Inkijkexemplaar Vivo 3 vmbo-gt

Page 1


BIOLOGIE

PROEFKATERN 3 VMBO-GT DEEL A NAAM KLAS

Beste docent,

Vivo is de nieuwe biologiemethode voor vmbo, havo en vwo. Vanaf schooljaar 2025-2026 kun je aan de slag met Vivo voor bovenbouw vmbo (basis, kader en gt). In dit katern vind je het eerste hoofdstuk uit 3 vmbo-gt. Via handige ‘geeltjes’ ontdek je alles over Vivo en hoe de methode jou kan ondersteunen in de lespraktijk.

• Vivo laat inzien waarom

Als leerlingen snappen waarom ze iets leren, zijn ze veel gemotiveerder om te leren. In de lesstof en opdrachten van Vivo wordt de relevantie voor de leerling direct duidelijk.

• Vivo start vanuit samenhang

Kennis blijft beter bij als je start vanuit het grote geheel en pas dan inzoomt op processen en details. Vivo start daarom steeds vanuit het grote plaatje

• Vivo activeert en prikkelt het denken

Goede vragen zetten het denken in beweging. Daarom bevat Vivo veel activerende, makkelijk organiseerbare opdrachten, die het leren leuk maken.

• Vivo bereidt leerlingen optimaal voor op het examen

Het lesmateriaal van Vivo is compact opgebouwd vanuit het examenprogramma. Examenvoorbereiding, op inhoud én vaardigheden, is volledig geïntegreerd in het materiaal, dankzij de ondersteuning van de ervaren makers van Examenbundel.

Speciaal ontwikkeld voor vmbo

De vmbo-delen van Vivo worden ontwikkeld in co-creatie met vmbo-docenten, zodat de hoeveelheid en inhoud van het bovenbouwprogramma echt passend zijn. Zo heeft Vivo minder hoofdstukken dan andere methodes.

Daarnaast is er extra aandacht voor leren door doen, verbinding tussen tekst en beeld én de leefwereld van je vmbo-leerling. De vorm is overzichtelijk en de teksten zijn beknopt, helder en stapsgewijs. Elk vmbo-niveau heeft zijn eigen accent, passend bij de behoeften van de leerling.

Benieuwd naar Vivo?

Bel of mail Rick voor meer informatie of een presentatie bij jou op school. Of neem contact op met jouw accountmanager via thiememeulenhoff.nl/accountmanagers-vo.

Rick Pötgens r.potgens@thiememeulenhoff.nl

(06) 16 33 84 53

Scan de code en ontdek hoe collega-docenten met Vivo werken.

“We zijn nu enige tijd met Vivo aan de slag in onze vmbo-klassen, en we merken dat de biologie echt dichter bij de leerling komt. Dat Vivo in de leefwereld van de leerling zit.”

Hanneke Huijben (Twents Carmel College, Losser)

BIOLOGIE

3 VMBO-GT DEEL A

Beste leerling,

Veel succes en plezier met biologie!

Team Vivo

Vivo heeft boeken voor elk niveau van vmbo bovenbouw. Er zijn per niveau vier leerwerkboeken voor de twee leerjaren.

Je kunt ook kiezen voor maatwerk. Je stelt dan je eigen boek samen, eventueel met eigen materiaal.

Online kan dat ook met eDition of Learnbeat.

Dit boek gebruik je samen met de digitale leeromgeving. Het is van jou, dus je mag je aantekeningen erin schrijven. Na dit schooljaar mag je het boek houden. Dan kun je het boek volgend jaar nog gebruiken om te leren voor je eindexamen.

COLOFON

Auteurs

Rob Melchers, Anne van Rossum, Martine van der Wiel, Rik Smale, Willy Stein

Eindredactie

Ilse Gmelig, Ramon Verwijst

Taalredactie

Marcella Sleeuwenhoek

Illustraties

De vmbo-delen van Vivo worden gemaakt door ervaren vmbo-docenten en de beste illustratoren, hierbij ondersteund door de ervaren makers van de Examenbundels Biologie.

Gemma Stekelenburg, Rogier Trompert, Marjolein Luiken

Ontwerp

Omslag: Carlo Polman - OudZuid Ontwerp

Binnenwerk: Tom Lamers - Reclamers

Opmaak

Crius Group, Hulshout

Omslagbeeld

Shutterstock / Jack.Q

Over ThiemeMeulenhoff

ThiemeMeulenhoff ontwikkelt slimme flexibele leeroplossingen met een persoonlijke aanpak. Voor elk niveau en elke manier van leren. Want niemand is hetzelfde. We combineren onze kennis van content, leerontwerp en technologie, met onze energie voor vernieuwing. Om met en voor onderwijsprofessionals grenzen te verleggen. Zo zijn we samen de motor voor verandering in het primair, voortgezet en beroepsonderwijs.

Samen leren vernieuwen.

www.thiememeulenhoff.nl

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2024

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl.

De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd. Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.

Vivo maakt duurzame keuzes. De boeken worden CO2-neutraal in Nederland geproduceerd, op papier met FSC-keurmerk.

Vivo is eenvoudig te gebruiken in je les.

INHOUD

ZO WERK JE MET VIVO

Deel 3A

Hoofdstuk 1 Leven

Vivo behandelt alle examenstof in minder hoofdstukken dan andere methodes. Zo kun je je leerlingen goed en effectief voorbereiden op het examen.

Deel 3B

Hoofdstuk 4 Erfelijkheid en evolutie

Elk hoofdstuk heeft een vaste structuur met basisstof en extra opdrachten om te differentiëren. Ook zitten er in elk hoofdstuk examenopgaven om mee te oefenen.

1.1 Hoe hangt al het leven samen?

1.2 Levenskenmerken

1.3 Organisatieniveaus

1.4 Cellen en weefsels

1.5 Organen en orgaanstelsels

1.6 Organismen en soorten

1.7 Organismen in een systeem

1.8 Alles in samenhang

1.9 Examenopgaven

Hoofdstuk 2 Stevigheid en bewegen

2.1 Hoe blijven organismen in vorm?

2.2 Botten

2.3 Beenverbindingen

2.4 Spieren

2.5 Been en kraakbeen

2.6 Blessures

2.7 Aanpassingen aan de leefomgeving

2.8 Alles in samenhang

2.9 Examenopgaven

Hoofdstuk 3 Voortplanten en seksualiteit

3.1 Wat is de rol van seks?

3.2 Groei en ontwikkeling

3.3 Voortplantingsorganen

3.4 Omgaan met seksualiteit en seks

3.5 Voortplanten en bevruchting

3.6 Zwangerschap en geboorte

3.7 Soa’s en voorbehoedsmiddelen

3.8 Alles in samenhang

3.9 Examenopgaven

Vivo is zorgvuldig opgebouwd vanuit het examenprogramma en dekt daarmee alle eindtermen volledig af. Zo kunnen de leerlingen het examen met vertrouwen tegemoet zien.

De examenonderwerpen zijn verdeeld over leerjaar 3 en 4, waarbij de SE-onderwerpen met name in leerjaar 3 aan bod komen. In leerjaar 4 is er een herhalingsmodule.

4.1 Hoe worden eigenschappen doorgegeven?

4.2 Erfelijke eigenschappen

4.3 Meiose en bevruchting

4.4 Overerven van eigenschappen

4.5 Mutaties

4.6 Genetisch onderzoek

4.7 Evolutie

4.8 Alles in samenhang

4.9 Examenopgaven

4.9 Examenopgaven

Hoofdstuk 5 Leefomgeving en duurzaamheid

5.1 Hoe blijft de aarde leefbaar?

5.2 Verspreiding van organismen

5.3 Voedselketens

5.4 Mens en milieu

5.4 Mens en milieu

5.5 Biotechnologie

5.6 Koolstofkringloop en stikstofkringloop

5.7 Alles in samenhang

5.8 Examenopgaven

Hoofdstuk 6 Planten en fotosynthese

6.1 Waarom kun je niet zonder planten?

6.2 Verschillende planten

6.3 Fotosynthese

6.3 Fotosynthese

6.4 Bladeren, stengels en wortels

6.4 Bladeren, stengels en wortels

6.5 Bloemen en geslachtelijke voortplanting

6.6 Zaadverspreiding en overleven

6.7 Knollen en bollen en ongeslachtelijke voortplanting

6.8 Alles in samenhang

6.9 Examenopgaven

Leerjaar 4 vmbo-GT

Hoofdstuk 7 Waarnemen en reageren

Hoofdstuk 8 Voeding en verteren

6.6 Zaadverspreiding en overleven en

Hoofdstuk 9 Ademhalen en verbranden

Hoofdstuk 10 Transport en afweer

Hoofdstuk 11 Afweer

Herhalingsmodule

ZO WERK JE MET VIVO – De biologie van je leven

In Vivo vind je alles wat je nodig hebt voor de voorbereiding op je examen. Hieronder zie je alle onderdelen van een hoofdstuk uitgelegd.

STARTEN MET HET HOOFDSTUK

• Het hoofdstuk start met de grote vraag

Deze vraag ga je aan de hand van het hoofdstuk beantwoorden.

• De hoofdstukvraag staat in een overzichtstekening: het grote plaatje

Daarin zie je de samenhang met andere hoofdstukken en de belangrijkste zaken van dit hoofdstuk om te onthouden.

• In de eerste paragraaf ontdek je waarom het onderwerp van het hoofdstuk belangrijk is, voor jouw leven én onze planeet. Ook ontdek je hoe het onderwerp samenhangt met andere onderwerpen in de biologie.

WERKEN MET DE PARAGRAFEN

• Bij de paragraaftitel zie je aan de iconen welke hoofdpunten uit het grote plaatje in de paragraaf terugkomen.

• Aan de leerdoelen zie je wat je in deze paragraaf gaat leren.

• Bij de practica en verslagen ga je zelf iets onderzoeken: je docent bepaalt welke je gaat doen. Je vindt deze online.

• In de practica en opdrachten oefen je ook met verschillende vaardigheden die nodig zijn voor je examen. Bijvoorbeeld met een microscoop werken of tabellen gebruiken.

• De paragraaf begint met een startopdracht. In deze opdracht ga je meteen actief aan de slag met het onderwerp van de paragraaf. Zo ontdek je wat je al weet en begrijp je de stof sneller en beter.

In Zo werk je met zie je hoe Vivo is opgebouwd.

WERKEN IN HET BOEK OF ONLINE

Je kunt aan de slag in je leerwerkboek of online. In je boek vind je alles wat je nodig hebt: theorie en opdrachten. Deze staan natuurlijk ook online, plus handige extra’s.

Boek

• Theorie

• Opdrachten

• Examenvoorbereiding Online

• Theorie

• Opdrachten

• Examenvoorbereiding

• Verder oefenen op maat (Herhaling en Plus)

• Practica en verslagen

• Proeftoets

WERKEN MET DE PARAGRAFEN

• In de theorie zie je blauwgedrukte woorden: de belangrijkste begrippen

• In groene kaders staan weetjes. Je ziet bijvoorbeeld hoe het onderwerp van de paragraaf terugkomt in het dagelijks leven.

• Iedere paragraaf heeft acht basisopdrachten. Daarna is er een Terugkijkopdracht om te zien of je de leerdoelen al beheerst. Wat gaat goed en waar moet je nog aan werken?

• Online krijg je na de basisopdrachten een advies op maat om verder te oefenen: Herhaling of Plus. In het boek zie je ook altijd een herhaalopdracht en een plusopdracht

• Bij de opdrachten staat soms een icoon.

Staat bij opdrachten waar je samenwerkt met klasgenoten.

Staat bij opdrachten waar je iets moet doen. Leren door te doen!

Staat bij opdrachten waar je kritisch nadenkt.

ALLES IN SAMENHANG

• Je kijkt terug op het grote plaatje Begrijp je de verbanden en kun je de hoofdstukvraag beantwoorden met wat je hebt geleerd?

• Aan je docent kun je ook een samenvatting van het hoofdstuk vragen.

• Met de afsluitende examenopgave oefen je de stof uit het huidige en andere hoofdstukken uit het grote plaatje.

• Met de online proeftoetsen controleer je of je de theorie goed hebt geleerd.

EXAMENPARAGRAAF

• Hier vind je eindexamenopgaven die horen bij de theorie van het hoofdstuk. Bij elke paragraaf die over eindexamenstof gaat, horen één of meer opgaven. Zo kun je je goed voorbereiden.

• Bij elke opgave hoort ook een hint. bij

1 Leven

INHOUD

Basis

1.1 Hoe hangt al het leven samen?

1.2 Levenskenmerken

1.3 Organisatieniveaus

1.4 Cellen en weefsels

1.5 Organen en orgaanstelsels

1.6 Organismen en soorten

1.7 Organismen in een ecosysteem

1.8 Alles in samenhang

1.9 Examenopgaven

VAARDIGHEDEN

- biologische tekening maken - determineren - natuurwetenschappelijk onderzoek doen - werken met de microscoop (alleen bij practica)

Bij de inhoudsopgave zie je ook welke vaardigheden in dit hoofdstuk geoefend worden, in de opdrachten en/of de practica. In de docentomgeving is een overzicht van alle vaardigheden te vinden.

De mooiste foto's vind je in Vivo. Prikkelende beelden zorgen voor verwondering.

Elk hoofdstuk start vanuit samenhang. Hierdoor kunnen leerlingen de stof beter plaatsen en begrijpen.

1.1 Hoe hangt al het leven samen?

In dit hoofdstuk leer je over biologie en het leven. In het grote plaatje zie je welke hoofdstukvraag en hoofdpunten daarbij centraal staan en welke verbanden er zijn met andere onderwerpen.

Welke verbanden zijn er?

H2 - Stevigheid en bewegen beweging

H6 - Planten en fotosynthese energie

Wat leer je in dit hoofdstuk?

Elk hoofdstuk start met een prikkelende hoofdstukvraag die dient als kapstok voor de stof. Je leerling leert deze vraag in het hoofdstuk beantwoorden.

Hoe hangt al het leven samen?

1 Het grote plaatje

Biologie bekijkt het leven vanuit verschillende organisatieniveaus

Organismen zijn opgebouwd uit één of meer cellen

Verschillende soorten leven samen in een ecosysteem

Levensprocessen vinden in samenhang plaats

In het grote plaatje zie je de verbanden binnen de biologie en de belangrijkste punten uit het hoofdstuk.

Leven op aarde

In de eerste paragraaf wordt het grote plaatje direct toegelicht.

Zo is duidelijk wat je leert in het hoofdstuk.

De aarde is tot nu toe de enige planeet waarvan we weten dat er leven is. Er leven miljoenen soorten organismen op aarde. Er zijn hele kleine organismen die uit één cel bestaan, zoals het pantoffeldiertje. Er zijn ook grote organismen die uit miljarden cellen bestaan, zoals de giraf. Al deze organismen leven samen in ecosystemen, zoals het bos, het regenwoud, de woestijn of de zee.

Organismen kun je in vier grote groepen verdelen: bacteriën, schimmels, planten en dieren. De bouw van cellen is bij elke groep anders. Bij organismen vinden levensprocessen als ademhalen en voeden plaats. Bij planten vindt ook fotosynthese plaats.

Eéncelligen nemen zuurstof op door de cel. Grotere organismen hebben daar organen en orgaanstelsels voor. Bijvoorbeeld: het ademhalingsstelsel van de giraf heeft een luchtpijp en longen om zuurstof binnen te halen. Het bloedvatenstelsel, met het hart en de bloedvaten, zorgt ervoor dat die zuurstof op alle plaatsen in het lichaam komt.

Welke verbanden zijn er?

Bekijk het ‘grote plaatje’ in figuur 1.

• In cellen vindt verbranding plaats waarbij energie vrijkomt. Deze energie wordt onder andere gebruikt om te bewegen (hoofdstuk 2).

• Planten maken tijdens de fotosynthese zuurstof en energie in de vorm van glucose. Dit proces vindt met behulp van zonlicht plaats in bladgroenkorrels in de plantencel (hoofdstuk 6).

Wat leer je in dit hoofdstuk?

Bekijk het ‘grote plaatje’ in figuur 1.

• Biologie bekijkt het leven vanuit verschillende organisatieniveaus.

Om het leven te bestuderen, kun je het grote geheel onderzoeken: de gehele aarde en alle organismen die daar leven. Je kunt ook inzoomen op een enkel organisme. Of je zoomt nog verder in: op het kleinste levende deel van een levend wezen, namelijk de cel.

• Organismen zijn opgebouwd uit één of meer cellen. Er zijn organismen die uit één cel bestaan, andere organismen zijn meercellig. Cellen van bacteriën, schimmels, planten en dieren verschillen van elkaar. Die verschillen ontdek je als je met een microscoop naar de bouw van de verschillende cellen kijkt.

• Levensprocessen vinden in samenhang plaats. Bij ééncelligen vinden alle levensprocessen binnen die ene cel plaats. Organismen die uit meerdere cellen bestaan zijn groter. Om de levensprocessen daar goed te laten verlopen werken cellen samen in weefsels, organen en orgaanstelsels.

• Verschillende soorten leven samen in een ecosysteem. Elk organisme is belangrijk in een ecosysteem, want organismen zijn afhankelijk van elkaar. Planten maken door fotosynthese hun eigen voedingsstoffen. Dieren eten planten of andere dieren en nemen zo die voedingsstoffen op en geven ze door.

Bacteriën en schimmels breken dode organismen af en maken daar stoffen van.

Planten gebruiken die stoffen weer om nieuwe voedingsstoffen te maken.

Ook ontdekken leerlingen waarom het onderwerp belangrijk is, welke rol het speelt in hun leven en hoe het samenhangt met andere onderwerpen in de biologie.

OPDRACHTEN

1

Een organisme als huis

In de eerste kolom van het schema staan de biologische organisatieniveaus van klein naar groot onder elkaar.

Stel een organisme voor als een huis. Elk biologisch organisatieniveau kun je vergelijken met een onderdeel van een huis.

Vul de niveaus van een huis in achter de niveaus van een organisme.

Kies uit: baksteen | raam | ramen en deuren | muur | stad | straat met dezelfde huizen

cel weefsel orgaan

orgaanstelsel

organisme huis

populatie

ecosysteem

2 Cellen

In de afbeelding zie je twee cellen.

1 2

Zijn de beweringen over de twee cellen juist of onjuist? juist onjuist

De twee cellen kunnen in één organisme voorkomen. ● ●

Het zijn cellen van twee verschillende groepen organismen. ● ●

Cel 1 kan een onderdeel van een weefsel zijn. ● ●

Een orgaan kan een onderdeel van cel 2 zijn. ● ●

Je kunt de cellen met het blote oog zien. ● ●

Cel 1 kan van een meercellig organisme zijn.

3

Zoeken naar leven

Vivo besteedt aandacht aan samen leren, te herkennen aan het samenwerkingsicoon.

Wetenschappers zoeken in het heelal naar plaatsen waar leven mogelijk is. Ze zoeken naar dezelfde omstandigheden die leven en levensprocessen hier op aarde mogelijk maken. Zoek uit welke omstandigheden onmisbaar zijn voor het leven.

Dit ga je doen:

1 Werk in tweetallen. Je mag internet gebruiken.

2 Maak samen een lijstje met de levensprocessen uit de theorie.

3 Noteer daarachter wat nodig is voor die levensprocessen.

4 Noteer ook welke andere omstandigheden belangrijk zijn.

5 Vergelijk daarna in een klassengesprek de lijstjes en vul je eigen lijstje aan.

4 Ecosysteem de sloot

De sloot is een ecosysteem waar bepaalde planten en dieren voorkomen. Dit zijn de levende factoren. Ook heb je daar te maken met niet-levende factoren.

a Welke plantensoorten kun je in een sloot tegenkomen?

b Welke dieren kun je in een sloot tegenkomen?

c Welke niet-levende factoren zijn belangrijk voor een sloot?

5 Hoe hangt al het leven samen?

De grote vraag van dit hoofdstuk is: Hoe hangt al het leven samen?

Wat is jouw antwoord op deze vraag?

Gebruik in je antwoord de informatie van deze paragraaf.

Kritisch leren nadenken is belangrijk. Deze vaardigheid trainen leerlingen in opdrachten met het breinicoon.

In de afsluiting van de eerste paragraaf denkt de leerling al na over de hoofdstukvraag.

In de hoofdstukafsluiting Alles in samenhang komt het hele grote plaatje terug.

1.2 Levenskenmerken

Aan het eind van deze paragraaf kun je:

• levenskenmerken benoemen.

• uitleggen wanneer je spreekt van een organisme.

Heldere leerdoelen geven houvast bij het begrijpen en leren van de stof.

• uitleggen dat bij een organisme de levensprocessen samenwerken.

• uitleggen waarvoor het lichaam energie nodig heeft.

Bij deze paragraaf horen de volgende practica:

• Van boon tot bonenplant

• Voorwaarden voor ontkieming

Overleg met je docent of je deze practica gaat uitvoeren.

STARTOPDRACHT

1 Bruine bonen

Bij de meeste paragrafen horen ook practica. Je kunt als docent bepalen welke je wanneer laat uitvoeren. Een deel van de practica is ook al in de onderbouw aangeboden, een deel is nieuw voor de bovenbouw. Bij de practica gebruiken de leerlingen handige vaardigheidskaarten. Zo oefenen ze met de vaardigheden die in het examenprogramma staan.

In de supermarkt kun je droge bruine bonen kopen. Deze zitten in een pakje.

Dit heb je nodig:

• droge bruine boon

• geweekte bruine boon

• tekenmateriaal

• eventueel loep

• eventueel prepareermateriaal

Je gaat de bonen uit zo’n pakje eens beter bekijken.

a Welk deel van de plant is dit?

b Welke functie heeft dit deel voor de plant?

Elke basisparagraaf begint met een startopdracht

Leerlingen gaan actief aan de slag. Ook wordt in deze opdracht de voorkennis (uit de onderbouw) weer geactiveerd.

c Denk je dat een boon leeft?

Leg uit waarom.

d Maak een tekening van een droge bruine boon.

Zorg dat in de tekening het naveltje te zien is. Dit is de plek waarmee de boon aan de peul heeft vastgezeten (zie de foto).

Buitenaanzicht bruine boon

e Pak nu de geweekte bruine boon.

1 Haal voorzichtig de bruine zaadhuid van de geweekte boon af.

2 De boon bestaat uit twee helften: de zaadlobben. Aan één van de helften zit een uitsteeksel vast: een worteltje.

3 Haal de helften voorzichtig uit elkaar. Zorg dat het worteltje vast blijft zitten.

4 Je kunt aan de helft met het worteltje nu ook een klein blaadje zien. Dit blaadje heeft dezelfde kleur als de zaadlob.

Zaadlob met worteltje en blaadje

Maak een tekening van de zaadlob met het worteltje en het blaadje.

Gebruik hierbij eventueel de vaardigheidskaart 'Biologische tekening maken'.

f Je hebt de bruine boon nu beter bekeken.

Denk je dat zo’n bruine boon leeft? Waaraan kun je dat zien?

Naast practica zijn online ook vaardigheidskaarten te vinden. Deze geven uitleg over de vaardigheden die ook voor de (school)examens van belang zijn, zoals onderzoek doen, werken met de microscoop of werken met tabellen en diagrammen.

navel

Blauwgedrukte

woorden zijn de belangrijkste begrippen

Deze zijn in een begrippenlijst met definities terug te vinden online.

Levenskenmerken

Een levend wezen noem je in de biologie een organisme. Maar wat is precies levend? Probeer maar eens te beschrijven wat leven is. Dat is niet zo makkelijk. Zelfs wetenschappers geven verschillende antwoorden. Ze zijn het wel over één ding eens: een organisme kan verschillende levenskenmerken vertonen (figuur 1 en 2).

levenskenmerk omschrijving voorbeeld gaswisseling opnemen en afgeven van gassen ademen voeden voedingsstoffen opnemen eten, drinken uitscheiden afvalstoffen uit het lichaam verwijderen plassen, zweten

groeien/ontwikkelen groter en zwaarder worden/ veranderen, nieuwe delen krijgen van klein naar groot van rups naar vlinder waarnemen prikkels uit de omgeving opmerken zien, horen, voelen, proeven, ruiken reageren/bewegen een actie ondernemen op een prikkel lopen voortplanten zorgen voor nakomelingen eieren leggen

1 Levenskenmerken

Gaswisseling, voeden en uitscheiden worden samen ook wel stofwisseling genoemd.

2 Waarnemen en reageren/bewegen (links) en uitscheiden (zweten) (rechts)

WIST JE DAT?

Bamboe

Het levenskenmerk ‘groeien’ kun je goed zien bij bamboeplanten. Bamboe hoort bij de familie van de grassen. Er zijn veel verschillende soorten bamboeplanten. Er zijn soorten die maar een paar centimeter hoog worden, maar ook reuzen van wel 30 meter. Bamboe groeit heel snel onder gunstige omstandigheden, dus bij genoeg zonlicht en genoeg water. De moso-bamboe kan onder deze omstandigheden bijna een meter per dag groeien. Hij wordt dan binnen een paar maanden 20 meter hoog. De moso-bamboe is daarmee de snelst groeiende plant ter wereld en staat vermeld in het Guinness Book of Records.

Moso-bamboe

Levend, dood en levenloos

Planten, dieren, schimmels en bacteriën zijn de biotische (levende) factoren in een gebied. Een organisme is levend als het levenskenmerken vertoont. Dat hoeven niet alle levenskenmerken tegelijk te zijn. Zo vindt gaswisseling doorlopend plaats, maar voortplanten gebeurt alleen op sommige momenten als een organisme volwassen is. Als een organisme geen levenskenmerken meer vertoont, is het dood. Dat geldt ook voor dingen die van delen van organismen zijn gemaakt, zoals een wollen trui of een houten tafel (figuur 3). Organismen gaan dood door ouderdom, ziekte of omdat ze worden opgegeten.

3 'Dode' jurk gemaakt van een schimmel

De theorie is beknopt en helder geformuleerd door ervaren schrijvers. Elk vmbo-niveau heeft zijn eigen accent in theorie en opdrachten en wordt geschreven door niveau-specialisten. De theorie is strak vanuit het eindexamenprogramma vormgegeven.

Als iets nooit levenskenmerken heeft vertoond, noem je het levenloos. Dingen als stenen, water, licht en temperatuur zijn abiotische (levenloze) factoren. Een steen kan wel in beweging komen, maar niet uit zichzelf. Ook kan een steen zich niet voortplanten en heeft dat ook nooit gekund.

4 Levend, levenloos en dood op één foto

levend dood

levenloos

QR-codes verwijzen naar korte clips en animaties, die de theorie verlevendigen. De leerlingen kunnen deze tijdens hun huiswerk bekijken.

TIP Het verschil tussen levend en dood is soms lastig te zien. Scan de QR-code en kijk maar eens naar het filmpje over sponzen.

Je kunt bepalen of iets levend, dood of levenloos is door twee vragen te stellen (figuur 5).

Vraag 1

Heeft iets op dit moment één of meerdere levenskenmerken?

Vraag 2 ja nee

Dan is het levend.

Heeft iets levenskenmerken gehad?

ja nee

Dan is het dood.

5 Levend, dood of levenloos?

In elke paragraaf ontdekken leerlingen waarom het onderwerp voor hen belangrijk is. Zo wordt het onderwerp relevant, dat motiveert.

Dan is het levenloos.

Een gezonde samenwerking geeft energie

Bij een gezond organisme werken de levensprocessen goed samen. Ademhaling, voeding en vertering zorgen ervoor dat er zuurstof en voedingsstoffen in ons lichaam komen. Uitscheiding zorgt ervoor dat de afvalstoffen worden afgevoerd. Voedingsstoffen worden in je lichaam afgebroken met behulp van zuurstof. Dit proces, waarbij energie vrijkomt, heet verbranding. Er ontstaan ook koolstofdioxide en water (figuur 6). De energie wordt gebruikt om de levensprocessen uit te voeren en ook om te bewegen, te denken, te groeien en je lichaam op temperatuur te houden. Warmte is een vorm van energie. Als je longen niet goed werken of als je te weinig eet, dan heeft dat gevolgen voor de hoeveelheid energie die je hebt. Je bent dan sneller moe en je kunt slechter denken. Het is dus verstandig om elke dag te ontbijten. De energie die je hebt, wordt over al je activiteiten verdeeld. De hoeveelheid energie is niet op elke plek in je lichaam hetzelfde. Als je hebt gegeten, is er extra energie nodig in je darmen. Tijdens een toets gaat er meer energie naar je hersenen. Ben je aan het hardlopen, dan is er veel energie nodig in je spieren.

zuurstof

voedingsstof verbranding water koolstofdioxide energie

6 Verbranding

Elke paragraaf heeft acht basisopdrachten, die leerlingen zowel in het boek als online kunnen maken.

2 Levenskenmerken

Je zit in het klaslokaal.

a Welke levenskenmerken kun je bij jezelf waarnemen?

b Welke levenskenmerken neem je niet waar, maar heb je wel?

c Welke levenskenmerken vertoon je nu niet?

3 Levenskenmerken bij planten

Ook planten vertonen alle levenskenmerken.

a Bedenk bij elk levenskenmerk een situatie die met planten te maken heeft. uitscheiden

groeien

voortplanten

reageren

waarnemen

voeden gaswisseling

b Hoe noem je de drie levenskenmerken gaswisseling, voeden en uitscheiden samen ook wel?

4

Levend, levenloos, dood

Geef in het schema aan of het levend, levenloos of dood is.

levend levenloos dood water

katoenen T-shirt

paardenbloem

rieten mand

glazen ruit

broodschimmel

5 Een verzameling maken

Vivo heeft veel eenvoudig uit te voeren actieve opdrachten, want biologie is meer dan kennis reproduceren. Actieve opdrachten herken je aan het doe-icoon.

Maak met een klasgenoot een verzameling van levende, levenloze en dode dingen.

1 Verzamel van tevoren (kleine) spulletjes en neem die mee naar school. Er moeten dingen bij zitten die levend, levenloos en dood zijn.

2 Werk in tweetallen.

3 Kies tien dingen uit. Jullie verzameling moet dode, levende en levenloze dingen bevatten.

4 Laat een ander tweetal jullie verzameling verdelen in levenloos, levend en dood.

5 Hebben ze alles goed? Hebben ze fouten gemaakt? Overleg met elkaar. Vraag hulp aan je docent als je er niet uit komt.

6 Draai de rollen om. Verdeel nu de verzameling van het andere tweetal.

6 Wat als?

Wat gebeurt er bij je als …

je uitscheiding niet goed werkt?

je te weinig voedingsstoffen binnenkrijgt?

je te veel voedingsstoffen binnenkrijgt?

je ademhaling niet goed werkt?

7 Groeispurt

In de puberteit groei je in een korte periode heel snel. Voor die groei moeten een aantal delen van je lichaam samenwerken. Je hormonen en botten spelen hierbij een rol. Vertel in een tekst van maximaal 100 woorden wat de hormonen en de botten doen om je te laten groeien.

Je mag internet gebruiken en overleggen met een klasgenoot.

8 Verbranding

Verbranding is een belangrijk proces.

a Welke twee stoffen zijn nodig voor verbranding?

b Welke twee stoffen ontstaan bij verbranding?

c Waarom is voor een organisme verbranding nodig?

9 Energie nodig?

Geef bij de volgende situaties aan wanneer er meer energie nodig is en waarom.

Je zit buiten op een bankje.

Wanneer heb je meer energie nodig, in de zomer of in de winter?

Een zebra staat te grazen. Ineens ziet zij een leeuw en slaat op de vlucht.

Wanneer heeft zij meer energie nodig, grazend of op de vlucht?

De buitentemperatuur is 10 °C. Een schildpad is een koudbloedig dier dat zijn lichaamstemperatuur aan de omgeving aanpast. Een even groot warmbloedig dier, zoals een rat, heeft een constante lichaamstemperatuur van 38 °C. Beide dieren zitten stil.

Welk dier heeft de meeste energie nodig, de schildpad of de rat?

Hoofdstuk 1 Leven

10 Terugkijken

Kijk terug op deze paragraaf.

a Hoe heb je de opdrachten per leerdoel gemaakt?

Noteer 0, - - , -, + of + +. 0 betekent: niets gemaakt. ++ betekent: alles goed.

Levenskenmerken

Bij Terugkijken beoordelen leerlingen of ze de leerdoelen al beheersen. Wat gaat goed en waar moeten ze nog aan werken? Reflecteren op je eigen handelen is een essentieel onderdeel van het leerproces. De heldere leerdoelen aan de start van de paragraaf en de reflectie-opdracht maken het voor leerlingen inzichtelijk wat ze moeten kennen voor de toets, en waaraan in de toetsvoorbereiding aandacht moet worden besteed.

Je kunt ... opdrachten score extra oefenen? (Herhaling en Plus)

1. levenskenmerken benoemen. 2, 3

2. uitleggen wanneer je spreekt van een organisme. 4, 5

3. uitleggen dat bij een organisme de levensprocessen samenwerken. 6, 7

4. uitleggen waarvoor het lichaam energie nodig heeft. 8, 9

H11

H12, P15

H13, P16

H14, P17

b Bekijk je scores van vraag a. Kies minstens één opgave waarmee je nog wil oefenen, nu of in voorbereiding op de toets.

TIP Noteer alvast bij vraag 1b in 1.8 Alles in samenhang wat je in deze paragraaf hebt geleerd.

HERHALING EN PLUS

Voor differentiatie zijn er Herhalings- en Plusopdrachten Eén van elk staat in het boek, de overige staan online. Online krijgen leerlingen advies welke opdrachten het best passen. Of ze kiezen zelf op basis van Terugkijken.

Online kun je extra oefenen met Herhaling en Plus. Opdracht 11 en 15 staan ook in je boek.

11

Aardbeienplant

Ook een aardbeienplant bevat levenskenmerken.

a Welk levenskenmerk zie je hier?

● reageren

● uitscheiden

● voortplanten

b Noem vier andere levenskenmerken van de aardbeienplant.

De herhalingsopdracht is te herkennen aan het herhalingsicoon.

Voetbal

Op de foto zie je twee voetballers tijdens een training.

Maak een lijstje met levende, dode en levenloze dingen die je op de foto ziet.

De plusopdracht is te herkennen aan het plusicoon.

levend: voetballer, gras (bij natuurgras); dood: voetbal (van leer), kleding (katoen); levenloos: voetbal (van plastic), plastic pylonnen, kunstgrasveld, kleding (polyester)

EXAMENOPGAVEN

Aan het eind van de paragraaf wordt verwezen naar eindexamenopgaven die specifiek bij de stof van de paragraaf passen. Deze staan achterin het hoofdstuk bij elkaar. Je kunt leerlingen laten kiezen welke oefenopgaven ze wanneer doen.

Bij deze paragraaf kun je oefenen met eindexamenopgaven. Overleg met je docent of je de eindexamenopgaven Koningsvissen en Leven in rottend hout gaat maken.

1.3 Organisatieniveaus

Aan dit icoon herken je over welk deel van het grote plaatje de paragraaf gaat.

Aan het eind van deze paragraaf kun je:

• verschillende organisatieniveaus benoemen.

• voorbeelden geven bij de verschillende organisatieniveaus.

• weefsels, organen en orgaanstelsels beschrijven.

• uitleggen dat je in de biologie op verschillende organisatieniveaus onderzoek doet.

Bij deze paragraaf horen de volgende practica:

• Groeispurt

• Slak

Overleg met je docent of je deze practica gaat uitvoeren.

STARTOPDRACHT

1 Weefsel

Het lichaam van een organisme bestaat uit cellen en meestal ook uit weefsels en organen. Die zie je op de tekeningen.

a Bij welke tekening(en) heb je te maken met een weefsel? Leg uit waarom.

b De buitenkant van een orgaan bestaat uit een weefsel dat het orgaan beschermt. In de afbeelding zie je één cel uit dat weefsel.

Teken met potlood een weefsel dat bestaat uit vijf van deze cellen.

Schrijven en tekenen is belangrijk in het leerproces bij biologie. In de opdrachten is hier veel aandacht voor.

THEORIE

Van cel tot biosfeer

Een amoebe is een ééncellig organisme zonder vaste vorm (figuur 1). Een amoebe leeft in water, en soms ook in de menselijke darm. Die ene cel kan alle levenskenmerken vertonen.

1 Amoebe

Grotere organismen, zoals de mens, bestaan uit miljarden cellen. Die cellen werken samen, zodat het organisme goed functioneert. Het samenwerken gebeurt in weefsels, organen en orgaanstelsels. Dit noem je organisatieniveaus.

Organismen zoals de amoebe en de mens horen bij de natuur. Je kunt de hele natuur in organisatieniveaus indelen. Alle organisatieniveaus zie je van klein naar groot in figuur 2 en 3.

organisatieniveau omschrijving voorbeeld

klein cel kleinste levende onderdeel van een organisme maagcel

weefsel een aantal cellen met dezelfde vorm en functie maagweefsel

orgaan deel van een organisme met een eigen functie, bestaat uit een aantal weefsels maag

orgaanstelsel een groep organen die samenwerken, heeft een eigen functie verteringsstelsel

organisme een levend wezen met samenwerkende orgaanstelsels konijn

populatie groep organismen van dezelfde soort in een bepaald gebied konijnengroep

ecosysteem alle levende organismen en abiotische factoren in een bepaald gebied duingebied

groot biosfeer alle ecosystemen samen de planeet aarde

2 Definities van organisatieniveaus

Het leren werken met de organisatieniveaus maakt de leerlingen bewust van de verschillende niveaus waarop we in de biologie kijken en hoe die zich tot elkaar verhouden.

orgaanstelsel

orgaan

biosfeer weefsel

3 Organisatieniveaus

organisme cel

populatie

ecosysteem

Weefsels, organen en orgaanstelsels

Weefsels, organen en orgaanstelsels komen alleen voor bij organismen die uit meer cellen bestaan. Een aantal cellen met ongeveer dezelfde vorm en dezelfde functie noem je een weefsel. In de stengel van een plant komen verschillende weefsels voor (figuur 4).

Bijvoorbeeld dekweefsel, dat voor bescherming zorgt, en transportweefsel, waardoor stoffen vervoerd worden.

Een orgaan is een deel van een organisme. Een orgaan heeft een bepaalde functie en bestaat uit verschillende weefsels. Het hart is een voorbeeld van een dierlijk orgaan. Het zorgt voor het rondpompen van bloed door het lichaam (figuur 5). Een voorbeeld van een orgaan bij planten is de wortel. Wortels zorgen voor stevigheid en nemen water en mineralen op uit de bodem.

spierweefsel vetweefsel

4 Microscopische afbeelding van de doorsnede van een stengel van mais met verschillende weefsels

Heldere vormgeving zorgt voor afwisseling en structuur, dat geeft rust en overzicht.

5 Buitenkant van een varkenshart met vetweefsel en spierweefsel

In een orgaanstelsel werken een aantal organen samen. In het verteringsstelsel verteren onder andere de maag en de darmen het voedsel (figuur 6). Andere orgaanstelsels bij dieren zijn het spierstelsel, het zenuwstelsel, het ademhalingsstelsel en het hart- en bloedvatenstelsel. Bij planten is het wortelstelsel een voorbeeld van een orgaanstelsel. Het bestaat onder andere uit een hoofdwortel met zijwortels en wortelharen.

lebmaag pens darm

slokdarm netmaag boekmaag

Het beeld in Vivo is altijd functioneel. Het versterkt, illustreert en legt uit.

6 Verteringsstelsel van een koe

TIP Kijk eens naar de organen van de mens op deze interactieve schoolplaat. Scan de QR-code.

WIST JE DAT?

Het zwaarste orgaan van de mens

In groene kaders staan weetjes Je ziet hoe het onderwerp van de paragraaf terugkomt in de wereld om je heen.

De huid is het grootste en zwaarste orgaan van de mens. De taken van de huid zijn: bescherming, waarneming en temperatuurregeling. Als je de huid zou wegen, kom je aan een gewicht van 15 tot 20 kg. De bovenste laag huid van een volwassene is ongeveer 0,1 mm dik, zo dun als een vel papier. Het bovenste deel van die laag bestaat uit dode cellen die je verliest en die van de onderkant weer aangevuld worden. Elke minuut verlies je tot 40 000 oude huidcellen. In je huid zitten ook zintuigen. Je kunt daarmee voelen, pijn ervaren en temperatuurverschillen waarnemen. Mensen die blind zijn, kunnen met de zintuigen in hun huid braille lezen.

Je kunt waarnemen met de huid.

Onderzoek per organisatieniveau

Volgens onderzoek van de Vlinderstichting is het aantal vlinders in Nederland sinds 1992 met bijna 40% afgenomen. Een vlindersoort waar het heel slecht mee gaat, is de heivlinder (figuur 7).

7

Een onderzoek begint met nieuwsgierigheid of verwondering. Je vraagt je af hoe het komt dat je steeds minder heivlinders ziet. Waarschijnlijk is daar al eens onderzoek naar gedaan. Dat onderzoek kun je dan gaan lezen. Of je gaat zelf onderzoek doen. Je kunt zo’n onderzoek op verschillende organisatieniveaus aanpakken.

• Cel en weefsel: je onderzoekt delen van heivlinders onder een microscoop.

• Orgaan en orgaanstelsel: je onderzoekt het zintuigstelsel (onder andere de ogen) van heivlinders met een loep.

• Organismen: je onderzoekt de uiterlijke kenmerken van heivlinders.

• Populatie: je doet in twee gebieden onderzoek naar heivlinders.

• Ecosysteem: je onderzoekt in een gebied welke biotische en abiotische factoren invloed hebben op het aantal heivlinders.

Elk onderzoek heeft een andere aanpak nodig. Het verschil kan zitten in het organisme dat je onderzoekt, de plek waar je het onderzoek doet, de materialen die je nodig hebt en of je het onderzoek alleen of samen doet.

De heivlinder

OPDRACHTEN

2 Van groot naar klein

Noteer de verschillende organisatieniveaus van groot naar klein achter elkaar.

3

Microscooppreparaten

Kirsten krijgt van haar docent vier microscooppreparaten. Op elk preparaat zit een etiketje (zie de afbeelding). Ze bekijkt de preparaten onder de microscoop.

eencellige boomalgen bacteriën uit tandplak zaadcellen van een stier vlies van een ui

1 2 3 4

Welke organisatieniveaus horen bij de preparaten 1 t/m 4?

4 Verschillende organisatieniveaus

cel weefsel orgaan orgaanstelsel organisme populatie ecosysteem biosfeer

Bij welk organisatieniveau horen de volgende voorbeelden?

Kies uit: cel | ecosysteem | orgaan | organisme | populatie

Eikenbomen kunnen gemakkelijk 200 jaar oud worden.

Het kleinste levende deel van een eekhoorn.

Eiken en eekhoorns op de Veluwe hebben last van de droogte.

De eekhoorns op de Veluwe eten vooral eikels.

Via de bladeren van een eik verdampt veel water.

5 Populaties in een sloot

Leerlingen onderzoeken een sloot voor een opdracht.

Noem de soortnamen van twee populaties dieren en twee populaties planten die ze daar aan kunnen treffen.

6 Functie van orgaanstelsels

B C D E F

Zet de orgaanstelsels bij de juiste functie.

Kies uit: ademhalingsstelsel  | bloedvatenstelsel | skelet (bottenstelsel) | spierstelsel | verteringsstelsel | zenuwstelsel

vervoeren van stoffen (A)

regelen, doorgeven en verwerken van informatie (B) zuurstof opnemen, koolstofdioxide afgeven (C) voedsel kleiner en oplosbaar maken (D)

stevigheid geven, beschermen (E) beweging mogelijk maken (F)

7 Trilhaarcellen in de luchtpijp

Je haalt adem door je luchtpijp. Tegen de wand van de luchtpijp van de mens zit een laagje trilhaarcellen.

a De luchtpijp is een voorbeeld van een: ● orgaan ● orgaanstelsel ● weefsel

b Tot welk organisatieniveau behoort het laagje trilhaarcellen van de luchtpijp? Omcirkel het juiste organisatieniveau.

De verschillende organisatieniveaus komen in elk hoofdstuk in opdrachten terug. Verrassende opdrachten maken van biologie een leuk en relevant vak.

8 Lengte

In de puberteit vindt de groeispurt plaats. Je groeit dan heel snel in de lengte. In de tabel zie je de gemiddelde lengtes van jongens en meisjes in de puberteit. De cijfers komen uit een onderzoek dat is gehouden onder de jeugd van Nederland. leeftijd gemiddelde lengte jongens in cm gemiddelde lengte meisjes in cm

a Tussen welke jaren groeien jongens gemiddeld het meest? En wanneer meisjes?

b Op welk biologisch niveau is hier onderzoek gedaan?

c Er is bij een opgraving een bot van 2000 jaar geleden gevonden. Het is een opperarmbeen van 20 cm lang.

Hoe lang is de persoon geweest bij wie het opperarmbeen hoort?

Dit heb je nodig:

• meetlint

• klasgenoot om op te meten

Dit ga je doen:

1 Meet de lichaamslengte van de klasgenoot in cm.

2 Meet de bovenarm van de klasgenoot in cm.

Rekenvaardigheden zijn belangrijk bij biologie. In verschillende opdrachten en practica wordt hiermee geoefend.

3 Gebruik de meetgegevens om te berekenen hoe lang de persoon is van wie het bot is gevonden.

4 Noteer je berekening.

9 Onderzoek op niveau

Wetenschappers doen verschillende biologische onderzoeken. Ze formuleren onderzoeksvragen voor deze onderzoeken.

Op welk niveau vinden de onderzoeken plaats?

Omcirkel het juiste antwoord.

Hoeveel wolven zijn er op de Veluwe?

Wat is de oorzaak van de dood van de wolf die gevonden is?

Waardoor gaan er zo veel bomen in het bos dood?

Op welke delen van het lichaam heeft het coronavirus invloed?

ecosysteem | organen | organisme | populatie

ecosysteem | organen | organisme | populatie

ecosysteem | organen | organisme | populatie

ecosysteem | organen | organisme | populatie

10 Terugkijken

Kijk terug op deze paragraaf.

a Hoe heb je de opdrachten per leerdoel gemaakt?

Noteer 0, - - , -, + of + +. 0 betekent niets gemaakt, + + betekent alles goed.

Je kunt ... opdrachten score extra oefenen? (Herhaling en Plus)

1. verschillende organisatieniveaus benoemen. 2, 3

2. voorbeelden geven bij de verschillende organisatieniveaus. 4, 5

3. weefsels, organen en orgaanstelsels beschrijven. 6, 7

4. uitleggen dat je in de biologie op verschillende organisatieniveaus onderzoek doet. 8, 9

H12

H14, P15

H11, P16

H13, P17

b Bekijk je scores van vraag a. Kies minstens één opgave waarmee je nog wil oefenen, nu of in voorbereiding op de toets.

TIP Noteer alvast bij vraag 1b in 1.8 Alles in samenhang wat je in deze paragraaf hebt geleerd.

HERHALING EN PLUS

Online kun je extra oefenen met Herhaling en Plus. Opdracht 11 en 15 staan ook in je boek.

11 Verschillende weefsels

In de tekening zie je een aantal weefsels in de doorsnede van een blad.

a Hoe kun je in deze tekening weefsels herkennen?

b Hoeveel verschillende weefsels zie je hier?

15

Vleermuizen

Vleermuizen zijn de enige zoogdieren die echt kunnen vliegen. Hun vleugels bestaan uit een zogenaamde vlieghuid die tussen de botten van de voor- en achterpoten is gespannen (zie de foto).

In de vlieghuid zitten onder andere zenuwen en bloedvaten. De spieren die de vleugels laten bewegen, zitten in de romp. In de vleugels van een vleermuis bevinden zich delen van het skelet.

Noem nog twee andere orgaanstelsels die voor een deel in de vleugels zitten.

EXAMENOPGAVEN

Bij deze paragraaf kun je oefenen met eindexamenopgaven. Overleg met je docent of je de eindexamenopgave De axolotl gaat maken.

1.4 Cellen en weefsels

Aan het eind van deze paragraaf kun je:

• delen van een cel en hun functies benoemen.

• uitleggen dat je een cel als één geheel kunt zien.

• cellen van planten, dieren, bacteriën en schimmels vergelijken.

• de functie van verschillende weefsels beschrijven.

Bij deze paragraaf horen de volgende practica.

• Cellen van het wangslijmvlies

• Cellen van de waterpest

• Cellen van de broodschimmel

Overleg met je docent of je deze practica gaat uitvoeren.

STARTOPDRACHT

1

Een model van een cel

Onder de microscoop lijkt een cel op een plat bouwsteentje. Maar in werkelijkheid zijn cellen een soort zakjes water, waar van alles in zweeft. Je gaat een model van een cel maken.

a Noem de delen waaruit een plantencel bestaat. Kun je er zes noemen?

Vul jouw rijtje aan met de delen die klasgenoten weten.

b Maak een eenvoudig model van een plantencel.

Dit heb je nodig:

• bekerglas

• plastic boterhamzakje

• bruine boon

• een aantal erwten

• water

Dit ga je doen:

1 Werk in tweetallen.

2 Doe een bruine boon en de erwten in het boterhamzakje.

3 Vul het zakje met water en knoop het goed dicht.

4 Leg het zakje in het bekerglas.

5 Je hebt nu een eenvoudig model van een cel gemaakt.

c Zet de delen van de cel bij het juiste materiaal dat je gebruikt hebt.

Kies uit: bladgroenkorrel | celkern | celmembraan | celwand | cytoplasma materiaal deel van de cel

bekerglas

boterhamzakje

water bruine boon erwten

THEORIE

Functie en bouw van een cel

Een cel is de kleinste levende bouwsteen van een organisme met alle erfelijke informatie van dat organisme. Cellen zijn zo klein, dat je ze alleen met een microscoop kunt zien.

Eéncellige organismen bestaan uit één cel (figuur 1). De meeste organismen zijn meercellig. Ze zijn opgebouwd uit meerdere cellen die samen een geheel vormen.

1 Euglena of oogdiertje, een ééncellig organisme

Organismen hebben energie nodig voor hun levensprocessen. Door verbranding van glucose komt in alle levende cellen energie vrij. Deze energie wordt onder andere gebruikt om te bewegen, te groeien en te ademen.

Cellen met bladgroenkorrels kunnen door fotosynthese met behulp van licht zelf glucose maken.

Elke cel van een bacterie, schimmel, plant of dier bevat in ieder geval de volgende delen (figuur 2).

• Het celmembraan, een heel dun vlies aan de buitenkant van de cel. Gassen en water gaan via het celmembraan de cel in en uit.

• Het cytoplasma, het vocht dat in een cel zit. In het cytoplasma zweven delen van de cel. Het cytoplasma bevat ook opgeloste stoffen, zoals glucose.

Verder kunnen cellen de volgende delen bevatten.

• De celkern, meestal het grootste zichtbare deel in een cel. De celkern bevat DNA met erfelijke informatie over de bouw en werking van de cel. Hiermee wordt de cel aangestuurd.

• De bladgroenkorrels, die de groene kleur geven aan bladeren en stengels. In de bladgroenkorrels vindt fotosynthese plaats waardoor glucose ontstaat.

• De kleurstofkorrels geven bloemen of vruchten bijvoorbeeld een rode, oranje of gele kleur.

• Zetmeelkorrels voor de opslag van zetmeel als reservevoedsel dat later gebruikt kan worden.

• De vacuole, een blaasje met water en daarin opgeloste stoffen. Het vocht zorgt voor de stevigheid van binnenuit. Net als de lucht, die van de binnenkant tegen de wand van een opgeblazen ballon aandrukt.

Om de buitenkant van het celmembraan ligt bij sommige cellen nog een stevig laagje, de celwand. Dit laagje geeft cellen stevigheid en bescherming tegen ziekteverwekkers.

bladgroenkorrels

celkern

cytoplasma

zetmeelkorrels

celmembraan

vacuole celwand

kleurstofkorrels

2 Delen van de cel

Verschillende soorten cellen

De cellen van bacteriën, schimmels, planten en dieren verschillen van elkaar. Hierdoor kun je deze organismen van elkaar onderscheiden.

Een bacterie is een ééncellig organisme dat ongeveer 10× kleiner is dan de cellen van andere organismen. Daarom zijn bacteriën onder een gewone microscoop bijna niet te zien. Een bacterie bestaat uit cytoplasma met daaromheen een celmembraan en een celwand. Een bacterie heeft geen celkern, het DNA drijft los in het cytoplasma (figuur 3).

TIP Scan de QR-code als je meer wilt weten over relatieve celgroottes. Je kunt inzoomen met de schuif onder de afbeelding. Let op: de site is Engelstalig.

DNA

cytoplasma

celmembraan

celwand

3 Een bacterie

celmembraan

celwand

celkern

vacuole

cytoplasma

4 Een schimmelcel

Een cel van een schimmel bestaat uit cytoplasma met een celkern. Daaromheen zit een celmembraan en een celwand (figuur 4).

Een plantencel bestaat uit cytoplasma met een celkern en een grote vacuole. Het cytoplasma kan kleurstofkorrels, zetmeelkorrels of bladgroenkorrels bevatten. Bladgroenkorrels komen voor in cellen die licht opvangen. Deze cellen zijn meestal te vinden in stengels en bladeren. Om het cytoplasma zit een celmembraan en een celwand (figuur 5).

zetmeelkorrel cytoplasma

vacuole bladgroenkorrel celmembraan celwand celkern

5 Bouw van een plantencel

celkern

celmembraan cytoplasma

6 Bouw van een dierlijke cel

Een dierlijke cel bestaat uit cytoplasma met een celkern. Om het cytoplasma zit een celmembraan. Dierlijke cellen hebben geen celwand en zijn daardoor minder stevig (figuur 6).

Wil je weten of de cel van een bacterie, een schimmel, een plant of een dier is? Beantwoord dan de volgende drie vragen (figuur 7).

Vraag 1

Heeft de cel een celwand om zich heen?

Het is een dierlijke cel.

Vraag 2 Heeft de cel een celkern?

Vraag 3 Zijn er in de cel bladgroenkorrels te zien?

7 Welke cel is het?

Weefsels

Een groep cellen met ongeveer gelijke vorm en dezelfde functie noem je een weefsel

Voorbeelden van weefsels bij dieren zijn spierweefsel dat zorgt voor beweging, en vetweefsel onder de huid dat zorgt voor warmte en opslag van reservestof. Voorbeelden bij planten zijn transportweefsel in de stengel dat zorgt voor transport van stoffen, en steunweefsel dat zorgt voor stevigheid.

Een weefsel dat zowel bij planten als bij dieren voorkomt is dekweefsel. Dekweefsel vind je bij de mens onder andere in de buitenste laag van de huid (figuur 8, links) en in de wanden van bloedvaten en darmen. Dekweefsel bij planten zit in de buitenste laag van wortels, stengels en bladeren (figuur 8, rechts). Dekweefsel beschermt tegen uitdroging en tegen schadelijke invloeden van buitenaf, zoals wind en ongedierte.

dekweefsel

bindweefsel

vetweefsel

8 Weefsels in de huid (links) en weefsels in een blad (rechts)

dekweefsel dekweefsel

weefsels met bladgroenkorrels

Het is een bacterie.
Het is een schimmelcel.
Het is een plantencel.

WIST JE DAT?

Samenwerkende schimmels en planten

Je hebt ze waarschijnlijk wel eens gezien: die platte, gele, lichtgroene of witte plekken op de stoep, op muurtjes, bomen of dakpannen. Het is geen mos, maar het zijn korstmossen. Dit is een samenwerking tussen schimmels en eencellige planten. De planten zijn omgeven door schimmeldraden. In de planten ontstaat glucose door fotosynthese. De schimmeldraden gebruiken een deel daarvan. De schimmel vormt een laag, die water vasthoudt, dat gebruikt kan worden voor de fotosynthese. Ook maakt de schimmel een zuur waardoor de plant gemakkelijker stoffen uit de grond op kan nemen. Zo hebben ze allebei voordeel van de samenwerking. Korstmossen kunnen slecht tegen luchtvervuiling. Als er bij jou in de buurt veel korstmossen voorkomen, dan is dat een teken dat de luchtkwaliteit goed is.

OPDRACHTEN

2 Delen van een cel

In de tekening van de cel zijn de delen met letters aangegeven.

a Welke delen zorgen voor stevigheid?

b In welk deel vindt fotosynthese plaats?

c Welk deel hoort eigenlijk niet bij de cel?

Twee verschillende korstmossen op een tak

Hier zie je een tekening van een zenuwcel.

a In welk onderdeel bevindt zich DNA?

● in onderdeel 1

● in onderdeel 2

● in onderdeel 3

● in onderdeel 4

b Wat is de functie van DNA?

c Wat is de naam van onderdeel 1?

4 Fotosynthese en verbranding Fotosynthese en verbranding zijn belangrijk.

a Wanneer vindt in levende cellen verbranding plaats?

● alleen in het donker

● alleen in het licht

● altijd

b Wanneer vindt in levende cellen fotosynthese plaats?

● alleen in het donker

● alleen in het licht

● altijd

c Welk celdeel is nog meer nodig voor fotosynthese?

● bladgroenkorrel(s)

● celkern

● cytoplasma

● vacuole

5 Waterplanten en watervlooien

In de tekening zie je reageerbuizen met waterplanten.

buis 1 in het licht een waterplant met bladgroen

buis 2 in het licht twee waterplanten met bladgroen

buis 3 in het licht een waterplant met bladgroen en vijf watervlooien

buis 4 in het licht watervlooien

buis 5 in het donker twee waterplanten met bladgroen

a Bij welk proces komt zuurstof vrij?

Bij

b In welke buizen wordt zuurstof zowel gemaakt als verbruikt?

6 Cellen herkennen

Als je cellen onder de microscoop bekijkt, kun je zien of de cellen van een bacterie, schimmel, plant of dier zijn. Dat zie je aan de aanwezige delen van de cel of aan de aanwezigheid van een celwand.

a Zet een kruisje als een deel aanwezig is.

bacterie schimmel plant dier

b Vul het juiste woord in.

• Als een cel geen celkern heeft, is het een

• Als een cel geen celwand heeft, is het een cel van een

• Als een cel bladgroenkorrels heeft, is het een cel van een

• Als een cel een celkern en een celwand heeft maar geen bladgroenkorrels, is het een cel

7 Organismen raden

Kun jij raden welk organisme je klasgenoot in gedachten heeft?

Je mag bij de opdracht de volgende organismen gebruiken: paard, paardenbloem, champignon (schimmel), broodschimmel, salmonella (bacterie), koe, tulp, pneumokokken (bacterie). Gebruik bij deze opdracht ook figuur 7 uit de theorie.

Dit ga je doen:

1 De een neemt één van de organismen in gedachten.

2 De ander probeert achter de naam van het organisme te komen door vragen te stellen over de aanwezigheid van de celkern, bladgroenkorrels en de celwand. Je mag ook nog naar andere kenmerken vragen.

3 Geef alleen antwoord met ja of nee.

4 Als een organisme geraden is, draai je de rollen om.

5 Zorg dat je ieder minstens 3× aan de beurt komt.

8 Een blad van een jasmijn

In de rechter afbeelding zie je een doorsnede van het blad van een jasmijn (foto links) onder de microscoop.

a Op welke plaatsen is dekweefsel te vinden?

b De functie van dekweefsel is bescherming. Waartegen wordt het blad beschermd?

c Beschrijf de cellen van het dekweefsel. Noem minstens twee eigenschappen.

9 Bloed

Bloed wordt ook tot de weefsels gerekend. Bloed is in dat opzicht wel bijzonder.

a Noem minstens één manier waarin bloed anders is dan andere weefsels.

b Noem minstens één functie van bloed.

10 Terugkijken

Kijk terug op deze paragraaf.

a Hoe heb je de opdrachten per leerdoel gemaakt?

Noteer 0, - - , -, + of + +.

0 betekent niets gemaakt, + + betekent alles goed.

Je kunt ... opdrachten score extra oefenen? (Herhaling en Plus)

1. delen van een cel en hun functies benoemen. 2, 3

2. uitleggen dat je een cel als één geheel kunt zien. 4, 5

3. cellen van planten, dieren, bacteriën en schimmels vergelijken. 6, 7

4. de functie van verschillende weefsels beschrijven. 8, 9

H12, P17

H13, P15a, P16

H11

H14, P15b

b Bekijk je scores van vraag a. Kies minstens één opgave waarmee je nog wil oefenen, nu of in voorbereiding op de toets.

TIP Noteer alvast bij vraag 1b in 1.8 Alles in samenhang wat je in deze paragraaf hebt geleerd.

HERHALING EN PLUS

Online kun je extra oefenen met Herhaling en Plus. Opdracht 11 en 15 staan ook in je boek.

11

Celeigenschappen

In de tekening zie je twee cellen van verschillende organismen. 1 2

Welke bewering over de herkomst van deze cellen is juist?

● Beide cellen zijn afkomstig van dieren.

● Cel 1 is afkomstig van een dier, cel 2 van een schimmel.

● Cel 1 is afkomstig van een plant, cel 2 van een dier.

● Cel 1 is afkomstig van een plant, cel 2 van een schimmel.

15 Boterbloemen

Annemarie heeft een boeket boterbloemen geplukt en in een vaas met water gezet. De boterbloemen blijven mooi overeind staan. Na een poosje, als het water op is, gaan ze slap hangen.

a Waar komt de stevigheid van de cellen in de stengel vandaan?

Kies de juiste delen van de cel.

■ bladgroenkorrels

■ celkern

■ celmembraan

■ celwand

■ cytoplasma

■ vacuole

b Welk weefsel zorgt voor stevigheid?

EXAMENOPGAVEN

Bij deze paragraaf kun je oefenen met eindexamenopgaven. Overleg met je docent of je de eindexamenopgave Een cel uit een wortelhaar gaat maken.

1.5 Organen en orgaanstelsels

Aan het eind van deze paragraaf kun je:

• de functie van verschillende orgaanstelsels benoemen.

• organen in het menselijk lichaam aanwijzen.

• de functie van verschillende organen benoemen.

• uitleggen dat bij een organisme orgaanstelsels samenwerken.

STARTOPDRACHT

1 Organen

Het middenrif verdeelt de romp van een mens in een bovenste en een onderste helft (zie de tekening).

middenrif

a Noem een orgaan van het ademhalingsstelsel en een van het bloedvatenstelsel dat zich boven het middenrif bevindt.

b In de onderste helft van de romp zitten ook organen, zoals de maag, lever, alvleesklier, dikke darm, dunne darm, blinde darm en nieren.

Je gaat een tekening maken van de hele romp met het middenrif en de organen.

Dit heb je nodig:

• (behang)papier van 60 cm lang

• potlood

Dit ga je doen:

1 Werk in tweetallen.

2 Neem de afbeelding van de romp over. Gebruik het hele papier.

3 Teken de organen op de juiste plaats. Geef ze de juiste vorm.

4 Zet de namen in de tekening.

THEORIE

Orgaanstelsels

Als je iets eet, werken een aantal organen samen. De tong, maag en darmen zijn organen die bij het verteringsstelsel horen. Het verteringsstelsel zorgt voor het opnemen, vervoeren en verteren van het voedsel (figuur 1). Een aantal organen die samenwerken, noem je een orgaanstelsel

TIP Scan de QR-code en bekijk het filmpje De spijsverteringsorganen

slokdarm tong

maag

twaalfvingerige darm

blinde darm

1 Het orgaanstelsel voor het vervoeren en verteren van voedsel

dunne darm

dikke darm

endeldarm

Je lichaam heeft meerdere orgaanstelsels die zorgen voor de werking van de verschillende levensprocessen (figuur 2 en 3).

levensproces orgaanstelsel twee voorbeelden van organen functie gaswisseling ademhalingsstelsel luchtpijp, longen zuurstof opnemen, koolstofdioxide afgeven

voeden verteringsstelsel maag, darmen voedsel kleiner maken, zodat voedingsstoffen kunnen worden opgenomen

bloedvatenstelsel hart, slagaders stoffen door het lichaam vervoeren uitscheiden

uitscheidingsstelsel nieren, lever afvalstoffen uit het lichaam verwijderen groeien en ontwikkelen

hormoonstelsel schildklier, eierstokken langzame, langdurende processen regelen, zoals groei

waarnemen zintuigstelsel ogen, oren veranderingen in de omgeving opmerken reageren en bewegen zenuwstelsel hersenen, zenuwen snelle, kortdurende processen zoals beweging regelen, informatie verwerken en het lichaam aansturen

spierstelsel armbuigspier, kuitspier beweging mogelijk maken

skelet rib, opperarmbeen stevigheid en vorm geven, beschermen, beweging mogelijk maken

voortplanten voortplantingsstelsel baarmoeder, prostaat zorgen voor nakomelingen

2 Levensprocessen en orgaanstelsels

skelet (bottenstelsel) ademhalingsstelsel verteringsstelsel zenuwstelsel bloedvatenstelsel

3 Verschillende orgaanstelsels

Organen en hun functies

In je lichaam gebeuren veel dingen zonder dat je het merkt. Als je eet en drinkt zijn een aantal organen aan het werk. Als je beweegt zijn daarbij organen van het zenuwstelsel, het skelet en het spierstelsel betrokken. Zelfs als je stilzit zijn er organen aan het werk. Een orgaan is een deel van het lichaam met een eigen functie (figuur 4). Je longen en je maag zijn voorbeelden van organen. Je longen zorgen voor de opname van zuurstof en de afgifte van koolstofdioxide. Je maag verteert voedsel.

4 Een torso met organen

hersenen

longen huid

maag hart

TIP Scan de QR-code om de interactieve schoolplaat over organen te bekijken.

Ook planten hebben organen met een eigen functie. Wortels zorgen voor de opname van stoffen uit de bodem en voor opslag van reservevoedsel. Ook zorgen wortels ervoor dat de plant stevig in de grond blijft zitten. De wortels vormen samen een orgaanstelsel: het wortelstelsel (figuur 5).

In stengels vindt vervoer van stoffen plaats. Houtachtige stengels bij een boom zorgen voor stevigheid. In de bladeren vindt fotosynthese plaats. De bloemen zorgen voor voortplanting.

5 Het wortelstelsel van een plant

Samenwerkende orgaanstelsels

Orgaanstelsels werken samen. Als je bijvoorbeeld een training doet, luister je naar de instructie van de trainer en ga je aan de slag met een oefening. Ondertussen reageer je op zijn aanwijzingen. Hierbij werken het zintuigstelsel (luisteren), het zenuwstelsel (denken en spieren aansturen), het skelet en het spierstelsel (bewegen) samen (figuur 6).

Tegelijkertijd zijn er ook een aantal andere orgaanstelsels actief. Het ademhalingsstelsel zorgt dat je zuurstof binnenkrijgt en het bloedvatenstelsel zorgt voor transport van zuurstof en glucose door het lichaam.

Zuurstof en glucose worden over de verschillende organen verdeeld. Op de plekken in je lichaam die actief zijn is de meeste energie nodig. Die plekken ontvangen dus de meeste glucose en zuurstof. In dit geval zijn dat de spieren.

WIST JE DAT?

Hart op de verkeerde plaats

6 Beweging: spierstelsel en skelet werken samen.

Je organen hebben een vaste plek in je lichaam. Je hart zit een beetje links van het midden in je borstholte. Je lever, galblaas en blinde darm zitten aan de rechterkant van je buikholte. Dit is niet bij iedereen zo. Bij minder dan 1 op de 10 000 mensen zitten de organen aan de andere kant van het lichaam. Dat kan met alle organen het geval zijn, maar het kan ook maar om een paar organen gaan. In het begin van de zwangerschap gaan de organen naar hun plek in het lichaam van het embryo. Het is niet bekend waarom dat soms gespiegeld gebeurt. Meestal hebben mensen met deze aandoening geen klachten, maar wordt het bij toeval ontdekt. Bijvoorbeeld als bij een blindedarmontsteking de blindedarm niet rechts, maar links in de buikholte blijkt te zitten.

Links: Röntgenfoto (vooraanzicht) van een 11-jarige jongen. Het hart zit hier met de punt rechts van het midden. Rechts: Röntgenfoto (vooraanzicht) van een persoon. Het hart zit hier, zoals meestal, met de punt links van het midden.

OPDRACHTEN

2 Functie van orgaanstelsels

Zet het juiste orgaanstelsel voor de functie.

Kies uit: hormoonstelsel | skelet | uitscheidingsstelsel | verteringsstelsel | zenuwstelsel | zintuigstelsel langzame langdurende processen regelen informatie verwerken, lichaam aansturen voedsel kleiner en oplosbaar maken veranderingen in de omgeving waarnemen stevigheid, bescherming en vorm geven aan het lichaam afvalstoffen uit het lichaam verwijderen

3 De ziekte van Fabry

De ziekte van Fabry is een zeldzame, erfelijke stofwisselingsziekte. Door ophoping van giftige afvalstoffen in cellen krijgen patiënten problemen met hun hart, bloedvaten, nieren en hersenen. De ziekte tast onder andere het uitscheidingsstelsel aan.

Noem nog twee andere orgaanstelsels die volgens de informatie worden aangetast.

4 Organen in het lichaam

Voorbeelden van organen in ons lichaam zijn: hersenen (1), lever (2), schildklier (3), baarmoeder (4), opperarmbeen (5), hart (6), luchtpijp (7), maag (8), ogen (9) en nieren (10).

Geef in de tekening aan waar deze organen zitten.

Je mag internet gebruiken.

5 Een scan in het ziekenhuis

In het ziekenhuis is een scan gemaakt van een gedeelte van de romp van een patiënt (zie afbeelding).

a Is de onderkant van de afbeelding de rugzijde of de buikzijde? Hoe weet je dat?

b Is dit een doorsnede door de borstholte of door de buikholte? Hoe weet je dat?

Gebruik hierbij eventueel de vaardigheidskaart 'Biologische tekening maken'.

c Hoe heten de twee organen die in de afbeelding rood zijn aangegeven?

6 Organen en hun functies

Maak het schema met organen en hun functie compleet.

Gebruik de interactieve schoolplaat nog een keer of gebruik internet.

Dit ga je doen:

1 Werk bij deze opdracht in tweetallen. Je mag internet gebruiken.

2 Schrijf in het schema achter elk orgaanstelsel minstens drie organen die erbij horen.

3 Schrijf de functie van deze organen in de rechter kolom van het schema.

orgaanstelsel organen

zenuwstelsel bloedvatenstelsel

hormoonstelsel

ademhalingsstelsel zintuigstelsel

skelet spierstelsel

7 Plantenorganen

Ook planten hebben organen met een eigen functie.

a Welke organen van de plant zorgen voor stevigheid?

b In welke organen van een plant kan fotosynthese plaatsvinden?

c Welk plantenorgaan heeft voortplanting als functie?

8 Samenwerkende orgaanstelsels

Orgaanstelsels werken samen.

a Welke orgaanstelsels werken samen als je beweegt tijdens een sportwedstrijd?

Noem er drie.

b Welke orgaanstelsels werken samen als je groeit?

Noem er drie.

c Welke orgaanstelsels werken samen als je naar een concert gaat en naar de artiest luistert?

Noem er twee.

d Welke orgaanstelsels werken samen als je seks hebt?

Noem er twee.

9 Wagenziekte

Als je last hebt van wagenziekte, dan voel je je niet lekker tijdens een autorit. Het evenwichtsorgaan in je oren heeft informatie nodig uit je ogen, spieren en hersenen. Als die informatie niet met elkaar klopt, ontstaat wagenziekte. Het lukt de hersenen dan niet om het evenwicht goed te regelen. Je wordt misselijk.

Welke orgaanstelsels werken niet goed samen als je wagenziek bent?

10 Terugkijken

Kijk terug op deze paragraaf.

a Hoe heb je de opdrachten per leerdoel gemaakt?

Noteer 0, - - , -, + of + +. 0 betekent niets gemaakt, + + betekent alles goed.

Je kunt ... opdrachten score extra oefenen? (Herhaling en Plus)

1. de functie van verschillende orgaanstelsels benoemen. 2, 3

2. organen in het menselijk lichaam aanwijzen. 4, 5

3. de functie van verschillende organen benoemen. 6, 7

4. uitleggen dat bij een organisme orgaanstelsels samenwerken. 8, 9

H11, P15

H12

H13, P16, P17abc

H14, P17d

b Bekijk je scores van vraag a. Kies minstens één opgave waarmee je nog wil oefenen, nu of in voorbereiding op de toets.

TIP Noteer alvast bij vraag 1b in 1.8 Alles in samenhang wat je in deze paragraaf hebt geleerd.

HERHALING EN PLUS

Online kun je extra oefenen met Herhaling en Plus. Opdracht 11 en 15 staan ook in je boek.

11 Orgaanstelsels van een vogel

In het lichaam van een vogel zitten verschillende orgaanstelsels. Op de tekening zie je delen hiervan.

Welke twee orgaanstelsels zijn in de tekeningen te zien en wat is hun functie?

15 Het hoofd

Op de tekening zie je de doorsnede van het hoofd.

a Noteer in de linker kolom van de tabel de orgaanstelsels waarvan delen op de tekening te zien zijn.

Noem er minstens vier.

b Noteer achter elk orgaanstelsel de functie(s).

c Noteer in de rechter kolom een orgaan dat bij het orgaanstelsel hoort, en in de figuur te zien is.

orgaanstelsel functie voorbeeld orgaan

EXAMENOPGAVEN

Bij deze paragraaf kun je oefenen met eindexamenopgaven. Overleg met je docent of je de eindexamenopgave Medicijnresten in het oppervlaktewater gaat maken.

1.6 Organismen en soorten

Aan het eind van deze paragraaf kun je:

• dieren ordenen in groepen.

• werken met een determineertabel.

• benoemen wat een soort is.

• uitleggen dat het erfelijk materiaal van soorten verschilt.

Bij deze paragraaf horen de volgende practica:

• Regenworm

• Mossel

• Determineren

Overleg met je docent of je deze practica gaat uitvoeren.

STARTOPDRACHT

1 Determineren van diergroepen

Dieren met dezelfde kenmerken kun je in groepen ordenen. Met een determineertabel kun je de namen van de groepen vinden. Begin bij 1 en volg de aanwijzingen. Schrijf op de plek van de hoofdletter de naam van de diergroep.

Noteer de juiste diergroep achter elke letter. Als je het niet weet, mag je overleggen met klasgenoten of het opzoeken op internet.

Determineertabel

1a Het dier heeft een wervelkolom. ...............................gewervelde dieren, 2 1b Het dier heeft geen wervelkolom. .......................................................... , 4

2a De huid is bedekt met schubben. .......................................................... 3

2b De huid is slijmerig. .................................................................................

2c De huid is bedekt met veren. ........................................................

2d De huid is bedekt met haren. ................................................. zoogdieren

3a Het dier ademt met kieuwen. ...................................................

3b Het dier ademt met longen. ..........................................................

4a Het dier heeft geen skelet. .......................................................... wormen

4b Het dier heeft een uitwendig skelet. ............................................... .5

5a Het skelet is een huisje of een schelp. .....................................

5b Het is een uitwendig skelet van kalk. ................................. s tekelhuidigen

5c Het is een uitwendig skelet van chitine. .......................... ge leedpotigen, 6

6a Het dier heeft 6 poten. ............................................................... ...............

6b Het dier heeft 8 poten. ................................................................

6c Het dier heeft 10 poten. ..............................................................

6d Het dier heeft meer poten. ....................................................... veelpotigen

THEORIE

Dieren ordenen

Je kunt organismen in vier grote groepen ordenen: bacteriën, schimmels, planten en dieren. Er zijn vele miljoenen soorten organismen op aarde. Het grootste deel daarvan zijn bacteriën. Elke dag worden er nieuwe soorten bacteriën en schimmels ontdekt. Ook ontdekken wetenschappers nog af en toe een nieuwe soort plant of dier. Veel planten en dieren zijn al door wetenschappers beschreven, maar vooral in ontoegankelijke oerwouden en in de oceanen leven nog steeds onbekende soorten (figuur 1). Als er in een gebied veel verschillende soorten voorkomen, is de biodiversiteit hoog. Al die organismen hebben hun eigen kenmerken, maar hebben ook overeenkomsten. Je kunt de dieren ordenen in twee groepen: de gewervelde en de ongewervelde dieren. Deze groepen kun je weer verder indelen.

1 In de diepzee worden soms nog nieuwe diersoorten ontdekt. Dit is de lintzaagstaartvis.

De gewervelde dieren hebben allemaal een inwendig skelet met een wervelkolom. De vissen, amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren behoren tot de gewervelde dieren (figuur 2). De gewervelde dieren kun je ordenen in groepen als je kijkt naar andere kenmerken, zoals de ademhaling, voortplanting en huidbedekking.

voorbeelden ademhaling voortplanting huidbedekking

vissen haai goudvis

kieuwen eieren zonder schaal schubben

amfibieën kikker salamander kieuwen en huid (jong) longen en huid (volwassen) alleen huid (winter) eieren zonder schaal slijmerige huid

reptielen krokodil schildpad longen eieren met een leerachtige schaal schubben

vogels kip kraai longen eieren met kalkschaal veren

zoogdieren koe mens longen levendbarend haren

2 De gewervelde dieren

Ongewervelde dieren hebben geen wervelkolom. Maar sommige ongewervelde dieren hebben wel een inwendig of uitwendig skelet. Een inwendig skelet zit in het lichaam, een uitwendig skelet zit buiten het lichaam. Voorbeelden van ongewervelde dieren zijn wormen, weekdieren, stekelhuidigen en geleedpotigen (figuur 3). De geleedpotigen zijn de grootste groep.

voorbeeld aantal poten skelet wormen regenworm lintworm geen geen

weekdieren slak mossel geen uitwendig huisje, schelp

stekelhuidigen zeester zee-egel geen inwendig kalk

geleedpotigen vlieg (insect) kruisspin (spinachtige) krab (kreeftachtige) duizendpoot (veelpotige) 6 8 10 meer dan 10 uitwendig pantser

3 Ongewervelde dieren

Geleedpotigen zijn dieren met poten die uit meer delen bestaan (figuur 4). Als je naar het aantal poten kijkt, kun je geleedpotigen verder indelen in insecten (zes poten), spinachtigen (8 poten), kreeftachtigen (10 poten) en veelpotigen (meer dan 10 poten).

4 De acht poten van de Tarantula, een spinachtige, bestaan uit meer delen.

WIST JE DAT?

Een worm in je buik

Als je rundvlees eet dat rauw of niet goed doorbakken is, zoals filet americain, kun je eitjes of larven van de lintworm in je darmen krijgen. Ze voeden zich met het voedsel dat in de darm zit. De kop van de jonge lintworm hecht zich aan de darmwand, blijft groeien en legt eitjes. Een lintworm is meestal wit of geelachtig. De lintworm kan wel een paar meter lang worden en bestaat uit platte, dunne stukjes. De lintworm die in Nederland het meest voorkomt, is de runderlintworm. Deze lintworm is ongevaarlijk, meestal merk je er niets van. Soms zie je platte witte of gele stukjes in je poep of ondergoed. Natuurlijk wil je een lintworm niet in je darm laten zitten. Om hem kwijt te raken moet je naar de huisarts. Dan krijg je een medicijn dat de worm doodt. De dode worm verlaat je lichaam via de anus.

Werken met een determineertabel

Bij determineren kijk je naar de uiterlijke kenmerken. Op basis hiervan bepaal je de naam van een organisme. Je kunt daar een determineertabel bij gebruiken, zoals in de startopdracht. In zo’n tabel staan uitspraken waarbij je steeds een keuze moet maken. Elke keuze stuurt je naar een volgende uitspraak. Je begint altijd bij 1 en je gaat door tot je bij de naam van het organisme komt.

Een bijzondere determineertabel is de zoekkaart (figuur 5). Bij een zoekkaart staan de vragen in hokjes. Je begint bij start en beantwoordt de vragen steeds met ‘ja’ of ‘nee’.

Uiteindelijk kom je dan bij de naam van het organisme terecht.

Een lintworm

huisjesslak

Draagt het dier een huisje op z’n rug?

Bestaat het lichaam uit een aantal ringen (= segmenten)?

Zitten er voelsprieten op de kop?

insectenlarven

Heeft het dier echte poten?

Heeft het dier een duidelijke bek?

Heeft het dier poten?

reptielen amfibieën

START

Heeft het dier 2 poten?

5 Een deel van een zoekkaart

Er zijn ook allerlei apps die het zoekwerk voor je doen. Je maakt een foto van een plant of dier en de app zoekt voor je uit wat de naam van het organisme is.

TIP Kijk bijvoorbeeld eens op de site van waarneming.nl

Een soort

Wanneer horen organismen bij dezelfde soort? Je spreekt over een soort als organismen zich onderling kunnen voortplanten en daarbij vruchtbare nakomelingen krijgen. De nakomelingen kunnen dus zelf ook nakomelingen krijgen.

Organismen van dezelfde soort lijken meestal veel op elkaar. Toch zijn er ook organismen die wel op elkaar lijken maar niet tot dezelfde soort behoren. Bijvoorbeeld Aziatische en Afrikaanse olifanten (figuur 6). Ze kunnen geen nakomelingen krijgen die zelf weer jongen kunnen krijgen.

6 De Afrikaanse olifant (links) en de Aziatische olifant (rechts)

Een grijze wolf en een poedel lijken niet op elkaar, maar ze kunnen wel vruchtbare nakomelingen krijgen. Een grijze wolf en een hond behoren dus wel tot dezelfde soort (figuur 7).

7 Een grijze wolf (links) en een poedel (rechts)

Door het DNA van twee dieren te vergelijken kun je vaststellen of ze tot dezelfde soort behoren. Als het DNA overeenkomt, dan horen ze bij dezelfde soort. Als het DNA te veel verschilt, zijn het verschillende soorten. Door DNA-onderzoek ontdekt men nieuwe soorten. Vroeger werd gedacht dat er maar één soort giraffe was. DNA-onderzoek heeft aangetoond dat er vier verschillende soorten giraffen zijn. Ze zijn ook te herkennen aan het verschillende vlekkenpatroon.

OPDRACHTEN

2 Diergroepen

Het dier op de foto heeft een wervelkolom.

Bij welke groep dieren wordt het ingedeeld?

Je mag de determineertabel uit de startopdracht gebruiken.

● Bij de gewervelde dieren, het dier heeft een slijmerige huid, het is een amfibie.

● Bij de gewervelde dieren, het dier heeft schubben, het is een reptiel.

● Bij de ongewervelde dieren, het dier heeft een slijmerige huid, het is een amfibie.

● Bij de ongewervelde dieren, het dier heeft schubben, het is een reptiel.

3 Een kijkje in de dierentuin

In dierentuin Burgers’ Zoo in Arnhem wonen allerlei verschillende dieren in hun natuurlijke omgeving.

a Kruis de gevonden diergroepen in het schema aan en geef van elk een voorbeeld.

Dit ga je doen:

1 Werk in tweetallen.

2 Scan de QR-code en ga naar de site van Burgers’ Zoo.

3 Onderzoek welke diergroepen er volgens de site in Burgers’ Zoo te vinden zijn.

Gebruik eventueel de vaardigheidskaart 'Determineren'.

diergroep aanwezig voorbeeld

gewervelden - vissen

gewervelden - amfibieën

gewervelden - reptielen

gewervelden - vogels

gewervelden - zoogdieren

wormen

weekdieren

geleedpotigen - insecten

geleedpotigen - spinachtigen

geleedpotigen - kreeftachtigen

geleedpotigen - veelpotigen

b Welke diergroep is vooral te zien in Burgers' Zoo en waarom?

4

Veilig weiland

Naar: Examen GT 2022-2

Atypische myopathie is een paardenziekte. De ziekte kan ontstaan als paarden vruchten van de esdoorn eten. De gifstof in de vruchten verstoort de stofwisseling in de spiercellen. In een later stadium worden spiercellen afgebroken. Een paard kan aan deze ziekte overlijden.

Anna wil bij een boer een weiland huren voor haar paard. In het weiland staan bomen die ze niet kent. Op de grond liggen vruchten die ze meeneemt om te controleren of ze veilig zijn voor haar paard. In de afbeelding zie je wat Anna heeft meegenomen. Daaronder zie je een deel van de determineertabel die Anna raadpleegt.

1 a De vruchten hebben één of m e er vleugel t j es. zie 2

b De vruchten hebben geen vle u geltjes. robinia

2 a De vrucht bestaat uit één of t wee zaden zie 3

b De v ru c h t be st aa t ui t m eer dan twee zaden linde

3 a De zaden en de vleugeltjes zij n met elkaar v e rbonden. iep

b Alleen de zaden zijn met e l kaar verbonden esdoorn

Is het weiland veilig voor het paard van Anna?

Leg je antwoord uit met behulp van de determineertabel.

5 Kenmerken op een zoekkaart

Hier zie je een zoekkaart voor rondvissen.

Zoekkaart rondvissen

vis langgerekt, bek buisvormig

vis met buikvin

vis met twee rugvinnen

eerste rugvin twee keer zo hoog als tweede rugvin

zwarte vlek op de snuit, bek niet ver uitstulpbaar

buiklijn is ruw

afstand tussen de rugvinnen even groot als de lengte van de eerste rugvin

a Noteer de kenmerken van een makreel.

voorste rugvin zwart, lichte stip op staartbasis

b Maak een tekening van de makreel met deze kenmerken.

eerste rugvin

buikvin anaalvin tweede rugvin borstvin

buiklijn staartvin

zeenaald
makreel
koornaarvis

Boombladeren

In Nederland komen verschillende boomsoorten voor. Zoek uit welke soorten er in je schoolomgeving voorkomen. Je gebruikt hiervoor een handige app. Maak samen met de andere groepjes in de klas een tentoonstelling met de verschillende bladeren.

Dit heb je nodig:

• de app Obsidentify of een andere determineerapp

• 5 vellen A4-papier

Dit ga je doen:

1 Werk in tweetallen.

2 Verzamel vijf bladeren van verschillende soorten bomen in je schoolomgeving.

3 Plak elk blad op een apart vel papier.

4 Zoek uit hoe de app werkt.

5 Zoek met behulp van de app uit wat de naam van de verschillende bomen is.

6 Schrijf de naam van de boom bij elk blad.

7 Een nieuwe soort

Onderzoekers hebben in het tropisch regenwoud van Brazilië een dier gevonden (zie afbeelding). Het dier heeft een harde buitenkant van chitine.

a Gebruik de determineertabel van de startopdracht om uit te vinden bij welke diergroep het dier hoort.

b Het dier lijkt heel erg op een andere kever, die de onderzoekers al beschreven hebben. Hoe kwamen de onderzoekers er vroeger achter of de beide kevers tot dezelfde soort behoren?

c Hoe kunnen ze er tegenwoordig veel sneller achter komen?

8 Erfelijke en uiterlijke kenmerken

Verschillende soorten organismen hebben verschillend DNA.

a In welk deel van de cel is DNA te vinden?

b Een mens, een chimpansee, een hond en een vlinder hebben verschillend DNA. Leg uit welk DNA het meest op dat van de mens zal lijken, en welk DNA het minst.

9 DNA in olifanten

Er zijn twee soorten olifanten. De Aziatische olifant leeft in het zuiden en zuidoosten van Azië en de Afrikaanse olifant komt voor in Afrika ten zuiden van de Sahara.

a Noem een uiterlijke eigenschap waarin de Aziatische en de Afrikaanse olifant verschillen.

b Is er een verschil tussen het DNA van de Aziatische en de Afrikaanse olifant? Hoe weet je dat?

c Waarom zullen Aziatische en Afrikaanse olifanten in de natuur normaal gesproken nooit met elkaar paren?

d Waar zou dat eventueel wel kunnen gebeuren?

10 Terugkijken

Kijk terug op deze paragraaf.

a Hoe heb je de opdrachten per leerdoel gemaakt?

Noteer 0, - - , -, + of + +. 0 betekent niets gemaakt, + + betekent alles goed.

Je kunt ... opdrachten score extra oefenen? (Herhaling en Plus)

1. dieren ordenen in groepen. 2, 3

2. werken met een determineertabel. 2, 4, 5, 7a, 7b

3. benoemen wat een soort is. 6, 7a, 7b

4. uitleggen dat het erfelijk materiaal van soorten verschilt. 7c, 8, 9

H11, P16

H12, P17

H13, P15

H14

b Bekijk je scores van vraag a. Kies minstens één opgave waarmee je nog wil oefenen, nu of in voorbereiding op de toets.

TIP Noteer alvast bij vraag 1b in 1.8 Alles in samenhang wat je in deze paragraaf hebt geleerd.

HERHALING EN PLUS

Online kun je extra oefenen met Herhaling en Plus. Opdracht 11 en 15 staan ook in je boek.

11

Een dolfijn

Op de foto zie je een dolfijn. Dolfijnen leven in zee. Ze halen adem met longen en ze krijgen levende jongen.

Tot welke groep van de gewervelden behoort een dolfijn?

● tot de amfibieën

● tot de reptielen

● tot de vissen

● tot de vogels

● tot de zoogdieren

15 Onvruchtbare nakomelingen

Er zijn dieren die wel met elkaar kunnen paren, maar de jongen die ze krijgen zijn niet vruchtbaar. Dit is bijvoorbeeld het geval bij paarden en ezels, zebra’s en ezels, leeuwen en tijgers, schapen en geiten.

Zoek uit hoe deze nakomelingen heten en vul het schema in.

Je mag internet gebruiken.

mannetje vrouwtje jong paard ezel

ezel paard

ezel zebra

zebra ezel

schaap geit

geit schaap

leeuw tijger tijger leeuw

EXAMENOPGAVEN

Bij deze paragraaf kun je oefenen met eindexamenopgaven. Overleg met je docent of je de eindexamenopgave Teken gaat maken.

1.7 Organismen in een ecosysteem

Aan het eind van deze paragraaf kun je:

• de functie van producenten en consumenten in een ecosysteem benoemen.

• de functie van reducenten in een ecosysteem benoemen.

• uitleggen welke plek producenten en consumenten in een voedselketen innemen.

• uitleggen hoe een organisme bij de levensprocessen energie opneemt, gebruikt en verliest.

Bij deze paragraaf horen de volgende practica.

• Zetmeel aantonen

• Bacteriën in de bodem

Overleg met je docent of je deze practica gaat uitvoeren.

STARTOPDRACHT

1 Woordzoeker ecosystemen

In Nederland komen zeven ecosystemen voor.

a Kruis aan welke ecosystemen in Nederland voorkomen.

■ heide

■ koraalrif

■ loofbos

■ naaldbos

■ plas

■ poolgebied

■ regenwoud

■ savanne

■ sloot

■ steppe

■ toendra

■ wadden

■ weiland

■ woestijn

b Zoek alle veertien ecosystemen op in de woordzoeker.

De namen kunnen van links naar rechts en van boven naar beneden staan, of omgekeerd.

THEORIE

Producenten en consumenten

Een voorbeeld van een ecosysteem dat in Nederland voorkomt, is het loofbos. In loofbossen staan bomen die in de herfst hun bladeren verliezen, zoals de eik en de beuk (figuur 1).

1 Loofbos

In bomen en in de planten die onder die bomen groeien, zoals mossen en varens, vindt fotosynthese plaats. De planten leggen de energie van de zon vast als glucose. Van glucose maken planten weer allerlei andere stoffen, zoals zetmeel, die veel energie bevatten. Ze gebruiken die stoffen om te groeien en te ontwikkelen. Wat ze niet meteen nodig hebben, wordt opgeslagen als zetmeel. Zetmeel is dus een soort reservevoedsel. De energierijke stoffen zijn ook belangrijk als voedsel voor alle andere organismen. Omdat planten energierijke stoffen produceren, noem je ze producenten (figuur 2).

2 Planten produceren energierijke stoffen die als voedsel dienen voor dieren. Via voedsel komen de energierijke stoffen uit planten in het lichaam van dieren. Een ecosysteem is een systeem van eten en gegeten worden. Organismen die andere organismen eten om zichzelf te voeden, noem je consumenten. Voorbeelden van consumenten zijn: een koe die gras eet, een vos die een konijn eet en de made van een vlieg die rottend vlees eet.

Voedselketens

De verschillende soorten organismen in een loofbos zijn afhankelijk van elkaar. Die afhankelijkheid heeft vaak te maken met voedsel. Elk organisme is een schakel in een voedselketen met een plant als eerste schakel (figuur 3). Elke pijl in de voedselketen betekent: ‘wordt gegeten door’. Dus: gras wordt gegeten door een konijn en een konijn wordt gegeten door een vos.

vos gras

3 Een voedselketen

konijn

Een ecosysteem bestaat uit verschillende voedselketens. Alle voedselketens in een gebied samen vormen een voedselweb (figuur 4).

gras

4 Een voedselweb

Wanneer een dier een plant of een ander dier opeet, krijgt hij energierijke stoffen binnen. Die energie wordt voor een deel gebruikt om te groeien en te ontwikkelen. Een ander deel van de energie komt door verbranding vrij en wordt gebruikt om te bewegen en om de lichaamstemperatuur constant te houden. Stoffen uit het voedsel die niet verteren en niet worden gebruikt, poept een dier weer uit.

Zo wordt niet alle energie in een voedselketen steeds doorgegeven. Daardoor bevat elke volgende schakel van de voedselketen minder energierijke stoffen (figuur 5).

energie naar volgende schakel energieverlies

consumenten (vleeseters)

energie van de zon

energie naar volgende schakel

5 Energieverlies in een voedselketen

consumenten (planteneters)

producenten

Reducenten

Je ziet soms van die glanzende groene bromvliegen. Zij leggen hun eitjes in dode dieren. Uit de eitjes komen larven (maden) die het vlees eten. In elk voedselweb vind je consumenten die van dode organismen, delen van dode organismen en uitwerpselen leven. Je noemt dit soort consumenten ook wel afvaleters

Uiteindelijk blijven er alleen maar dode resten over. Die resten zijn weer voedsel voor bacteriën en schimmels. Je noemt bacteriën en schimmels reducenten. Reducenten breken de resten van (dode) organismen helemaal af tot mineralen. Deze mineralen komen in de bodem en in het water terecht. Planten nemen met hun wortels water met mineralen op en gebruiken ze om van glucose andere stoffen te maken. Door dit hergebruik ontstaat er een kringloop van voedingsstoffen: de voedselkringloop (figuur 6).

producenten (planten)

voedingsstoffen

consumenten (planteneters)

consumenten (vleeseters) voedingsstoffen

dode resten

dode resten dode resten voedingsstoffen (mineralen)

reducenten (schimmels en bacteriën)

6 Een voedselkringloop

WIST JE DAT?

Leven in een vulkaan

Is er leven in een vulkaan? Of in een geiser, zo’n fontein van kokend water? Of op de bodem van de diepzee, 11 kilometer onder het wateroppervlak?

Je zou denken van niet, maar er zijn inderdaad eencellige organismen gevonden op extreme plekken. Ze lijken op bacteriën, maar vormen een aparte groep omdat hun DNA heel anders is. Dus eigenlijk zijn er niet vier groepen organismen, maar vijf. Wetenschappers zijn heel geïnteresseerd in deze vijfde groep organismen, omdat ze misschien ook wel op plekken in het heelal voor kunnen komen. Plekken waarvan tot nu toe gedacht werd dat er geen leven mogelijk is.

Geiser in Yellowstone Park

2 Een weiland

In een weiland komen onder andere een muis, een grasplant en een torenvalk voor.

a Welke van die organismen is een producent?

b Wat is de functie van een producent in een ecosysteem?

c Wat zijn de consumenten?

3 Van glucose naar zetmeel

De glucose die een plant maakt bij de fotosynthese, wordt onder andere omgezet in zetmeel. Dit is reservevoedsel voor de plant. Zetmeel zit in allerlei soorten plantaardig voedsel dat jij eet. Zetmeel kun je aantonen met jodium. Het jodium, dat een geel-oranje kleur heeft, kleurt blauw/paars/zwart als het in aanraking komt met zetmeel.

a Waar denk je dat zetmeel in zit, in brood of kaas? Waarom denk je dat?

b Onderzoek in welk voedsel zetmeel zit: in de kaas of in het brood.

Dit heb je nodig:

• druppelflesje jodium

• petrischaaltje met een stukje brood en een stukje kaas

Dit ga je doen:

1 Werk in tweetallen en bespreek wat je ziet gebeuren.

2 Doe een druppeltje jodium op het brood en de kaas.

Let op dat er geen jodium op je kleren of boeken knoeit!

Gebruik eventueel de vaardigheidskaart 'Natuurwetenschappelijk onderzoek doen'.

c Geef een verklaring waarom dat logisch is.

d In welk deel van de plant is dit reservevoedsel te vinden?

e In welk deel van de cel wordt dit reservevoedsel opgeslagen?

f Noem een deel van een andere plant waar wij van eten en die veel zetmeel bevat.

4

Micro-organismen

In de bodem leven grote aantallen kleine organismen, zogenaamde micro-organismen. De meeste zijn reducenten.

a Welke twee groepen organismen horen bij de reducenten?

b Reducenten breken de dode resten van dieren helemaal af. Er komen daarbij stoffen vrij die door planten gebruikt worden. Hierdoor ontstaat de voedselkringloop. Welke stoffen zijn dat?

5 Relatieschema

In de schema's A, B, C en D staan de relaties tussen producenten, consumenten en reducenten.

consumenten reducenten producenten afvaleters consumenten producenten reducenten afvaleters consumenten afvaleters reducenten producenten consumenten reducenten afvaleters producenten

schema A

schema C

Welk schema geeft die relaties juist weer?

schema

6 Organismen in de zee

schema B

schema D

In de afbeelding zie je een voedselweb. De organismen in dit voedselweb leven in zee, behalve de mens. Plankton is een verzamelnaam voor allerlei kleine organismen in de zee. worm platvis rondvis garnaal mens dierlijk plankton plantaardig plankton

a Hoeveel schakels heeft de langste voedselketen in dit voedselweb? schakels

b Noteer de langste voedselketen in dit voedselweb waarin de worm voorkomt.

7 Kikkerbilletjes

Kikkerbilletjes worden in een aantal landen als een lekkernij gegeten. De kikkers worden massaal gevangen in rijstvelden in Indonesië. Een nadeel hiervan is dat er minder rijst groeit in velden waar kikkers worden gevangen. Op 1 hectare rijstveld leven meer dan 12 000 kikkers, die dagelijks meer dan 3 miljoen insecten eten. Rijstplanten en kikkers zijn onderdeel van dezelfde voedselketen.

a Over welke voedselketen gaat het hier?

b Hoe komt het dat er minder rijst groeit in velden waar veel kikkers worden gevangen?

Leg je antwoord uit met behulp van de voedselketen.

8 Fouten in voedselketens

Welke fout kun je ontdekken in de volgende voedselketens? Maak het kloppend. met fout goed worm  platvis  mens

gras – koe – mens

paardenbloem  konijn  vos gras  leeuw  antilope

9 Energie

Een boer geeft zijn varkens graan als voer. Het graan en het varken zijn een deel van deze voedselketen:

graan  varken  mens

Het varken is in een bepaalde periode 1 kg zwaarder geworden. Het heeft in die periode geen ander voer dan graan gekregen.

Hoeveel graan heeft het varken in die periode gegeten: 1 kg, minder dan 1 kg of meer dan 1 kg?

Leg je antwoord uit.

10 Terugkijken

Kijk terug op deze paragraaf.

a Hoe heb je de opdrachten per leerdoel gemaakt?

Noteer 0, - - , -, + of + +. 0 betekent niets gemaakt, + + betekent alles goed.

Je kunt ... opdrachten score extra oefenen? (Herhaling en Plus)

1. de functie van producenten en consumenten in een ecosysteem benoemen.

2, 3

2. de functie van reducenten in een ecosysteem benoemen. 4, 5

3. uitleggen welke plek producenten en consumenten in een voedselketen innemen.

4. uitleggen hoe een organisme bij de levensprocessen energie opneemt, gebruikt en verliest.

6, 7, 8

9

H11, P16

H12, P17

H13

H14, P15

b Bekijk je scores van vraag a. Kies minstens één opgave waarmee je nog wil oefenen, nu of in voorbereiding op de toets.

TIP Noteer alvast bij vraag 1b in 1.8 Alles in samenhang wat je in deze paragraaf hebt geleerd.

HERHALING EN PLUS

Online kun je extra oefenen met Herhaling en Plus. Opdracht 11 en 15 staan ook in je boek.

11 Voedselrelaties tussen groepen organismen

In het schema zijn een aantal voedselrelaties tussen groepen organismen weergegeven. De groepen zijn genummerd.

a Welke van de genummerde groepen zijn consumenten?

b Welke van de genummerde groepen zijn producenten?

15 Amfibieën in de Millingerwaard

Een bioloog doet onderzoek naar amfibieën in de Millingerwaard, een gebied langs de rivier de Waal. Amfibieën eten onder andere insecten, die op hun beurt weer planten eten. Amfibieën zijn een belangrijke schakel in de voedselketens in het ecosysteem van de Millingerwaard. In sommige jaren zijn er tienduizenden. In die jaren is er ook genoeg voedsel voor de vogels die amfibieën eten.

In de Millingerwaard bepaalt een bioloog in juni het aantal amfibieën, het aantal insecten en het aantal vogels dat amfibieën eet in een proefgebied. Welke organismen komen het meest voor in het proefgebied: het aantal amfibieën, het aantal insecten of het aantal vogels?

Leg uit waarom dat zo is.

EXAMENOPGAVEN

Bij deze paragraaf kun je oefenen met eindexamenopgaven. Overleg met je docent of je de eindexamenopgave Een voedselweb gaat maken.

1.8 Alles in samenhang

TERUG NAAR HET GROTE PLAATJE

1 Leven

Maak de cirkel rond. De leerling kijkt terug naar het grote plaatje: wat hebben ze dit hoofdstuk geleerd?

Dit hoofdstuk hangt samen met twee andere hoofdstukken. Daarnaast bevat het vier hoofdpunten. In paragraaf 1 heb je dit al gezien in het Grote Plaatje. Je vat nu samen wat je hierover hebt geleerd.

a Wat heb je geleerd over de samenhang tussen Leven en andere hoofdstukken?

Noteer je antwoorden in de vakjes.

Stevigheid en bewegen: beweging

Planten en fotosynthese: energie

In de docentomgeving vind je ook een samenvatting van het hoofdstuk. Je bepaalt als docent zelf of en wanneer je die met je leerlingen deelt.

b Wat heb je over elk hoofdpunt geleerd?

Noteer je antwoorden in de vakjes.

Biologie bekijkt het leven vanuit verschillende organisatieniveaus.

Organismen zijn opgebouwd uit één of meer cellen.

Kijk terug naar paragraaf 3 en 6.

Levensprocessen vinden in samenhang plaats.

Kijk terug naar paragraaf 4.

Verschillende soorten leven samen in een ecosysteem.

Kijk terug naar paragraaf 2 en 5.

Kijk terug naar paragraaf 6 en 7.

Begrijpen de leerlingen de verbanden en kunnen ze de hoofdstukvraag beantwoorden?

c Je hebt in paragraaf 1 antwoord gegeven op de grote vraag van dit hoofdstuk: Hoe hangt al het leven samen?

Wat is nu je antwoord op de grote vraag?

Kijk nog even terug naar je antwoord in paragraaf 1. En kijk ook naar je antwoorden bij opdracht a en b.

VERDER OEFENEN

Maak online de proeftoets bij dit hoofdstuk.

Online oefenen leerlingen met de Proeftoets. Die geeft gericht advies waar ze nog aan moeten werken voor de toets.

Bij de meeste hoofdstukken is er in de Examenparagraaf ook een overkoepelende examenopgave te vinden. Die combineert stof uit verschillende paragrafen of hoofdstukken.

1.9 Examenopgaven

In deze paragraaf zijn de eindexamenopgaven verzameld die bij de verschillende paragrafen uit het hoofdstuk horen.

Aan het eind staat een overkoepelende examenopgave.

Maak de eindexamenopgaven bij de verschillende paragrafen. Met eindexamenopgaven oefen je de stof op examenniveau en wen je aan de vraagstelling van het eindexamen. Gebruik hierbij de vaardigheidskaart Examenopgaven maken. Kijk achter aan het hoofdstuk voor de hints en uitwerkingen bij elke opgave.

LEVENSKENMERKEN

1 Koningsvissen

Uit: Examen GL/TL 2023-1

Koningsvissen zijn grote vissen die diep in zee kunnen leven. Koningsvissen hebben een constante lichaamstemperatuur, in tegenstelling tot de meeste vissoorten.

1p 1p

a In de spieren van koningsvissen ontstaat warmte. Geef de naam van het stofwisselingsproces in de spieren waardoor warmte ontstaat.

b Door een hogere lichaamstemperatuur kunnen koningsvissen sneller bewegen dan vissen van gelijke grootte met een lagere lichaamstemperatuur. Wat is hiervan een voordeel?

1p

2

Leven in rottend hout

Uit: Examen GL/TL 2022-1

In de afbeelding zie je een harlekijnboktor met daarop een bastaardschorpioen (uitvergroot). Beide soorten voeden zich met rottend hout. Harlekijnboktorren voeden zich ook nog met schimmels.

harlekijn boktor

1 centimeter

bastaardschorpioen

1 millimeter

Een harlekijnboktor legt haar eitjes in een omgevallen boom en vliegt daarna weg. Na enige maanden kruipen de nakomelingen uit het rottende hout. Ze paren en daarna vliegen de vrouwtjes naar een andere omgevallen boom om eitjes te leggen.

Voordat een harlekijnboktor naar een andere boom vliegt, kruipen bastaardschorpioenen onder haar vleugels. Bastaardschorpioenen zijn maar vier millimeter groot. Ze gebruiken de harlekijnboktor om mee te liften. Op een harlekijnboktor kruipen één mannelijke bastaardschorpioen en meerdere vrouwelijke. Tijdens de vlucht van de harlekijnboktor paren de bastaardschorpioenen.

Twee levenskenmerken van de harlekijnboktor zijn 'voeden' en 'zich voortplanten'. Noem een ander levenskenmerk van de harlekijnboktor uit de informatie.

ORGANISATIENIVEAUS

3

De axolotl

Uit: Examen GL/TL 2019-1

De axolotl

De axolotl is een amfibie die zijn hele leven eigenschappen van een larve (jonge amfibie) houdt. Hij heeft uitwendige kieuwen en een staartvin, waardoor hij goed aangepast is aan het leven in water. De axolotl eet kleine diertjes, zoals watervlooien. Hij kan prooidieren alleen goed waarnemen als ze bewegen. Het dier heeft geen natuurlijke vijanden, behalve zijn soortgenoten.

a Als een axolotl een poot verliest, groeit er op die plek vrijwel direct een klompje cellen. Alle cellen in dit klompje hebben dezelfde bouw. Vanuit dit klompje cellen groeit vervolgens een nieuwe poot, compleet met huid, spieren en bloedvaten. Bestaat het klompje cellen uit één type weefsel? En bestaat de nieuwe poot uit één type weefsel?

● geen van beide

● alleen het klompje cellen

● alleen de nieuwe poot

● het klompje cellen en de nieuwe poot

b De informatie hierboven gaat over enkele levenskenmerken van de axolotl. Twee levenskenmerken zijn ademhalen en reageren op prikkels.

Gaat de informatie over deze levenskenmerken?

● over geen van beide levenskenmerken

● alleen over ademhalen

● alleen over reageren op prikkels

● over ademhalen en over reageren op prikkels

CELLEN EN WEEFSELS

4

2p

Een cel uit een wortelhaar

Uit: Examen KB 2021-1

Een cel uit een wortelhaar van een tomatenplant en een cel van de schimmel worden met elkaar vergeleken.

Kies voor elke cel alle delen die deze cel heeft.

bladgroenkorrels celkern celwand

cel uit een wortelhaar

cel van de schimmel

ORGANEN EN ORGAANSTELSELS

5 Medicijnresten in het oppervlaktewater

Uit: Examen GT 2023-2

Medicijnen helpen je om een ziekte te bestrijden. Medicijnen worden na inname verbruikt en afgebroken, maar een deel van elk medicijn komt via urine of ontlasting in het riool terecht. Rioolwater wordt gezuiverd maar medicijnresten kunnen niet goed worden verwijderd. Deze medicijnresten komen daarom met het gezuiverde water in het oppervlaktewater terecht. Medicijnresten hebben effect op de organismen die in het water leven.

Je ziet een tabel waar het effect van verschillende soorten medicijnresten op vissen is beschreven.

medicijn wordt gebruikt voor effect op vissen bij te hoge concentratie medicijn in het oppervlaktewater

depressie

verminderde activiteit en eetlust pijn weefselschade aan kieuwen hoge bloeddruk verandering in voortplantingsgedrag

kalmering

verminderde activiteit

2p

Vanaf een bepaalde concentratie zijn medicijnresten in het oppervlaktewater een risico voor vissen.

Onderzoekers hebben voor verschillende medicijnresten die risicogrens vastgesteld. Bij een waarde hoger dan 1 is de gemeten concentratie medicijnen hoger dan de risicogrens. Je kunt informatie hierover terugzien in de grafiek hieronder.

Je kunt informatie hierover terugzien in de grafiek hieronder.

Risico van medicijnresten in oppervlaktewater, 2009-2018 naam medicijn werking diclofenac pijnstiller azitromycine antibiotica oxazepam kalmerend dipyridamol trombose bloeddruk metoprolol paracetamol pijnstiller

index (risicogrens = 1) risicogrens

a Het menselijk lichaam ziet medicijnen als gifstoffen die afgebroken moeten worden. Welk orgaan zorgt voor afbraak van medicijnen? En welk orgaan verwijdert medicijnresten uit het bloed?

Noteer je antwoord. afbraak van medicijnen: medicijnresten verwijderen:

1p 1p

1p

b Resten van pijnstillers in het water veroorzaken ‘weefselschade aan kieuwen bij vissen’. Leg uit wat een weefsel is.

c Bij welk orgaanstelsel horen de kieuwen?

d Medicijnresten hebben ook invloed op eencellige organismen zoals bacteriën en groene algen. Een onderzoeker bekijkt eencellige algen en bacteriën onder de microscoop. De algen hebben behalve de groene kleur nog een onderscheidend kenmerk. Welk kenmerk heeft een eencellige alg wel, maar een bacterie niet? ● celkern ● celmembraan ● celwand ● cytoplasma

1p

6

Teken

Uit: Examen GL/TL 2021-1

Teken behoren tot de spinachtigen. Ze zijn ongeveer 2 mm groot en zuigen bloed van zoogdieren. In de afbeelding zie je een schematische weergave van het lichaam van een teek.

1p

buikzijde

orgaan van Haller

zuigsnuit

stigma anus

rugzijde

zuigsnuit

orgaan van Haller schildje

a Teken hebben een speciaal zintuig voor het opsporen van koolstofdioxide: het orgaan van Haller. Aan de hoeveelheid koolstofdioxide in de lucht herkent een teek of er een zoogdier in zijn buurt is.

Leg uit waardoor de lucht in de buurt van zoogdieren meer koolstofdioxide bevat.

Alléén schapenteken kunnen Borrelia-bacteriën overbrengen. Deze bacteriën veroorzaken bij mensen de ziekte van Lyme. De bacteriën kunnen zich in het lichaam schuilhouden, bijvoorbeeld in de oogzenuw en in de grote hersenen. Daardoor kunnen ook nog jaren na een tekenbeet klachten ontstaan. Hieronder staat een deel van een determineertabel voor teken.

1 a heeft een schild............................................. ga naar 2 1 b heeft geen schild...........................................duiventeek

2 a schild heeft één kleur......................................ga naar 3 2 b schild heeft meerdere kleuren.....................dermacentor

3 a poten zijn gestreept........................................hyalomma

3 b poten zijn niet gestreept...................................ga naar 4

4 a poten zijn zwart...........................................schapenteek

4 b poten zijn anders gekleurd............................hondenteek

b Noem een orgaanstelsel waarin Borrelia-bacteriën zich volgens de informatie kunnen verschuilen.

c Elisabeth gaat met haar hond door het bos wandelen. Thuis ontdekt ze een teek op haar onderbeen. Ze bekijkt de teek met een loep. Ze ziet een volledig bruin schild en bruine poten.

Kan de teek van Elisabeth besmet zijn met Borrelia-bacteriën?

Leg je antwoord uit met behulp van de informatie.

d In de afbeelding hieronder zie je de levenscyclus van een teek. Het vrouwtje legt bevruchte eieren. Daarna sterft het vrouwtje. Uit de eieren komen larven met zes poten. De cellen van deze larven bevatten 28 chromosomen. Uit de larven ontwikkelen zich de nimfen. De nimfen groeien uit tot mannetjes of vrouwtjes die geslachtscellen produceren. Na de bevruchting begint de cyclus opnieuw.

vrouwtje

In de informatie over de levenscyclus worden enkele levenskenmerken van teken beschreven. Noem één zo’n levenskenmerk.

mannetje
eieren larve nimf

ORGANISMEN IN EEN ECOSYSTEEM

7 Een voedselweb

Uit: Examen GT 2023-1

Faizal maakt dit voedselweb met tien groepen organismen.

jonge patrijzen roofvogels kevers kleine spinnen grote spinnen bladluizen koolrupsen vliegen

boerenkoolplanten aardappelplanten

1p

2p

a Uit het voedselweb leidt Faizal een voedselketen af die uit vier schakels bestaat en waarin roofvogels voorkomen.

Schrijf deze voedselketen op.

1p

De biologiedocent doet drie beweringen over dit voedselweb. Deze beweringen staan in de tabel.

Kies voor elke bewering of die juist of onjuist is.

Elke voedselketen in het voedselweb begint met een consument. juist | onjuist

De bladluizen maken deel uit van vier voedselketens. juist | onjuist

In het voedselweb komen geen alleseters voor. juist | onjuist

b De biologiedocent bespreekt met Faizal hoe zijn voedselweb eruit zou zien als er geen boerenkoolplanten waren.

Uit hoeveel groepen organismen bestaat het voedselweb van Faizal als hij de boerenkoolplanten weglaat?

● uit 6 groepen organismen

● uit 7 groepen organismen

● uit 8 groepen organismen

● uit 9 groepen organismen

HINTS BIJ EINDEXAMENOPGAVEN

Levenskenmerken

Bij elke opgave hoort een hint. Online staat bij elke opgave een uitwerking In dit proefhoofstuk zijn nog niet alle hints en uitwerkingen toegevoegd.

• Leven in rottend hout: Harlekijnboktorren vliegen naar een omgevallen boom.

Illustratieverantwoording

© Shutterstock / Damsea 6

© TM / Shutterstock / Marjolein Luiken 8

© Getty Images/iStockphoto 8

© Shutterstock / Martin Janca 12

© TM 13, 16, 37, 44, 61, 62, 72, 75

© Shutterstock / Hortimages 13

© Shutterstock / Zenzeta 14

© Getty Images / iStockphoto 14

© Shutterstock / yoshi0511 14

© By Aniela Hoitink 15

© Shutterstock / sophiecat 15

© Marjolein Luiken 16, 24, 27, 59, 62

© Shutterstock / matimix 21

© Gemma Stekelenburg 22, 36, 37, 38, 39, 40, 43, 45, 54

© Shutterstock / Reinier Holster 22

© Shutterstock / Lebendkulturen.de 23

© Shutterstock / Balkonsky 25

© Shutterstock / VectorMine 25

© Shutterstock / Ekky Ilham 25, 34

© Shutterstock / Stephan Morris 26

© Shutterstock / vectorfusionart 26

© Shutterstock / Independent birds 32

© Shutterstock / Choksawatdikorn 33

© Shutterstock / Designua 35

© Shutterstock 37

© Shutterstock / HAOS 38

© Shutterstock / Jacob Lund 44

© Shutterstock / first vector trend 46

© Shutterstock / Black_Kira 47

© Shutterstock / Glasscage 47

© Shutterstock / design36 48

© Shutterstock / Monet_3k 50

© Shutterstock 53

© Shutterstock / Marius Dobilas 55

© Shutterstock / Diego Grandi 56

© Shutterstock / ejmcaskill 57

© Shutterstock / Jason Mintzer 57

© Shutterstock / Arunee Rodloy 57

© Shutterstock / Crevis 58

© Shutterstock / Vera Larina 58

© Shutterstock / Salmons | © Shutterstock / Independent birds 59

© Shutterstock / Jim Cumming | © Shutterstock / Anna_Bondarenko 60

© Shutterstock / WildlifeWorld 60

© Shutterstock / Shy Radar 61

© Shutterstock / Anton Kozyrev 63

© Shutterstock / Gema Alvarez Fernandez 65

© Shutterstock / Spiks 66

© Shutterstock / Marijs Jan 67

© Shutterstock / smereka 68

© TM / Shutterstock 68, 69

© Rogier Trompert 70

© Shutterstock / Bonnie Fink 70

© ANP / Mary Evans Picture Library Ltd. 7

Vi·vo - ik leef; levend

Bij biologie leer je over alles wat leeft. Over hoe planten, dieren en mensen in elkaar zitten én hoe zij met elkaar samenleven. Ook jij leeft. Dus biologie gaat ook over jou. Met Vivo kom je alles te weten over het leven in jou en om jou heen.

De biologie van je leven

Wil je meer zien van Vivo voor vmbo bovenbouw?

En als eerste het complete boek 3-gt ontvangen? Maak een afspraak met je accountmanager en ontvang gratis een Vivo-beoordelingspakket, inclusief Examenbundel.

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.