Op niveau onderbouw leerjaar 2 havo vwo inkijkexemplaar

Page 1

WWW.OPNIVEAU-ONLINE.NL

onderbouw | havo/vwo

Jacqueline Buhler Evelien Otte Geertje Plug Erica Renckens Marjan van Verseveld

de methode is zowel lineair (per blok) als modulair (per vaardigheid) te doorlopen; alle toetsen en opgaven zijn gelabeld volgens de principes van OBIT en RTTI; de leesspecialist: Op niveau besteedt veel aandacht aan lezen, o.a. door de leesapp en de samenwerking met de Jonge Jury; bij elke paragraaf een overzicht van leerdoelen met Meijerink-niveau;

onderbouw | havo/vwo Leeropdrachtenboek

Op niveau onderbouw 2e editie: dĂŠ lesmethode voor Nederlands in het voortgezet onderwijs

leeropdrachtenboek

na elk blok een projectopdracht waarbij je toepast wat je in het blok hebt geleerd; uitgebreid digitaal lesmateriaal op www.opniveau-online.nl.

2

NEDERLANDS

WT Omslag ONO2 2hv.indd 1

2 5/01/16 11:06


Nederlands Leeropdrachtenboek Jacqueline Buhler Evelien Otte Geertje Plug Erica Renckens Marjan van Verseveld ďťż Met medewerking van: Diana Jansen Jan de Waard

Op niveau onderbouw 2e editie Leerjaar 2 havo/vwo

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 1

5/01/16 10:23


Vormgeving

Methodeoverzicht

Omslag en blokopeningen:

Op niveau onderbouw 2e editie is op de volgende manier opgebouwd:

Sproud, Sanneke Prins Binnenwerk: DATBureau,

leerjaar 4 4b

4k

4gt

Amsterdam

leerjaar 3 3b

3k

3gt

3h

3v

leerjaar 2 2bk

2(k)gt

2(t)h

2hv

2v

leerjaar 1 1bk

1kgt

1th

1hv

1v

Opmaak Imago Mediabuilders, Amersfoort

De methode is voor de leerling op drie manieren te gebruiken: boek

Bureauredactie

leerling boek

Bureau Sproet, Arnhem

docent

mix

digitaal

boek + startlicentie

totaallicentie

boek + startlicentie boek + startlicentie of totaallicentie totaallicentie

Dyslexie In de opmaak hebben we zo veel mogelijk rekening gehouden met dyslectische leerlingen.

Over ThiemeMeulenhoff ThiemeMeulenhoff ontwikkelt zich van educatieve uitgeverij tot een learning design company. We brengen content, leerontwerp en technologie samen. Met onze groeiende expertise, ervaring en leeroplossingen zijn we een partner voor scholen bij het vernieuwen en verbeteren van onderwijs. Zo kunnen we samen beter recht doen aan de verschillen tussen lerenden en scholen en ervoor zorgen dat leren steeds persoonlijker, effectiever en efficiënter wordt. Samen leren vernieuwen. www.thiememeulenhoff.nl ISBN 978 90 06 92160 1 Tweede druk, eerste oplage, 2016 © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2016 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl. De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd. Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 2

5/01/16 10:23


Inhoud

Introductie

4

Leerstofoverzicht

6

Blok 1

8

Blok 2

60

Blok 3

110

Blok 4

159

Blok 5

211

Blok 6

256

Register

295

Afspraken en regels Schrijven

297

Leesplan

298

Rubrics Schrijven

299

Rubrics Spreken

302

Rubrics Gesprekken

305

Verantwoording

307

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 3

5/01/16 10:23


Introductie

Over Op niveau onderbouw 2e editie Fictie

Deze paragraaf gaat over jeugdboeken, gedichten en schrijvers, waarbij je lees- en discussievragen beantwoordt.

Grammatica

Je leert hoe de taal is opgebouwd en hoe je zinnen moet ontleden.

Spelling

Je oefent het foutloos leren schrijven van werkwoordsvormen en andere woorden.

Over taal

Je vergroot je woordenschat en je komt te weten hoe taal in het dagelijks leven wordt gebruikt.

Lezen

Je leert hoe teksten in elkaar zitten, zodat je ze beter kunt begrijpen.

Schrijven

Je leert hoe je goede teksten kunt schrijven.

Spreken, kijken en luisteren

Je leert beter spreken, kijken en luisteren.

Projectopdracht

Een opdracht waarbij je toepast wat je in het blok hebt geleerd.

Twee routes Je kunt de opdrachten op twee manieren doorwerken: Per blok (lineair) of per vaardigheid (modulair). Lineair

Modulair

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 4

5/01/16 10:23


Introductie

Methodesite Op de website www.opniveau-online.nl staat aanvullend materiaal: startlicentie

totaallicentie

leerling formulieren kijk- en luisterfragmenten woordenlijsten en begrippen werkwijzer grammatica en grammaticaanimaties werkwijzer werkwoordspelling bijspijkeropdrachten bij de lesstof leesapp opstroommodule alle onderdelen van de leerlingstartlicentie lesstof (theorie en opdrachten)

docent alle zwarte onderdelen van de leerlingstartlicentie docentenhandleiding antwoorden lesbrieven Jonge Jury lesbrieven Alles over taal – actueel

alle onderdelen van de startlicentie alle onderdelen van de leerlingtotaallicentie toetsen Schooltas (pdf van leeropdrachtenboek) lesbrieven Alles over taal – archief

Leesapp In de leesapp van Op niveau staan diverse leestips voor jeugdboeken. Je kunt onder andere zoeken op leeftijd, genre en moeilijkheidsgraad. Opstroommodule Als je volgend jaar naar een hoger niveau gaat, kun je je kennis bijspijkeren met de opstroommodule. Lesbrieven Jonge Jury Elk jaar komen er nieuwe lesbrieven van Jonge Jury over de nieuwste boeken. Lesbrieven Alles over taal Vijf keer per jaar komen er nieuwe lesbrieven van Alles over taal. Deze lesbrieven bieden inspirerend, aanvullend en actueel lesmateriaal. Verwijzingen Voor deze opdracht heb je (een computer met toegang tot) internet nodig.

Bij deze opdracht hoort een formulier dat je kunt vinden op www.opniveau-online.nl.

Deze opdracht kun je bewaren in je fictiedossier.

Voor deze opdracht heb je een beoordelingsmodel of de rubrics nodig. De rubrics staan achter in het boek en op de website, beoordelingsmodellen staan alleen op de website. Bij deze opdracht hoort een kijk- of luisterfragment dat je kunt vinden op de website.

Deze opdracht is een plusopdracht. 1F

2F

2F Een verwijzing naar het referentiekader taal (1F - Op weg naar 2F – 2F).

O B I T Een verwijzing naar OBIT. R T T I Een verwijzing naar RTTI. Alle opdrachten en toetsen van Op niveau onderbouw 2e editie zijn gelabeld volgens de methodieken OBIT en de RTTI. Deze labeling staat in het grijs (OBIT) en blauw (RTTI) voor de opdracht.

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 5

5/01/16 10:23


Leerstofoverzicht

2 havo/vwo

blok 1

blok 2

blok 3

1 Fictie

Verhaal • Kevin Brooks (Bunkerdagboek) • leesvoorkeur • realistisch en niet-realistisch verhaal • opbouwschema voor verhalen

Verhaal • Marco Kunst (Kroonsz) • uitbreiding genres: detective, thriller, ontwikkelingsverhaal, sciencefiction, fantasy, dystopie • beeldspraak • leeservaring beschrijven met beoordelingswoorden en argumenten Gedicht • kenmerken van gedichten • uitbreiding bijzonder taalgebruik: ironie, sarcasme

Verhaal • Monique Samuel (Dansen tussen golven traangas) • hoofdpersoon: opdracht, probleem of doel • hoofdpersoon, bijfiguur, helper, tegenstander • personages beschrijven • uitbreiding vertelperspectief: alwetende verteller, wisselend perspectief, meerdere verhaallijnen

2 Grammatica

Zinsontleding • herhaling onderwerp (ond), werkwoordelijk gezegde (wwg), lijdend voorwerp (lv), meewerkend voorwerp (mv), bijwoordelijke bepaling (bwb) • bijvoeglijke bepaling (bvb) • verschil tussen bvb en bwb Woordsoortbenoeming • herhaling werkwoordsvormen • herhaling zelfstandig naamwoord (znw), lidwoord (lw), bijvoeglijk naamwoord (bnw), voorzetsel (vz) • persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw) • bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw) • wederkerend voornaamwoord • wederkerig voornaamwoord

Zinsontleding • bijstelling • verschil tussen bijvoeglijke bepaling en bijstelling Woordsoortbenoeming • vragend voornaamwoord • aanwijzend voornaamwoord • betrekkelijk voornaamwoord • onbepaald voornaamwoord

Zinsontleding • voorzetselvoorwerp (vzv) Woordsoortbenoeming • koppelwerkwoord (kww)

3 Spelling

• herhaling spelling persoonsvorm tegenwoordige tijd • herhaling spelling persoonsvorm verleden tijd, klankvast en klankveranderend • herhaling spelling voltooid deelwoord • werkwoord gebiedende wijs • dictee: werkwoordspelling, moeilijke woorden 1hv, ij-klank, u/oe-klank, m/n-klank, gebiedende wijs

• zinnen met twee onderwerpen en twee gezegdes • meervoud van zelfstandige • werkwoorden uit het Engels naamwoorden (alle vormen) • schrijfwijze stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden • meervouds-n bij zelfstandig gebruikte • uitbreiding hoofdletters en kleine letters verwijzing • dictee: werkwoordspelling, moeilijke woorden 1hv, • dictee: werkwoordspelling, moeilijke stoffelijk bijvoeglijk naamwoord, hoofdletter/kleine woorden 1hv, meervoudsvormen, p-/ letter pp- woorden, r-/rr- woorden

4 Over taal

Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit de media • homoniemen en homofonen Taalbeschouwing • figuurlijk taalgebruik • verkeerd gebruikte uitdrukkingen

Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit de media Taalbeschouwing • voorvoegsels en achtervoegsels

Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit de media • tweelingwoorden (kennen-kunnen/ liggen-leggen) • tweelingfouten (als/dan, doordat/omdat) Taalbeschouwing • opvulwoorden • Standaardnederlands, dialect, jongerentaal

5 Lezen

• herhaling tekstdoelen en tekstsoorten • tekstsoorten onderscheiden • herhaling structuur: titel, onderwerp, deelonderwerp, alinea, tussenkopje • figuurlijk taalgebruik • teksten vergelijken • informatieve waarde beoordelen

• instructie • infographic • tekst en beeld vergelijken • bedoeling van de schrijver • uitbreiding kernzin • hoofd- en bijzaken • samenvatten

• uiteenzettende tekst • doel inleiding, middenstuk, slot • uitbreiding kernzin • zins- en alineaverbanden • signaalwoorden • verwijswoorden • samenvatten • bruikbaarheid tekst voor werkstuk bepalen

6 Schrijven

• herhaling inleiding, slot, deelonderwerp, hoofdonderwerp, titel, tussenkopjes, objectieve en subjectieve taal • informatie verzamelen en ordenen • schrijfplan • nieuwsbericht schrijven • achtergrondartikel schrijven • taalverzorging: – verwijswoorden – hoofdletters en leestekens (punt, uitroepteken, vraagteken) – onderscheid maken tussen objectief en subjectief taalgebruik

• informatie verzamelen en ordenen • schrijfplan • instructie schrijven • handleiding schrijven • formulier invullen • tekst aanpassen aan publiek • taalverzorging: – verwijswoorden – goed opgebouwde en begrijpelijke zinnen – formele en informele taal

• schrijfplan • hoofd- en bijzaken • alineaopbouw • aantekeningen maken • verslag schrijven • taalverzorging: – verwijswoorden – voegwoorden – signaalwoorden – aanhalingstekens

7 Spreken, kijken en luisteren

Luisteren • herhaling tekstsoorten, tekstdoelen, publiek, luistermanieren, onderwerp, hoofdgedachte • fragmenten vergelijken • informatieve waarde beoordelen Spreken • nieuwsbericht presenteren • presentatie aanpassen aan publiek

Luisteren • hoofd- en bijzaken onderscheiden • fragmenten vergelijken • bruikbaarheid fragment voor presentatie bepalen • mening geven over een fragment • fragment samenvatten Spreken • informatieve presentatie • spreekplan • samenvatten

8 Project

• nieuwsbericht en verhaal schrijven over iemand in een benarde situatie Fictie, Grammatica, Over taal, Schrijven

• grappige tekst schrijven en presenteren Fictie, Schrijven, SKL

Luisteren • verbale en non-verbale communicatie • gesloten vragen, open vragen • doorvragen • relevantie en betrouwbaarheid uitspraken Gesprekken • vraaggesprek en interview • open vragen, gesloten vragen en doorvragen gebruiken • opbouwende kritiek geven • verslag schrijven van een interview Over taal, Lezen, Schrijven, SKL

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 6

5/01/16 10:23


olven

etende

omdat)

Leerstofoverzicht

blok 4

blok 5

blok 6

Verhaal • Daniëlle Bakhuis (Zes seconden) • spanning in een verhaal • ruimte in een verhaal • sfeer in een verhaal Gedicht • eindrijm: gepaard rijm, gekruist rijm, omarmend rijm • binnenrijm, klinkerrijm, medeklinkerrijm • rijmloos gedicht

Verhaal • Paul Dowswell (Kameraad) • tijd in een verhaal: vertelde tijd, chronologisch, niet-chronologisch, flashback, terugverwijzing, vooruitwijzing • soorten begin en einde van een verhaal

Verhaal • Edward van de Vendel (Oliver) • thema van een verhaal • moraal van een verhaal • herhaling Gedicht • verbanden tussen strofen • herhaling

Zinsontleding • naamwoordelijk gezegde • voorzetselvoorwerp in een zin met naamwoordelijk gezegde Woordsoortbenoeming • telwoord • voegwoord: neven- en onderschikkend voegwoord

Zinsontleding • enkelvoudige en samengestelde zinnen • hoofdzin en bijzin Woordsoortbenoeming • bijwoord

• herhaling

• tussenletter(s) in samenstellingen (-s en -e(n)) • apostrof • weglatingsstreepje • afbreekteken • dictee: werkwoordspelling, Engelse werkwoorden, tussenletters in samenstellingen (-s en -e(n)), apostrof, weglatingsstreepje, afbreekteken, moeilijke woorden 1hv

• directe rede • komma • dictee: werkwoordspelling, Engelse werkwoorden, directe rede, komma, weglatingsstreepje, meervoud, bijvoeglijk naamwoord, verkleinwoord, moeilijke woorden 1hv

• herhaling • spelambigue woorden • dictee: herhaling blok 1 t/m 5

Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit de media Taalbeschouwing • samenstellingen • taal en emotie, gevoelswaarde

Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit de media Taalbeschouwing • moedertaal en vreemde taal • taalverwerving

Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit de media Taalbeschouwing • taalverandering • leenwoorden • jongerentaal, chattaal, Twittertaal

• informerende en uiteenzettende tekst • manieren van inleiden en afsluiten • zins- en alineaverbanden • verbindingsmanieren (signaalwoorden, herhaling, overgangszinnen, aankondigende zinnen) • signaalwoorden • samenvatten

• overtuigende tekst • feit-mening • objectieve teksten - subjectieve teksten • mening geven • tegenargument • argumenten beoordelen • zins- en alineaverbanden • signaalwoorden

• herhaling

• tekst bij infographic schrijven • betrouwbare bronnen onderscheiden • hoofd- en bijzaken • alineaopbouw • signaalwoorden en verbindingsmanieren • uiteenzettende tekst schrijven • taalverzorging: – verwijswoorden – voegwoorden – signaalwoorden – aanhalingstekens

• zakelijke e-mail • betogende tekst: ingezonden reactie • tussenkopjes • argumenteren • passende inleiding en slot • signaalwoorden en verbindingsmanieren • taalverzorging: – verwijswoorden – voegwoorden – signaalwoorden – aanhalingstekens

• herhaling

Luisteren • signaalwoorden • fragment beoordelen • relatie beeld en gesproken tekst Spreken • uiteenzetting • beeldgebruik bij presenteren • publiek motiveren

Luisteren • gevoelswaarde woorden • signaalwoorden • het vervolg van een fragment voorspellen • conclusie trekken • advies formuleren Gesprekken • groepsgesprek • communicatievaardigheden • interactievaardigheden • conflict oplossen

• herhaling

• tekst lezen en presenteren over wachten Lezen, SKL

• ontdek de kracht van leestekens Fictie, Spelling, Lezen, Schrijven

• vlog maken en presenteren over het vak Nederlands Fictie, Spelling, Over taal, Schrijven, SKL

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 7

5/01/16 10:23


Blok Fictie 1.1 1.2

1.6 1.7

1.16

46

Voorbereiding op het schrijven. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46 Tekstvorm: nieuwsbericht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48 Taalverzorging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50 Tekstvorm: achtergrondartikel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50 Spreken, kijken en luisteren

1.21 1.22

37

Tekstdoel, tekstsoort, inleiding, middenstuk, slot, alinea, onderwerp – Herhaling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37 Publiek en teksten vergelijken. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40 Schrijven

1.17 1.18 1.19 1.20

32

Woordenschat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32 Taalbeschouwing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34 Lezen

1.15

27

Vormen van een werkwoord – Herhaling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27 Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd – Herhaling. . . . . . . . 28 Persoonsvorm in de verleden tijd – Herhaling . . . . . . . . . . . . . . 29 Voltooid deelwoord – Herhaling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29 Gebiedende wijs . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30 Over taal

1.13 1.14

19

Zinsontleding, werkwoordsvormen, bouwplan – Herhaling 19 Zinsontleding – Bijvoeglijke bepaling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20 Zinsontleding – Verschil tussen bijvoeglijke en bijwoordelijke bepaling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22 Woordsoortbenoeming – Herhaling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22 Woordsoortbenoeming – Bezittelijk voornaamwoord, wederkerend en wederkerig voornaamwoord . . . . . . . . . . . . . . 23 Spelling

1.8 1.9 1.10 1.11 1.12

9

Lekker lezen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9 Over lezen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16 Grammatica

1.3 1.4 1.5

1

53

Kijken en luisteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53 Spreken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56 Projectopdracht

59

8

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 8

5/01/16 10:23


1

Fictie

Aan het einde van deze paragraaf: • kun je je eigen leesvoorkeur beschrijven en die van iemand anders; • kun je fictieteksten plaatsen op de realismelijn; • herken je de onderdelen van het opbouwschema voor verhalen.

2F

1.1 Lekker lezen Woon jij hier? Linus is een paar dagen geleden overvallen en meegenomen door een man die deed alsof hij blind was en hulp nodig had. Sindsdien zit Linus opgesloten in een ondergrondse ruimte zonder ramen of deuren.

5

10

15

20

25

30

08.15 u. Dag nummer drie. Sinds zaterdag heb ik niets gegeten. Ik sterf van de honger. Waarom geeft hij me geen eten? Wat mankeert hij? Waarom laat hij zich niet zien? Waarom bedreigt hij me niet, wordt hij niet agressief, zegt hij niet dat ik mijn kop moet houden, doen wat me gezegd wordt, dat me dan niks overkomt … waarom doet hij niks? Geeft niet wat. Waarom ben ik hier nog? Waar is pap? Ik begin te denken dat hij geweigerd heeft het losgeld te betalen. Dat zou echt iets voor hem zijn. Ik zie hem gewoon denken dat het allemaal een grap is, of in scène gezet. Dat ik mezelf ontvoerd heb. Ja, natuurlijk. Verward rijkeluiszoontje met redelijk beroemde vader, wanhopig vragend om aandacht, organiseert zijn eigen ontvoering om zijn vader een hak te zetten. Shit. Ik heb zo’n vreselijke honger. In het nachtkastje ligt een bijbel. Gisteravond verveelde ik me zo dat ik ernaar greep en hem begon door te bladeren. Toen besefte ik dat ik me ook weer niet zo verveelde en legde hem terug in de la. Elke kamer heeft er een. Ik heb het gecontroleerd. Bijbel in de bovenste la, leeg notitieblok met pen in de middelste. Dit notitieblok, deze pen. De lades hebben sloten en boven op ieder kastje ligt een sleuteltje. Zes sleutels, zes notitieblokken, zes pennen, zes kamers, zes borden … Zes? Nee, ik ben er nog niet uit. De notitieblokken zijn van goede kwaliteit – zwartleren omslagen, mooi wit papier. Lege bladen. Heel veel lege bladen. Ik weet niet waarom, maar dat zit me niet lekker. De pen is een uni-ball eye, micro zwart. Waterproof/kleurecht. Gemaakt door Mitsubishi Pencil Co. Ltd. Voor het geval het je interesseert.

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 9

9

5/01/16 10:23


Fictie

1

Het is nu kwart voor negen. Sinds drie kwartier is het licht aan.

35

Gisteravond heb ik me een tijdje beziggehouden met het aanscherpen van de gebroken plastic vork. Met alleen mijn vingernagels en mijn tanden vind ik dat ik het er aardig heb afgebracht. Het ziet er niet uit en ik geloof niet dat ik er iemand mee om kan brengen, maar het is scherp genoeg om wat schade aan te richten. Als ik het goed heb, komt de lift over vijf minuten naar beneden. Hij kwam ook. Maar deze keer was hij niet leeg. Er zat een meisje in.

40

45

50

55

60

65

70

75

Toen ik haar zag, kreeg ik het vanbinnen ijskoud en schoot mijn verstand op nul. Ik kon niet bewegen, niet denken, niet praten, ik kon helemaal niets. Het was te veel om te verwerken. Ze zat in de rolstoel, dezelfde waarin ik was gearriveerd, een beetje naar één kant gezakt met haar ogen dicht en haar mond halfopen. Haar haar zat helemaal in de war en aan elkaar geklit, haar kleren waren verkreukeld en onder het stof. Haar wangen onder de tranen. (…) Na zo’n tien lange seconden bewoog haar hoofd, hapte ze licht naar adem en fladderden haar ogen open. Ik dwong mezelf te bewegen, snelde naar de lift en reed haar de gang op. Ze heet Jenny Lane. Ze is negen jaar. Ze was vanmorgen onderweg naar school toen een agent haar op straat staande hield en vertelde dat haar moeder een ongeluk had gehad. ‘Hoe wist je dat hij van de politie was?’ vroeg ik. ‘Hij had een uniform en een pet. Hij liet me zijn politiepenning zien. Hij zei dat hij me naar het ziekenhuis zou brengen.’ Toen begon ze weer te huilen. Ze was er vreselijk aan toe. Een en al tranen, verschrikte ogen en trillend als een blad. Ze had een klein schaafwondje op haar lip, een snee en blauwe plekken op haar knie. Maar het ergste was dat ze heel snel ademde. Korte, scherpe, naar lucht snakkende ademstootjes. Het was beangstigend. Ik voelde me compleet hulpeloos. Ik weet niet wat je moet doen met meisjes die in shock zijn. Dat soort dingen weet ik niet. Nadat ik haar uit de lift had gehaald, nam ik haar mee naar de badkamer en wachtte buiten terwijl ze zich opfriste. Toen gaf ik haar een beker water, nam haar mee terug naar mijn kamer en probeerde haar op haar gemak te stellen. Meer kon ik niet doen. Haar kalmeren. Haar troosten. Tegen haar praten. Tegen haar glimlachen. Haar vragen of het goed met haar ging. ‘Alles in orde met jou?’ Ze snoof en knikte. ‘Heb je ergens pijn?’ Ze schudde haar hoofd. ‘Mijn buik voelt raar.’ ‘Heeft hij een doek over je mond gedaan?’ Ze knikte weer. ‘Wat is er met je knie?’ ‘Die heb ik gestoten. Het is niks.’ ‘Heeft hij …?’ ‘Wat?’ ‘Heeft hij …?’ Ik kuchte om mijn verlegenheid te verbergen. ‘Heeft hij aan je gezeten of zoiets?’

10

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 10

5/01/16 10:23


1

80

85

90

95

100

105

110

115

120

Fictie

‘Nee.’ Ze veegde haar neus af. ‘Waar is hij?’ ‘Weet ik niet. Ergens boven.’ ‘Wat is daar?’ ‘Weet ik niet.’ ‘Wie is hij?’ ‘Weet ik niet.’ ‘Hoe heet hij?’ ‘Weet ik niet.’ ‘Komt hij hierbeneden?’ ‘Ik geloof het niet.’ Ze keek om zich heen. ‘Wat is dit voor plek? Woon jij hier?’ ‘Nee, de man heeft me hiernaartoe gebracht.’ ‘Waarom?’ ‘Weet ik niet.’ Weet ik niet, weet ik niet, weet ik niet … waarschijnlijk niet de meest geruststellende antwoorden, maar in elk geval huilde ze niet meer. Haar ademhaling ging ook beter. (…) ‘Hoe heet jij?’ vroeg ze. ‘Linus.’ ‘Hoe?’ ‘Linus’, zei ik nog een keer, zoals meestal. ‘Lainus.’ ‘Wat een rare naam.’ Ik lachte. ‘Ja, weet ik.’ ‘Is er iets te eten, Lainus?’ ‘Op dit moment niet.’ Ik keek naar haar gympen. Redelijk nieuw maar goedkoop. Opgeplakte strepen en rafelige veters. ‘Wat doen je vader en moeder, Jenny?’ ‘Waarom?’ ‘Nergens om. Ik vroeg het me gewoon af.’ Ze trok aan een paar klitten in haar haar. ‘Pap werkt bij het tuincentrum. Hij vindt het daar niet zo leuk.’ ‘En je moeder?’ Ze haalde haar schouders op. ‘Die is mijn moeder.’ ‘Heeft ze een baan?’ Ze schudde haar hoofd. ‘Nee.’ ‘Dus jullie zijn niet rijk?’ Ze trok een rimpel in haar voorhoofd. ‘Rijk?’ ‘Laat maar. Hier.’ Ik gaf haar mijn jack met capuchon. Het was niet koud in de kamer, maar ze begon weer te bibberen en ze zag erg bleek. ‘Doe dit aan, dan blijf je warm.’ Dus geen ontvoering. In elk geval niet voor geld. Veel losgeld zal hij niet krijgen van een vent die bij een tuincentrum werkt. En trouwens, als hij weet wie ik ben, waarom dan nog iemand anders ontvoeren? Ik bedoel, je gaat toch geen bank beroven en op weg naar buiten een kauwgumautomaat kraken? Tenzij je een mafkees bent. Dat heeft geen zin. Geen reden. Geen ontvoering. Wat betekent … Ja? Dat ik hier weg moet zien te komen.

11

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 11

5/01/16 10:23


Fictie

125

130

135

140

145

150

155

160

165

1

Wij moeten hier weg zien te komen. Het punt is dat ik niet snap hoe. Alles is massief beton. De muren, de vloer, het plafond. De enige uitgang is de lift. Maar dat is hopeloos. Als hij naar beneden komt, blijft de deur openstaan. Als hij naar boven gaat, gaat de deur dicht. De deur is van staal. Heel dik staal. De lift zelf lijkt onverwoestbaar. En zelfs al zou ik door de deur heen kunnen komen als de lift boven is, wat dan? Ik weet niet wat daar achter is. Niet hoe hoog de liftschacht is. Misschien wel dertig meter puur beton voor zover ik weet. Trouwens, hij houdt ons in de gaten. Vanmiddag, toen Jenny sliep, heb ik weer eens rondgekeken. Goed gekeken. Rondgelopen, dit gecontroleerd, dat gecontroleerd, rondgesnuffeld, tegen muren geschopt, op de vloer gestampt. Het is hopeloos. Of je uit een verzegelde doos probeert te ontsnappen. Na een poos ging ik aan de eettafel zitten en keek naar het plafond. Onwillekeurig moest ik aan hem daarboven denken. Wat doet hij? Zit hij, staat hij, loopt hij rond? Lacht hij? Grinnikt hij? Peutert hij in zijn neus? Wat doet hij? Wie is hij? Wat? Wie? Waarom? Wie ben je? Wat wil je? Wat is je kick? Wat is je ding? En op dat moment, precies toen al die vragen in mijn hoofd rondspookten, besefte ik ineens waar ik naar keek. Naar een rond roostertje in het plafond, recht boven de eettafel. Ik had er al een tijdje naar zitten kijken, maar het was niet tot me doorgedrongen. Een rond roostertje, met een diameter van zo’n tien centimeter, van wit plaatgaas, de onderkant gelijk met het plafond. Ik tuurde er aandachtig naar om zeker te weten dat ik het me niet verbeeldde en toen ik om me heen keek, zag ik er meer. Een, twee, drie, vier. Vier stuks op gelijke afstand van elkaar over de hele lengte van de gang. Ik stond op en controleerde de andere kamers. Ze zitten overal. Een in de lift, een in de keuken, een in de badkamer, een in elke kamer. Ik liep terug en klom op tafel om beter te kijken. Elk rooster is een volmaakte in tweeÍn verdeelde cirkel. Uit de ene helft komt een zwakke stroom min of meer warme lucht en de andere helft zuigt eenzelfde zwakke stroom lucht naar binnen. Ventilatie, vermoed ik. Verwarming. Maar dat is niet alles. Aan beide kanten van het plaatgaas zit een gaatje. In elk daarvan zit een klein bugachtig dingetje. Het een is een plat zilveren schijfje zo groot als vijf cent, het andere lijkt op een witte kraal met een glazen oogje aan het eind. Zoiets: Microfoon. Camera. Shit.

12

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 12

5/01/16 10:23


1

170

175

180

185

190

195

200

205

210

Fictie

Ik heb geprobeerd ze eruit te trekken. Ik heb mijn vingers in het rooster gewurmd en geprobeerd ze los te trekken, maar ik kreeg geen houvast. De apparaatjes zitten muurvast en het rooster is te stevig om te kunnen breken. Ik heb eraan gepulkt, het bestudeerd, er met de vlakke hand op geslagen. En nog eens. Ertegen gestompt. Er hard tegen gestompt. Maar het enige wat dat opleverde, was dat ik het vel van mijn knokkels schaafde. En toen ging ik over de rooie. Er knapte iets in me en ik begon als een idioot tegen het rooster tekeer te gaan en te schreeuwen. ‘Jij KLOOTZAK! Wat wil je nou? Waarom laat je je klootzakkengezicht niet zien, hè? Waarom doe je niks? WAT WIL JE NOU!’ Hij gaf geen antwoord. (…) Eerder op de avond, toen ik de rolstoel terug in de lift zette, vroeg Jenny waar dat plexiglas ding op de muur voor was. Ze noemde het een bakje. ‘Waar is dat bakje voor, Linus?’ ‘Weet ik niet.’ Ze bestudeerde het een tijdje en richtte toen haar aandacht op dat in de gang. Ze keek nadenkend. Heldere, bruine ogen, een typisch mondje. ‘Waarom vragen we niet om wat eten?’ vroeg ze. ‘Sturen we hem geen briefje?’ ‘Hij weet dat we honger hebben’, zei ik. Ze stak haar hand uit en pakte een vel papier uit de houder. ‘Misschien wil hij dat we erom vragen. Die mensen bestaan. Ze geven je nooit wat als je er niet om vraagt.’ Ik keek haar aan. Ze greep de pen van de muur, hurkte toen op de vloer, legde het vel papier voor zich en zat klaar om te schrijven. ‘Wat zal ik vragen?’ zei ze. Ik moest onwillekeurig lachen. ‘Vraag of hij ons laat gaan.’ Laat ons alsjeblieft gaan, schreef ze. ‘Wat nog meer?’ ‘Vraag wat hij wil.’ Wat wilt u, schreef ze. ‘Vergeet het vraagteken niet.’ Ze zette er een vraagteken bij en schreef vervolgens: Geef ons alstublieft wat eten. Brood. Kaas. Appels. Chips. Chokela. Melk. En wat thee. ‘Drink je graag thee?’ vroeg ik. ‘Uhuh.’ Zeep. Handoken. Tandborstels en tandpasta, schreef ze. ‘Je schrijft goed’, zei ik. Ze wierp me een blik toe. ‘Ik ben geen baby.’ ‘Sorry.’ Ze knikte. ‘Nog wat?’ ‘Dit lijkt me wel voldoende.’ Dank u wel, schreef ze. Toen stond ze op, deed het vel papier in de folderhouder in de lift en klemde de pen terug aan de muur. Uit: Kevin Brooks, Bunkerdagboek.

13

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 13

5/01/16 10:23


Fictie

1

Lees- en discussievragen  Opdracht 1  T2

B

T1

I

T2

I

B

T2

I

I

T

1 In het begin van Woon jij hier? denkt Linus dat hij waarschijnlijk ontvoerd is. Hij bedenkt hoe zijn vader kan hebben gereageerd op zijn ontvoering. a Zijn vader zou kunnen denken dat Linus de ontvoering zelf in scène heeft gezet. Wat betekent iets in scène zetten? b Linus zou dat gedaan hebben om zijn vader een hak te zetten. Wat betekent die uitdrukking? 2 Wat kun je uit regel 1 t/m 16 opmaken over de relatie tussen Linus en zijn vader? Laat met gegevens uit de tekst zien hoe je tot je antwoord komt. 3 Wat weet je nog meer over Linus? Gebruik gegevens uit het verhaal om hem in ongeveer vijf zinnen te beschrijven. 4 Vat het verhaal samen door acht tot tien belangrijke gebeurtenissen onder elkaar te zetten in de volgorde waarin ze gebeurd zijn, met de dag en zo mogelijk het tijdstip erbij. 5 Spreekt dit verhaal jou aan? Leg met drie redenen uit waarom je het vervolg op dit verhaal wel of niet zou willen lezen. 6 Schrijf naar aanleiding van dit verhaal een korte tekst die non-fictie is. De tekst heeft ongeveer zes zinnen.  Opdracht 2

T2

I

I

1 Wat heeft jou in dit verhaal verbaasd? Hoe komt dat? 2 Als jij in dezelfde situatie zou zitten als Linus, en je vond een bijbel, wat zou je daar dan mee doen? 3 Probeer je voor te stellen dat jij opgesloten zit in een ondergrondse ruimte zonder deuren of ramen. Het is twaalf uur ’s avonds. Het licht gaat uit en het is aardedonker. a Hoe zou jij je voelen en hoe zou je reageren? b Speel kort een scène waarin je ijzig kalm blijft in deze situatie. c Speel kort een scène waarin je compleet in paniek raakt. 4 Bespreek hoe jij denkt dat dit verhaal verder zal gaan. Wat is het waarschijnlijke scenario? Heb je het boek Bunkerdagboek gelezen, luister dan alleen naar de discussie.

Leestips Andere boeken over personages in benarde situaties:

Kijk de leook op esap p

14

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 14

5/01/16 10:23


1

Fictie

Ik – Margaretha van Andel Daniël kreeg als vijftienjarige een auto-ongeluk nadat hij de autosleutels van zijn vader had gepakt. Daardoor zit hij nu al drie jaar in een rolstoel. Wat zou er gebeurd zijn als hij een andere beslissing had genomen? Als hij hoort over een experiment met parallelle werelden, krijgt hij de kans om dat te ontdekken. Stiefkind – Selma Noort Virginia filmt in de trein hoe een paar hooligans een conducteur mishandelen. Ze wil het filmpje aan de politie laten zien. Maar eenmaal thuis verandert ze van gedachten, als ze ontdekt wie de daders zijn. De kick – Helen Vreeswijk Vijf vrienden hebben een nogal saai leven. Geïnspireerd door een actiefilm gaan ze op zoek naar spanning. Om beurten kiezen ze een slachtoffer voor een ‘wraakactie’. Ze gaan steeds verder, tot het gruwelijk misgaat. 15 dagen zonder hoofd – Dave Cousins Laurence heeft een moeilijk leven. Zijn moeder is verslaafd aan alcohol en laat de zorg voor de zesjarige Jay over aan Laurence. Hij hoopt met een radioquiz een zonvakantie te winnen voor zijn moeder, zodat zij weer gelukkig zal worden. Maar dan blijft ze op een dag wel heel lang weg van huis …

Over Kevin Brooks Kevin Brooks is een succesvolle Britse auteur die al een heel aantal boeken voor jongeren op zijn naam heeft staan. Hij schrijft spannende, rauwe verhalen waarin hij vaak de donkere kant van het leven laat zien. Zijn hoofdpersonen zijn jongens of meisjes die het niet makkelijk hebben. Brooks laat zien hoe mensen zich ontwikkelen, vaak na ingrijpende gebeurtenissen. De meeste verhalen van Brooks zijn realistisch, met soms toekomstelementen, zoals in iBoy. Zijn eerste boek, Martyn Big, was een detective.

15

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 15

5/01/16 10:23


Fictie

1

1.2 Over lezen Fictie kiezen In leerjaar 1 heb je manieren geleerd die je helpen bij het ontdekken van je leesvoorkeur bij fictie. Dit jaar leer je verder hoe je een goede keuze kunt maken uit de grote hoeveelheid fictie die er is voor jongeren. Zo kun je beter leesboeken vinden die jij leuk vindt, maar ook je ‘smaak’ ontwikkelen door eens iets nieuws te proberen. Fictie komt voor in veel verschillende vormen: korte en lange verhalen, korte en lange films, gedichten, stripverhalen en toneelstukken. Bij het kiezen van boeken bekijk je een boek actief: je kijkt wie de auteur is, laat de titel en het omslag op je inwerken en leest de flaptekst op de achterkant. Ook kun je alvast enkele pagina’s lezen. Daarnaast kan achtergrondinformatie je helpen bij je keuze. Je kunt tips vragen aan klasgenoten of aan je docent of een mediathecaris, je kunt boekenwebsites op internet raadplegen, je kunt beoordelingen lezen van anderen, of je zoekt met behulp van de Op niveau Leesapp. Het is belangrijk dat je actief zoekt door bruikbare tips goed te bewaren. Je kunt ze opschrijven in je fictiedossier, opslaan als favorieten in je browser of bewaren in een persoonlijke digitale leeslijst.

R

Opdracht 3 T1

I

1 Omschrijf in ongeveer vijf zinnen wat jouw leesvoorkeur is. 2 Maak voor jezelf een lijst van vijf goede websites waar je informatie kunt vinden over jeugdboeken. 3 Zoek met behulp van de sites op jouw lijst drie boeken die je wel zou willen lezen, omdat ze passen bij jouw leesvoorkeur. Neem van elk boek een korte beschrijving over. 4 Zoek drie boeken die niet echt passen bij jouw leesvoorkeur, maar die je toch wel zou willen lezen. Neem van elk boek een korte beschrijving over. 5 Wissel jouw sitelijst en je leeslijst uit met enkele klasgenoten. Vul je lijsten aan met sites of boektitels van je klasgenoten die je wilt onthouden. Zet de sites op de favorietenlijst in je browser, zodat je ze kunt terugvinden als je ze nodig hebt om een boek te vinden. Kies ook een plaats waar je een leeslijst of verlanglijst met boeken aan kunt maken. Bewaar hier telkens de titels van interessante boeken die je tegenkomt.

16

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 16

5/01/16 10:23


1

Fictie

Meer of minder realistisch Een verzonnen verhaal kan lijken op de werkelijkheid, dan is het verhaal realistisch. Er kunnen in verhalen ook dingen voorkomen die ongeloofwaardig zijn of die in werkelijkheid niet mogelijk zijn. Dan is een verhaal niet-realistisch. Elk verhaal kun je ergens plaatsen op een lijn, de realismelijn, tussen heel realistisch en helemaal niet realistisch. Je bepaalt hoe realistisch je een verhaal vindt door te letten op een aantal dingen: • de omgeving; • de tijd; • hoe personages met elkaar praten en omgaan; • gedachten, bezigheden en problemen van personages; • de ‘toevalligheid’ van de gebeurtenissen; • fantasie-elementen; • de afloop van het verhaal.

R

heel realistisch

een beetje realistisch

helemaal niet realistisch

Opdracht 4 T1

T2

I

1 Beschrijf van de volgende dingen uit het verhaal Woon jij hier? hoe realistisch jij ze vindt. a de beschrijving van de omgeving d de bezigheden van Linus b de gesprekken die Linus heeft e wat Linus en Jenny overkomt c de gedachten van Linus 2 Neem de realismelijn over. Zet het verhaal Woon jij hier? ergens op de lijn. Gebruik je antwoorden uit vraag 1 om uit te leggen waarom je het verhaal daar op de lijn zet. 3 Hoe belangrijk is het voor jou dat de verhalen die je leest realistisch zijn? Geef dit aan door een streepje te zetten op de realismelijn en uit te leggen waarom je het streepje op die plaats zet.

Het opbouwschema van verhalen R

In veel verhalen kun je een vaste opbouw herkennen met verschillende delen. Die opbouw ziet er zo uit: Verhalen kunnen beginnen bij de beginsituatie, maar een schrijver kan ook op een ander moment beginnen. Dan lees je eerst over het ontstaan van het probleem of over het dieptepunt, en zelfs beginnen met het slot is mogelijk. In zo’n verhaal zijn de onderdelen waaruit de vaste opbouw bestaat in een andere volgorde gezet.

Beginsituatie

Ontstaan van het probleem Steeds meer moeilijkheden

Slot Langzame verbetering

Dieptepunt

17

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 17

5/01/16 10:23


Fictie

1

Opdracht 5  T2

T

T1

B

1 Bekijk in de theorie het opbouwschema van verhalen. Bedenk de eerste vijf zinnen voor een verhaal in de volgende twee situaties. Kies voor elk verhaal een ander deel van het opbouwschema om het verhaal mee te beginnen. a Je schrijft een spannend verhaal waarin de hoofdpersoon wordt achtervolgd door een gestoorde stalker. Na weken van dreiging krijgt de stalker de hoofdpersoon te pakken. Door een oplettende vriend wordt de hoofdpersoon op het nippertje gered. b Je schrijft een verhaal over een hoofdpersoon die het verlies van een broer moet verwerken. De broer komt om het leven door een verkeersongeluk. De hoofdpersoon heeft het hier erg moeilijk mee, maar leert uiteindelijk met het verdriet te leven. 2 Lees het verhaalbegin voor beide verhalen van een klasgenoot. Met welk deel van het opbouwschema beginnen de verhalen? 3 Vergelijk jullie antwoorden bij vraag 1 en 2 en bespreek of jullie de verhaaldelen goed hebben herkend. 4 Kijk nog eens naar het verhaal Woon jij hier? Het is een fragment uit het boek Bunkerdagboek, dat een veel langer verhaal is. Welk verhaaldeel uit het opbouwschema herken je in het fragment Woon jij hier?

Fictiedossier Dit schooljaar maak je verschillende opdrachten bij verschillende soorten fictieteksten. Deze opdrachten verzamel je in een fictiedossier. Je docent vertelt je hoe het fictiedossier eruit komt te zien, of je verdergaat met je fictiedossier uit leerjaar 1 en hoe de opdrachten . worden beoordeeld. Je herkent de opdrachten voor het fictiedossier aan dit icoon:  Toets    Opdracht 6    T1

T

T2

1 Kies drie personen van verschillende leeftijden van wie je een ‘leesprofiel’ maakt. Probeer mensen te kiezen met verschillende leesgewoonten: iemand die heel veel leest, iemand die geregeld leest en iemand die niet zo veel leest. 2 Neem bij de drie personen een kort interview af waarin je vraagt naar de volgende dingen: a Hoeveel ze lezen en wat lezen voor hen betekent. b De manier waarop ze geschikte boeken vinden en kiezen. c Hun leesvoorkeur, de genres waarvan ze houden en hoe belangrijk ze het vinden dat verhalen realistisch zijn. d Drie boeken die ze met veel plezier hebben gelezen en die ze aan anderen zouden aanraden. Vraag ook waarom deze boeken fijn waren om te lezen. e Drie boeken die nog op hun verlanglijstje staan. 3 Beantwoord de vragen bij 2 ook voor jezelf. Je kunt je antwoorden uit opdracht 3 gebruiken. 4 Verwerk de gegevens die je hebt verzameld bij vraag 2 en 3 op een creatieve en overzichtelijke manier in vier ‘leesprofielen’: dat van jezelf en dat van de drie mensen die je hebt geïnterviewd. Maak gebruik van een korte persoonsbeschrijving, foto’s, boekomslagen en omschrijvingen. Gebruik ook de begrippen uit de theorie van deze paragraaf.

18

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 18

5/01/16 10:23


1

Grammatica

In leerjaar 1 heb je geleerd dat een werkwoord een belangrijk onderdeel van een zin is. Het werkwoord bepaalt welke zinsdelen in elk geval in een zin voorkomen. Deze delen van de zin heb je geleerd te benoemen. Je weet ook dat een zinsdeel bestaat uit verschillende woorden. Deze woorden kun je indelen bij verschillende woordsoorten. In dit blok controleer je je kennis en leer je nog meer voornaamwoorden.

Aan het einde van deze paragraaf: 2F • kun je de zinsdelen werkwoordelijk gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling benoemen; • kun je de werkwoordsvormen van elkaar onderscheiden; • kun je de bijvoeglijke bepaling(en) in zinsdelen benoemen; • kun je de woordsoorten zelfstandig naamwoord, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel, persoonlijk voornaamwoord, hulpwerkwoord en zelfstandig werkwoord benoemen; • kun je bezittelijke, wederkerende en wederkerige voornaamwoorden benoemen.

1.3 Zinsontleding, werkwoordsvormen, bouwplan – Herhaling  Opdracht 1

T1

B

Verdeel de zinnen in zinsdelen en benoem elk zinsdeel. Kies uit: wwg – ond – lv – mv – bwb. 1 De postbezorger heeft het pakketje bij de buren van nummer 24 bezorgd. 2 De jongste Nederlandse autocoureur had tijdens zijn eerste wedstrijd materiaalpech. 3 Het nieuws over de overstromingen verspreidden de twee jonge verslaggevers via hun netwerk snel aan hun collega’s over de wereld. 4 Gemeenteraadsleden willen in Rotterdam alle brugklassers een gratis fiets aanbieden. 5 Tijdens zijn vakantie heeft Tristan een cursus zweefvliegen gevolgd. 6 Laat je buurman zijn hond op een warme dag alleen in de auto achter?

19

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 19

5/01/16 10:23


Grammatica

1

Opdracht 2  T 2 T2

B I I

1 Schrijf de werkwoorden van de zinnen van opdracht 1 op. 2 Schrijf achter elk werkwoord de bijbehorende werkwoordsvorm. 3 Maak met het werkwoord verlaten de volgende zinnen: a een zin waarin verlaten een infinitief is; b een zin waarin verlaten een voltooid deelwoord is; c een zin waarin verlaten een persoonsvorm tegenwoordige tijd meervoud is. 4 Wat valt je op aan de schrijfwijze van het werkwoord? 5 Hoe kun je bewijzen dat je bij 3 a t/m c de goede zinnen hebt gemaakt?  Opdracht 3

T1

B

1 Het bouwplan van het werkwoord geven bestaat uit vier delen. a Is deze uitspraak goed of niet goed? b Leg je antwoord uit. 2 Het bouwplan van het werkwoord zingen bestaat altijd uit twee delen. a Is deze uitspraak goed of niet goed? b Leg je antwoord uit. 3 Het bouwplan van het werkwoord afpakken bestaat altijd uit vier delen. a Is deze uitspraak goed of niet goed? b Leg je antwoord uit. wat is de handeling? = werkwoordelijk gezegde

wie voert de handeling uit? = onderwerp

wie/wat is nodig bij de handeling? = lijdend voorwerp

wie is de ontvanger? = meewerkend voorwerp

1.4 Zinsontleding – Bijvoeglijke bepaling  Opdracht 4  T1

B

1 Schrijf de volgende zinnen onder elkaar op. Sla na elke zin een regel over. a De eigenaar heeft de boete na de rechtszitting betaald. b De boze eigenaar heeft de hoge boete na de rechtszitting betaald. c De boze eigenaar van de sportauto heeft de hoge boete voor de snelheidsovertreding na de rechtszitting betaald. 2 Verdeel de zinnen in zinsdelen. 3 Benoem de zinsdelen. 4 a Zijn de toegevoegde woorden in de zinnen b en c aparte zinsdelen? b Om welke reden zijn deze woorden toegevoegd? 5 Is er verschil in betekenis tussen de zinnen?

20

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 20

5/01/16 10:23


1

Grammatica

De bijvoeglijke bepaling (bvb) is geen zinsdeel, maar een deel van een ander zinsdeel. De bijvoeglijke bepaling noemt een bijzonderheid, een kenmerk of een eigenschap van een zelfstandig naamwoord in een zinsdeel. De bijvoeglijke bepaling kan voor of achter het zelfstandig naamwoord staan. Als de bijvoeglijke bepaling achter het zelfstandig naamwoord staat, begint hij met een voorzetsel.

R

voorbeeld Welke ex-voetballer | is | de huidige trainer van Oranje? In het zinsdeel de huidige trainer van Oranje is trainer het belangrijkste zelfstandige naamwoord. Huidige en van Oranje geven extra informatie over de trainer. Je noemt deze delen bijvoeglijke bepalingen bij trainer.

Opdracht 5 T1

I

Breid de vetgedrukte zinsdelen uit: zet voor en achter het zelfstandig naamwoord een bijvoeglijke bepaling. Verdeel de zin daarna in zinsdelen. 1 In de vuilnisbak vond ik het uittreksel terug. 2 Dat uittreksel was ik tijdens de les aardrijkskunde kwijtgeraakt. 3 Gelukkig kan ik de repetitie nu snel leren. 4 Na het leren heb ik nu tijd voor de training. Opdracht 6

T1

B

Schrijf de bijvoeglijke bepalingen uit de volgende zinnen op. Schrijf ook op bij welk zelfstandig naamwoord de bijvoeglijke bepaling hoort. 1 Na succesvolle experimenten hebben onderzoekers uit Afrika andere chimpansees geleerd gebarentaal te gebruiken. 2 Uit waarnemingen van de onderzoekers blijkt dat chimpansees complexe opdrachten met gemak kunnen uitvoeren. 3 Ook hebben ze volgens kenners een indrukwekkend geheugen ontwikkeld. 4 Chimpansees herkennen na jarenlange gevangenschap de gezichten van de soortgenoten. Opdracht 7

T1

B

Verdeel in gedachte de zinnen in zinsdelen. Schrijf de bijvoeglijke bepalingen uit de volgende zinnen op. Schrijf ook op bij welk zelfstandig naamwoord de bijvoeglijke bepaling hoort. Let op: in een aantal zinsdelen kunnen meer bijvoeglijke bepalingen voorkomen. 1 Volgens een groep van gespecialiseerde wetenschappers van een Zwitsers onderzoekscentrum bevatten emmentaler kazen minder gaten. 2 De knappe koppen bestudeerden rijpe kazen met een oude CT-scanner uit een ziekenhuis. 3 De aanwezige hooideeltjes in de melk spelen een grote rol bij het ontstaan van nieuwe gaten in de kazen. 4 Vanwege het gebruik van moderne apparaten komen volgens de boeren op het Zwitserse platteland weinig hooideeltjes in de melk.

21

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 21

5/01/16 10:23


Grammatica

1

1.5 Zinsontleding – Verschil tussen bijvoeglijke en bijwoordelijke bepaling Opdracht 8 T1

B

T2

T1

1 Verdeel de volgende zinnen in zinsdelen. a In Duitsland hebben archeologen in een klein stadje drie verkoolde kaiserbroodjes uit de achttiende eeuw gevonden. b In een klein stadje in Duitsland hebben archeologen drie verkoolde kaiserbroodjes uit de achttiende eeuw gevonden. 2 Benoem het deel In Duitsland in zin a. 3 Benoem het deel in Duitsland in zin b. 4 Uit de achttiende eeuw hebben archeologen in een klein stadje in Duitsland drie verkoolde kaiserbroodjes gevonden. a Lees de zin goed. b Benoem het deel Uit de achttiende eeuw in deze zin. c Benoem het deel uit de achttiende eeuw in zin 1a. 5 a De zin van vraag 4 is grammaticaal correct. Is de zin ook correct als je naar de betekenis kijkt? b Leg je antwoord uit. c Bespreek je antwoord met dat van een of meer klasgenoten. d Pas je antwoord zo nodig aan. Opdracht 9

T1

B

Schrijf op of het vetgedrukte deel een bijwoordelijke of een bijvoeglijke bepaling is. Schrijf ook op waar de bijvoeglijke bepaling bij hoort. 1 In verband met nieuwe regels mocht de groep leerlingen van de douane in Zürich niet naar Zuid-Afrika vliegen. 2 Zij moesten eerst hun geboorteakte uit de Nederlandse geboorteplaats laten zien. 3 De ouders van deze kinderen bezochten ’s morgens diverse gemeentehuizen in Nederland. 4 Alle geboortebewijzen zijn via de mail aan de begeleidster van de groep verstuurd. 5 Gelukkig konden ze daarna allemaal op weg naar hun bestemming in Zuid-Afrika.

Je kent nu de volgende delen van een zin(sdeel): wwg – ond – lv – mv – bwb – bvb.

1.6 Woordsoortbenoeming – Herhaling Opdracht 10 T1

B

1 Benoem uit tekst 1 alle woorden waar een cijfer achter staat. Kies uit: lidwoord – zelfstandig naamwoord – bijvoeglijk naamwoord – hulpwerkwoord – zelfstandig werkwoord – voorzetsel – persoonlijk voornaamwoord. 2 Leg uit dat op in regel 7 geen voorzetsel is.

22

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 22

5/01/16 10:23


1

Grammatica

Tekst 1 Waarom zijn munten (1) van 1 euro kleiner dan die van 50 cent?

5

10

Er bestaan (2) acht verschillende munten. Als elke munt een slag groter zou zijn dan de vorige, dan zou (3) je portemonnee (4) binnen de kortste (5) tijd uitpuilen van het (6) muntgeld. Daarom is (7) ervoor gekozen om (8) muntgeld te verdelen in drie versies (9): 1, 2 en 5 cent; 10, 20 en 50 cent, en 1 en 2 euro. Binnen (10) een serie is de kleur van de munten hetzelfde en lopen de munten op in grootte. Om nu te voorkomen (11) dat de munten uit (12) de tweede en derde serie te groot worden, begint een nieuwe (13) serie met een wat kleinere munt dan de laatste uit de vorige serie. Zodoende is een (14) 1-euromunt kleiner dan een munt van 50 cent (15). Uit: Q&A Vraag het know how! Waarom zijn munten van 1 euro kleiner dan die van 50 cent? In: Know How.

Opdracht 11  T1

T

1 Maak met het werkwoord voorspellen twee zinnen waarin dit werkwoord een zelfstandig werkwoord is: a een zin met één werkwoord; b een zin met twee werkwoorden. 2 Maak met het werkwoord hebben een zin waarin dit werkwoord een zelfstandig werkwoord is. 3 Maak met het werkwoord hebben een zin waarin dit werkwoord een hulpwerkwoord is.

1.7 Woordsoortbenoeming – Bezittelijk voornaamwoord, wederkerend en wederkerig voornaamwoord Bezittelijk voornaamwoord  Opdracht 12

T1

I

1 Wanneer gebruik je woorden als mijn, zijn, jouw, hun, onze? 2 a Maak een zin waarin ik en jouw voorkomen. b Maak een zin waarin jij en mijn voorkomen. c Maak een zin waarin zijn en hij voorkomen. 3 a Verdeel de zinnen van vraag 2 in zinsdelen. b Wat valt je op als je kijkt naar de woorden ik, jouw, jij, mijn, zijn, hij? 4 Lees de theorie op de volgende pagina. 5 Kijk nog eens naar je antwoord bij vraag 3b. Klopt jouw uitleg? Verander de uitleg als het nodig is.

23

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 23

5/01/16 10:23


Grammatica

R

1

bijvoeglijk

zelfstandig

eerste persoon

mijn

de (het) mijne

tweede persoon

jouw (je) uw

de (het jouwe de (het) uwe

derde persoon

zijn haar

de (het) zijne de (het) hare

eerste persoon

onze / ons

de (het) onze

tweede persoon

jullie / uw

de (het) uwe

derde persoon

hun

de (het) hunne

enkelvoud

meervoud

Een bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw) geeft een bezit aan. Het kan bijvoeglijk of zelfstandig in een zin voorkomen. Bij zelfstandig gebruik staat er een lidwoord voor. voorbeeld Heb je haar samenvatting gebruikt? Je kunt beter de zijne gebruiken. Let op! Ben je jouw kluissleutel kwijt? (jouw = bezittelijk voornaamwoord) Deze kluissleutel is van jou. (jou = persoonlijk voornaamwoord)

Opdracht 13 T1

B

Schrijf de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden uit de volgende zinnen op. Schrijf erachter of het eerste, tweede of derde persoon enkelvoud of meervoud is. 1 Hun mentor heeft mij per ongeluk ook aan de mentorgroep toegevoegd. 2 Zij zullen jou morgen ophalen met hun nieuwe auto. 3 Je moet je eigen telefoon gebruiken in plaats van de mijne. 4 Die docente Frans geeft haar leerlingen veel lagere cijfers voor de presentatie dan mijn docente.

Wederkerend voornaamwoord Het wederkerend voornaamwoord (wederkerend vnw) komt alleen voor in combinatie met een wederkerend werkwoord. Voorbeelden van wederkerende werkwoorden zijn: zich aanpassen, zich verzetten, zich vergissen.

R

voorbeeld 1 Mijn moeder schaamde zich voor mijn gedrag. 2 Jij vergiste je gisteren in de straat.

24

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 24

5/01/16 10:23


1

Grammatica

Zich in zin 1 verwijst naar Mijn moeder. Het is dezelfde persoon. Je kunt alleen jezelf schamen en niet een ander. Je in zin 2 verwijst naar Jij. Het is dezelfde persoon. Je kunt alleen jezelf ergens in vergissen en niet een ander. wederkerend vnw

voorbeeld

eerste persoon

me

ik vergis me

tweede persoon

je u (zich)

je vergist je u vergist u (zich)

derde persoon

zich

hij/zij/het vergist zich

eerste persoon

ons

we vergissen ons

tweede persoon

je u (zich)

jullie vergissen je u vergist u (zich)

derde persoon

zich

zij vergissen zich

enkelvoud

meervoud

Om het wederkerend voornaamwoord in de zin te vinden, kun je het volgende hulpmiddel gebruiken: zet de zin in de derde persoon enkelvoud. voorbeeld Je vergist je toch nooit? Vervang Je door Hij. Hij vergist zich toch nooit? Je verandert in zich, je is dus het wederkerend voornaamwoord.

Opdracht 14 T2

T1

I

1 Maak met elk van de volgende werkwoorden een zin waarin een wederkerend voornaamwoord voorkomt. a wassen b vergissen c verplaatsen 2 Maak met elk van de werkwoorden van vraag 1 een zin waarin geen wederkerend voornaamwoord voorkomt. 3 a Zijn het allemaal correcte zinnen? b Wat valt je op? 4 Neem de twee kolommen over en schrijf de volgende werkwoorden in de goede kolom: vermaken – bezeren – aanpassen – voorstellen – afvragen – verwonderen. werkwoord met alleen wederkerend vnw

werkwoord met en zonder wederkerend vnw

25

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 25

5/01/16 10:23


Grammatica

1

Opdracht 15 T1

I

T2 T1

T2

1 a Lees de werkwoorden hieronder. b Schrijf op bij welk(e) werkwoord(en) een wederkerend voornaamwoord voorkomt. beseffen – irriteren – ergeren 2 a Maak met elk werkwoord een correcte zin. b Heb je een wederkerend voornaamwoord gebruikt waar dat nodig was? c Wil je je antwoord op vraag 1b nog wijzigen na het maken van de zinnen? d Leg je antwoord uit. 3 a Bij het werkwoord realiseren kun je de ene keer wel en de andere keer geen wederkerend voornaamwoord gebruiken. Leg dit uit. b Onderbouw je uitleg met voorbeelden.

Wederkerig voornaamwoord Het wederkerig voornaamwoord (wederkerig vnw) is elkaar. Het wederkerig voornaamwoord verwijst naar meer personen.

R

voorbeeld De boksers wilden elkaar niet te veel bezeren.

Opdracht 16 T1

B

Schrijf de persoonlijke, bezittelijke, wederkerende en wederkerige voornaamwoorden uit de volgende zinnen op. Schrijf achter elk voornaamwoord de goede soort. 1 Beloof je mij bij de goede bushalte uit te stappen? 2 Pas je je altijd aan elkaar of ook aan anderen aan? 3 Blesseerde hij jou tijdens de laatste wedstrijd? 4 De leraar Frans vergist zich altijd in onze namen. 5 Wanneer hebben jullie je aan elkaar voorgesteld? 6 Waarom passen wij ons niet gewoon aan jullie regels aan? Opdracht 17

T1

T

1 Maak zinnen met de volgende bouwplannen. a bez. vnw – znw | zww | lw – bnw – znw | vz | pers. vnw. b hww | pers. vnw | wederkerig vnw | vz | lw – znw | zww? c bez. vnw – znw | hww | vz – bez. vnw – bnw – znw | zww. d pers. vnw | hww | wederkerend vnw | vz | bez. vnw – bnw – znw | zww. 2 Ruil je zinnen met die van een klasgenoot die de opdracht ook heeft gemaakt. 3 a Heeft je klasgenoot de goede woorden gebruikt? b Bespreek eventuele opmerkingen of verschillen.

Je kent nu de volgende woordsoorten: znw – lw – bnw – vz – pers. vnw – zww – hww – bez. vnw – wederkerend vnw – wederkerig vnw.

26

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 26

5/01/16 10:23


1

Spelling

Als je een tekst schrijft, probeer spelfouten dan zo veel mogelijk te vermijden. Ze leiden af van de inhoud en je tekst maakt een slordige indruk. Met een tekst zonder spelfouten kom je ook slimmer over. Het is dus belangrijk om de spelling van het Nederlands goed te blijven oefenen.

Aan het einde van deze paragraaf: • kun je de persoonsvorm vervoegen in de tegenwoordige en de verleden tijd; • kun je het voltooid deelwoord vervoegen; • kun je de persoonsvorm vervoegen in de gebiedende wijs.

2F

1.8 Vormen van een werkwoord – Herhaling R

De eerste vraag die je jezelf moet stellen als je een werkwoord spelt, is: om welke werkwoordsvorm gaat het? Pas als je weet of het om een persoonsvorm, infinitief of voltooid deelwoord gaat, kun je bepalen wat de goede spelling is.

Opdracht 1 T1

B

Neem vier kleine velletjes papier. twijfelen – verhuizen – luisteren – proosten – begeleiden – feliciteren – bevestigen – vertellen – gebeuren – overleven 1 Schrijf op het eerste velletje een zin waarin je een van de bovenstaande werkwoorden gebruikt als persoonsvorm in de tegenwoordige tijd. 2 Schrijf op het tweede velletje een zin waarin je een van de werkwoorden gebruikt als persoonsvorm in de verleden tijd. 3 Schrijf op het derde velletje een zin waarin je een van de werkwoorden gebruikt als infinitief. 4 Schrijf op het laatste velletje een zin waarin je een van de werkwoorden gebruikt als voltooid deelwoord. 5 Hussel de velletjes en ruil je stapeltje met de zinnen van een klasgenoot. Benoem de werkwoordsvorm van de gebruikte werkwoorden uit de lijst en controleer de schrijfwijze.

27

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 27

5/01/16 10:23


Spelling

1

Opdracht 2 T1

B

1 Leg het verschil uit tussen de stam en de ik-vorm. 2 Leg uit wanneer je de stam van een werkwoord nodig hebt.

1.9 Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd – Herhaling Opdracht 3 T1

B

1 Schrijf de goede persoonsvorm op. Gebruik alleen de tegenwoordige tijd. a De klantenservice … (beantwoorden) je vraag doorgaans binnen drie werkdagen. b … (verblinden) je je tegenliggers niet met zo’n felle fietslamp? c Mijn oom … (vertellen) altijd moppen tijdens familiefeestjes. d Volgens de verpakking … (branden) deze kaarsen minimaal vier uur. e Het werk van een huisvrouw … (behelzen) meer dan alleen koken en wassen. f Roos’ broer … (worden) gezien als een grote belofte in het betaald voetbal. g … (Leiden) u ons richting het restaurant? h Waarschijnlijk … (broeden) de ondeugende jongens momenteel weer op een ander plannetje. i Het … (sneeuwen) in Nederland meestal wel een paar keer per jaar. j Dorians paard … (draven) sierlijk rondjes in de bak van de manage. 2 Lees de theorie hieronder. Bekijk je antwoorden en wijzig ze als het nodig is.

In het schema zie je hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd spelt. Als voorbeeld is het werkwoord vinden gebruikt.

R

getal

persoon

pv tegenwoordige tijd

enkelvoud

1e persoon

ik-vorm

ik vind

2e persoon

ik-vorm + t

jij (je)/u vindt

3e persoon

ik-vorm + t

hij/zij(ze)/het vindt

1e persoon

infinitief

wij (we) vinden

2e persoon

infinitief

jullie vinden

3e persoon

infinitief

zij (ze) vinden

meervoud

Als het onderwerp jij of je achter de persoonsvorm staat, schrijf je alleen de ik-vorm.

28

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 28

5/01/16 10:23


1

Spelling

1.1 Persoonsvorm in de verleden tijd – Herhaling Opdracht 4 T1

B

1 Vul de goede persoonsvorm in. Gebruik alleen de verleden tijd. a Nadat ze de kaarsen had aangestoken, … (blazen) Anna de lucifer uit. b De eerste weken na het tandartsbezoek … (flossen) ik nog trouw elke avond mijn tanden. c Na de valpartij … (troosten) de moeder haar zoontje met een ijsje. d Dankzij de nieuwe laklaag … (glanzen) de tafel weer als nieuw. e De styliste … (kleden) haar klanten altijd met veel gevoel voor stijl. f Als een klein aapje … (klimmen) de bergbeklimmer naar boven. g De werkloze man … (reizen) wel vaker zonder geldig vervoersbewijs. h Ter nagedachtenis aan haar ouders … (planten) de buurvrouw een mooie rozenstruik in haar tuin. i De voormalige zangeressen … (treden) vroeger altijd graag op de voorgrond. j Karin en Layla … (promoten) met flyers het feest van vanavond. 2 Lees de theorie hieronder. Ruil je antwoorden bij vraag 1 met die van een klasgenoot en controleer elkaars werk.

Bij klankveranderende of sterke werkwoorden verandert de klank in de verleden tijd. Je kunt dus horen hoe je de persoonsvorm in de verleden tijd spelt.

R

voorbeeld nemen – ik nam bezoeken – ik bezocht Bij klankvaste of zwakke werkwoorden verandert de klank niet. Je kunt niet altijd horen hoe je de verleden tijd spelt. Dan heb je de stam van het werkwoord en de regel van ’t kofschip nodig: Is de laatste letter van de stam een medeklinker uit ’t kofschip?

Schrijf ik-vorm + te(n).

Is de laatste letter van de stam geen medeklinker uit ’t kofschip?

Schrijf ik-vorm + de(n).

1.11 Voltooid deelwoord – Herhaling Opdracht 5 T1

B

1 Vervoeg het werkwoord als voltooid deelwoord in zin a-j. a De drankjes werden … (koelen) in een kuil in de grond. b Tijdens de dropping zijn we … (verdwalen) in het bos bij de camping. c Na een week strenge vorst was de sloot achter ons huis … (bevriezen). d Op aanraden van zijn begeleider heeft de jonge onderzoeker zijn gegevens nogmaals … (analyseren). e Spelletjes op de smartphone hebben lange tijd mijn leven … (beheersen).

29

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 29

5/01/16 10:23


Spelling

1

f

De verdachte verklaarde voor de rechter dat hij door pure wanhoop tot zijn daad werd … (drijven). g Wegens persoonlijke omstandigheden zijn de festiviteiten een week … (opschorten). h Mijn ouders hebben er nooit over … (peinzen) om hun caravan te verkopen. i Na bijna acht jaar heeft de band alsnog een nieuw album … (uitbrengen). j Ronald is met zijn sportkleren nog aan op de bank … (ploffen). 2 Lees de theorie hieronder. Ruil je antwoorden bij vraag 1 met die van een klasgenoot en controleer elkaars werk.

Het voltooid deelwoord van een klankveranderend werkwoord schrijf je zoals het klinkt: gebracht, gestolen, bewezen. Het voltooid deelwoord van een klankvast werkwoord eindigt op een -t of een -d. Je kunt de goede eindletter op twee manieren bepalen: 1 Maak het voltooid deelwoord langer door er een bijvoeglijk naamwoord van te maken. Vaak hoor je dan of je een -t of een -d moet schrijven.

R

voorbeeld smeren

de gesmeerde boterham

heeft gesmeerd

schorsen

de geschorste leerling

is geschorst

2 Gebruik de stam en de regel van ’t kofschip: Is de laatste letter van de stam een medeklinker uit ’t kofschip?

Schrijf een -t.

Is de laatste letter van de stam geen medeklinker uit ’t kofschip?

Schrijf een -d.

1.12 Gebiedende wijs R

Een zin die een bevel of aansporing geeft en waarin geen onderwerp staat, staat in de gebiedende wijs. De persoonsvorm is dan meestal het eerste woord in de zin. Je schrijft de persoonsvorm dan in de ik-vorm. voorbeeld Word nu donateur! Breng de pasta aan de kook. Laad je mandje vol.

30

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 30

5/01/16 10:23


1

Spelling

Opdracht 6  T 1

B Schrijf de goede persoonsvorm van de volgende zinnen op. 1 … (Braden) het vlees kort aan op hoog vuur. 2 … (Verspreiden) de folders over de aanwezige tafels. 3 … (Begeleiden) jij deze jongeman naar buiten. 4 … (Melden) je zo snel mogelijk bij de conciërge. 5 … (Beraden) u zich eerst even voor u een reactie geeft. 6 … (Kneden) het deeg lekker luchtig. 7 … (Spelden) een ander niks op de mouw. 8 … (Scheiden) je afval voortaan! 9 … (Antwoorden) altijd netjes met twee woorden! 10 … (Bieden) Joris je excuses aan.  Opdracht 7

T1

B

Staan alle zinnen uit opdracht 6 in de gebiedende wijs? Licht toe waarom wel of niet.  Dictee    Opdracht 8

T1

B

Maak het dictee. Luister hiervoor naar de instructies van je docent.

31

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 31

5/01/16 10:23


Over taal

1

Een grote woordenschat is onmisbaar als je teksten wilt begrijpen. En dus ook als je goed wilt presteren op school. Het kan altijd gebeuren dat je een woord tegenkomt dat je nog niet kent. Dan kun je gebruikmaken van de woordraadstrategieën die je vorig jaar geleerd hebt.

Aan het einde van deze paragraaf: • begrijp je de betekenis van verschillende schooltaalwoorden; • begrijp je de betekenis van verschillende moeilijke woorden; • ken je het verschil tussen homoniemen en homofonen; • herken je verkeerd gebruikte uitdrukkingen.

2F

1.13 Woordenschat R

Vorig jaar heb je zeven strategieën geleerd waarmee je de betekenis van een onbekend woord in een tekst kunt afleiden. Meestal heb je helemaal geen woordenboek nodig. 1

2

3

4

5

6

7

Zoek naar een synoniem.

Zoek naar een antoniem.

Zoek naar een beschrijving in de tekst. Kijk naar de delen waaruit het woord is opgebouwd.

Zoek naar een voorbeeld in de tekst.

Kijk naar de afbeeldingen bij de tekst.

Zoek de betekenis op in een woordenboek.

32

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 32

5/01/16 10:23


1

Over taal

Schooltaalwoorden  Opdracht 1  T1

B

Kies uit de woorden onderaan het werkwoord dat in de zin past. Vervoeg het op de goede manier in de tegenwoordige tijd. Let op: twee woorden heb je twee keer nodig! Schrijf achter elk werkwoord eerst de grondvorm en daarna de betekenis in je eigen woorden. 1 De nieuwe hoogleraar … haar rede met een dankwoord gericht aan haar echtgenoot en kinderen. 2 Het voetbalteam … zijn nederlaag aan een slechte voorbereiding. 3 Ondanks de slechte weersomstandigheden wist de kopgroep zijn voorsprong te … . 4 Naast euro’s … dat café in Amsterdam ook Amerikaanse dollars als betaalmiddel. 5 Shelay heeft een krat voor op haar fiets …, zodat ze haar zware tas niet meer op haar rug hoeft te dragen. 6 Kijkend naar de aanbiedingen in de supermarkt … mijn moeder wat we ’s avonds eten. 7 De fabrikant … dat eventuele klachten binnen drie werkdagen in behandeling worden genomen. 8 Alleen een deskundige kon de valse briefjes van twintig euro … van de echte. 9 De receptioniste … geen informatie over het al dan niet aanwezig zijn van de directeur. 10 Als ik naar de vorm van je wiel kijk, moet ik … dat dit niet de eerste keer is dat je zo de stoep op fietst. 11 De overheid … het uitgeven van geld door de rente op de spaarrekeningen te verlagen. 12 Samuel heeft een plek in de finale … met zijn gedicht over onrechtvaardigheid. 13 In het donker konden we de wandelaars langs de weg maar moeilijk … . 14 Oom Freek … om dit jaar met Sinterklaas met de hele familie lootjes te trekken. 15 Het is verstandig om onverwachte extra’s te … voor onvoorziene uitgaven in de toekomst. accepteren – besluiten – constateren – garanderen – handhaven – monteren – onderscheiden – reserveren – stimuleren – suggereren – verstrekken – verwerven – wijten

Woorden uit de media  Opdracht 2  T1/T2

B

Schrijf de grondvorm op van de onderstreepte woorden in de volgende tien zinnen. Gebruik de woordraadstrategieën om de betekenis af te leiden. Schrijf de betekenis achter de grondvorm. 1 Je zweet activeert bepaalde stoffen in je deodorant, dus als je lui op de bank zit, doet je deo ook niks. 2 Om een doorstart te kunnen maken, moest de eigenaar eerst met een beter bedrijfsplan komen. 3 In onze vereniging moet iedereen een steentje bijdragen door bijvoorbeeld bardiensten te draaien of tenues te wassen. 4 Aanleg is een belangrijke factor in de mate van succes, maar het aantal trainingsuren speelt ook zeker mee.

33

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 33

5/01/16 10:23


Over taal

1

5 Toen het bedrijf niet langer in staat was zijn schulden te betalen, werd het door de rechter failliet verklaard. 6 Tijdens officiële volleybalwedstrijden ben ik altijd heel fanatiek, maar op de camping speel ik gewoon vriendschappelijk. 7 In eerste instantie leek de speler niet buitenspel te lopen, maar uit de camerabeelden bleek dat de scheidsrechter gelijk had. 8 Nu lijkt alles misschien hopeloos verloren, maar er ligt ongetwijfeld nog veel moois in het verschiet. 9 Volgens mij ben ik motorisch een beetje gestoord, want ik struikel regelmatig over mijn eigen voeten. 10 De kleuter is gereanimeerd nadat hij uit de vijver was gevist en is daarna naar het ziekenhuis gebracht.

1.14 Taalbeschouwing Homoniemen en homofonen R

In opdracht 1 heb je twee werkwoorden gebruikt in verschillende betekenissen: besluiten = 1. beslissen; 2. afsluiten, eindigen onderscheiden = 1. als verschillend herkennen; 2. herkennen, waarnemen, zien Een woord met meerdere betekenissen heet een homoniem. In een woordenboek staan de verschillende betekenissen met nummers aangegeven. Soms klinken twee woorden hetzelfde, maar schrijf je ze verschillend en hebben ze ook verschillende betekenissen. Zulke woorden zijn homofonen. Let goed op dat je het goede woord gebruikt. voorbeeld Die bordjes leiden je naar de uitgang. Veel mensen lijden aan een allergie.

Opdracht 3 T1

34

B

Kies de juiste betekenis van het homoniem in de volgende zinnen. 1 Nu de ring klaar is, is de doorstroming tijdens de spits flink verbeterd. sieraad om vinger – cirkelvormig voorwerp – strijdperk – rondweg 2 Sorry dat we wat laat zijn; we waren de weg kwijt. strook voor verkeer – route – afwezig 3 Dankzij het spoor in de sneeuw hadden de agenten de inbrekers al snel te pakken. rails – afdruk op de grond – beugel aan rijlaars – spoorwegbedrijf

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 34

5/01/16 10:23


1

4 5 6 7 8

Over taal

Gersom gebruikt graag dure woorden, maar vaak weet hij zelf niet wat ze betekenen. kostbaar – benodigde tijd – deftig Op de lijn Arnhem-Utrecht is het vaak zo druk dat reizigers moeten staan. streep – verbinding – koord – figuur Na de preek van de coach stonden alle neuzen dezelfde kant op. reukorganen – punt(en) van schoenen – snuffelen Die doos met glazen mag niet op zijn kop worden gehouden. hoofd – bovenkant – voorkant – titel – drinkkom met oor Mijn zus voelde zich gepasseerd toen ze als enige geen complimentje kreeg. voorbijgaan – langskomen – overslaan – gebeuren

Opdracht 4  I

B

T1

1 Schrijf bij elk van de onderstaande homoniemen twee zinnen waarin je het woord steeds in een andere betekenis gebruikt. a vorst c klieren b blik d bel 2 Vergelijk je zinnen met die van een klasgenoot. Hebben jullie dezelfde betekenissen gebruikt?  Opdracht 5

T 2

B

Met automatische vertaalsoftware heb je de volgende vertaling gemaakt: Nederlands De jongens krabben hun rode huid.

I

Engels

Vertaal

The boys crabs their red skin.

1 Verklaar de slechte vertaling. 2 Bedenk een manier waarop de vertaalmachine wel tot de goede vertaling zou kunnen komen.  Opdracht 6

T1

B

T2

Kies in de volgende acht zinnen het goede woord. Schrijf een zin met het andere woord in de goede betekenis. 1 Paprika’s bevatten meer voedingsstoffen als je ze rauw/rouw eet. 2 Volgens de reddingswerkers was het zoeken naar een speld/spelt in een hooiberg. 3 Je kunt er geen pijl/peil op trekken hoe het weer in Schotland zal zijn. 4 In de finale mogen de kandidaten een draai aan het rad/rat geven.

35

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 35

5/01/16 10:23


Over taal

5 6 7 8

1

Weet jij hoe je een varkenshaas moet berijden/bereiden? Na de wedstrijd gaf de sterspeler aan gewoon goed in zijn fel/vel te zitten. Als je de meeste wedstrijduitslagen goed voorspelt, ben je winnaar van de pool/poule. De krantenbezorger stapt elke morgen voor dag en dauw/douw op zijn fiets.

Figuurlijk taalgebruik Kappers met handen in het haar

Gymclub in spagaat

Opdracht 7 T1

R

B

Zoek in kranten en op nieuwssites naar drie koppen en titels waarin beeldspraak voorkomt. Verzamel deze in een korte powerpointpresentatie.

Taal kan zowel letterlijk als figuurlijk gebruikt worden. Uitdrukkingen zijn altijd gebaseerd op beeldspraak: de spreker bedoelt niet letterlijk wat hij zegt, maar figuurlijk. Het Nederlands kent heel veel verschillende uitdrukkingen. Let op dat je ze goed gebruikt. Vaak worden twee uitdrukkingen door elkaar gehaald of wordt een verkeerd woord gebruikt. Dat heet een verhaspeling.

Opdracht 8 T1

B

Sommige van de volgende zinnen bevatten een verhaspelde uitdrukking. Verbeter deze zinnen. Sommige verhaspelingen kunnen op meerdere manieren verbeterd worden. Schrijf dan ĂŠĂŠn manier op. 1 Als je te laat komt, dan kan het zijn dat je buiten de boot vist. 2 Ik kan echt niet meer, dus ik gooi het bijltje in de ring. 3 Het scheelde maar een haar of Ilse kreeg de troostprijs. 4 Als je goed naar hem luistert, merk je dat hij van toeters noch bellen weet. 5 Het slechte nieuws sloeg in als een bom. 6 Stuart vindt dat iedereen zijn eigen boontjes moet schillen. 7 Arnoud wil graag de finale halen, maar niet ten koste van elke prijs. 8 Mijn neef is het zwarte schaap van de familie. Hij komt daarom nooit meer naar verjaardagen. 9 Froukje is door schade en schande wijs geworden. 10 Als je op elke korrel zout legt, kunnen we er net zo goed nu mee stoppen.

36

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 36

5/01/16 10:23


1

Lezen

Vorig jaar heb je veel geleerd over teksten. Na de zomervakantie weet je misschien niet alles meer. Daarom herhaal je in dit blok een groot deel van de informatie over teksten. Natuurlijk leer je ook nog iets nieuws. Je vergelijkt teksten over een onderwerp met elkaar en bepaalt ook voor welk publiek de informatie het interessantst is.

Aan het einde van deze paragraaf: 2F • heb je een deel van de lesstof van leerjaar 1 herhaald; • kun je verschillende teksten met elkaar vergelijken; • kun je de waarde van de informatie voor verschillende soorten publiek bepalen.

1.15 Tekstdoel, tekstsoort, inleiding, middenstuk, slot, alinea, onderwerp – Herhaling Elke tekst heeft een tekstdoel. Om ervoor te zorgen dat het doel van de tekst duidelijk is, kiest de schrijver een bijpassende tekstsoort als hij zijn tekst schrijft. De meeste teksten bestaan uit een inleiding, middenstuk en slot. In het middenstuk schrijft de schrijver in verschillende alinea’s over het onderwerp van de tekst.

R

Opdracht 1 T1

O

1 2 3 4 5 6 7 8 9

Schrijf vier manieren op die een schrijver kan gebruiken om zijn tekst in te leiden. Schrijf drie manieren op die een schrijver kan gebruiken om zijn tekst af te sluiten. Wat is het verschil tussen een onderwerp en een deelonderwerp? Uit welke vaste onderdelen is een alinea meestal opgebouwd? a Geef een omschrijving van het begrip kernzin. b Op welke plaats(en) in een alinea vind je de kernzin meestal? Schrijf zes tekstdoelen op en bijbehorende tekstsoorten. Wat is het verschil in doel tussen oriënterend en grondig lezen? Schrijf de twee functies op die de titel kan hebben. Wat is de functie van een tussenkopje?

37

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 37

5/01/16 10:23


Lezen

1

Opdracht 2  T 1

B

T 2

T 1 T2

I B

1 Lees tekst 2 grondig. 2 a Wat is het tekstdoel? b Wat is de tekstsoort? 3 Op welke manier(en) trekt de schrijver in de inleiding de aandacht van de lezer? 4 Synoniemen voor voorgeschoteld (regel 6) zijn geserveerd en opgediend. a Kun je in deze tekst voorgeschoteld door een van de synoniemen vervangen? Leg je antwoord uit. b Wat wil de schrijver duidelijk maken met het woord voorgeschoteld? 5 Schrijf in eigen woorden op wat de schrijver bedoelt met door merg en been gaan (regel 11). 6 Schrijf uit de tekst een synoniem op voor weerzin (regel 12). 7 Schrijf op waarnaar de volgende woorden verwijzen. Schrijf ook het regelnummer op. a die (regel 1) b dat (regel 3) c die (regel 17) 8 a Schrijf een passend tussenkopje boven de tweede alinea. b Schrijf een passend tussenkopje boven de derde alinea. 9 Schrijf het onderwerp van de tekst op. 10 Geef in maximaal 40 woorden het antwoord op de vraag uit de titel.

Tekst 2 Waarom krijg je kippenvel van het denken aan een naar geluid?

5

10

15

Met je nagels op een ouderwets schoolbord krassen. Vingers die in een ballon knijpen. Knakkende gewrichten. Waarschijnlijk gaan je haren rechtovereind staan wanneer je alleen al aan deze geluiden denkt. Hoe kan dat? In 2012 is onderzocht hoe we dat geschraap, gepiep en geknars verwerken in ons brein. Proefpersonen lagen in een hersenscanner terwijl ze nare geluiden kregen voorgeschoteld. Geluiden die kippenvel veroorzaken, blijken in eerste instantie te worden verwerkt door de gehoorschors en gaan daarna door naar de amygdalae. Deze twee hersengebiedjes zijn verantwoordelijk voor je afkeer en angst bij het horen van bepaalde geluiden. Dat is nog niet alles, want ook factoren als verwachting en aangeleerde afkeer spelen een rol bij de verwerking van geluiden die door merg en been gaan. Die weerzin kan zo sterk zijn, dat je amygdalae worden geactiveerd als je alleen al denkt aan het bewuste geluid. Ook in dat geval gaat er een signaal naar je motorische cortex, die vervolgens de haarspiertjes in je huid een seintje geven. Het gevolg: kippenvel. Uit: Ook een Goeie Vraag? In: Know How.

38

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 38

5/01/16 10:23


1

Lezen

Opdracht 3  T 1

B I B I

T 2 T1

B I B I

1 Lees tekst 3 oriënterend. 2 a Voorspel het onderwerp van tekst 3. b Schrijf op wat jij al over het onderwerp weet. c Wat verwacht je over het onderwerp te weten te komen? 3 Lees de tekst nu grondig. 4 a Schrijf het deelonderwerp van alinea 2 op. b Past het tussenkopje bij het deelonderwerp van de alinea? c Bedenk een ander passend tussenkopje boven de alinea. 5 ‘De afgelopen jaren heeft Lata 65 al meerdere bendes bejaarden in Portugal aan het spuiten gezet.’ a Schrijf in je eigen woorden op wat de schrijver met deze zin bedoelt. b Waarom gebruikt de schrijver woorden als meerdere bendes, aan het spuiten gezet? 6 a Past het tussenkopje ‘Crisis’ goed boven de alinea erna? Leg je antwoord uit. b Schrijf een ander, wel passend tussenkopje bij deze alinea. 7 Waarom is de club Lata 65 juist in de tijd van economische crisis belangrijk? 8 a Wat is de functie van de titel? b Past de titel goed bij de inhoud van de tekst? Leg je antwoord uit. 9 a Wat is het onderwerp van tekst 3? b Vergelijk je antwoord op vraag a met je antwoord op vraag 2a. Komen de antwoorden overeen? Waarom wel of niet? 10 Komt je verwachting uit die je bij vraag 2c hebt opgeschreven? 11 a Wat is het tekstdoel van de tekst? b Wat is de tekstsoort?

Tekst 3 Granny’s aan de graffiti ‘Die jeugd van tegenwoordig, die vervuilt de straat met al die graffiti.’ Hoor jij het je oma zo zeggen? Dan is ze vast niet in Portugal geweest. Daar worden de muren met straatkunst versierd door 65-plussers. Lata 65 Wie in de straten van Portugal overdag het geluid van schuddende spuitbussen hoort en de geur van verse verf opsnuift, weet dat Lata 65 weer toeslaat. Dat klinkt spannender dan het is, hoor. Lata 65 is namelijk geen gang die Lissabon onveilig maakt, maar een project dat ouderen vertrouwd maakt met graffiti. Lata is Portugees voor ‘blik’. Het idee voor de seniorenspuitbusclub ontstond in 2011 tijdens een straatkunstfestival in de Portugese plaats Covilhã, vertelt oprichter Lara Seixo Rodrigues aan de Franse site focuSur. ‘We kwamen er al snel achter dat de mensen die de meeste tijd hebben en geïnteresseerd zijn in de technieken, het gebruikte materiaal, de werkwijze en de geschiedenis van de muurschilderingen, de ouderen zijn.’ Toen ze deze waarneming met een collega besprak, daagde die haar uit om een workshop voor gepensioneerden te organiseren.

39

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 39

5/01/16 10:23


Lezen

1

Crisis De afgelopen jaren heeft Lata 65 al meerdere bendes bejaarden in Portugal aan het spuiten gezet. Eerst leren de oudjes meer over straatkunst, daarna tekenen ze hun eigen ontwerpen op papier en ten slotte fleuren ze met z’n allen een saaie muur op. ‘De deelnemers vertellen me dat ze nergens anders aan denken als ze verven’, zegt Rodrigues. ‘Je moet niet vergeten dat hier in Portugal het merendeel van de mensen last heeft van de economische crisis. Dankzij deze club vinden ze hun glimlach en humeur terug en het maakt me erg blij als ik zie dat ze zich beter voelen.’ De gemiddelde leeftijd van de straatkunstenaars is 74 jaar. Rodrigues: ‘Maar we hebben ook een dame die 92 is! De belangrijkste boodschap is dat alles kan in het leven en dat leeftijd geen handicap is. Je bent nooit te oud om te leren.’ Uit: Charlotte Goldhoorn, Grannies aan de graffiti. In: 7Days.

1.16 Publiek en teksten vergelijken Een schrijver schrijft zijn tekst voor verschillende soorten publiek: één breed publiek, een kleiner, gespecialiseerd publiek of een publiek van één persoon of een kleine groep personen. Van tevoren denkt hij na over het soort publiek. Hij wil dat het publiek waarvoor hij de tekst schrijft de inhoud van de tekst interessant vindt. Voor een lezer is het belangrijk dat de tekst waardevolle en/of onbekende informatie bevat.

R

Opdracht 4 T1

T2 T1

B

1 Lees tekst 4 oriënterend. a Bepaal het onderwerp van de tekst. b Waarom kies je dat onderwerp? 2 Lees de tekst nu grondig. 3 Schrijf op waarnaar de volgende woorden verwijzen. Schrijf ook het regelnummer op. a Dat (regel 8) b ze (regel 24) 4 a Wat betekent aan banden leggen (regel 5-6)? b Schrijf in eigen woorden op wat ‘De urgentie is hoog’ (regel 19) betekent. 5 a Schrijf het deelonderwerp van alinea 2 op. I b Schrijf een ander passend tussenkopje boven alinea 2. B 6 Welk leed blijft de wilde dieren volgens alinea 2 allemaal bespaard als ze in Primadomus kunnen worden opgevangen? 7 a Schrijf het deelonderwerp van alinea 3 op. b Vind je het tussenkopje boven alinea 3 bij de inhoud van die alinea passen? 8 a Wat is de functie van de titel? b Vind je de titel wel of niet goed bij de tekst passen? Leg uit waarom wel of niet. 9 Op welke manier sluit de schrijver de tekst af? 10 a Wat is het doel van de tekst? b Wat is de tekstsoort?

40

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 40

5/01/16 10:23


1

Lezen

Tekst 4 Stichting AAP vangt verboden circusdieren op

5

10

15

20

25

Stichting AAP gaat leeuwen en tijgers uit het circus opvangen in Spanje. Opvang is hard nodig nu steeds meer landen het gebruik van wilde dieren in de entertainment en circussen aan banden leggen, stelt de stichting. Vanaf 15 september zijn wilde dieren in circussen in Nederland ook verboden. ‘Dat betekent dat veel tijgers en leeuwen letterlijk op straat dreigen te raken’, zegt een woordvoerder van AAP. Primadomus Stichting AAP ontving maandagavond uit handen van de Nationale Postcode Loterij een bedrag van ruim 1,4 miljoen euro. Van dat geld bouwt AAP een opvang voor tijgers en leeuwen in haar vestiging Primadomus in Spanje. De stichting denkt de eerste wilde dieren eind april, begin mei te kunnen opvangen. ‘De opvangmogelijkheden voor met name leeuwen en tijgers zijn zeer beperkt. Als er geen opvang beschikbaar is, belanden de dieren in de illegale handel, zitten ze noodgedwongen vast in een benauwde circuswagen of worden ze afgemaakt.’ Luieren De urgentie is hoog en daarom heeft AAP al een eerste aanzet gegeven voor de opvang. Momenteel wordt gewerkt aan de eerste acht ruime verblijven voor grote katachtigen in Primadomus. In de verblijven worden waterpoelen aangelegd voor de tijgers en kunnen leeuwen luieren op de rotsen. Het doel van AAP is dus om de dieren weer gezond te maken en waar mogelijk een nieuw, permanent onderkomen voor ze te zoeken. De reddingacties en de coördinatie van het project gebeuren vanuit Almere. Uit: Anne-Fleur Pel, Stichting AAP vangt verboden circusdieren op. In: metronieuws.nl.

Opdracht 5  T1 T 2 T1

B

I

1 Lees tekst 5 grondig. 2 a Waarom staat ‘artiest’ (regel 2) tussen aanhalingstekens? b In r. 15 staat: ‘hij oogt ontspannen’. Herschrijf deze woorden in eenvoudiger woorden. De betekenis moet hetzelfde blijven. 3 Waarom zat Kai dertien jaar opgesloten in een krappe truck? Schrijf het antwoord in je eigen woorden op. 4 Schrijf het onderwerp van de tekst op. 5 a Past de titel bij de inhoud van de tekst? Leg je antwoord uit. b Bedenk een andere passende titel voor de tekst. Gebruik niet meer dan vijf woorden. 6 Sluit de informatie uit tekst 5 aan bij de informatie uit tekst 4? Leg uit waarom wel of niet.

41

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 41

5/01/16 10:23


Lezen

1

Tekst 5 Circustijger overlijdt bijna op weg naar vrijheid

5

10

15

Kai zat 13 jaar lang opgesloten in een krappe truck langs de kant van de weg in Frankrijk. Het circus waar hij als ‘artiest’ werd ingezet ging failliet, maar bleef jarenlang hopen op een doorstart. Vorige week kwam de redding voor de tijger. Stichting AAP bevrijdde hem, samen met nog een tijger en twee leeuwen. Een mooie toekomst lag in het verschiet in Spanje. Maar bijna ging het mis. Kai stopte tijdens het transport met ademhalen. AAP-directeur David van Gennip begon de kat te reanimeren en na een injectie voelde hij een zwakke pols. ‘Dit is een van de spannendste momenten in mijn leven geweest’, zei een geëmotioneerde Van Gennip. Een week later maakt Kai het weer goed en hij oogt ontspannen in zijn nieuwe verblijf bij Primadomus, de Spaanse vestiging van AAP. Uit: Anne-Fleur Pel, Circustijger overlijdt bijna op weg naar vrijheid. In: metronieuws.nl.

Opdracht 6  T 1 I

B I

B

1 Lees tekst 6 grondig. Wat is de hoofdgedachte van deze tekst? 2 Lees tekst 4 en 5 nog een keer. Vergelijk de inhoud van deze teksten met de inhoud van tekst 6. a Zijn er voornamelijk overeenkomsten of verschillen? b Licht je antwoord toe. 3 Welke conclusie kun je trekken over de circusdieren?

Tekst 6 Geachte mevrouw, Ik ben blij dat de ambtelijke voorbereidingen voor het verbod op wilde dieren in circussen zo goed als afgerond zijn en we kunnen uitkijken naar de inwerkingtreding van het verbod. Wat zou het mooi zijn als Nederland hierdoor binnenkort weer een stukje diervriendelijker is geworden. Ik weet dat u als verantwoordelijke staatssecretaris druk bezig bent geweest met alle voorbereidingen van dit verbod. Toch maak ik mij ernstig zorgen over de dieren die na het verbod niet zullen worden opgevangen, maar terecht gaan komen in andere circussen, in het buitenland of in de handel. Daarom stuur ik u deze brief.

42

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 42

5/01/16 10:23


1

Lezen

Wanneer het verbod op wilde dieren in circussen in werking treedt, staan circussen voor de grote vraag wat te doen met deze dieren. De dieren kunnen niet meer bij het circus blijven, maar zijn ook niet meer in staat om in het wild te leven. Er zijn verschillende mogelijkheden en wat Wilde Dieren de Tent Uit betreft, staat het belang van het dier bovenaan. Toch is het Wilde Dieren de Tent Uit opgevallen dat er nu vlak voor het verbod wilde dieren uit het circusprogramma ‘verdwijnen’ en circussen geen gebruikmaken, of willen maken, van de aangeboden opvang. Mevrouw, ik vraag u om te voorkomen dat deze dieren elders nog langer hun kunstjes hoeven te vertonen of terechtkomen in handelscircuits. Eerder heeft u bekendgemaakt graag de opvang voor wilde dieren te willen faciliteren, wat fantastisch is. Ik wil u vragen om met spoed voor ieder circusdier dat straks wordt verboden een passende oplossing te vinden. Vereniging Wilde Dieren de Tent Uit biedt hierbij graag haar hulp aan. Met een groot netwerk van vele opvangcentra ter wereld wordt er gezorgd voor het meest ideale thuis voor elk dier, maar ook zal Wilde Dieren de Tent Uit helpen met het transport en zo nodig tijdelijk onderkomen in Nederland verzorgen. Het welzijn van het individuele dier staat hierbij voorop. Gaat u ervoor zorgen dat deze laatste circusdieren weer echte wilde dieren mogen zijn? Ik hoop dat u mij binnenkort goed nieuws brengt. In afwachting van uw bericht. Met vriendelijke groet, Femke Uit: www.wildedierendetentuit.nl.

Opdracht 7  T1

B

1 2 3 4 5

7 8 9 I 10

6

Lees tekst 7 grondig. Schrijf het onderwerp van de tekst op. Wat is de functie van de titel? Op welke manier trekt de schrijver in de inleiding de aandacht van de lezer? Schrijf op waarnaar de volgende woorden verwijzen. Schrijf ook het regelnummer op. a die (regel 1) b Dat (regel 3) c Die (regel 15) a Formuleer in eigen woorden de kernzin van alinea 2. b Schrijf de eerste en laatste twee woorden van de zinnen op die tot de toelichting behoren. a Schrijf de kernzin van alinea 3 op. b Schrijf het deelonderwerp van alinea 3 op. Op welke manier sluit de schrijver de tekst af? a Wat is de hoofdgedachte van deze tekst? b Voor welk soort publiek is deze tekst interessant? Stel je voor dat je een werkstuk over racegames gaan maken. Welke informatie uit de tekst is dan waardevol voor jou? Leg je antwoord uit.

43

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 43

5/01/16 10:23


Lezen

1

Tekst 7 Voor echte racers Een racegame die zo moeilijk is, dat je er kwaad van wordt óf er juist heel fanatiek mee doorgaat. Dat is Project CARS.

5

10

15

20

De meeste racegames helpen je een handje. Je krijgt steeds betere wagens en je hebt allerlei hulpjes om het racen leuk te houden. Dat is met Project CARS totaal anders. In dit spel moet je het allemaal zelf uitzoeken en vlieg je duizend keer uit de bocht voor je een keer echt meedoet met de top. Je bent waarschijnlijk uren bezig om precies de goede instellingen te vinden voor je wagen. En verandert daarna het weer ineens, dan kun je opnieuw beginnen. Het is eigenlijk net zoals in het echt. Dat is ook wat de makers van deze game wilden. Het is een ‘simulatiegame’: een spel dat probeert na te doen hoe het in het echt gaat. Dat betekent dat racen hier heel lastig is. Je mag wel zelf weten wat je doet. Er zijn zestien klassen, van kleine karts tot supersportwagens. Die mag je allemaal door elkaar spelen. Je krijgt niet steeds nieuwe auto’s in je garage. In iedere klasse is er gewoon één auto en die moet je zo goed mogelijk afstellen en daarna besturen. Project CARS is geen racegame voor fans van Burnout of Need for Speed. Het is een heel goed spel, maar wel voor echte auto- en racefans en mensen met veel geduld. Daarom krijgt-ie hier maar drie sterren. De echte raceliefhebbers mogen er daar meteen eentje bij optellen. Uit: Peter Smolders, Voor echte racers. In: KidsWeek.

Opdracht 8  T1

B I

B

I

I

T1 T2

B I

44

1 Lees tekst 8 grondig. 2 Past de titel bij de inhoud van de tekst? Licht je antwoord toe. 3 Schrijf op waarnaar de volgende woorden verwijzen. Schrijf ook het regelnummer op. a Dat (regel 6) b Dat (regel 9) c Het (regel 9) 4 a Schrijf het deelonderwerp van alinea 3 op. b Bedenk een tussenkopje boven alinea 3 waarmee de schrijver de aandacht van de lezer trekt en schrijf het op. 5 Stel je voor dat je van racen houdt. Op welke manier(en) had je een bijdrage aan Project CARS kunnen leveren? 6 a Gaan tekst 7 en 8 over hetzelfde onderwerp? Leg duidelijk uit waarom wel of niet. b Voegt de kennis over Project CARS uit tekst 7 voor jou als lezer iets toe bij het lezen van tekst 8? Leg je antwoord uit. 7 a Wat is de hoofdgedachte van deze tekst? b Voor welk soort publiek is deze tekst bestemd? 8 Ben jij het eens met de laatste zin van de tekst? Geef een argument bij je antwoord.

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 44

5/01/16 10:23


1

Lezen

Tekst 8 Allemaal geld geven

5

10

Crowdfunding is helemaal hip de laatste jaren. Het betekent dat je een plan hebt en dan iedereen uitnodigt er geld voor te geven. Krijg je zo genoeg geld bij elkaar, dan kun je je plan uitvoeren. In de wereld van de games is dit tegenwoordig een heel gewone manier om een spel te bouwen. De game Project CARS is bijvoorbeeld begonnen met crowdfunding. Iedereen die van racen houdt, mocht een steentje bijdragen. Dat kon in de vorm van geld, maar ook door zelf aan de game te gaan werken. Het nieuwste en misschien wel raarste project op dit gebied is een ziekenhuis in Zeeland. Dat wil het hele pand opknappen. Het kost twintig miljoen euro en nu wordt iedereen uitgenodigd een beetje mee te betalen. Je krijgt dan rente én je mag tijdens vergaderingen af en toe iets zeggen. Ik weet het niet hoor. Al is geld geven aan een ziekenhuis natuurlijk wel nuttiger dan geld geven aan een game. Uit: Peter, Allemaal geld geven. In: KidsWeek.

Opdracht 9  T 2

I

1 2 3 4

Welke tekst vond je het interessantst? Licht je antwoord toe. Welke tekst vond je het moeilijkst om te lezen? Leg uit waarom. Aan welk onderdeel van teksten lezen moet je nog aandacht besteden? Wat vind je makkelijke opdrachten in de paragraaf Lezen?

45

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 45

5/01/16 10:23


Schrijven

1

Het afgelopen schooljaar heb je geoefend met het zoeken en verwerken van informatie, het maken van schrijfplannen en het schrijven van teksten. In dit blok herhaal je een aantal van deze vaardigheden en schrijf je verschillende teksten.

Aan het einde van deze paragraaf: 2F • heb je een deel van de lesstof van leerjaar 1 herhaald; • kun je een nieuwsbericht schrijven voor verschillende soorten publiek; • kun je een meninggevende tekst schrijven voor verschillende soorten publiek; • kun je onderscheid maken tussen objectief en subjectief taalgebruik.

1.17 Voorbereiding op het schrijven betrouwbare informatie verzamelen deelonderwerpen formuleren hoofd- en bijzaken onderscheiden hoofdgedachte formuleren informatie verwerken onderwerp bedenken overzicht van woordsoorten maken schrijfplan maken onderwerp verkennen 5W+1H-vragen stellen bij het onderwerp woordweb maken zoekvragen maken Afbeelding 1

Opdracht 1  T1

B

T2

1 Waarom is de voorbereiding op het schrijven van een tekst belangrijk? 2 In afbeelding 1 zie je verschillende onderwerpen die te maken hebben met de voorbereiding op het schrijven. Zet ze in de goede volgorde. Let op: sommige onderdelen horen bij elkaar. 3 Waarom is het belangrijk je zoekvragen goed te formuleren? 4 Wat is het nut van een schrijfplan? 5 Vergelijk je antwoorden op de vragen 1 tot en met 4 met die van een of meer klasgenoten. 6 Bespreek de verschillen en verbeter zo nodig je overzicht.

46

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 46

5/01/16 10:23


1

Schrijven

Opdracht 2

T1

B

T2 T1

T

Bij opdracht 4 ga je een nieuwsbericht voor een jongerenkrant schrijven over het onderwerp Rainbow Popcorn. 1 Voor deze opdracht is de volgende informatie al verzameld. Lees de aantekeningen (tekst 9) door. 2 a Bedenk welke informatie je in het nieuwsbericht wilt opschrijven. b Schrijf het onderwerp voor je tekst op. c Bedenk drie deelonderwerpen. d Stel vragen bij het onderwerp (de 5W+1H-vragen) en gebruik de aantekeningen hierbij. 3 a Formuleer met behulp van de aantekeningen een antwoord op je zoekvragen. b Bedenk toelichting/voorbeelden bij je antwoorden op de zoekvragen. 4 Vul het schrijfplan in met je deelonderwerpen, zoekvragen, antwoorden op zoekvragen en de toelichting/voorbeelden. Schrijfplan bij opdracht 2 Onderwerp: Rainbow popcorn Publiek: leeftijdgenoten, onbekend met het onderwerp Tekstdoel: Tekstsoort: Hoofdgedachte: Inleiding Alinea

Deelonderwerp

Zoekvraag

Antwoord op zoekvraag

Toelichting/ voorbeelden

1 2 3 Slot

Tekst 9

Rainbow Popcorn

Lekkerste popcorn van de wereld Nieuwe en verrassende smaken Gemaakt met mobiele popcornfabriek Kan overal komen: in de stad, het park, op festivals, op school Ex-daklozen maken en verkopen de popcorn Nieuw bestaan opbouwen. Hun eigen geld verdienen, huis huren, enz. Menslievend en milieuvriendelijk 47

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 47

5/01/16 10:23


Schrijven

1

1.18 Tekstvorm: nieuwsbericht In kranten kunnen verschillende soorten teksten voorkomen. Een van de belangrijkste tekstvormen is het nieuwsbericht. In een nieuwsbericht wordt een actuele gebeurtenis beschreven. Nieuwsberichten zijn waarheidsgetrouw en objectief. Ze geven de feiten zo precies mogelijk weer. De opbouw van een nieuwsbericht is vaak als volgt: • titel; • ondertitel (niet altijd); • naam schrijver; • plaatsnaam; • eerste alinea met hoofdzaken = de lead; • middenstuk, verdeeld in alinea’s; • slot (ontbreekt vaak).

Opdracht 3 T1

T

T2 T1

1 Lees de theorie over het nieuwsbericht. 2 Wat is het tekstdoel van je tekst? 3 a Bekijk de deelonderwerpen, vragen en antwoorden uit je schrijfplan. b Wat wil je de lezer laten weten over het onderwerp? 4 Bedenk de hoofdgedachte, die je in de inleiding gaat schrijven. 5 a Bedenk op welke manier je de tekst wilt inleiden. b Bedenk op welke manier je de tekst wilt afsluiten. 6 Vul het schrijfplan nu helemaal in. Opdracht 4

T2

I

T

1 Schrijf aan de hand van je schrijfplan de alinea’s bij de deelonderwerpen. – Schrijf de kernzinnen op de goede plaats in de alinea’s. – Zorg ervoor dat de toelichting/voorbeelden bij de kernzinnen duidelijk zijn. – Schrijf begrijpelijke zinnen. – Gebruik een eenvoudiger synoniem of de beschrijving van de volgende woorden die je bij Over taal hebt geleerd: besluiten – garanderen – stimuleren – verstrekken – monteren – fanatiek – in eerste instantie – in het verschiet liggen. – Gebruik verwijswoorden. 2 Schrijf de lead. – Gebruik de hoofdgedachte uit het schrijfplan. – Zorg voor een aantrekkelijk begin. 3 a Bedenk een aantrekkelijke titel boven je nieuwsbericht. b Bedenk tussenkopjes boven de derde alinea van het middenstuk. 4 Schrijf een kort slot bij het nieuwsbericht.

48

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 48

5/01/16 10:23


1

Schrijven

Opdracht 5  T 1 T2 T1

T

1 2 3 4 5 6

Lees je nieuwsbericht goed door. Bepaal of de inhoud, de woordkeus en de zinsbouw passen bij het publiek van leeftijdgenoten. Let op je spelling en zinsbouw. Heb je alleen objectieve woorden gebruikt? Herschrijf je tekst. Sla je tekst op. Je hebt hem bij opdracht 7 weer nodig.

Opdracht 6    T1 T2 T1 T2 T1

I

T 2

1 Bekijk de volgende rubrics op pagina 299-301 van je boek: – Structuur nummer 6, 10 en 11; – Woordenschat nummer 14; – Taalverzorging nummer 16 en 17. 2 Bepaal per onderdeel welk hokje bij jou past. 3 Ruil je nieuwsbericht met dat van een klasgenoot. 4 Lees het nieuwsbericht van je klasgenoot. 5 a Bepaal voor de onderdelen bij vraag 1 welk hokje bij het werk van je klasgenoot past. b Geef de tekst en de rubrics terug aan je klasgenoot. 6 a Vergelijk de door jouw aangegeven hokjes met de hokjes die je klasgenoot heeft aangegeven. b Bespreek de verschillen met elkaar en bepaal welk hokje het best past. 7 Bepaal bij welk onderdeel of bij welke onderdelen je na dit blok een hokje wilt verbeteren.  Opdracht 7

T2

T

1 Pas het nieuwsbericht van opdracht 5 aan. Herschrijf de tekst nu voor docenten die nog nooit van het onderwerp hebben gehoord. 2 Welke informatie ga je aanpassen? 3 Welke woorden en/of zinnen ga je veranderen? 4 Bedenk een andere titel. 5 Herschrijf het nieuwsbericht voor dit publiek.  Opdracht 8

T2

I

1 Lees je teksten van opdracht 5 en 7 goed door. 2 a Onderstreep of markeer de verschillen tussen de teksten. b Is de inhoud van de boodschap hetzelfde? 3 a Heb je veel verschillen tussen de teksten ontdekt? b Leg uit waarom je ja of nee hebt geantwoord bij a.

49

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 49

5/01/16 10:23


Schrijven

1

1.19 Taalverzorging Opdracht 9

T1

B

Herschrijf tekst 10. Bij deze opdracht herhaal je een aantal Afspraken en regels Schrijven. Op pagina 297 kun je de regels nog een keer doorlezen. 1 Plaats hoofdletters en punten. 2 Schrijf op de open en genummerde plaatsen een passend verwijswoord.

Tekst 10 Bijzondere ontmoeting in coffeeplaza aan de de clercqstraat in amsterdam tref ik onno en hajo in een van de plekken die … (1) bestempelen als hun kantoor de twee mannen zijn van huis uit reclamemakers en waren tot een paar jaar geleden eigenaren van een eigen reclamebureau daar ligt ook de basis van john altman na jaren in opdracht te hebben gewerkt voor de meest uiteenlopende klanten, wilden onno en hajo zelf een poging wagen. die wens was er al langer, maar kwam in een stroomversnelling toen … (2) in san francisco een oude hippie ontmoetten … (3) koekjes uitdeelde op baker beach onno: ‘… (4) raakte ons en zette ons aan het denken over de manier waarop we ons eigen leven invulden verder vonden we de koekjes … (5) hij uitdeelde zo lekker dat we het recept vroegen en mee terugnamen naar nederland.’ ‘Spread the love’ drukte hij onno en hajo op het hart en … (6) is wat ze met john altman doen en de bijzondere ontmoeting? … (7) vormt de kern van het verhaal achter het merk. Naar: www.marketingfacts.nl.

1.2 Tekstvorm: achtergrondartikel Een andere tekstvorm die je vaak in kranten tegenkomt, is het achtergrondartikel. Deze teksten gaan meer in op de achtergronden van het nieuwsonderwerp. In de tekst geeft de schrijver uitleg en toelichting. Deze teksten zijn subjectiever dan nieuwsberichten en bevatten vaak een persoonlijke mening van de journalist. In de artikelen laat de journalist vaak verschillende mensen met verschillende meningen aan het woord. Deze teksten zijn niet bedoeld om (snel) op de hoogte te komen van het nieuws, maar om je als lezer een eigen mening te vormen over het onderwerp. Als je een tekst schrijft, moet je er dus voor zorgen dat je taalgebruik bij het tekstdoel past.

R

50

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 50

5/01/16 10:23


1

Schrijven

voorbeeld Objectief Medewerkers van een landelijke televisiezender geven alle scholieren van twaalf tot veertien jaar een gratis minicomputer. Dit doen ze in verband met een campagne om het tekort aan programmeurs op te lossen. Subjectief Onderbetaalde medewerkers van een landelijke televisiezender die mensen uitbuit, geven alle scholieren van twaalf tot veertien jaar een gratis maar waardeloze minicomputer. Dit doen ze in verband met een belachelijke campagne om het grote tekort aan programmeurs op te lossen.

Opdracht 10 T2

T

I

1 In de eerste alinea van tekst 10 heeft de schrijver objectieve taal gebruikt. Herschrijf deze alinea tot een subjectieve alinea. 2 Lees de herschreven alinea van een klasgenoot. 3 Beoordeel de subjectiviteit van die alinea. 4 Bespreek je mening over de alinea met elkaar. Opdracht 11

T1

B

T

T2 T T1

T2

Bij opdracht 12 ga je een achtergrondartikel voor een jongerenkrant schrijven over het onderwerp Rainbow Popcorn. In tekst 9 vind je aanvullende informatie. 1 Formuleer drie deelonderwerpen voor je tekst. – Een van de deelonderwerpen gaat over het ontstaan van het idee voor Rainbow Popcorn. – Voor de andere deelonderwerpen kun je een of meer deelonderwerpen van opdracht 2 gebruiken. 2 a Formuleer bij elk deelonderwerp je zoekvraag. b Zoek meer informatie als dat nodig is. Je mag ook zelf informatie bedenken. c Beantwoord de zoekvragen. 3 a Formuleer de kernzin voor elke alinea. b Beschrijf in een paar woorden welke toelichting/voorbeelden je wilt gebruiken. c Formuleer de hoofdgedachte voor je tekst. 4 a Bedenk op welke manier(en) je in de inleiding de aandacht wilt trekken van de lezer. b Bedenk welke manier(en) je in het slot wilt gebruiken. 5 Verwerk de antwoorden op de voorgaande vragen in een schrijfplan. Bewaar je schrijfplan voor opdracht 12. 6 Schrijf je eigen mening over het onderwerp op.

51

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 51

5/01/16 10:23


Schrijven

1

Eindopdracht  Toets    Opdracht 12    T1

T

T2

B/T

1 Lees de theorie over het achtergrond­artikel nog een keer door. 2 Pak je schrijfplan van opdracht 11. Bepaal of je nog iets wilt wijzigen. 3 Schrijf de kladversie van je tekst. Lees eerst de volgende punten door. – Verdeel je tekst duidelijk in een inleiding, middenstuk en slot. – Gebruik 400 à 450 woorden. – Bouw de alinea’s goed op. – Schrijf passende tussenkopjes boven in elk geval twee alinea’s. – Schrijf een aantrekkelijke titel boven de tekst. – Verwerk je eigen mening in je tekst. – Verwerk de mening van anderen in je tekst. – Schrijf begrijpelijke zinnen. – Spel de woorden correct. 4 Lees de tekst goed door. Beantwoord voor jezelf de volgende vragen: – Kon je je schrijfplan zonder aanpassingen gebruiken? – Bestaat de tekst uit een inleiding, middenstuk en slot? – Staat in elk deel de informatie die erin hoort te staan? – Heb je in elke alinea een duidelijke kernzin geschreven die bij de zoekvraag past? – Passen de toelichting en/of de voorbeelden bij de kernzinnen? – Heb je je eigen mening in de tekst verwerkt? – Heb je de mening van anderen in je tekst verwerkt? – Heb je hoofdletters en leestekens op de goede manier gebruikt? – Heb je de goede verwijswoorden gebruikt? – Heb je subjectieve taal in je tekst gebruikt? – Passen de woorden en zinnen bij het publiek van leeftijdgenoten? 5 Herschrijf je tekst als dat nodig is en schrijf de netversie.  Opdracht 13

I

1 a Wat vond je moeilijker: A Het schrijven van een objectieve tekst? B Het schrijven van een subjectieve tekst? b Licht je antwoord toe. 2 a Welke tekst vond je leuker om te schrijven: A het nieuwsbericht? B het achtergrondartikel? b Licht je antwoord toe. 3 a Bepaal voor de onderdelen van de rubrics bij opdracht 6 het hokje dat nu bij jou past. b Is dat ook de plaats die je had bedacht bij opdracht 6?

52

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 52

5/01/16 10:23


1

Spreken, kijken en luisteren

Als jij te laat op school komt, vertel je de oorzaak daarvan op een andere manier aan je docent dan aan je beste vriend(in). Misschien wil je je docent er met een serieus gezicht van overtuigen dat je er niets aan kon doen dat je te laat was, en vertel je je vrienden een grappig verslag van wat er is gebeurd. Je hebt in beide gevallen een ander publiek en een ander doel, en daar pas je je tekst op aan. In deze les vergelijk je fragmenten over hetzelfde onderwerp met een verschillend publiek en een verschillend doel. Bij het onderdeel Spreken presenteer je in tweetallen een zelfgeschreven tekstfragment op verschillende manieren en voor een verschillend publiek.

Aan het einde van deze paragraaf: 2F • heb je een deel van de lesstof van leerjaar 1 herhaald; • kun je verschillende fragmenten over hetzelfde onderwerp met elkaar vergelijken; • kun je bepalen of een fragment waardevolle en tot dan toe onbekende informatie bevat; • kun je voor een publiek (je eigen klas) een onderwerp presenteren.

1.21 Kijken en luisteren Doel, tekstsoort, publiek – Herhaling Je hebt geleerd dat teksten worden geschreven of gesproken met een doel. De schrijver of spreker wil er iets mee bereiken. Bij elk doel past een tekstsoort. Bovendien richt de schrijver of spreker zich op een bepaald publiek. Dat heeft invloed op zijn taalgebruik.

Opdracht 1 T1

B

Neem het schema op de volgende pagina over en vul het in. Wat is het doel van de onderstaande sprekers, wat is de tekstsoort, welke gesprekssoort is het (monoloog, dialoog of groepsgesprek) en hoe omschrijf je in een paar woorden het publiek? a nieuwslezer op tv die vertelt over een spraakmakende rechtszaak b cabaretier die een maffe variant op Roodkapje speelt c verkoper in een winkel die probeert mensen een duur espressoapparaat te verkopen d twee Jehovagetuigen die bij een huis aanbellen om met de bewoner over God en het geloof te praten e onderwijzeres die een leerling helpt bij het maken van een moeilijke som f talkshowpresentator die met drie gasten over de Elfstedentocht praat

53

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 53

5/01/16 10:23


Spreken, kijken en luisteren

spreker(s)

1

tekstdoel

tekstsoort

gesprekssoort

publiek

a b c d e f

Vergelijken van fragmenten Een en hetzelfde onderwerp kan op verschillende manieren en met verschillende doelen besproken worden. Ook het publiek kan daarbij verschillen.

R

voorbeeld • een nieuwsbericht voor volwassenen over een bankoverval (Journaal) • een nieuwsbericht voor kinderen over een bankoverval (Jeugdjournaal) • een lezing op de politieacademie over hoe te handelen bij een bankoverval • een gespeelde bankoverval (Flikken Maastricht, politieserie) • een quizvraag over een beroemde bankoverval (De slimste mens, spelprogramma) Het is belangrijk dat een fragment over dat onderwerp waardevolle en tot dan toe onbekende informatie bevat voor het publiek waarvoor het bedoeld is.

Opdracht 2

T1

I B

Je gaat kijken en luisteren naar een fragment uit het tv-programma Studio Tour van 14 juli 2015. Studio Tour bespreekt elke zomer gedurende drie weken de Tour de France. 1 Geef met behulp van een woordweb aan wat je al weet over de Tour de France. 2 Stel dat je na het bekijken van het fragment gevraagd wordt de namen van drie wielrenners op te noemen. Hoe ga je dan naar het fragment luisteren? Globaal, precies of selectief?

54

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 54

5/01/16 10:23


1

Spreken, kijken en luisteren

Opdracht 3    T1

I

B

I

T 2

B I

Bekijk fragment 1. Beantwoord daarna de vragen. 1 Het fragment begint met een inleiding. Die loopt vanaf: ‘Hoe hebben de 183 overgebleven renners … t/m … in de Pyreneeën’. Vind je het een goede inleiding? Leg je antwoord uit. 2 Wat is het hoofdonderwerp van fragment 1? 3 Noem twee deelonderwerpen van fragment 1. 4 Zijn de Olympische Spelen van Rio, waar Maurits Hendriks het over heeft, hoofdzaak of bijzaak? 5 Lees vraag 6. Hoe ga je luisteren om die vraag te beantwoorden? 6 Wat is het spreekdoel van Theo Bos? 7 Lees vraag 8. Hoe ga je luisteren om die vraag te beantwoorden? 8 Er zitten vier mensen bij elkaar. Laat dit fragment een groepsgesprek zien? Leg je antwoord uit. 9 Lees vraag 10. Hoe ga je luisteren om die te beantwoorden? 10 Theo Bos gebruikt in zijn antwoord twee keer beeldspraak. Welke twee herken je? Wat wordt ermee bedoeld?  Opdracht 4

T1

B

I

T2

B

Bekijk fragment 2. Beantwoord daarna de vragen. 1 Wat voor tekstsoort is de monoloog van Theo Bos? 2 Wat is het onderwerp van zijn monoloog? 3 Geeft hij informatie die bruikbaar is bij een spreekbeurt over Chris Froome? 4 Geeft hij informatie die bruikbaar is bij een spreekbeurt over doping? 5 Vergelijk fragment 2 met fragment 1. Welk van deze fragmenten zal een groter publiek aanspreken? Leg je antwoord uit. 6 Theo Bos gebruikt het woord ‘hartslagvermoeidheid’. Hij legt het ook uit. Geef in je eigen woorden weer wat hij ermee bedoelt.  Opdracht 5

T1

I B

Fragment 3 komt uit De Tour de France Quiz. 1 Welk doel verwacht je dat fragment 3 zal hebben? Leg uit waarom je dat denkt. 2 Een van de vragen is: ‘Hoeveel Touretappes won Erik Dekker in 2000?’ Hoe luister je als je hierop het antwoord wilt weten?  Opdracht 6

T1

B

Lees eerst de vragen. Bekijk dan fragment 3 en beantwoord de vragen. 1 Is het doel van het fragment inderdaad het doel dat je had opgeschreven bij vraag 1 van opdracht 5? 2 Wat is het hoofdonderwerp van het fragment? 3 Geeft het fragment waardevolle informatie voor iemand die de Tour van 2015 wil volgen? 4 Geeft het fragment waardevolle informatieve voor iemand die een spreekbeurt over de Tour de France wil voorbereiden?

55

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 55

5/01/16 10:23


Spreken, kijken en luisteren

1

Opdracht 7 T1

I

Lees eerst de vragen. Bekijk dan fragment 4 en beantwoord de vragen. 1 Wat is het verschil in publiek met de vorige drie fragmenten? 2 Wat is het verschil in moment van uitzenden met fragment 1? Opdracht 8

T1

O I

Je hebt fragmenten gezien uit de programma’s Studio Tour, De Tour de France Quiz en het Jeugdjournaal. 1 Weet je nu meer over de Tour de France dan aan het begin van de les? Vul je woordweb aan met nieuwe informatie. 2 Wat zijn de belangrijke verschillen tussen de fragmenten? Neem het schema over en vul het in. Probeer bij ‘publiek’ zo specifiek mogelijk te zijn. fragment

doel(en)

publiek

inhoud

1 2 3 4

Opdracht 9

I

T

Je hebt vier fragmenten gezien over de Tour de France. Elk fragment had een eigen doel en publiek. Bedenk drie voorbeelden van fragmenten over de Tour de France die een ander doel en een ander publiek hebben. Dat mogen bestaande of zelfbedachte programma’s zijn, maar ook toespraken, bijeenkomsten of een reclame. Omschrijf elk voorbeeld in je eigen woorden. Vermeld ook het doel en het beoogde publiek.

1.22 Spreken Lichaamstaal, stemgebruik en leestekens – Herhaling R

De manier waarop je iets zegt, kan de boodschap die je wilt overbrengen versterken. Het gaat er dus niet alleen om wát je zegt, maar ook om hóé je het zegt. Denk daarbij aan: • lichaamstaal: houding, mimiek, gebaren en oogcontact • stemgebruik: toonhoogte, tempo, volume en intonatie • leestekens: spreekpauzes, uitroeptekens, vragende zinnen

56

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 56

5/01/16 10:23


1

Spreken, kijken en luisteren

Opdracht 10 T1

I

Deze opdracht doe je samen met een klasgenoot. Spreek onderstaande zinnen hardop uit op de twee manieren die eronder staan. Let op stemgebruik, lichaamstaal en leestekens. De ander luistert en omschrijft de verschillen tussen de twee manieren van voorlezen. Daarbij beoordeelt hij ook welke manier het best aansloot bij de inhoud en waarom. Vanaf zin 3 draaien jullie de rollen om. Zin 1: ‘Wat krijgen we nou? Is … Is dit … Néé hè! Het is bloed! … Er ligt hier bloed!’ a Lees het spannend voor en benadruk de leestekens. Gebruik lichaamstaal om de betekenis te ondersteunen. b Lees het neutraal voor, als een nieuwslezer. Let niet op de leestekens en gebruik geen lichaamstaal. Zin 2: ‘De minister besloot niet in te gaan op het voorstel tot wijziging van zijn beleid.’ a Lees het spannend voor en ‘lees’ leestekens die er niet staan. Gebruik lichaamstaal om de spanning te ondersteunen. b Lees het neutraal voor, als een nieuwslezer. Zin 3: ‘Sssst! … Stil nou! … Wat doe je? … Sukkel! Straks horen ze ons nog!’ a Lees het bang en hardop fluisterend voor en benadruk de leestekens. Gebruik lichaamstaal om de betekenis te ondersteunen. b Lees het vriendelijk, goed gehumeurd en glimlachend voor. Let niet op de leestekens en gebruik geen lichaamstaal. Zin 4: ‘Hij (zij) is zó mooi! … Die ogen alleen al! … En lief! Echt! Zó lief!’ a Lees het een beetje boos voor. Let niet op de leestekens. b Lees het verliefd (zwijmelend) voor en benadruk de leestekens. Gebruik lichaamstaal om de betekenis te ondersteunen.

Presenteren Iemand die een tekst presenteert, dient zijn stem- en taalgebruik af te stemmen op het doel van de presentatie en op het publiek. Zo zal een nieuwslezer van het achtuurjournaal neutraal spreken. De nieuwslezer van het Jeugdjournaal spreekt met meer inleving en let bovendien op zijn woordgebruik. De verhalenverteller in Sesamstraat gebruikt zijn stem ‘verhalend’ en vermijdt moeilijke woorden en complexe zinnen.

57

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 57

5/01/16 10:23


Spreken, kijken en luisteren

1

Toets    Opdracht 11    T2

T

Deze opdracht doe je samen met een klasgenoot. Jullie gaan een kort item over één onderwerp op twee verschillende manieren presenteren. Daarbij is het doel en/of het beoogde publiek verschillend. Als voorbereiding kiezen of bedenken jullie samen een onderwerp en schrijven jullie daarover twee keer een tekst van ongeveer vijf zinnen. Je kunt ervoor kiezen dat samen te doen, maar je kunt ook elk één tekst voor je rekening nemen. Daarbij houd je rekening met het volgende: – Het beoogde publiek. Van welke leeftijd zijn ze? Wat weten ze al van het onderwerp? Hoe goed is hun kennis van onze taal? Dat alles heeft invloed op je woordkeuze en de complexiteit en lengte van je zinnen. – Wat is je doel? Dat heeft invloed op de soort tekst. Zorg ervoor dat de verschillen tussen de twee teksten duidelijk zijn, zowel wat betreft het doel als wat betreft het publiek.

Presenteer samen de items aan de klas. Laat de klas na afloop van elk item raden naar doel en beoogd publiek.

Suggesties voor onderwerpen: – het eten van vlees – buitenaards leven – merkkleding – een heel rare sport (bijvoorbeeld olifantenpolo) – mooier worden door plastische chirurgie?  Opdracht 12

T 2

I

Beoordeel de voordracht van een klasgenoot. Bij het beoordelen van de presentatie let je op: – duidelijke, verstaanbare uitspraak; – goed stemgebruik (toonhoogte en volume); – prettig tempo en passende en gevarieerde intonatie; – goed gebruik van klemtoon en nadrukwoorden; – manier van spreken die past bij het onderwerp, doel en publiek; – woordkeuze en zinsbouw passen bij het publiek; – houding en oogcontact.

58

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 58

5/01/16 10:23


WWW.OPNIVEAU-ONLINE.NL

onderbouw | havo/vwo

Jacqueline Buhler Evelien Otte Geertje Plug Erica Renckens Marjan van Verseveld

de methode is zowel lineair (per blok) als modulair (per vaardigheid) te doorlopen; alle toetsen en opgaven zijn gelabeld volgens de principes van OBIT en RTTI; de leesspecialist: Op niveau besteedt veel aandacht aan lezen, o.a. door de leesapp en de samenwerking met de Jonge Jury; bij elke paragraaf een overzicht van leerdoelen met Meijerink-niveau;

onderbouw | havo/vwo Leeropdrachtenboek

Op niveau onderbouw 2e editie: dĂŠ lesmethode voor Nederlands in het voortgezet onderwijs

leeropdrachtenboek

na elk blok een projectopdracht waarbij je toepast wat je in het blok hebt geleerd; uitgebreid digitaal lesmateriaal op www.opniveau-online.nl.

2

NEDERLANDS

WT Omslag ONO2 2hv.indd 1

2 5/01/16 11:06


1

Projectopdracht

In deze opdracht: • schrijf je een nieuwsbericht; (Schrijven) • schrijf je een verhaal; (Fictie) • let je op bijvoeglijke bepalingen en verhaspelingen. (Grammatica, Over taal)

Help me dan!  Projectopdracht    I

T

T2

I

B T1

In deze opdracht schrijf je een nieuwsbericht en een verhaal over iemand in een benarde situatie. 1 Bedenk een persoon die zich in een benarde situatie bevindt. Ter inspiratie kun je nog eens kijken naar het verhaal Woon jij hier? en de leestips in de paragraaf Fictie. 2 Beschrijf wat deze persoon is overkomen en hoe het afliep in een nieuwsbericht van ongeveer 200 woorden. - Kies voor welk publiek jouw tekst bedoeld is. - Maak er een objectieve tekst van. - Gebruik zo weinig mogelijk bijvoeglijke bepalingen. 3 Beschrijf opnieuw wat deze persoon is overkomen en hoe het afloopt, maar nu in fictie. Je tekst telt ongeveer 500 woorden. - Schrijf je verhaal in de ik-vorm. - Voeg zo veel mogelijk bijvoeglijke bepalingen toe. - Verstop in je verhaal drie verhaspelde uitdrukkingen. 4 Kopieer jouw teksten voor een of meer klasgenoten. Wissel de teksten uit en beoordeel: - in een kort verslagje onderaan of het nieuwsbericht voldoet aan de kenmerken van een nieuwsbericht. Gebruik de theorie op pagina 48; - in een kort verslagje onderaan of het verhaal duidelijk fictie is en voldoet aan de kenmerken daarvan (verzonnen, personages, dialogen, ik-vorm); - of je voldoende bijvoeglijke bepalingen herkent in het verhaal. Markeer ze; - of je drie verhaspelde uitdrukkingen herkent. Schrijf ze onderaan en verbeter ze. 5 Lever je eigen teksten en de door jou beoordeelde en verwerkte teksten van je klasgeno(o)t(en) in. Je werk wordt beoordeeld met het beoordelingsformulier.

59

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 59

5/01/16 10:23


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.