het centrum werd beschouwd, op zijn kop zetten. Copernicus (14731543) formuleerde de hypothese dat niet de aarde, maar de zon het middelpunt is waar de andere planeten (waaronder de aarde) omheen bewegen. Deze Copernicaanse wending werd door Galileo Galileï (1564-1624) door middel van waarneming en experiment bewezen. Ook in de Republiek kwam het wetenschappelijk denken tot bloei. Christiaan Huygens was een vooraanstaand wis- en natuurkundige. Antonie van Leeuwenhoek was de uitvinder van de microscoop en Hermanus Boerhaave was toonaangevend in de geneeskunde en botanie.
Baruch Spinoza was van joods-Portugese afkomst. Op jonge leeftijd gaf hij blijk van een scherpzinnige en onafhankelijke geest. Spinoza meende dat God niet zoals de God in de Bijbel bestaat en dat niet alles wat in de Bijbel staat, waar is. Voor die tijd was dat een radicale opvatting. Spinoza ontwikkelde een eigen godsbegrip: God drukt zich als totaliteit uit in de natuur, Hij is eeuwig en tijdloos. De mens moet leren inzien dat God niet buiten de schepping staat, maar dat alles en ieder levend wezen, ook de mens zelf, een verschijningsvorm van God is. Dit inzicht moet leiden tot verzoening met het lot en onszelf. Zijn filosofie heeft Spinoza in diverse werken beschreven. Zijn hoofdwerk is de ‘Ethica’, kort na zijn dood in 1677 gepubliceerd. Spinoza meende dat de wiskunde een voorbeeld voor de filosofie is. De ‘Ethica’ bestaat uit definities, axioma’s (onbewezen stellingen) en stellingen met bewijzen. In ander werk bepleitte Spinoza tolerantie op maatschappelijk, godsdienstig en politiek gebied. Deze boeken zijn van grote invloed geweest op het denken over democratie, vrijheid van meningsuiting en godsdienstvrijheid. Tot op de dag van vandaag wordt over de filosofie van Spinoza gedebatteerd. In Rijnsburg, waar hij enkele jaren heeft gewoond, staat een standbeeld van hem. Jaarlijks wordt in Nederland de Spinozapremie toegekend aan wetenschappers die baanbrekend onderzoek verrichten.
Rationalist van de moderne filosofie
32
Literatuurgeschiedenis
De basisregels voor de moderne wetenschap zijn ontstaan in de zeventiende eeuw. Christiaan Huygens, geboren in 1629 als zoon van de staatsman en dichter Constantijn, was een van de belangrijkste wis- en natuurkundigen in die tijd. Zijn werk raakte tot in de hoogste wetenschapskringen bekend. Al op heel jonge leeftijd onderscheidde hij zich in de wiskunde. Op zijn zeventiende weerlegde hij de door Galileï geformuleerde stellingen over de vorming van in elkaar gedraaid touw (een wiskundig figuur). Toen Christiaan twintig jaar oud was, schreef hij zijn eerste wetenschappelijke werk, en zijn eerste publicatie volgde twee jaar later. Hierin werkte hij stellingen over hyperbolen, ellipsen en cirkels uit. Ook deed hij voorbereidend werk op het gebied van de differentiaal- en integraalrekening. Huygens was een van de pioniers van de verzekerings wiskunde en hij stelde wiskundige wetmatigheden op over kansspelen. Beroemd werd hij met de uitvinding van het slingeruurwerk. Hiervoor deed hij nauwkeurige metingen die hij in wiskundige formules beschreef. Baanbrekend werk verrichtte hij in de natuurkunde, waar hij de middelpuntvliedende kracht wiskundig beschreef. Deze vondst inspireerde Isaac Newton tot zijn wetten over de mechanica. Huygens is vooral bekend geworden door zijn golftheorie van licht. Newtons theorie ging hier later tegenin, maar in de twintigste eeuw zou Albert Einstein aantonen dat beiden gelijk hadden. Naast de wis- en natuurkunde deed Christiaan Huygens aan sterrenkunde. Hij ontdekte in 1655 de maan Titan bij Saturnus en de ringen om deze planeet. De ruimtesonde die in 1997 naar Saturnus werd gezonden, is naar Huygens vernoemd. Christiaan overleed in 1695.
Wiskundig genie
2.2 Humanisme
Een van de bekendste humanisten was de uit Rotterdam afkomstige Erasmus (ca. 1466-1536). Erasmus had een afkeer van kerkelijke rituelen en hij gebruikte de klassieke literatuur als leidraad voor de studie van bijvoorbeeld de bijbel. Hij pleitte voor gematigdheid, gewetensvrijheid, vrede en tolerantie. Erasmus kritiseerde de misstanden in de katholieke kerk, maar sloot zich niet aan bij de hervormers. Zijn bekendste boek is het in het Latijn geschreven Lof der Zotheid (1509). De verteller in dit boek is de zotheid (een nar) die pijnlijke waarheden vol ironie en dubbele bodems naar voren brengt.
Vanaf de veertiende eeuw gingen geleerden, eerst in Italië, later ook elders in Europa, steeds meer nadenken over de mens zelf. Het humanisme kwam op. Het middeleeuwse theocentrische (op Godgerichte) wereldbeeld werd vervangen door een meer antropocentrisch (op de mens gericht) wereldbeeld. Deze verandering werd bevorderd door de studie van de menswetenschappen als grammatica, retorica, geschiedenis, literatuur en ethiek. Volgens humanis ten verschilde de mens van het dier door zijn vermogen te spreken (grammatica, retorica) en zijn vermogen onderscheid te kunnen maken tussen goed en kwaad (ethiek). Geschiedenis en literatuur leverden voorbeelden van goed of kwaad handelen. De huma nisten bestudeerden overwegend niet-christelijke Romeinse en Griekse auteurs. In de Duitse landen en de Nederlanden waren de humanisten ook betrokken bij het debat over de misstanden in de kerk en de mogelijkheid tot verbeteringen daarvan. Daarbij pleitten humanisten voor eigen onderzoek, betrouw bare bronnen, eigen oordelen en een onafhankelijke opstelling ten opzichte van de kerkleer.
Cursus 9 Zestiende en zeventiende eeuw
2.3 Renaissance Het humanisme speelde in Italië een belangrijke rol bij de ontwikkeling van de Renaissance, dat letterlijk “wedergeboorte” betekent. De Renaissance was een poging de klassieke Oudheid in cultuur, kunst en literatuur te doen herleven en na te volgen. De Renaissance ontstond in Noord- en Midden-Italië, een gebied met veel overblijfselen uit de Romeinse Oudheid. Florence (Italië) was een belangrijk centrum
33
van de Renaissancebeweging. De Renaissance kwam op in de veertiende eeuw, de tijd toen de stadstaten met zelfbestuur door de handel tot bloei waren gekomen. De sociale basis van de Renaissance waren burgers: humanisten, leden van de heersende klasse en kunstenaars. De Renaissance was een culturele ontwikkeling, een beweging van geleerde humanisten en kunstenaars, en geen politieke of religieuze beweging. De Renaissanceopvattingen verspreidden zich vanuit Italië over andere gebieden in West-Europa. De drukpers speelde daarbij een belangrijke rol, evenals reizen van schrijvers en kunstenaars van en naar Italië. Zo verbleef P.C. Hooft (1581-1647), een van de belangrijkste dichters uit de Republiek, in 1600 in Florence, waar hij de kunst en literatuur van de Renaissance goed leerde kennen. De herleving van klassieke vormen werd in de architectuur bevorderd door de aanwezigheid in Italië van klassieke gebouwen of overblijfselen ervan, zoals het Pantheon, Colosseum of de Triomfboog van Constantijn. Bovendien was het boek De Architectura van de Romein Vitruvius bewaard gebleven. Dit boek uit de eerste eeuw voor Christus werd in de vijftiende
Beeld 3
eeuw opnieuw uitgegeven. Vitruvius benadrukte het belang van symmetrie en proportie (verhouding) in de bouwkunst. Een belangrijke architect uit de Renaissance die de inzichten van Vitrivius toepaste, was Brunelleschi. Een beroemde tekening van Leonardo da Vinci over de verhoudingen van het menselijk lichaam is gebaseerd op de verhoudingen leer van Vitruvius (zie beeld 3). De schilderkunst maakte in de Renaissance een belangrijke verandering door. In de Renaissance werden nog steeds veel religieuze voorstellingen geschilderd. Maar schilders zochten ook naar nieuwe vormgevingsmogelijkheden die pasten bij hun streven religieuze thema’s en de herontdekte Oudheid op een werkelijkheidsgetrouwe wijze weer te geven. Daarbij werden ook nieuwe vindingen toegepast zoals het lineaire perspectief. Renaissanceschilderijen hebben een herkenbare ruimteweergave waarin personages met duidelijke lichaamsproporties zijn geplaatst. De Renaissancekunst in Italië ontstond uit een herontdekken van de klassieke godenwereld en mythologie. In de kunst werden de verhalen over klassieke goden als Jupiter (oppergod), Venus (godin van de liefde), Chronos (tijdgod) of Mercurius (boodschapper van de goden en god van de handel) als onderwerp verwerkt. De intellectuele inhoud werd belangrijk gevonden. Renaissancekunst was een intellectueel spel voor een elite van kenners. Kunst uit de Renaissance is vaak bewust raadselachtig. Het is kunst voor ingewijden en kenners. Een voorbeeld is La Primavera (De lente) (1482) van Sandro Botticelli (ca.1445-1510), zie beeld 4. Bij beeld 4 In een tuin of park bevinden zich negen personages. Er staan bomen met goudkleurige appels en sinaas appels. Deze tuin stelt mogelijk de tuin van de Hesperiden voor. De Hesperiden zijn de mythologi sche dochters van de nacht die in de tuin van de goden de gouden appelen van Juno (de echtgenote van Jupiter en schutsvrouwe van gehuwde vrouwen) bewaakten. Vorm en kleur van de vruchten verwijzen naar de ‘palle’, de gouden bal in het wapen van de befaamde Florentijnse Medicifamilie. In de tuin bevinden zich van links naar rechts de volgende personages. Links staat Mercurius, de intermediair tussen goden en mensen en bij de Romeinen ook symbool van orde en beschaving. Met een caduceus (toverstaf) verdeelt hij de wolken. Naast Mercurius
Vitruviusmens (ca. 1490) van Leonardo da Vinci
34
Literatuurgeschiedenis
Beeld 4
La Primavera (ca. 1477) van Botticelli
staan de drie Gratiën, de godinnen die Venus begeleiden. Volgens vijftiende-eeuwse humanisten stellen de Gratiën de zegeningen voor, het goede dat de oppassende burger ten deel kan vallen. De middelste van de drie is de personificatie van de Castitias (de kuisheid). Rechts van de Gratiën staat centraal op het schilderij een geklede Venus, de godin van de liefde. Boven haar zweeft een geblind doekte Cupido die een pijl op Castitas richt. Achter Venus is mirte te zien, een struik die verwijst naar het huwelijk. Naast Venus treedt in een jurk met bloemen Flora, de godin van de lente en bloei van bomen en planten, naar voren. Rechts op het schilderij wordt de aardnimf Chloris vastgepakt door de lichtblauwe windgod Zephyr. La Primavera is waarschijnlijk naar aanleiding van een huwelijk, geschilderd voor Lorenzo di Pierfrancesco, een humanistisch geschoold lid van de Medicifamilie uit Florence.
(komedie), Seneca (tragedie) en Vergilius werden bestudeerd en nagevolgd. Hun werken werden vertaald (translatio) en vervolgens nagebootst en nagevolgd (imitatio). Schrijvers in de Renaissance gingen bijvoorbeeld een tragedie of komedie naar klassiek model schrijven, maar nu in de volkstaal. Het uiteindelijke doel was echter niet pure imitatio. Uiteindelijk wilde men de klassieken overtreffen (aemulatio). Net als schilderijen uit de Renaissance is Renaissanceliteratuur bedoeld voor een geschoold, elitair publiek dat verwijzingen naar en spelen met (klassieke) bronnen kon volgen en waarderen. Literatuur moest belerend en diepzinnig zijn, vol mythologische toespelingen, taalspel, woord spelingen en dubbelzinnigheden.
2.4 Burgerlijke cultuur in de Republiek
In de literatuur uit de Renaissance herleefde de aandacht voor klassieke literaire genres als epos, komedie en tragedie. De voorschriften voor literatuur die de Romein Horatius ca. 20 voor Christus had vastgelegd werden bestudeerd en toegepast. Klassieke Romeinse schrijvers als Terentius en Plautus
Cursus 9 Zestiende en zeventiende eeuw
In de Republiek maakten de burgers uit de hogere middenklasse en regentenelite de dienst uit. Deze groepen bepaalden in hoge mate het culturele leven. Traditionele opdrachtgevers als adel en roomskatholieke kerk – zo belangrijk voor de middeleeuwse
35
kunst en literatuur in de Nederlanden – speelden in de Republiek geen rol van betekenis. In de Republiek was een burgerlijke cultuur dominant. Rijke burgers, stadsbesturen en stedelijke instellingen waren de voornaamste opdrachtgevers van schilders, beeld houwers en architecten. Daarnaast ontstond er in de Republiek een vrije kunstmarkt: schilders produceer den zonder opdracht voor een breed publiek. Kunst en literatuur in de Republiek dienden om de burgerlijke en stedelijke identiteit te tonen en legitimeren. Daarnaast functioneerden kunst en literatuur om burgerlijke normen en waarden te propageren. Een geliefd middel daarbij was het gebruik van exempla contraria (“Verkeerde Werelden”): het weergeven van ongewenst, boers en onbeschaafd gedrag. In “Boerengezelschap” (tekst 1) maakt Bredero gebruik van dit principe. In dit lied gaan boerse personages naar een dorp (Vinkeveen) om feest te vieren. Er is waarschijnlijk kermis waar je ook kunt ganstrekken. Een levende gans hing bij dit ‘spel’ met zijn poten aan een tussen bomen of palen gespannen touw. De hals was ingesmeerd met vet of zeep. De deelnemers reden onder de gans door en probeerden de kop van de gans te trekken. In het lied van Bredero ontmoeten twee groepen elkaar. Eerst is de stemming prima. De boeren drinken wijn (de drank van de hogere burgerij, gewone mensen dronken toen bier) en er wordt gedanst en gegokt. De feestelijk heden mondden echter uit in een vechtpartij met dodelijke afloop. Dit is ongewenst. Het publiek wordt in de laatste strofe van het lied duidelijk aange sproken. Heren en burgers wordt aangeraden boers gedrag achterwege te laten. Kenmerkend voor de burgerlijke schilderkunst van de Republiek zijn het schuttersstuk en het genre schilderij. Schutters vormen het onderwerp van het schutters stuk. Schutters waren getrainde en gewapende burgers. Leden van de schutterij moesten zelf de wapenrusting betalen. De schutterij hielp bij de stadsverdediging. De schutterij was daardoor een duidelijk onderdeel van de stedelijke identiteit. Behalve bij de stadsverdediging, hielp de schutterij ook bij het handhaven van de openbare orde. Zo moest iedere schutter een keer per maand voor de nachtwacht opkomen. De schutterij verrichtte functies in het algemene belang van de stad en was daardoor uitdrukking van de verbondenheid van
36
burgerij met de gemeenschap. Bij belangrijk bezoek fungeerde de schutterij als vertegenwoordiging van de stad. Schutterstukken waren collectieve portretten, bedoeld voor publieke vertoning in openbare gebouwen. De schutterij presenteerde zich op deze groepsportretten trots als ruggengraat van de stedelijke samenleving. Het beroemdste schuttersstuk uit de Republiek is De nachtwacht (1642) van Rembrandt van Rijn (1606-1669). Bij beeld 5 De opdracht voor De nachtwacht kwam van de leiding van de Kloveniersdoelen. Kloveniers waren schutters die musketten (klover of klauwier genaamd) hanteer den. Daarnaast waren er schutterijen voor voet- en handboog. Op De nachtwacht staat links een schutter in een rood pak een musket te laden. Rechts naast de in goudgele kledij gestoken luitenant blaast iemand kruitresten na een schot weg. Links van de hoed van de luitenant is de rook van een gelost schot te zien. Rembrandt toont onder andere laden, schieten en schoonmaken van musket voor een volgend schot op De nachtwacht. De leiding van de kloveniers wilde voor de grote zaal van hun hoofdkwartier van alle zes schuttersvendels (afdelingen) een groepsportret. Rembrandt kreeg de opdracht het vendel van kapitein Frans Banning Cocq en zijn luitenant Willem van Ruijtenburg te portret teren. De kapiteins van een schuttersvendel behoor den tot de bestuurslaag van Amsterdam. Frans Banning Cocq was in 1646 en 1650 burgemeester van de stad. Frans Banning Cocq is gekleed in een zwart pak met rode sjerp. Hij heeft een rotting als teken van zijn waardigheid en geeft het teken dat de groep zich in beweging moet zetten. Naast hem in het goudgeel, zijn luitenant Willem van Ruijtenburg, die als wapen een zogenaamde partizaan draagt, voorzien van een kwast in de kleuren blauw en goud: de kleuren van de kloveniers. De vaandrig (iemand die het vaandel draagt) links houdt een blauwgouden vlag vast. Houding, kleding en attributen zijn niet toevallig op De nachtwacht. Rembrandt gebruikt ze als symbolen om een extra betekenis over te dragen. Frans Banning Cocq bijvoorbeeld draagt rood en zwart, de kleuren van de stad Amsterdam. Het goudgeel van de luitenant is de kleur van de overwinning. Kapitein en luitenant symboliseren samen de triomferende stad Amsterdam. Het ook in het goudgeel van de over winning gestoken meisje tussen de kapitein en de
Literatuurgeschiedenis
Beeld 5
schutter die zijn musket laadt, draagt aan haar riem een dode kip waarvan de klauw duidelijk zichtbaar is, een verwijzing naar de klover of klauw, het teken van de kloveniers. Het schuttersstuk van Rembrandt vervulde een duidelijke stedelijke functie. Het is een origineel groepsportret van een vendel schutters en een symbolische uitbeelding van de trots, identiteit en macht van Amsterdam.
herkende het uitgebeelde gedrag en realiseerde zich welke normen en waarden werden overtreden. Het kon lachen om de fouten van een ander in de hoop of het besef zelf die fouten niet te begaan. Een van de bekendste genreschilders was Jan Steen (1626-1679). Van hem is Soo de oude songen, so pijpen de jongen (1668), ook bekend onder de titel Het vrolijke huisgezin. Bij beeld 6 Het schilderij is de uitbeelding van het spreekwoord dat op het papier op de achterwand prijkt: “Soo de oude songen, so pijpen de jongen” (Zoals de oude zongen, zo piepen de jongen, dat wil zeggen: kinderen nemen het foute gedrag van de ouders over of slecht voorbeeld doet slecht volgen). Jan Steen beeldde het spreekwoord letterlijk uit. De ouderen zingen: de oudere man links heft zingend het glas en de twee vrouwen naast hem zingen uit volle borst mee. De jongeren (de kinderen) ‘pijpen’. Dit woord heeft hier twee betekenissen. De eerste is het bespelen van een blaasinstrument (doedelzak en
Ook in genreschilderijen, ogenschijnlijk afbeeldingen van gebeurtenissen uit het dagelijkse leven, werd gebruik gemaakt van symboliek. Genreschilderijen hadden impliciet vaak een opvoedende, didactische functie door (ter lering) foutief gedrag te tonen. Genreschilders sloten aan bij de opvattingen van de humanist Erasmus, die geloofde in de mogelijkheid dat mensen op te voeden waren. Vaak maakte men daarbij gebruik van de methode van de omkering, (“Verkeerde Werelden”). In genreschilderijen werden alledaagse situaties gebruikt om zonden en ondeug den te kritiseren. Het publiek van genreschilderijen
Cursus 9 Zestiende en zeventiende eeuw
De Nachtwacht (1642) van Rembrandt van Rijn
37
Beeld 6
Soo de oude songen, so pijpen de jongen (1668) van Jan Steen
fluit) en de tweede betekenis is ‘pijpen’ in de betekenis van pijp roken. Steen beeldt ook de figuurlijke betekenis dat kinderen foute gewoontes van ouderen overnemen uit. Vader heft het wijnglas en het kleine kind vooraan drinkt wijn direct uit de schenkkan. De ouderen gaan zo op in hun pret en vermaak (eten, drinken, gezang) dat het huishouden ontspoort: kleine kinderen drinken al wijn, etensresten en gerei is van de tafel op de grond gevallen en wordt niet opgeruimd. Jan Steen heeft meerdere schilderijen gemaakt met dit spreekwoord als uitgangspunt. Hij waarschuwde zijn publiek voor de gevolgen van falende opvoeding door ouders die hun taken verwaarlozen. Deze thematiek van Steen sluit bij aan bij de thematiek van huwelijk, gezin en opvoeding in het werk van andere schilders en populaire schrijvers als Jacob Cats.
38
2.5 Muziek In de zestiende en zeventiende eeuw waren er twee soorten muziek: kerkelijke muziek en wereldlijke muziek. In de katholieke kerk werden vaak vier stemmige missen in het Latijn gezongen. Een belangrijke componist van deze muziek was Josquin des Prez (1440-1521) die aan het begin van de zestiende eeuw aan Italiaanse hoven en voor het Vaticaan werkte. Door de hervorming veranderde de kerkmuziek in de protestantse kerken. Op aandringen van Maarten Luther ging men in de volkstaal zingen. De wereldlijke muziek kenmerkte zich door wereldlijke teksten op een vaak levendig ritme. De muziek veranderde in de zestiende eeuw en zeventiende eeuw. Composities werden steeds meer bedoeld om gevoelens of hartstochten over te dragen. Daarnaast werden steeds meer verschillende instrumenten naast elkaar gebruikt, bijvoorbeeld een combinatie van toetsinstrumenten, blaas instrumenten en snaarinstrumenten.
Literatuurgeschiedenis
Beeld 7
Een belangrijke vernieuwing in de muziekcultuur was het ontstaan van de opera, rond 1600 in Florence. L ‘Orfeo (1607) van Claudio Monteverdi wordt als een van de eerste opera’s beschouwd.
Het stadhuis op de Dam te Amsterdam (1673) van G.A. Berckheyde
In de Nederlanden was een levendige muziek – en zangcultuur. Er werd veel gemusiceerd en gezongen. Jan Pieterszoon Sweelinck (1562-1621) en Jacob van Eyck (1589-1657) gelden als belangrijke componisten uit de Republiek.
2.6 Classicisme In de zeventiende eeuw ontwikkelde zich het classicisme uit de Renaissance. Het classicisme streefde naar een geïdealiseerde weergave van de werkelijkheid. Kunst moest gebaseerd zijn op regels die aan de klassieke Oudheid waren ontleend. Het classicisme was een stijl die paste bij regenten, rijke en machtige burgers of stadsbestuurders en vorsten. Classicistische gebouwen moesten macht, glorie, rijkdom en aanzien uitstralen. Het Mauritshuis (1644) en het Stadhuis van Amsterdam (1655) zijn classicis tische gebouwen (zie beeld 7). Het classicisme beïnvloedde in de tweede helft van de zeventiende eeuw ook de opvattingen en smaak
van het publiek van literatuur en schilderkunst. In 1669 werd in Amsterdam “Nil volentibus arduum” (“Niets is onmogelijk voor hen die willen”) opgericht. Dit genootschap bevorderde het classicistische toneel. Op het gebied van de schilderkunst probeerde de Vereenigingh van Apelles en Apollo het classicisme te bevorderen.
3 Literaire ontwikkelingen 3.1 Schrijver en publiek 3.2 Nederlandse Renaissanceliteratuur 3.3 Emblematiek 3.4 Didactische verhalen 3.5 Liederen en liedboeken 3.6 Sonnet 3.7 Ernstig en komisch toneel
markt werden gebracht. Liedboeken bijvoorbeeld waren tot het begin van de zeventiende eeuw bundelingen van werk van meerdere, vaak ook anonieme auteurs. Ze werden na 1600 steeds meer duidelijk voorzien van een auteursnaam op de markt gebracht. Een duidelijke mijlpaal in dit opzicht is het Groot Lied-boeck (1622) van G.A. Bredero. Het lied “Boerengezelschap” komt uit dit liedboek. De tweede tendens betreft het opkomen van de Renaissanceliteratuur in de Nederlandstalige literatuur. Er was een geleidelijke verandering van traditionele rederijkersliteratuur naar meer geleerde en humanistische Renaissanceliteratuur in de volkstaal.
In de literatuur van de zestiende en zeventiende eeuw zijn twee tendensen te constateren die geleidelijk de literatuur en het literaire leven veranderden. Beide tendensen worden vanaf ongeveer 1615 duidelijk. De eerste tendens betreft feit dat literaire teksten steeds meer als het gedrukte werk van een individuele auteur door een drukker/uitgever op de
Cursus 9 Zestiende en zeventiende eeuw
39
3.1 Schrijvers en publiek In de Republiek was een aantal schrijvers afkomstig uit de stedelijke elite (bijvoorbeeld P.C. Hooft) en de hogere middenklasse van de burgerij (bijvoorbeeld Jacob Cats, Samuel Coster en Joost van den Vondel). Deze auteurs verwoordden het wereldbeeld van deze maatschappelijke groepen waarin vanwege econo mische en politieke belangen veel waarde werd gehecht aan politieke rust en maatschappelijke orde. Een aantal auteurs maakte deel uit van de elite van Republiek. P.C. Hooft bijvoorbeeld was drost van Muiden (een hoge bestuursfunctie), Constantijn Huygens was secretaris van de stadhouder en Jacob Cats was raadspensionaris van Holland. Schrijvers in de Republiek zagen zichzelf als volksopvoeders en opinievormers. Ze meenden een opvoedkundige functie te vervullen. Ze lieten zich soms wel kritisch over bepaalde gebeurtenissen of ontwikkelingen uit, maar nooit ondermijnend of revolutionair. Ze verdedigden christelijke en humanis tische levensidealen en benadrukten universele waarheden. De oplage van een literair werk kwam in de Republiek zelden boven de 1000 exemplaren. Sommige auteurs in de Republiek schreven zelfs voor een klein, select publiek als de eigen vriendenkring. Veel werk van Constantijn Huygens en van P.C. Hooft heeft in een dergelijke kleine kring gefunctioneerd. P.C. Hooft was een schrijver die duidelijk meer de voorkeur gaf aan waardering van geleerde vrienden, dan aan commer cieel succes bij het grote publiek Daartegenover stond Jacob Cats die voor een grote lezerskring werkte en zijn publiek onthaalde op leerzame onderwerpen, eenvoudig taalgebruik en pakkende verhalen en anekdotes. Cats haalde voor die tijd met een aantal werken zeer hoge oplagen. In 1655 waren er van Houwelick 50.000 exemplaren en van de Trou-ringh nog meer exemplaren gedrukt. Cats’ Trou-ringh is de bestseller van de zeventiende eeuw.
3.2 Nederlandse Renaissanceliteratuur Renaissanceliteratuur functioneerde voor de goede verstaander als geleerd spel met literaire voorbeel den, bronnen, traditie en conventies. Dit gold ook voor de Renaissanceliteratuur uit de Republiek.
40
Het werk van een echte Renaissancedichter als P.C. Hooft is diepzinnig, raadselachtig, dubbelzinnig, vol mythologische verwijzingen en woordspel. Voorwaarde voor dergelijke literatuur was de gedeelde kennis van dichter en publiek van de heersende literaire normen en modes, zoals het petrarkisme. Het begrip petrarkisme is van toepassing op liefdes gedichten en -liederen die in navolging van de Italiaan Petrarca (1304-1374) werden geschreven. De voorstelling van de liefde had binnen het petrarkisme een aantal vaste elementen. De liefde moest onvervuld blijven. De minnaar (het lyrisch ik) beminde en bewonderde, maar zijn liefde bleef onbeantwoord. De geliefde werd op een stereotiepe wijze beschreven (blonde haren, kersenrode lippen) en was een ongenaakbare schoonheid. Binnen de regels van het petrarkisme werd de liefde in vaste beelden beschreven als een ziekte, strijd, een droom of een vrijwillige gevangenschap. Kenmerkend waren ook de liefdesklacht van de minnaar en het gebruik van tegenstellingen en paradoxen: de liefde is pijn en genot, de verliefde minnaar is vrij en gevangen. Het petrarkisme was vooral een literair spel en niet zozeer uiting van originele of persoonlijke gevoelens. Voor de dichters was het de uitdaging om binnen vaste conventies eigen variaties en accenten aan te brengen.
3.3 Emblematiek In de zestiende eeuw kwam de emblematiek, eerst in Italië daarna elders in Europa, tot ontwikkeling. Een embleem had een drieledige vorm: een motto (opschrift), een pictura (afbeelding) en een subscriptio (bijschrift of uitleg). Een embleem was de uitbeelding van een algemene waarheid of les. Het bijschrift of uitleg verleende aan motto en afbeelding een diepere betekenis. Voor het publiek was het een uitdaging om alleen of met anderen de relatie tussen motto en pictura te ontraadselen, voor de uitleg (subscriptio) werd gelezen. In dat opzicht paste de emblematiek bij de raadselachtigheid van veel Renaissanceliteratuur. Behalve emblemen met humanistische motieven waarin verwezen werd naar bijvoorbeeld de mytholo gie of geschiedenis ging men de emblematische boodschap ook verpakken in alledaagse gebeurtenis sen of onderwerpen.
Literatuurgeschiedenis
Tekst 2
Een andere embleembundel uit de Republiek is Emblemata Amatoria (1611) van P.C. Hooft, waarin de petrarkistische liefde centraal staat. De embleem bundels van Jacob Cats (1577-1660) waren zeer populair. Uit 1618 stamt Silenus Alcibiadis, sive Proteus (Sinne- en Minnebeelden) en in 1632 publiceerde Cats zijn Spiegel van den Ouden ende Nieuwen Tijdt.
Rust ick/soo roest ick
5
Een bijl of ander yseren instrument, soo dat niet ghebruickt en wordt, hoe glat dat het zy, sal haest verroesten: desghelijcks gaet het oock met veel kloecke verstanden, als de sulcke haer begheven tot ledigheydt, soo verliesen zy alle haer verstant en vernuftigheydt.
3.4 Didactische verhalen
Uit: Roemer Visscher, Sinnepoppen.
Net als emblematiek waren didactische verhalen populair in de Republiek. Het ging om spannende of ontroerende verhalen (vaak op rijm), gecombineerd met morele lessen en algemene waarheden. Vooral Jacob Cats (1577-1660) werd populair met dit soort teksten. Een bekend werk van hem was Houwelick (1625). Cats beschreef in dit werk de rechten, taken en plichten van de huwelijkspartners. Daarbij richtte hij zich vooral op de rol van de vrouw, die het huishouden moest leiden en kinderen opvoeden. Voor calvinisten als Cats vormde het huwelijk de hoek steen van de samenleving. Huwelijkspartners moesten elkaar wederzijds bijstaan en man en vrouw hadden verschillende taken en verantwoordelijkheden. In Cats’ Trou-ringh (1637, voluit ’s Werelts begin, midden, eynde, besloten in den trou-ringh, met den proefsteen van den selven), werd het huwelijk, gesymboliseerd in de trouwring, als het bindende element van de wereldgeschiedenis beschreven. Cats gebruikte in Trou-ringh aan de bijbel ontleende verhalen, oosterse en klassieke teksten en meer eigentijdse verhalen. Een bekend verhaal uit Trou-ringh is het liefdes verhaal Het Spaans heidinnetje. Dit verhaal gaat over een groep zigeuners die onder leiding van Maiombe door Spanje trekt. Maiombe heeft ooit een rijk christelijk meisje ontvoerd. Dit meisje, Constance geheten, wordt door de zigeuners Pretiose genoemd. Na veel verwikkelingen wordt duidelijk wie Pretiose is en huwt ze de edelman Don Ian. De beschreven huwelijken in Trou-ringh vormden voor het publiek een maatstaf (vergelijk “proefsteen”) waaraan de eigen situatie kon worden getoetst. De verhalen dienden op die manier tot moralisatie. De opbouw van de Trou-ringh ondersteunde deze moralisatie. Het boek is een raamvertelling. De verschillende huwelijksverhalen werden door Cats afgewisseld met dialogen waarin een jonge, trouw
Een belangrijke embleembundel uit de Republiek is Sinnepoppen (1614) van Roemer Visscher (1547-1620). Roemer Visscher schreef voor Sinnepoppen korte verklarende prozateksten bij prenten van Claes Jansz. Visscher. In Sinnepoppen worden alledaagse handelingen (zoals bijvoorbeeld schaatsen of zwemmen) en dingen gebruikt om betekenissen en lessen over te dragen. Bovenstaand embleem (tekst 2) is kenmerkend voor Sinnepoppen. Het motto “Rust ick/soo roest ick” wordt gecombi neerd met een afbeelding van een bijl in een houtblok. De uitleg is gebaseerd op een vergelijking. Zoals een bijl die niet wordt gebruikt gaat roesten, zo geldt dat ook voor mensen met verstand die hun hersens vanwege luiheid (‘ledigheydt”) niet gebruiken: ze zullen hun verstand en slimheid verliezen.
Cursus 9 Zestiende en zeventiende eeuw
41
lustige man en een oudere, wijze weduwnaar de vertelde verhalen vanuit een calvinistisch en humanistisch wereldbeeld bespraken. De huwelijksthematiek van Houwelick en Trou-ringh sloot aan bij de thematiek van een groot aantal genreschilderijen waarin aan de hand van huiselijke taferelen de leidende rol van de vrouw in de huis houding werd getoond of waarin de gevaren geschetst werden van het verwaarlozen van opvoedende taken (Vergelijk het genreschilderij van Jan Steen Soo de oude songen, so pijpen de jongen, zie beeld 6). Genreschilderijen en didactische verhalen functio neerden beide met identieke lessen en waarheden voor het burgerlijke publiek.
3.5 Liederen en liedboeken
Een van de belangrijkste liedboeken was het Groot Lied-boeck (1622) van G.A. Bredero (1585-1618). Zijn liederen werden in het na zijn overlijden gepubliceerde liedboek in drie verschillende afdelingen ondergebracht: Boertig (komische liederen), Amoreus (liefdesliederen) en Aandachtig (religieuze liederen). “Boerengezelschap” (tekst 1) komt uit de afdeling met komische liederen.
Veel teksten uit de zestiende en zeventiende eeuw waren bedoeld om gezongen te worden. Er was een bloeiende zangcultuur. Tot aan het eind van de zestiende eeuw werden liederen verzameld in liedboeken. Het ging om kleine, gemakkelijk mee te nemen bundelingen van zangteksten over Beeld 8
verschillende onderwerpen van meerdere, vaak anonieme auteurs. Vanaf het begin van de zeventiende eeuw kwam daar verandering in. Toen verschenen er ook grote, royaal uitgevoerde luxeliedboeken die thematisch draaiden om één thema: de (petrarkistische) liefde. Deze liedboeken waren bedoeld voor een specifieke doelgroep: de jeugd. Daarmee werd de groep van huwbare jonge mensen met veel geld en vrije tijd bedoeld. De huwelijksleeftijd lag hoog in de Republiek (ca. 25 jaar) en er golden strenge regels voor de omgang met personen van het andere geslacht. In deze context was samen musiceren en (liefdes)liederen zingen voor jonge mannen en vrouwen een belangrijke sociale spelvorm waarin erotische spanningen gekanaliseerd konden worden.
Voorname vrijage, (ca. 1618) van Willem Buytewech
42
Literatuurgeschiedenis
Onder de liedtitel staat de melodie vermeld: de wijze waarop het lied gezongen moet worden. Bij “Boeren gezelschap” is dat “’t Waren twee gebroeders stout”. Bredero schreef dus nieuwe teksten bij al bestaande melodieën. Dit was een gangbare praktijk die contrafactuur wordt genoemd: nieuwe teksten gemaakt op bestaande melodieën. De onderwerpen van een aantal boertige liederen van Bredero (bijvoorbeeld de ongelijke liefde tussen twee in leeftijd te zeer van elkaar verschillende partners en de gevolgen van onbeschaafd, onbeheerst boers gedrag) waren ook geliefde onderwerpen van genreschilders als bijvoorbeeld Jan Steen. Genrekunst en boertige liederen konden door de methode van de exempla contraria identieke moraliserende en belerende rollen vervullen.
Tekst 3
Sonnet Gezwinde Grijsaard, die op wakk’re wieken staag de dunne lucht doorsnijdt, en zonder zeil te strijken altijd vaart voor de wind en ieder na laat kijken, doodsvijand van de rust, die woelt bij nacht, bij daag; 5
onachterhaalb’re Tijd, wiens hete honger graag verslokt, verslindt, verteert al wat er sterk mag lijken en keert en wendt en stort staten en koninkrijken, voor iedereen te snel: hoe valt gij mij zo traag? Mijn lief, sinds ik u mis, verdrijf ik met mishagen
10
de schoorvoetige tijd, en tob de lange dagen met arbeid avondwaarts. Uw afzijn valt te bang
3.6 Sonnet
en mijn verlangen kan de Tijdgod niet bewegen, maar ’t schijnt verlangen daar zijn naam van heeft gekregen,
Het sonnet is in de dertiende eeuw in Italië ontstaan en werd populair door de Canzoniere van Petrarca. Het sonnet werd de Renaissancedichtvorm bij uitstek. Veel dichters in de Republiek (onder wie G.A. Bredero, Joost van den Vondel en Constantijn Huygens) schreven sonnetten. Als de belangrijkste sonnettendichter onder hen wordt P.C. Hooft beschouwd. Het sonnet hiernaast is van zijn hand.
dat ik de tijd, die ik verkorten wil, verlang.
Uit: P.C. Hooft, Liederen en gedichten.
laatste twee strofen spreekt de ik-figuur een ander personage toe:de afwezige geliefde die hij mist. Dat wordt verwoord in renaissancistisch woordspel waarbij de dichter ‘verlangen’ verwant laat zijn aan ‘langer duren’ (vs. 13-14). Hooft schreef dit sonnet in 1610 voor zijn geliefde Christina van Erp. De persoonlijke aanleiding wordt door Hooft met renaissancistisch woordspel verpakt in de literaire modevorm van het petrarkisme (liefdesklacht) en bij het publiek bekend geachte kennis (mythologie). De literaire mode verbergt het persoonlijke.
Bij tekst 3 In dit sonnet draait het om de petrarkistische liefdesthematiek waarbij de ik-figuur zijn liefdesklacht verwoordt omdat de liefde (tijdelijk) onvervuld is: de ik-figuur mist de geliefde. Dit sonnet heeft een wending tussen vs. 8 en 9. Vanaf vs. 9 hanteert de dichter een ander rijmschema en verandert de inhoud. De eerste 8 regels (het octaaf) vormen een lange zin die uitmondt in een vraag: hoe komt het dat de tijd die voor iedereen snel gaat, voor de ik-figuur zo langzaam verloopt? De ik-figuur spreekt de tijdgod (vgl. vs. 12) onder verschillende aanduidingen (Gezwinde Grijsaard, onachterhaalb’re Tijd) aan. Hooft veronderstelt bij zijn publiek kennis van mythologische verhalen waarin deze tijdgod een rol speelt. In een van die verhalen wordt Chronos voorgesteld als vadergod die zijn eigen kinderen opeet. Hooft vertelt dit verhaal niet, maar de opeenvolging van “verslokt, verslindt, verteert” (vs. 6) roept bij een Renaissancepubliek dat bekend is met de mythologie dit verhaal in herinnering. In de
Cursus 9 Zestiende en zeventiende eeuw
3.7 Ernstig en komisch toneel De belangrijkste toneelontwikkelingen vonden in de Republiek in Amsterdam plaats. Daarbij zijn (globaal) drie fasen te onderscheiden. Aan het begin van de zeventiende eeuw waren er twee rederijkerskamers, De eglentier (of de Oude Kamer) en Het Wit Lavendel (of Brabantse Kamer), de kamer van de van de naar Amsterdam gevluchte zuiderlingen. G.A. Bredero en P.C. Hooft begonnen hun schrijversloopbaan als lid van De eglentier.
43
Hun eerste stukken (bijvoorbeeld Klucht van de koe en Klucht van de Meulenaer van Bredero en de eerste tragedies van Hooft) werden door de De eglentier opgevoerd. Vervolgens richtte Samuel Coster in 1617 zijn Nederduytsche Academie op. Coster wilde met zijn Academie een alternatief bieden voor het traditione lere rederijkerstoneel. Hij streefde naar op de klassieken gebaseerd toneel in de volkstaal. Bredero en Hooft lieten hun nieuwe stukken voortaan in de toneelzaal van Costers Academie opvoeren. Warenar (1617), waarschijnlijk van Hooft en Coster samen en Bredero’s Spaanschen Brabander (1618) beleefden hier hun première. De Renaissancekomedie Warenar werd 25 september 1617 voor het eerst opgevoerd, een dag na de opening van de Nederduytsche Academie. De laatste stap in de ontwikkeling was de bouw van de Amsterdamse Schouwburg aan de Keizersgracht in 1637. De belangrijkste stukken werden vanaf dat moment in de Schouwburg opgevoerd. Het openings stuk was Gysbreght van Aemstel van Joost van den Vondel, dat 3 januari 1638 in première ging. In de Amsterdamse Schouwburg werden twee maal per week (op maandag en donderdag) vanaf 16.00 uur tegen betaling toneelstukken opgevoerd.
beschouwden zichzelf immers als opvoeders en opinievormers. Ze konden meningen in hun stukken verwerken die via het toneel werden verspreid. Deze opvattingen moesten passen binnen de visie en het beleid van het stadsbestuur.
De geschetste ontwikkeling is ook de ontwikkeling van rederijkerstoneel waarin duidelijke lessen (in monologen) werden verteld, naar renaissancetoneel waar meer de nadruk kwam te liggen op het tonen van bepaald gedrag. Dit modernere toneel functio neerde als spiegel: toneel liet zien hoe mensen werden gedreven door wellust, hebzucht en andere hartstochten of driften. Het publiek werd een spiegel voorgehouden van gewenst of ongewenst gedrag. Personages in zeventiende-eeuwse toneelstukken representeerden menselijke deugden of ondeugden.
In een treurspel of tragedie werd in vijf bedrijven de ondergang van hooggeplaatste figuren (vorsten of mythologische personen bijvoorbeeld) getoond. Het taalgebruik was verheven en het onderwerp werd ontleend aan de Oudheid, de geschiedenis of de bijbel. In de Republiek kwamen twee soorten treur- spel tot ontwikkeling: de retorisch-didactische tragedie en de Aristotelische tragedie.
Het toneel had in de zeventiende eeuw een duidelijke stedelijke functie. Vanaf ca. 1610 voerden De eglentier en Het Wit Lavendel hun stukken tegen betaling op. Een deel van de opbrengst van de voorstellingen kwam ten goede aan stedelijke liefdadigheidsinstellingen als het Amsterdamse Oude Mannen- en Vrouwen Gasthuis. Het stadsbestuur had sindsdien financieel belang bij het toneel. Ook de winsten van de Amsterdamse Schouwburg kwamen vanaf 1637 ten goede aan Amsterdamse sociale instellingen. Behalve dit inkomstenaspect, had toneel een belangrijke opiniërende functie. Schrijvers
44
De productie van ernstig toneel (treurspel) en komisch toneel (komedie en klucht) in Amsterdam was enorm. Tussen 1600 en 1650 werden er alleen al 180 ernstige stukken geschreven en/of gedrukt. Een toneeluitvoering was een mengeling van gesproken tekst (monologen en dialogen) en gezongen tekst. Muziek en zang maakten onderdeel uit van de voor- stelling. Er was instrumentaal spel aan begin en eind van het stuk en tussen de bedrijven. Binnen de toneelhandeling werd er gezongen, gedanst en gemusiceerd. Het toneelstuk Granida (geschreven 1605, gedrukt 1615) van P.C. Hooft gaat over de liefde tussen de herder Daifilo en Granida, een prinses. Granida was een van de populairste toneel stukken uit de zeventiende eeuw waarin belangrijke delen gezongen werden. Hooft maakte daarbij gebruik van het principe van de contrafactuur. Vooral het openingslied “Het vinnig stralen van de zon” was erg populair. Tekst en melodie werden in verschillen de liedboeken opgenomen.
In 1613, dus in de periode dat hij actief was voor de rederijkerskamer De eglentier, voltooide P.C. Hooft zijn tragedie Geeraerdt van Velsen. Deze tragedie heeft als onderwerp hoe opstandige edelen onder leiding van Geeraerdt van Velsen de Hollandse graaf Floris V in 1296 vanwege tirannie afzetten. Hooft wilde demonstreren hoe de mens zich onder verschillende omstandigheden met zelfbeheersing diende te gedragen. Geeraerdt van Velsen, de hoofd- persoon, gaat juist ten onder omdat hij zich laat meeslepen door wraakzucht en zo zijn redelijkheid en zelfbeheersing verliest. In navolging van de treur- spelen van de Romein Seneca werd deze les aan de toeschouwers duidelijk gemaakt door lange mono logen, uitvoerige discussies en beschouwelijke
Literatuurgeschiedenis
liederen (koren, reien) tussen de bedrijven. Geeraerdt van Velsen is daarom een zogenaamde retorischdidactische tragedie: de morele les (didactisch) wordt vooral talig (monoloog, discussie, beschouwing) overgebracht. Joost van den Vondel begon ook als schrijver van dit soort treurspelen. Een van zijn bekendste tragedies is Gysbreght van Aemstel (1638), geschreven ter gelegenheid van de opening van de Amsterdamse Schouwburg. In dit stuk wordt Amsterdam na de moord op Floris V belegerd. Na heftig verzet verlaat de burchtheer Gysbreght op bevel van aartsengel Rafaël de stad, maar pas na Rafaëls voorspelling dat de stad in latere tijd de machtigste stad ter wereld zal zijn. Voor het publiek in 1638 was Rafaëls voorspelling uitgekomen. Het begin van het stuk sluit aan bij het slot van Hoofts Geeraerdt van Velsen: de dood van Floris V. Joost van den Vondel baseerde zich voor de beschrijving van Amsterdams ondergang op Vergilius’ epos over de ondergang van Troje, de Aeneis. Kenmerkend voor de Renaissancecultuur van imitatio zijn er tal van parallellen tussen de tekst van Joost van den Vondel en zijn brontekst van Vergilius. Zo is het schip met brandhout (‘Zeepaert’ genaamd) met daarin de verstopte vijandelijke soldaten dat Amsterdam wordt ingehaald, gebaseerd op het beroemde Paard van Troje.
Lucifer krijgt het inzicht dat zijn opstand mislukt en verandert (de peripeteia) in een demon en bewerk stelligt op aarde een tweede ‘staatverandering’: de zondeval van Adam en Eva die uit het paradijs worden verdreven. De beschreven tragedies van P.C. Hooft en Joost van den Vondel spelen in een historische tijd (middel eeuwen) of in de hemel. Toch horen ze duidelijk in de context van de Republiek en de zestiende en zeventiende eeuw. Gysbreght van Aemstel verwijst naar de glorie en macht van Amsterdam. Lucifer is leider van opstandige engelen. Geeraerdt van Velsen gaat over een opstand tegen een van tirannie beschuldigde landsheer. Dit had voor het publiek in 1613 en de jaren daarna een duidelijke parallel met de opstand tegen de van tirannie beschuldigde Filips II. In komisch toneel uit de zeventiende eeuw werden voor het publiek herkenbare typen en ondeugden (bijvoorbeeld bedrog, overspel, opschepperij, gierigheid, hypocrisie) bespot. De handelingen en verwikkelingen van komedies en kluchten dienden een moraliserend en didactisch doel. Om de herken baarheid te vergroten speelde de handeling zich in het dagelijkse leven af. Komische toneelstukken waren in hun opvoedende functie verwant aan genreschilderijen als die van Jan Steen. Beide maakten gebruik van dezelfde humoristisch werkende technieken waarbij alledaagse gebeurtenissen en personages met hun ondeugden centraal stonden.
Joost van den Vondel streefde naar een treurspel gebaseerd op de toneelwetten van de Griekse filosoof Aristoteles, een Aristotelische tragedie. In zo’n treurspel wordt de hoofdpersoon geconfronteerd met een sterk innerlijk conflict. Hij staat voor een dilemma, moet kiezen en maakt de naar de catastrofe (ondergang) leidende verkeerde keuze. De kern van de zogenaamde Aristotelische tragedie is een moment van inzicht na de beslissende wending of lots wisseling: de peripeteia (door Joost van den Vondel ‘staatverandering’ genoemd). De morele les voor het publiek blijkt niet zozeer uit monologen, discussies en beschouwende koren, maar uit het handelings verloop. Lucifer (1654) is een treurspel van Joost van den Vondel met een duidelijke peripeteia. Het stuk speelt in de hemel waar de engelen vernemen dat God de mens in het aardse paradijs (Adam en Eva) boven de engelen verkiest. De hoogmoedige en afgunstige Lucifer wordt de aanvoerder van de opstandige engelen. Deze opstand wordt door Godgetrouwe engelen neergeslagen. De eerst stralende, hemelse
Cursus 9 Zestiende en zeventiende eeuw
De Renaissancekomedie ging terug op de Romeinse komedie. De Romeinse komedies (vooral die van Terentius) maakten in de zestiende en zeventiende eeuw onderdeel uit van de lesstof op de zogenaamde Latijnse school. Een Renaissanceschrijver als P.C. Hooft maakte zo als scholier al kennis met de Romeinse komedie. De komedie werd door de Romein Cicero omschreven als “navolging van het leven, spiegel van de maatschappij en afbeelding van de werkelijkheid”. De personages in een komedie waren alledaagse mensen met een vaste karaktertrek (bijvoorbeeld ijdel, gierig, hooghartig of babbelziek). Het doel van de Romeinse komedie gold ook voor de komedie in de Republiek: onder het lachen de waar- heid zeggen. Uitgangspunt was daarbij de kunst opvatting van Horatius van ‘prodesse et delectare’, kunst als vereniging van het nuttige en het vrolijke (lering en vermaak). Een komedie had vijf bedrijven,
45
was langer dan een klucht en minder platvloers. Een komedie had een happy end. Warenar (1617) van P.C. Hooft en Samuel Coster is een Renaissancekomedie waarbij de personages een vaste eigenschap hebben. Het publiek maakte bijvoorbeeld kennis met een gierige oude man, een hooghartige kok, een babbelzieke dienstbode en een lichtzinnige jongeman. Warenar was duidelijk moralistisch bedoeld en verwoordde een moraal van gewenst burgerlijk gedrag. De hoofdpersoon Warnar (‘ware nar’, dus ‘echte gek’) is een oude vrek die waakt over zijn pot met geld. Aan het begin van het stuk stemt Warnar in met een huwelijk tussen zijn dochter Claertje en de veel oudere Rijckert. Warnar en Rijckert weten (in tegenstelling tot het publiek) niet dat Claertje zwanger is van haar leeftijdgenoot Ritsert, de neef van Rijckert. Aan het eind van het stuk komt alles goed. Warnar heeft geleerd dat vrekkigheid niet gelukkig maakt en Claertje huwt niet met Rijckert, maar met haar leeftijdgenoot Ritsert, die leert zijn verantwoorde lijkheid als vader te nemen. In de Republiek wees men een huwelijk tussen mensen van ongelijke leeftijd af. Warenar is ook een voorbeeld van het renaissancis tische imitatioprincipe. In de Renaissance beschouwden schrijvers het als eervol om beroemde voorbeelden in eigen bewerking te presenteren. De bron voor Warenar is de Romeinse komedie Aulularia van Plautus ( ca. 200 v. Chr.) Hooft en Coster vertaalden en bewerkten dit stuk voor Amsterdamse toeschouwers door het in een zeer herkenbaar zeventiende-eeuws Amsterdam te laten spelen.
Ook de personages van kluchten waren vaste voorspelbare figuren die onbeschaafd waren en ongewenst gedrag vertoonden: stereotiepe domme boeren, wellustige mannen en oplichters. Kluchten hadden een vaste thematiek als bedrog of overspel. Kluchtpersonages raakten door eigen hartstochten of door list en bedrog van anderen het spoor bijster. Klucht van de koe (1612) en Klucht van de Meulenaer (1613) van G.A. Bredero zijn bekende zeventiendeeeuwse kluchten.
In Spaanschen Brabander (1618) van G.A. Bredero is de hoofdpersoon Jerolimo een uit Antwerpen naar Amsterdam gevluchte opschepper. Hij doet zich rijk en voornaam voor, maar is straatarm en hij bedriegt iedereen. De personages die met hem te maken krijgen, ontdekken dat schijn bedriegt, iemand kan zich mooier en beter voordoen dan hij in werkelijkheid is. Bredero’s Spaanschen Brabander functioneerde voor het publiek als een maatschap pelijke spiegel. De toneelpersonages bespraken bijvoorbeeld toenmalige actuele problemen als de komst van veel immigranten naar Amsterdam.
46
Literatuurgeschiedenis
Lezen voor de lijst G.A. Bredero De klucht van de koe is een rederijkersklucht over een domme boer die zich door een handige dief laat misleiden. De boer verkoopt zijn eigen koe zonder dat hij dat beseft en de dief gaat er met het geld vandoor. Het stuk speelt zich voor een belangrijk deel af in een herberg en zit vol toespelingen op de rederijkerscultuur. De klucht van de meulenaer is een rederijkersklucht over een vrouw uit de stad (Trijn Jans) die moet overnachten bij een molenaar en zijn vrouw. De overspelige en op seks beluste molenaar probeert Trijn Jans te verleiden, maar wordt door zijn eigen vrouw en Trijn Jans beet genomen. Spaanschen Brabander is een komedie over de gevluchte en armoedige opschepper Jerolimo uit Antwerpen die in Amsterdam onderdak heeft gezocht. Samen met zijn knecht Robbeknol probeert hij het hoofd boven water te houden. Als de Amsterdammers Jerolimo’s bedrog doorzien, neemt hij de benen. In dit toneel stuk vertellen Amsterdammers over hun visie op hun leven, hun stad en de veranderingen (de komst van nieuwkomers bijvoorbeeld).
Jacob Cats Het Spaans heidinnetje is een van de bekendste didac tische verhalen uit Trou-ringh. Het is een liefdes verhaal met een echt happy end over een ontvoerd meisje dat onder de naam Pretiose met een zigeuner groep door Spanje trekt en de liefde van een jonge Spaanse edelman.
Erasmus Lof der zotheid is een uit het Latijn vertaalde tekst waarin de Zotheid vertelt hoe dwaas de mensen zich door haar invloed gedragen. Vooral de menselijke ondeugden komen ruim aan bod. Daarbij richt de Zotheid haar kritiek en satire ook op de hogere kringen (koningen en pausen).
Cursus 9 Zestiende en zeventiende eeuw
P.C. Hooft Granida is een pastorale, een tekst waarin het door herders bewoonde platteland als zuiver en onbedor ven wordt gepresenteerd. Granida gaat over de liefde tussen de herder Daifilo en de verdwaalde prinses Granida. Na een aantal verwikkelingen trouwen Daifilo en Granida. In het stuk is naast gesproken tekst (dialoog) een belangrijke rol weggelegd voor zang en muziek, vandaar dat het in 2009 als ‘opera’ werd opgevoerd. Warenar is een Renaissancekomedie (van P.C. Hooft en S. Coster samen) over de vrekkige Warnar die alleen maar aan zijn pot met geld kan denken. Daardoor heeft hij niet in de gaten dat Klaartje, zijn dochter, zwanger is en nog geen echtgenoot heeft. Tegelijker tijd zoekt Rijckert, de buurman van Warnar, een vrouw. Als Warnar zijn pot met geld kwijtraakt, nemen de verwikkelingen toe. Maar, eind goed al goed.
Joost van den Vondel Gysbreght van Aemstel is een tragedie over de ondergang van Amsterdam. De stad wordt met Kerstmis belegerd. De vijanden komen verstopt in een schip met hout de stad binnen en weten de verraste Amsterdammers en de burchtheer Gysbreght van Aemstel te verrassen. Nadat de aartsengel Rafaël voorspelt heeft dat Amsterdam als machtige stad uit de as zal herrijzen, verlaat Gysbreght zijn stad. Deze tragedie van Joost van den Vondel was het eerste stuk dat in de Amsterdamse Schouwburg aan de Keizersgracht werd opgevoerd. Lucifer is een tragedie over Lucifer en zijn ontevreden engelen. Het stuk is gesitueerd in de hemel. Lucifer en zijn aanhangers komen in opstand, maar ze worden verslagen door de aartsengel Michaël en zijn leger. Lucifer stort uit de hemel en verandert in een duivelse figuur. De gevallen engel Lucifer wreekt zich. Door zijn toedoen worden Adam en Eva uit het aardse paradijs verdreven.
Wilhelmus Het Wilhelmus is een lied van 15 strofen dat geschreven is in de eerste jaren van de Tachtigjarige Oorlog. Wie het geschreven heeft, is punt van discussie. Het lied is een acrostichon, een tekst waarin een naam verborgen is. De beginletters van iedere strofe vormen de naam Willem van Nassov, dat is: Willem van Oranje. Willem van Oranje is de ik-figuur in dit sterk godsdienstige lied. In de verschillende strofen wordt de onderdrukte bevolking getroost en het verzet tegen de tirannie gerechtvaardigd.
47