Op niveau onderbouw

Page 1

onderbouw | vmbo b/k

WWW.OPNIVEAU-ONLINE.NL

leeropdrachtenboek

PROEF

KATERN Het onderwijs verandert, net zoals uw leerlingen. Om uw leerlingen nog steeds te kunnen uitdagen en enthousiasmeren, werkt Op niveau aan een compleet nieuwe editie voor de onderbouw. Dit proefkatern geeft een goede eerste indruk van de tweede editie. Sommige onderdelen worden nog aangepast voordat het boek naar de drukker gaat. Dit geldt bijvoorbeeld voor de projectopdrachten, de beelden en de labeling van de opdrachten volgens RTTI en OBIT.

DE VOORDELEN VAN OP NIVEAU ONDERBOUW 2E EDITIE: de methode is zowel modulair als lineair te doorlopen; alle toetsen ĂŠn opgaven volgens RTTI en OBIT; veel aandacht voor lezen dankzij de samenwerking met de Jonge Jury; uitgebreid digitaal lesmateriaal.

Wilt u meer weten over Op niveau onderbouw 2e editie of een demo ontvangen over de digitale mogelijkheden? Neem dan contact op met de Klantenservice via 088 800 20 15 of mail naar vo@thiememeulenho.nl.

9789006613629

NEDERLANDS


Blok

2

49


Fictie

2

Aan het einde van deze paragraaf: • kun je het verschil uitleggen tussen fictie en non-fictie; • kun je voorbeelden geven van fictie en non-fictie; • kun je je mening over een verhaal uitleggen door beoordelingswoorden te gebruiken.

1F

TREK KADER GROTER/KLEINER TOTDAT DIT NIET MEER ZICHTBAAR IS

2.1 Lekker lezen Coolman: superheld of…?

5

10

15

20

25

50

Stel je eens een straat voor. Hij loopt steil als een skischans van de berg af. Aan het eind van de schans ligt een parkje met een vijver, die van hierboven gezien piepklein lijkt. Zie je het voor je? Mooi zo. Stel je nu een blauwe vuilnisbak voor. Zo een met vier wieltjes eronder, vol met vieze yoghurtbekers. Zie je ze voor je? Ruik je de schimmel? Oké, stel je dan nu een jongen voor die tot aan zijn nek tussen de stinkende bekers zit en die keihard schreeuwt, zoals een brulaap in de dierentuin, omdat hij in die container zit die geen remmen heeft en steeds sneller van de berg af naar beneden raast. Kun je je dat voorstellen? Goed zo, dan weet je nu ook wie ik ben. Ik heet Kai, en ik ben die jongen die in de container zit en brult voor zijn leven omdat er een vrachtwagen van rechts komt die op het laatste moment remt en omdat meteen daarna alweer de volgende kruising opdoemt. Tot nu toe was het simpel voor jullie. Nu wordt het moeilijk, want ik zit niet alleen in de container. Stel je een figuur voor met een cape en een zwart oogmasker, die naast mij zit. Hij houdt zijn hoofd in de wind en vind het nog leuk ook. Om het nog wat moeilijker te maken heeft hij een felgekleurde plastic trompet in zijn hand, waar


2

30

35

40

45

50

55

60

65

70

Fictie

hij op blaast alsof hij trompetter bij de zesde cavalerie is. Hij lijkt wel onderweg om een groep kolonisten te redden van een horde Apachen op oorlogspad. Mag ik jullie voorstellen? Die gast met z ’n trompet die hier naast me zit alsof hij levensmoe is, luistert naar de naam Coolman. Coolman is al bij me sinds mijn vierde. Maar alleen ik kan hem zien. Voor alle andere mensen is hij onzichtbaar, en dat is maar beter ook. Het is al erg genoeg dat hij maakt dat mijn leven een aaneenschakeling van rampzalige rampen is. En – verrassing! – Coolman heeft er ook voor gezorgd dat ik in deze stinkende container zit en mijn einde tegemoet raas. De dag begon heel goed. Een goede Kai-dag is er eentje die zonder al te veel rampen voorbijgaat en waarbij Coolman zich zo weinig mogelijk laat zien. Dat komt dus eigenlijk op hetzelfde neer. Vanmorgen was het nog zo’n goede Kai-dag. De zon scheen, ik had op school niks geks gedaan en ook Coolman gedroeg zich stil en onopvallend. Hij vindt school niet leuk, net als ik. Dat is dan ook het enige waar we hetzelfde over denken. (…) Als ik die twee jongens had gekend die op een bankje voor onze school zaten, dan had ik mijn smoel wel gehouden toen ze me tackelden. Dan was ik zonder een woord te zeggen opgestaan. Misschien had ik dan alleen gezegd: ‘Sorry dat ik over jullie voeten ben gestruikeld.’ Mijn grootste fout: ik luister te vaak naar Coolmans adviezen. ‘Als jullie groot zijn, mogen jullie mijn Porsche wassen,’ zei ik, omdat ik een Ferrari een beetje overdreven vond. Ik wist toen nog niet dat die twee de grootste etterbakken van de hele school zijn. Het zijn gevaarlijke types, tegen wie je nooit een grote mond moet hebben. Om een lang verhaal kort te maken: die twee pakten me vast, stopten me ondersteboven in de blauwe container en duwden hem de straat op. Dat was vervelend, maar nog niet echt iets om je zorgen over te maken. Waar ik me wel zorgen over maakte was dat onze school op een berg ligt, waar ik nu in deze blauwe plastic cabrio met een rotvaart vanaf dender. Het eerste rode stoplicht heb ik overleefd. Maar daar komt er alweer een aan dat op rood staat. Een groene golf hoef ik niet te verwachten, ik heb ook nooit geluk! Maar dit is het laatste stoplicht. Daarachter ligt het park, en als ik het tot daar haal is de kans groot dat ik levend uit deze container kom. Langzamerhand kom ik erachter hoe ik de container

51


Fictie

70

75

80

85

90

2

kan sturen. Als ik me met kracht tegen de rand aan gooi, maakt het blauwe gevaarte een kleine sprong opzij. Dat is maar goed ook, want ik moet een klein autootje inhalen dat stilstaat voor het rode licht. Rakelings scheur ik langs de bumper en het lukt me het links te passeren. Wanneer ik op gelijke hoogte met het stuur ben, zie ik van wie de auto is. Achter het stuur zit mevrouw Maier, mijn juf. Ze staart me aan alsof ze net door een olifant op ski ’s is ingehaald. Maar dat lukt me helemaal niet meer, want ik ben haar allang voorbij. Ik heb nog net tijd om te zwaaien. Ze zwaait terug, maar ik denk dat ze dat alleen doet uit beleefdheid. Ik laat haar achter me en heb al mijn aandacht nodig om de kruising levend over te komen. Het rechter voorwiel raakt los. Dat verbaast me niks, die dingen zijn erop gebouwd om maar een klein stukje van en naar de vuilniswagen te rijden, verder niets. Voor formule 1-racen is zo’n container totaal niet geschikt en ik zie ook nergens een pitstraat om de banden te wisselen. Ondanks het wielenprobleem werp ik me een paar keer tegen de zijkanten van de container om de auto’s te ontwijken die me van rechts en links om de oren vliegen, Coolman probeert met zijn trompet de weg vrij te toeteren. Alsof iemand dat hoort! Ik ben de enige die de trompet hoort en door dit geschetter dat Coolman muziek noemt voel ik me ook niet echt relaxed. Uit: Rüdiger Bertram en Heribert Schulmeyer, Coolman en ik.

Moeilijke woorden de cavalerie = soldaten op een paard de kolonisten = mensen die een ander land hebben veroverd om daar te gaan wonen de horde = een grote groep mensen het gevaarte = een groot iets relaxed = heel ontspannen, heel erg op je gemak

52


2

Fictie

Denken en praten over het verhaal Opdracht 1 B

1 2 3 4 5

I 6

B

7 8

I

9

10

Welke personen komen in dit verhaal voor? Dat zijn … . Wie vertelt het verhaal? Het verhaal wordt verteld door … . De verteller heeft een probleem. Wat is zijn probleem? Hoe is het probleem ontstaan? Het probleem is ontstaan door … . a Wie geeft de verteller de schuld van zijn probleem? b Wat vind jij? Heeft de verteller gelijk? Leg je antwoord uit. Ik vind … . a Coolman is vermomd als superheld. Denk aan Superman en Batman. Noem een overeenkomst. b Welk belangrijk verschil is er tussen Coolman en superhelden als Superman en Batman? Coolman … . Zeg met andere woorden: alsof hij levensmoe is (regel 29-30). Alsof … . Zeg met andere woorden: maakt het blauwe gevaarte een kleine sprong opzij (regel 70-71). De blauwe … . a Coolman: superheld of …? De titel van dit verhaal is niet af. Hoe zou jij de titel afmaken? Leg je antwoord uit. b Wat vind jij van dit verhaal? Leg je antwoord uit. Ik vind … . Kan dit verhaal echt gebeurd zijn? Waarom wel of niet, leg je antwoord uit. Dit verhaal … .

53


Fictie

2

Leestips Andere fantasievolle verhalen:

Verdwijnkind – Bies van Ede Biko valt niet op. Zijn moeder heeft niet eens gemerkt dat hij werd geboren. Zijn juf weet niet dat hij in haar klas zit. Niemand let ooit op Biko. Biko ontdekt dat het heel handig kan zijn om te verdwijnen… Tijdrovers – Tanja de Jonge Siem heeft zijn ouders beloofd op zijn zusje te passen. Liever gaat hij voetballen. Als hij thuiskomt, is zijn zus verdwenen. Kon hij de tijd maar terugdraaien… Siem krijgt één kans. De wachters van de heuvel – Reggie Naus Annes vader wil in Schotland een hotel bouwen. Het zit niet mee. Graafmachines worden vernield… Anne en haar vrienden ontdekken dat dit te maken heeft met de oude heuvel in het bouwterrein. Boem! – Marc Haddon Jim is bang dat hij van school wordt gestuurd. Als hij met zijn vriend Charlie de docenten afluistert, hoort hij hoe mevrouw Pearce en meneer Kid in geheimtaal spreken. Dit is het begin van een groot avontuur.

Over Rüdiger Bertram Rüdiger Bertram (1967) is een Duitse schrijver. Hij woont in Keulen, samen met zijn vrouw en kinderen. Na zijn studie werkte hij als journalist. En hij vertaalde natuurfilms in het Duits. Zijn jeugdboeken over de eigenwijze superheld Coolman zijn ook in ons land bekend geworden. De striptekenaar Heribert Schulmeyer maakte de afbeeldingen bij de verhalen. Meer over Rüdiger Bertram en Heribert Schulmeyer vind je op www.leesplein.nl.

54


2

Fictie

2.2 Over lezen Fictie en non-fictie Wat je leest en bekijkt in boeken, tijdschriften, op internet en op televisie, kun je verdelen in twee groepen: fictie en non-fictie. Verzonnen verhalen noemen we fictie. Het verhaal Coolman: superheld of ‌? is niet echt gebeurd. De schrijver heeft het verzonnen. We noemen het daarom fictie. Teksten en beelden over de werkelijkheid noemen we non-fictie. Denk hier bijvoorbeeld aan een tekst in je schoolboek over het menselijk lichaam. Of een boek over planeten en sterren. Wat is het?

voorbeelden

fictie

verzonnen verhalen. De schrijver fantaseert: heeft het verhaal zelf bedacht

leesboek, stripverhaal, gedicht, film, televisieserie, musical, game

non-fictie

verhalen over de werkelijkheid. De schrijver heeft het niet bedacht: het is echt gebeurd of geeft informatie.

krantenbericht, tijdschriftartikel, schoolboek, informatief boek, jeugdjournaal, tekst op Wikipedia

Opdracht 2 B

1 Bekijk de volgende voorbeelden van fictie en non-fictie. Neem de letters onder elkaar over en schrijf op: fictie of non-fictie. a Een brief van school bij je rapport. b Een aflevering van de serie Goede Tijden, Slechte Tijden. c Een tekst in je geschiedenisboek over jagers en boeren. d Een bespreking op een website van de nieuwste iPhone. e De musical Afblijven! f Een stripverhaal op de achterkant van de Donald Duck. g Een nieuwsbericht in de krant over een brand in het winkelcentrum. 2 Noem nu zelf twee voorbeelden van fictie. 3 Noem twee voorbeelden van non-fictie.

55


Fictie

2

2.3 Beschrijf je leeservaring Als je een verhaal leest, gebeurt er iets met jou. Je wordt er vrolijk van, of droevig, of boos. Misschien vind je het verhaal over Coolman leuk en wil je graag weten hoe het verder gaat. Misschien vind je de film Superman onecht. Wat je vindt van een boek of van een film, is heel persoonlijk. Als je uitlegt wat er met jou gebeurt als je een verhaal leest, dan gebruik je beoordelingswoorden. Hierna staat een lijst met voorbeelden van zulke woorden. Het zijn telkens twee woorden die tegenover elkaar staan. Beoordelingswoorden spannend – saai leerzaam – niet leerzaam verrassend – voorspelbaar interessant – oninteressant begrijpelijk – onbegrijpelijk echt – onecht grappig – droevig moeilijk – gemakkelijk vlot verteld – langdradig

kinderachtig – voor mijn leeftijd laat me meeleven – zegt me niets zet me aan het denken – doet me niets bekend – onbekend gevoelig – niet gevoelig opgewekt – zielig herkenbaar – onbekend griezelig – niet griezelig kan ik me voorstellen – kan ik me niet voorstellen

Tekst 1 De Superheld is een Noorse familiefilm uit 2013. In februari 2014 was de film voor het eerst ook in ons land in de bioscopen te zien.

Tekst 2 Ik heb De Superheld gezien. Ik vind het echt een kinderachtige film. Wie gelooft er nu in al die onzin? Suzanne (13)

56


2

Fictie

Tekst 3 Ik vind De Superheld een grappige film. Iedereen moet hem gaan zien. Esmée (12)

Tekst 4 De Superheld is best wel een spannende film, want er gebeurt veel en je blijft kijken, omdat je wilt weten hoe het afloopt. Koen (15)

Opdracht 3 B

Lees de vier teksten. Geef daarna antwoord op de vragen. 1 Kies het beste antwoord. Deze teksten zijn: A Fictie B Non-fictie 2 In welke tekst staat geen mening? 3 Welk beoordelingswoord gebruikt Suzanne in tekst 2? 4 Welk beoordelingswoord gebruikt Esmée in tekst 3? 5 En welk beoordelingswoord gebruikt Koen in tekst 4?

Je moet kunnen uitleggen waarom je een beoordelingswoord hebt gekozen. Je uitleg begint vaak met ‘want’ of ‘omdat’. voorbeeld Ik vind het verhaal spannend, omdat de hoofdpersoon in gevaar is. Ik ben benieuwd hoe het afloopt.

Opdracht 4 B

Lees nog eens de teksten 2, 3 en 4. 1 Wie van de schrijvers legt zijn of haar mening uit? 2 Hoe doet hij of zij dat?

57


Fictie

2

Opdracht 5 I

Ga in een groepje zitten van niet meer dan vier personen. Voor deze opdracht hebben jullie het schema nodig van www.opniveau-online.nl. 1 Voor jezelf: bedenk in de eerste kolom van de onderste rij zelf een onderwerp. 2 Vul het schema verder in. Let op: de kolom met de opgestoken duim laat je nu nog leeg! 3 Samen: geef de schema’s aan elkaar door. Lees wat de anderen hebben opgeschreven. Bespreek de overeenkomsten en de verschillen. 4 Ruil jouw schema met dat van iemand anders in je groep. 5 Schrijf je naam achter de opgestoken duim in het schema van je klasgenoot. 6 Welke favoriet spreekt jou het meest aan? Schrijf een beoordelingswoord in de laatste kolom op de goede regel. Gebruik een ander beoordelingswoord dan je klasgenoot heeft gebruikt. Opdracht 6

B

Rick speelt graag games op zijn Xbox. Op het internet geeft hij zijn mening over het spel Batman, Arkham City. Lees tekst 5. Geef daarna antwoord op de vragen. 1 Is deze tekst fictie of non-fictie? 2 Leg je antwoord op de vorige vraag uit. 3 Welke beoordelingswoorden gebruikt Rick? 4 Legt Rick elk beoordelingswoord uit? Hoe?

Tekst 5 Batman, Arkham City is een game over de gemaskerde superheld Batman. De graphics zijn werkelijk fantastisch. De ontwerpers deden hun best de beelden levensecht te maken. Er is veel aandacht voor de details. Verder is het verhaal spannend, omdat Batman voortdurend in gevaar is. Hij wordt steeds bedreigd door vijanden die uit onverwachte hoeken plotseling opduiken. Een minpunt is er ook. De muziek is saai. Rick (15)

Opdracht 7 B

58

Zoek nu zelf een korte tekst waarin de schrijver één of meer beoordelingswoorden gebruikt. 1 Print de tekst of knip hem uit. Plak hem daarna in je schrift. 2 Markeer de beoordelingswoorden. 3 Legt de schrijver de beoordelingswoorden uit? Onderstreep dan de zinnen waarin hij dat doet.


2

Fictie

Toets Opdracht 8 B

1 Je krijgt twee werkbladen voor in je leesmap. Op werkblad 2 staat een tekening van een boekenkast. Die is nu nog leeg. Jij vult de kast met boeken. De boeken staan voor je klaar op werkblad 3. Ze staan door elkaar. a Knip de boeken uit en leg fictie bij fictie en non-fictie bij non-fictie. b Leg de boeken nu op alfabet, op achternaam van de schrijver. c Tevreden? Plak de boeken op de bovenste twee planken in de kast. Er passen vijf boeken op een plank. 2 In de kast heb je nog twee planken over. d Zoek nu zelf op het internet zes plaatjes van jeugdboeken. Driemaal fictie en driemaal non-fictie. Het mogen boeken zijn die je al kent of die je nog wilt lezen. e Knip de boeken uit en maak twee groepen: fictie bij fictie en non-fictie bij non-fictie. f Leg de boeken op alfabet, op achternaam van de schrijver. g Plak de boeken op de overgebleven planken, één voor fictie en één voor non-fictie.

I

Ts

3 h Op werkblad 2 staat een plaatje van een opgestoken duim. Bij welk boek steek jij je duim op? Plak de duim bij het favoriete boek in je kast. i Onder aan het werkblad heb je nog ruimte om je keuze uit te leggen. Doe dat door twee beoordelingswoorden op te schrijven. Leg elk beoordelingswoord kort uit. j Geef je boekenkast nu een plek in je leesmap. 4 k Kies een boek. Het mag het boek zijn waarbij jij je duim opstak. Geef je keuze door aan je docent. l Lees het boek. m Maak een kort verslag. Je docent vertelt hoe dit verslag eruit moet zien. Het resultaat krijgt een plaats in je leesmap.

59


Grammatica

2

In zinnen staan verschillende soorten woorden. In deze paragraaf leer je hoe je de persoonsvorm kunt vinden.

Voordat je aan deze paragraaf begint: • weet je hoe je werkwoorden kunt herkennen in een zin. (blok 1)

1F

Aan het einde van deze paragraaf: • kun je de tijdproef uitleggen en toepassen; • kun je in zinnen de persoonsvorm herkennen en benoemen. TREK KADER GROTER/KLEINER TOTDAT DIT NIET MEER ZICHTBAAR IS

2.4 Weet je het nog? Tekst 6 Vogelspinnen leven onder meer in Zuid- en Midden-Amerika. Een vogelspin wordt ongeveer zo groot als de hand van een volwassen mens. Met zijn gifkaken verlamt hij zijn prooi. Hij eet alleen levend voer, zoals sprinkhanen, muizen en zelfs vogels. Een vogelspin is geen knuffeldier. Dat alles maakt hem minder geschikt als huisdier.

Opdracht 9 B

60

Schrijf de zes werkwoorden op uit tekst 6.


2

Grammatica

2.5 Tegenwoordige tijd en verleden tijd Een werkwoord kan vertellen wat iemand nu doet, of wat er nu gebeurt. voorbeeld Jorien eet een appel. In deze zin vertelt eet wat Jorien nu doet. Deze zin staat in de tegenwoordige tijd (tt).

Een werkwoord kan ook vertellen wat iemand heeft gedaan, of wat er al is gebeurd. voorbeeld Jorien at een appel. Het werkwoord at vertelt wat Jorien heeft gedaan. Deze zin staat in de verleden tijd (vt).

Opdracht 10 B

Schrijf van elke zin op of je te maken hebt met de tegenwoordige tijd (tt) of de verleden tijd (vt). voorbeeld 1 Het paard staat in de stal. (Je schrijft op:) tt 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12

Tim koopt een nieuwe scooter. Ik fietste naar school. Vind jij dit een leuke school? Aan het begin en het einde van de les ging de zoemer. Mijn ouders brengen mijn oma naar huis. De papegaai vloog door de kamer. Ik schrok enorm. Mounir steekt de sleutel in het slot. De bladeren vielen uit de boom. Alle leerlingen zitten in het lokaal. Lazen jullie een stripverhaal?

61


Grammatica

2

Opdracht 11 B

Kijk nog eens terug naar de zinnen bij opdracht 10. Verander de zinnen van tijd. Schrijf de zinnen helemaal op. voorbeeld 1 Het paard staat in de stal. (Je schrijft op:) Het paard stond in de stal.

2.6 Persoonsvorm Opdracht 12 B

1 Wat zijn de werkwoorden in deze zinnen van tekst 7? Schrijf ze onder elkaar op. 2 Staan de zinnen in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd?

Tekst 7 1 Romy speelt gitaar. 2 Ze houdt van moderne muziek. 3 Romy oefent vaak. 4 Elke week bezoekt ze de muziekschool. 5 Daar krijgt ze les. 6 Soms geeft Romy samen met andere leerlingen een optreden.

Een werkwoord kan verschillende vormen hebben, bijvoorbeeld de persoonsvorm (pv). De persoonsvorm is de vorm van het werkwoord die je in de tegenwoordige tijd en in de verleden tijd kunt schrijven.

62


2

Grammatica

Opdracht 13 B

Schrijf tekst 7 over. Doe dat in een andere tijd. Onderstreep alle persoonsvormen.

Je gebruikt de tijdproef om de persoonsvorm (pv) in een zin te vinden. Staat een zin in de tegenwoordige tijd, zet hem dan in de verleden tijd. Het werkwoord dat zich aanpast, is de persoonsvorm. Staat een zin in de verleden tijd, zet hem dan in de tegenwoordige tijd. Het werkwoord dat zich dit keer aanpast, is de persoonsvorm. voorbeeld a Sam zoekt zijn voetbalschoenen. tt b Sam zocht zijn voetbalschoenen. vt Je weet nu: zoekt is in zin a de persoonsvorm. In zin b is zocht de persoonsvorm.

Opdracht 14 B

Schrijf de zin over. Doe de tijdproef: zet de zin in een andere tijd. Onderstreep dan in beide zinnen de persoonsvorm. voorbeeld 1 Onze hond loopt graag naast de fiets. (Je schrijft op:) Onze hond loopt graag naast de fiets. Onze hond liep graag naast de fiets. 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12

Mijn school organiseert een sportdag. Ik snapte jouw opmerking niet. Heb jij voor mij een blaadje? De buren zijn niet thuis. De les geschiedenis was ontzettend leuk. Wij speelden na schooltijd een game. De hond geeft een poot. Ali bracht zijn broertje naar school. De fietsen staan in de stalling. Mijn zus schilde een kiwi. Zij komen graag bij ons op visite.

63


Grammatica

2

Opdracht 15 B

1 Neem tekst 8 over en onderstreep alle werkwoorden. 2 Schrijf van elke zin de persoonsvorm op.

Tekst 8 1 Petra heeft een leuke baan. 2 Zij werkt bij een dierenarts. 3 Ze doet allerlei klusjes. 4 Ze ontvangt de mensen en de dieren in de wachtkamer. 5 Ze helpt de dierenarts. 6 Petra moet bijvoorbeeld het zieke dier vasthouden. 7 Ze komt ook in de operatiekamer. 8 Laatst was er een hond met een plastic poppetje in zijn maag. 9 Gelukkig is het dier nu weer gezond.

Opdracht 16 B

64

1 Hoe heet de hond op het plaatje? Wat is hij van plan? Hoe loopt het af? Bedenk een kort verhaal. Je verhaaltje bestaat uit drie tot vijf zinnen. 2 Ruil je verhaaltje met dat van een klasgenoot. 3 Onderstreep daarin de werkwoorden. 4 Werk nu samen en schrijf per zin de persoonsvorm op.


2

Spelling

In woorden hoor je korte of lange klanken. In deze paragraaf leer je hoe je woorden met korte en woorden met lange klanken moet spellen. Ook oefen je met het spellen van werkwoorden.

Voordat je aan deze paragraaf begint: • herken je klinkers en medeklinkers. (blok 1)

1F

Aan het einde van deze paragraaf: • weet je wanneer je een enkele of dubbele klinker moet schrijven; • weet je wanneer je een enkele of dubbele medeklinker moet schrijven; • herken je klankgroepen in woorden; • kun je het werkwoord in de tegenwoordige tijd op de goede manier spellen. TREK KADER GROTER/KLEINER TOTDAT DIT NIET MEER ZICHTBAAR IS

2.7 Lange en korte klanken Je kunt een woord in stukjes verdelen. Elk stukje is een klankgroep. Een woord kan uit een of meer klankgroepen bestaan. voorbeeld brood brood kroket kro-ket hagelslag ha-gel-slag

een klankgroep twee klankgroepen drie klankgroepen

In elke klankgroep zit een korte of een lange klank. voorbeeld kroket kroket

je hoort oo; dit is een lange klank je hoort e; dit is een korte klank

Het woord kroket heeft dus één lange klankgroep en één korte klankgroep.

65


Spelling

2

Opdracht 17 B

Zet de woorden onder elkaar in je schrift. Onderstreep de lange klankgroepen en markeer de korte klankgroepen. voorbeeld 1 wasbeer

2 3 4 5 6 7 8

meerkat hommel panter zeehond aap vlinder olifant

Opdracht 18 B

Je moet naar de schoolarts. Maar waar is het spreekuur? Bekijk de plattegrond. In elke kamer zijn twee deuren. Bij elke deur staat een woord. Als het een woord is met een korte klank, dan blijft de deur gesloten. Is het een woord met een lange klank, dan gaat de deur open. In welke kamer moet je zijn?

hok

66

lokaal

sta

zit

hal

zaal

les

uit

kruk

sofa

video

ďŹ lm

A

B

C

D

E

F


2

Spelling

Woorden die een korte klank hebben, houden de korte klank als je ze langer maakt. Als de klankgroep op één medeklinker eindigt, dan zet je er een medeklinker bij. voorbeeld zon • Je hoort een o, dus het is een korte klank. • Zon eindigt op één medeklinker, dus als je het woord langer maakt, komt er een medeklinker bij: zonnen. hond • Je hoort een o, dus het is een korte klank • hond heeft al twee medeklinkers, dus je zet er geen medeklinker bij: honden

Opdracht 19 B

Maak de woorden af en schrijf ze op. 1 k…enhok ip/ipp 2 paardenst…en al/all 3 appelk…en ist/istt 4 konijnenr…en en/enn 5 melkfl…en es/ess 6 weil…en and/andd 7 regenw…en olk/olkk 8 deurm…en at/att 9 huism…en us/uss 10 hooiv…en ork/orkk

Woorden die een lange klank hebben, houden de lange klank als je ze langer maakt. voorbeeld kaart – kaarten • Als je het woord kaart langer maakt, hoor je kaar-ten. De eerste klankgroep is kaar, dus het is een lange klank. • De eerste klankgroep eindigt op een medeklinker, dus je schrijft twee klinkers, kaarten.

67


Spelling

2

Als de klankgroep op twee dezelfde klinkers eindigt, dan haal je een klinker weg. voorbeeld zoon – zonen • Als je het woord zoon langer maakt, hoor je zoo-nen. De eerste klankgroep is zoo, dus het is een lange klank. • De eerste klankgroep eindigt op twee dezelfde klinkers, dus je haalt een klinker weg, zonen.

Opdracht 20 B

Maak de woorden af en schrijf ze op. voorbeeld 1 les…en ur/uur lesuren 2 3 4 5 6 7 8 9 10

appelb…en winkelstr…en huiswerkt…en bosm…en knuffelb…en lantarenp…en parkeerstr…en busb…en basissch…en

om/oom at/aat ak/aak er/eer est/eest al/aal ep/eep an/aan ol/ool

Opdracht 21 B

68

Robin is net begonnen aan zijn studie. Zo kom je erachter wat hij wil worden: 1 Neem de woorden over en maak ze af. Op de open plek moet je telkens één of twee letters invullen. schooljuf…en pil…ten agen…en psychol…gen chirur…en filmster…en bej…rdenverzorgers begra…enisondernemer 2 Zet de letters die je zelf hebt ingevuld naast elkaar. Dit wil Robin worden!


2

Spelling

2.8 Werkwoord in de tegenwoordige tijd Bekijk het volgende schema. kletsen

rennen

sprinten

ik

klets

ren

sprint

jij, u

kletst

rent

sprint

hij, zij, het

kletst

rent

sprint

enkelvoud

Als een zin gaat over iets dat nu gebeurt, staat hij in de tegenwoordige tijd. Om het werkwoord in het enkelvoud goed te schrijven, gebruik je deze regels: • Bij ik schrijf je de ik-vorm. • Bij jij, u, hij, zij en het schrijf je de ik-vorm + t.

Opdracht 22 B

Neem het volgende schema over in je schrift. kloppen

mengen

ik

klop

meng

jij, u

klopt

koken

enkelvoud

hij, zij, het Vul het schema verder in. Gebruik de regels voor het spellen van het werkwoord in de tegenwoordige tijd.

69


Spelling

2

Opdracht 23 B

1 Schrijf van elk werkwoord de ik-vorm op. Zet daarachter de hij/zij/het-vorm. trekken – fluiten – wachten – knippen 2 Lees de twee regels voor het spellen van het werkwoord in de tegenwoordige tijd nog een keer. Welke regel kun je niet gebruiken bij de werkwoorden wachten en fluiten? Deze regel moet je wel gebruiken bij maken en knippen.

Bij het spellen van het werkwoord moet je het volgende onthouden. Als de ik-vorm van het werkwoord eindigt op een t, dan hoef je geen extra t te schrijven. voorbeeld karten – (ik) kart – (hij) kart snuiten – (ik) snuit – (hij) snuit

Opdracht 24 B

Schrijf de goede vorm van het werkwoord in de tegenwoordige tijd op. 1 Je … (kunnen) steeds meer op internet kopen. 2 Je … (weten) soms niet welke winkel betrouwbaar is. 3 Je … (moeten) op een paar dingen letten. 4 De eerste tip … (komen) van een jongere: 5 ‘Ik … (vergelijken) prijzen van verschillende websites’. 6 ‘Mijn zus … (kopen) altijd veilig met iDEAL’ zegt een ander. 7 ‘En ze … (bekijken) eerst de voorwaarden’. 8 Een goede webwinkel … (krijgen) een keurmerk. 9 Je … (herkennen) het keurmerk aan een plaatje op de website. 10 Op de website www.nibudjong.nl … (staan) meer over online winkelen. Opdracht 25

I

Schrijf een bericht aan een vriend of vriendin. Gebruik de volgende werkwoorden. Gebruik in je bericht de ik-vorm, de jij-vorm en de hij/zij/het-vorm. komen – slapen – kijken – eten Dictee Opdracht 26

B

70

Maak het dictee. Luister hiervoor naar de instructies van de docent.


2

Over taal

In deze paragraaf leer je nieuwe moeilijke woorden en ga je verder met het Stappenplan moeilijke woorden. Je ontdekt ook wat ‘zoekwoorden’ zijn. Zo kun je sneller een woord opzoeken in een papieren woordenboek.

Voordat je aan deze paragraaf begint: • ken je het Stappenplan moeilijke woorden; (blok 1) • kun je het alfabet gebruiken. (blok 1)

1F

Aan het einde van deze paragraaf: • begrijp je de betekenis van tien schooltaalwoorden; • begrijp je de betekenis van tien moeilijke woorden uit teksten; • kun je de betekenis van woorden vinden door te kijken naar bekende stukjes; • kun je zoekwoorden in een woordenboek gebruiken. TREK KADER GROTER/KLEINER TOTDAT DIT NIET MEER ZICHTBAAR IS

2.9 Woordenschat Schooltaalwoorden Opdracht 27 B

1 Lees tekst 9. 2 Schrijf de vetgedrukte woorden over. 3 Schrijf achter elk woord de goede betekenis. Kies uit: bladzijden – schrijver – zoals het op dat moment was – waar het voor is – deel – iets wat je vaak doet – dingen kort opschrijven – iets speciaals waaraan je iets of iemand herkent – besluit om iets te veranderen – wat je denkt dat zal gebeuren.

71


Over taal

2

Tekst 9 Lief dagboek, De dag begon vandaag heel saai. Het eerste uur hadden we bio en moesten we veel aantekeningen maken. Een slimme jongen vroeg aan de leraar wat de functie was. Meneer Blad zei: ‘Aantekeningen maken is een goede gewoonte, jongeman! Als jij dat niet gelooft, neem ik een maatregel. Dan stel ik bij de toets veel vragen over de les van vandaag.’ Zucht! Leraren hebben als kenmerk dat ze niet weten wat kopiëren en uitdelen is! Het laatste uur was Nederlands. Mijn verwachting was dat ook dat een saaie les zou worden. Maar er kwam een auteur op bezoek. Hij las een gedeelte voor uit zijn boek. Het ging over Karin, een heel vervelend meisje. Haha, zo heet onze lerares ook! Zij kreeg een kleur en ze vond de situatie niet leuk. Na twee pagina’s hield ze het niet meer uit. Heel hard riep ze door de klas: ‘Jongens, dit is fictie, hoor!’ Anna

Woorden uit teksten Opdracht 28 B

Zet op de plaats van de vetgedrukte woorden een woord uit deze lijst: opbrengst – oogverblindend – fair – deze attractie – chemische – belanden – instellen – voorkomen – loopings – briljante. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

72

Deze achtbaan heeft een paar hele enge lussen. Voor dit ding waar je naartoe gaat om je te vermaken sta ik graag urenlang in de rij. Tijdens het wachten zie je een film. Dat is een heel goede uitvinding! Zo zorgen ze dat het niet gebeurt dat je je verveelt. Door het glimmende metaal ziet de achtbaan er schitterend uit. Met door scheikunde gemaakte stoffen zijn de kleuren heel fel gemaakt. Na de wilde rit wil je graag weer veilig op de grond terechtkomen. Het is niet eerlijk dat je voor dit park zoveel geld moet betalen. De eigenaar heeft daardoor heel veel winst. Daar moeten ze eens een onderzoek naar beginnen.


2

Over taal

2.10 Kijk naar taal Stappenplan moeilijke woorden Als je bij het lezen een moeilijk woord tegenkomt, kun je het opzoeken in een woordenboek. Vaak is dat niet nodig. Gebruik het Stappenplan moeilijke woorden: Je leest een woord dat je niet kent: Lees een stukje terug of verder en kijk of het woord wordt uitgelegd

1

Kijk naar bekende stukjes in het woord

2

Kijk naar de plaatjes bij de tekst 3 Vraag de betekenis of zoek de betekenis op in een woordenboek

4

Betekenis

Als je een woord leest dat je niet begrijpt, is je eerste stap: een stukje terug of een stukje verder lezen in de tekst. Vaak lees je dan iets, waardoor je het moeilijke woord begrijpt. Lukt dat niet, kijk dan of je stukjes van het woord kent. voorbeeld In het woord inburgering herken je het stukje burger, een inwoner van een stad of land. Inburgering heeft dus te maken met een burger van een land worden.

Opdracht 29 I

Deze opdracht maak je samen met een klasgenoot. 1 Lees de zinnen en schrijf de onderstreepte woorden over in je schrift. a Wat een slechte film was dat! Er spelen alleen maar tweederangs acteurs in. b Het wordt vandaag een stralende, zonnige dag, maar pas op: de zonkracht is erg hoog. c Er is een grote stroomstoring op school. Er is dus nergens licht, de computers en de schoolborden doen het niet en de verwarming kan niet aan. Nu houdt de directie crisisoverleg. d Veel leerlingen zijn niet blij met de vermindering van het aantal snacks in de kantine.

73


Over taal

2

e Een ontbijt met volkorenbrood is heel gezond. Dat brood is heel vezelrijk en dat is goed voor je darmen. f Dit stripverhaal heeft maar weinig tekstballonnen. 2 Schrijf op wat deze woorden volgens jou betekenen. Kijk naar stukjes uit de woorden die je al kent. 3 Vergelijk jouw antwoorden bij vraag 2 met die van een klasgenoot. Bespreek samen hoe je achter de betekenis van de woorden bent gekomen door te kijken naar bekende stukjes. 4 Verbeter de betekenissen die je bij vraag 2 hebt opgeschreven. Als je er niet uitkomt, mag je een woordenboek gebruiken.

Een woordenboek gebruiken: zoekwoorden Boven aan de bladzijden in een woordenboek staan twee of vier opvallende woorden. Dat zijn zoekwoorden. Het eerste zoekwoord is het eerste woord dat op die bladzijde staat. Het tweede zoekwoord is het laatste woord op die bladzijde. Zo zie je sneller of je een woord op die bladzijde kunt vinden.

Opdracht 30 B

In elk woordenboek zien de zoekwoorden er anders uit. Bekijk de afbeeldingen en beantwoord de vragen. 1 Wat zijn de zoekwoorden van afbeelding 1? De zoekwoorden zijn … 2 Staat het woord diefstal op deze bladzijden? 3 Staat het woord dampkring op deze bladzijden? 4 Welk verschil zie je tussen afbeelding 1 en afbeelding 2? 5 Wat zou het eerste woord op bladzijde 302 van afbeelding 2 kunnen zijn? 6 Staat het woord noodlanding op deze bladzijden? 7 Schrijf de volgende woorden onder elkaar in je schrift: programma – protest – printer – proefwerk – prutser – project. 8 Schrijf achter de woorden bij vraag 7 of je ze op deze twee bladzijden van afbeelding 3 moet zoeken of op de bladzijde ervoor of op de bladzijde erna.

Afbeelding 1

74


2

Over taal

Afbeelding 2

Afbeelding 3

Deel – geheel Opdracht 31 B

Vul het goede woord in. Kies uit: tas – jaar – uur – vliegtuig – hand – bank – boek – fiets – plant – trap. 1 2 3 4 5

Een pagina is een deel van een … . Een cockpit is een deel van een … . Een maand is een deel van een … . Een wiel is een deel van een … . Een minuut is een deel van een … .

6 Een vinger is een deel van een … . 7 Een hengsel is een deel van een … . 8 Een steel is een deel van een … . 9 Een zitting is een deel van een … . 10 Een trede is een deel van een … .

Woordenboekspel Opdracht 32 T

1 Vorm een groepje van vier of vijf leerlingen. Elke leerling heeft een woordenboek. 2 Kies allemaal vier moeilijke woorden uit het woordenboek die volgens jou lastig te vinden zijn. Schrijf ze op, maar laat ze niet zien. 3 Geef om de beurt een woord als zoekopdracht aan de anderen in het groepje. Wie als eerste de betekenis vindt, legt het woordenboek omgekeerd op tafel. 4 Als de betekenis klopt, krijgt de snelste zoeker een punt.

75


Lezen

2

In de vorige paragraaf heb je geleerd dat je als lezer van een tekst een doel hebt: het leesdoel. Je hebt ook geleerd dat de schrijver van een tekst een doel heeft: het tekstdoel. In deze paragraaf leer je het doel en het onderwerp van een tekst te voorspellen. Ook leer je wat je moet doen om een tekst zo goed mogelijk te begrijpen. Voordat je aan deze paragraaf begint: • weet je wat leesdoelen en tekstdoelen zijn; • weet je wat tekstsoorten en tekstvormen zijn; • weet je hoe je achter de betekenis van een moeilijk woord kunt komen. (blok 1)

1F

Aan het einde van deze paragraaf: • ken je de stappen van verkennend lezen; • kun je met de stappen van verkennend lezen het onderwerp van een tekst bepalen; • kun je het leesplan gebruiken. TREK KADER GROTER/KLEINER TOTDAT DIT NIET MEER ZICHTBAAR IS

Opdracht 33 I

Stel je voor: je krijgt een tekst voor je. De titel van de tekst is: Briljant! Bij de tekst staat afbeelding 4. 1 Kun je het tekstdoel van de tekst opschrijven? Leg je antwoord uit. Ik kan dat wel/niet opschrijven, want … . 2 Kun je voorspellen waar de tekst over gaat? Leg je antwoord uit. Ik kan dat wel/niet voorspellen, want … .

Afbeelding 4

Opdracht 34 BI

De hele tekst van opdracht 33 stond in De Telegraaf. Hij begint met deze drie zinnen: Een Amerikaanse student heeft een bekertje uitgevonden dat voorkomt dat je je tong verbrandt aan te hete koffie of thee. Boven op het bekertje zit namelijk een bobbel die groter wordt als het drankje te warm is. Als je met je neus tegen de bobbel botst, is het onmogelijk een slokje te nemen.

1 Wat is het tekstdoel? Kies de goede letter. A Informeren B Amuseren C Overhalen 2 Schrijf op waar de tekst volgens jou over gaat. De tekst gaat volgens mij over … .

76


2

Lezen

2.11 Verkennend lezen Als je wilt weten waar een tekst over gaat en wat het tekstdoel is, heb je niet altijd genoeg aan de titel en de afbeelding. Lees dan ook de eerste zinnen van de tekst. Kijk ook uit welke krant of uit welk tijdschrift de tekst komt. Dit noem je verkennend lezen. Je leest een tekst verkennend om te kunnen voorspellen waar hij over gaat: het onderwerp van de tekst. Zo kun je zien of de tekst past bij je leesdoel. Verkennend lezen doe je als volgt: • Lees de titel: die staat boven de tekst en is meestal iets groter gedrukt. • Bekijk de afbeelding: dit kan een foto of een tekening zijn. • Lees de eerste zinnen: in een krant of een tijdschrift zijn deze meestal vetgedrukt. • Lees de opvallend gedrukte woorden: soms zijn woorden bijvoorbeeld groter gedrukt, vetgedrukt of schuingedrukt. • Kijk naar de bron: dit is de plaats waar de tekst vandaan komt. Dit is bijvoorbeeld een krant, een tijdschrift, een boek of een website. In schoolboeken staat de bron meestal onder de tekst.

Opdracht 35 B

I B I

B

Lees tekst 10 verkennend. 1 Wat is de titel van de tekst? De titel is … . 2 Wat zie je op de afbeelding bij de tekst? Op de afbeelding zie je … . 3 Lees de eerste zinnen van de tekst. Schrijf de twee belangrijkste woorden uit deze zinnen op. De belangrijkste woorden zijn: … en … . 4 Lees de opvallend gedrukte woorden. De opvallend gedrukte woorden zijn: … . 5 Wat is de bron van de tekst? De bron is … . 6 Wat is volgens jou het onderwerp van de tekst? Kies de goede letter. A Arme landen B Brugklas C Verre vakanties D Schooltassen 7 Wat weet je al van het onderwerp af? Ik weet al dat … . 8 Wat is het tekstdoel? A Informeren B Amuseren C Overhalen 9 Lees tekst 10 nu helemaal. Klopte jouw voorspelling van het onderwerp bij vraag 6? Mijn voorspelling klopte wel/niet, want … . 10 Wat betekent het woord uniek (regel 4)? Gebruik stap 1 van het Stappenplan moeilijke woorden. Uniek betekent … .

77


Lezen

2

Tekst 10 Cool to school!

5

10

15

[1] Ben jij toe aan een nieuwe schooltas? Wat dacht je van deze coole tassen, gemaakt in India van gebruikte spandoeken? Ga gauw naar de winkel en koop zo’n oogverblindende tas voor maar € 19,95! [2] Elke tas is anders en dus uniek. Met deze bijzondere tas loop je er niet alleen zelf hip bij, je helpt ook kinderen uit de armste wijk van Delhi. Want met de winst van de tassen wordt een school voor hen opgericht. Zo ben je dus ook nog eens ongelooflijk fair bezig! [3] In India belandt er iedere dag 6.000 ton afval op straat. Van afval zoals spandoeken en autobanden, maken ze in Delhi de prachtigste tassen, etuis en iPad-hoezen. De makers krijgen eerlijk betaald. En met de opbrengst wordt een school opgericht voor kinderen van de makers. Bestellen [4] De tas is niet alleen te koop in de winkel. et. Je kunt hem ook bestellen op internet. Kijk op: www.baggy-bags.com. Naar: www.sevendays.nl

Voordat je een tekst gaat lezen, is het handig om de tekst eerst te bekijken. Dit noem je het verkennen van de tekst of het oriënteren op de tekst. Daarna lees je de tekst helemaal door. Je leest steeds een klein stukje. Denk aan wat je al weet. Probeer voor je te zien wat je leest. Snap je iets niet? Gebruik het Stappenplan moeilijke woorden of lees de zin opnieuw. Als je klaar bent met lezen, denk je na over de tekst. Klopte je voorspelling? Bedenk voor jezelf waar de tekst over ging. Als je de tekst goed wilt onthouden, kun je de belangrijkste woorden van de tekst opschrijven. In het leesplan hiernaast staat alles nog eens op een rijtje. Volg de stappen van het leesplan bij elke tekst. Je zult merken dat je de tekst dan beter begrijpt.

78


2

Lezen

Leesplan 1. Verkennen – voor het lezen. • Lees de titel en de kopjes. • Bekijk de plaatjes. • Lees de eerste zinnen. • Voorspel waar de tekst over gaat. • Wat weet je al van het onderwerp? 2 Begrijpen – tijdens het lezen. • Lees steeds een klein stukje. • Probeer voor je te zien wat je leest. • Los op wat je niet begrijpt. – Moeilijk woord? Gebruik het Stappenplan moeilijke woorden. – Moeilijke zin? Lees de zin opnieuw. 3 Verwerken – na het lezen. • Klopte je voorspelling? • Bedenk voor jezelf wat er in de tekst stond. In dit blok ga je aan de slag met stap 1.

Opdracht 36 B

Lees tekst 11 verkennend. Volg de vijf stappen uit de theorie. 1 Voorspel het onderwerp van de tekst. Het onderwerp is … . 2 Kun je deze tekst gebruiken als je wilt weten hoe een skelet in elkaar zit? Ja/Nee, want … . 3 Wat is het tekstdoel? Het tekstdoel is … . Bekijk het leesplan nog eens en lees dan tekst 11 helemaal. 4 Kwam jouw voorspelling van het onderwerp bij vraag 1 uit? Ja/nee, want … . 5 Welk ander woord voor skelet (regel 1) kom je in de tekst tegen? Een ander woord voor skelet is … . 6 Wat betekent sloeg de schrik haar om het hart (regel 10-11)? Gebruik stap 1 van het Stappenplan moeilijke woorden. Sloeg de schrik om het hart betekent … . 7 Wat betekent levensecht (regel 12)? Gebruik stap 2 van het Stappenplan moeilijke woorden. Levensecht betekent … 8 Wat betekent de zin ‘Ze zat even met de handen in het haar.’ (regel 13)? Gebruik stap 1 van het Stappenplan moeilijke woorden en kies het goede antwoord. A Ze controleerde even of haar haar goed zat. B Ze wist even niet wat ze moest doen. C Ze dacht even heel diep na. 9 Hoe komt het dat het skelet zo lang goed is gebleven? Dat komt doordat … .

79


Lezen

2

Tekst 11 Echt of nep? [1] Een skelet in de klas is niet eng, maar grappig. Hij is toch ch nep, dat zie je zo. Dat dachten de leerlingen van een school in Nieuw-Zeeland ook, tot de juffrouw zag dat ze per ongeluk een echt geraamte te pakken had. 5

10

15

Schrik [2] De juffrouw was ’s ochtends naar het opslaghok gegaan. an. euk Voor de les over het menselijk lichaam leek het haar leuk en om een plastic skelet te laten zien aan de kinderen. Toen e ze het skelet na de les eens wat beter bekeek, sloeg de schrik haar om het hart. Het skelet zag er wel heel levensecht uit! e het [3] Ze zat even met de handen in het haar. Toen besloot ze inese skelet aan een arts te laten zien. Het bleek van een Chinese eer man te zijn. Onderzoekers hadden het lichaam ongeveer eld, honderd jaar geleden met chemische stoffen behandeld, zodat het op scholen gebruikt kon worden. Toen was het nog normaal om een echt skelet in de klas te hebben. Naar: www.kidsweek.nl

Opdracht 37 I

B

1 Kijk naar tekst 12. Voorspel waar hij over gaat. 2 Lees de tekst nu door met behulp van het leesplan. Bedenk een titel die er goed bij past. 3 Maak een afbeelding die de inhoud van de tekst goed weergeeft. 4 Uit wat voor een bron komt deze tekst?

Tekst 12 Twaalf mensen hebben gisteren een uur lang ondersteboven gehangen in een achtbaan in een pretpark in Zuid-Frankrijk. In de Boomerang in het park Walibi Rhone-Alpes in Les Avenières kwamen 28 bezoekers vast te zitten toen de karretjes van de attractie plotseling stopten. De meesten konden hun karretje snel verlaten, maar de mensen die vastzaten in de looping hingen meer dan een uur twintig meter boven de grond voor ze bevrijd konden worden door de brandweer. Niemand raakte gewond. Waardoor de karretjes opeens bleven hangen, is nog onduidelijk. De directeur van het pretpark heeft beloofd een onderzoek in te stellen.

80


2

Schrijven

Je hebt al geleerd wat tekstdoelen, tekstsoorten en tekstvormen zijn. In deze paragraaf ga je teksten schrijven met het tekstdoel informeren. De tekstsoort die hierbij hoort is de informerende tekst. Als tekstvorm kies je steeds voor het nieuwsbericht. Een nieuwsbericht over een gebeurtenis in je eigen leven en een over iets wat in jouw omgeving is gebeurd.

Voordat je aan deze paragraaf begint: • weet je wat tekstdoelen, tekstsoorten en tekstvormen zijn. (blok 1)

1F

Aan het einde van deze paragraaf: • kun je een nieuwsbericht schrijven; • kun je goede zoektermen gebruiken om informatie op te zoeken op internet; • kun je een tekst schrijven waarbij elke zin een persoonsvorm heeft. TREK KADER GROTER/KLEINER TOTDAT DIT NIET MEER ZICHTBAAR IS

Opdracht 38 I

1 Kies een (bekende) persoon die nu in het nieuws is. Schrijf zijn of haar naam op. … is nu in het nieuws. 2 Wat is er met deze persoon gebeurd? Deze persoon … . 3 Hoe is het gebeurd? d: … . Het is zo gebeurd: eurd? 4 Waar is het gebeurd? n…. Het is gebeurd in 5 Wanneer is het gebeurd? p…. Het is gebeurd op

81


Schrijven

2

2.12 Vragen voor een informerende tekst Als je een informerende tekst, zoals een nieuwsbericht, moet maken dan begin je niet meteen met schrijven. Je bereidt het schrijven eerst voor. Dat doe je door antwoord te geven op een aantal vaste vragen. De 5W+1H-vragen.

Wie? Wat? Waar? Wanneer? Wie? Hoe?

Als je de vragen hebt beantwoord, dan kun je beginnen met het schrijven van je informerende tekst. In je tekst verwerk je alle antwoorden.

Informerende tekst

Opdracht 39

I B

T

82

Maak nu zelf een informerende tekst. Schrijf een nieuwsbericht over iets wat kortgeleden in je eigen leven is gebeurd. Dat kan een bijzondere gebeurtenis zijn: je hebt bijvoorbeeld het winnende doelpunt gemaakt in een belangrijke wedstrijd. Het kan ook een normale gebeurtenis zijn: je hebt bijvoorbeeld een paar nieuwe sneakers gekocht. 1 Over welke gebeurtenis uit je eigen leven ga je een nieuwsbericht schrijven? Ik ga schrijven over … . 2 Beantwoord over deze gebeurtenis de 5W+1H-vragen. Wie? … Wat? … Waar? … Wanneer? … Waarom? … Hoe? … 3 Schrijf het nieuwsbericht. Zorg ervoor dat de antwoorden op de vragen in je nieuwsbericht staan. 4 Zet een titel boven je nieuwsbericht.


2

Schrijven

2.13 Informatie zoeken op internet Als je informatie zoekt op internet, typ je zo precies mogelijk waar je naar op zoek bent. • Wil je informatie over de bekende schaatser Sven Kramer, typ dan niet Kramer. Dan krijg je veel te veel zoekresultaten. • Typ je Sven Kramer, dan is het aantal treffers al veel kleiner. • Nog beter kun je typen “Sven Kramer” (met aanhalingstekens). Dan heb je nog minder treffers. • Als je wilt weten welke records Sven Kramer heeft geschaatst, typ dan: “records Sven Kramer”. Dan zie je nog maar een paar zoekresultaten.

Opdracht 40 B

Welke woorden typ je in als je wilt weten: 1 welke prijzen Rüdiger Bertram voor zijn boeken heeft gekregen? 2 hoe je een heerlijke bananenshake moet maken? 3 of er in jouw stad of dorp een theater is? 4 wat de gebruikers vinden van de Samsung i9500? Opdracht 41

B

T I

Schrijf een nieuwsbericht waarvoor je informatie moet opzoeken op internet. Het nieuws mag echt gebeurd zijn, maar je mag het ook verzinnen. Kies voor het onderwerp van je nieuwsbericht een van de afbeeldingen 5, 6 of 7. 1 Bekijk de afbeeldingen. Bij welke wil je een nieuwsbericht schrijven? Ik kies voor afbeelding … . 2 Schrijf de 5W+1H-vragen over. Zet de antwoorden erachter. Zoek op internet (extra) informatie. Wie? … Wanneer? … Wat? … Waarom? … Waar? … Hoe? … 3 Schrijf een kladversie van je nieuwsbericht. 4 Zet een titel boven je nieuwsbericht. 5 Ruil je schrift met dat van een klasgenoot. Vraag hem of haar een tip om je nieuwsbericht te verbeteren. De tip is: … .

83


Schrijven

2

Afbeelding 5

Afbeelding 6

Afbeelding 7

2.14 Taalverzorging In blok 1 heb je geleerd dat er regels en afspraken zijn voor het schrijven van een tekst. In dit blok leer je de tweede afspraak. 2 In een zin schrijf je altijd een persoonsvorm. voorbeeld De politie nam de winkeldief mee naar het bureau. Jan Smit scoorde afgelopen zomer weer een enorme hit. Alleen in de titel van een tekst schrijf je vaak geen persoonsvorm. voorbeeld FC Twente voor tweede keer kampioen Bejaarden steeds gezonder

84


2

Schrijven

Opdracht 42 B

Tekst 13 is een nieuwsbericht. In vier zinnen ontbreekt de persoonsvorm. Schrijf de nummers van die zinnen op. Schrijf de zinnen erachter en vul een passende persoonsvorm in.

Tekst 13 Boete voor schelden 1 Wie in het Amerikaanse stadje Middleborough boos is, kan maar beter niet gaan schelden. 2 Als de politie je dan moet je een boete van twintig dollar betalen. 3 Dat heeft de politiecommissaris van het stadje gisteren aangekondigd. 4 De meeste inwoners het een goed idee. 5 De actie vooral bedoeld voor jongeren. 6 Zij schelden het meest op straat. 7 De commissaris vindt dat dat niet hoort. 8 Hij dat de boetes ervoor zorgen dat het schelden stopt. Naar: www.kidsweek.nl.

Eindopdracht Toets Opdracht 43 I

Maak nu een nette versie van het nieuwsbericht van opdracht 41. Doe het zo: • Lees de tip van je klasgenoot bij opdracht 41 vraag 5 en verbeter je tekst. • Zorg ervoor dat de hoofdletters en leestekens op de goede plaats staan (regel 1 Afspraken en regels voor Schrijven op niveau). • Zorg ervoor dat alle zinnen een persoonsvorm hebben. (regel 2 Afspraken en regels voor Schrijven op niveau). Opdracht 44

I

De vragen in deze opdracht gaan over het nieuwsbericht van opdracht 41 en 43. 1 Ben je tevreden over je nieuwsbericht? Leg je antwoord uit. Ik ben wel/niet tevreden, want … . 2 Wat vond je van de tip van je klasgenoot bij opdracht 41 vraag 5? Leg je antwoord uit. Ik vond de tip …, want … . 3 Wat ga je bij de volgende schrijfopdracht beter doen? Leg je antwoord uit. Bij de volgende schrijfopdracht ga ik … .

85


Spreken, kijken en luisteren

2

In deze paragraaf leer je dat verschillende soorten programma’s bedoeld zijn voor een verschillend publiek. Ook leer je wanneer je formele en wanneer je informele taal gebruikt.

1F Voordat je aan deze paragraaf begint: • weet je het verschil tussen een monoloog, een dialoog en een groepsgesprek; (blok 1) • weet je dat er verschillende manieren zijn om je stem te gebruiken en dat je zo aan kunt geven hoe je iets bedoelt. (blok 1)

Aan het einde van deze paragraaf: • kun je het onderwerp van verschillende programma’s benoemen; • kun je aangeven voor welk publiek verschillende programma’s zijn bedoeld; • herken je figuurlijk taalgebruik; • kun je achter de betekenis van moeilijke woorden komen. TREK KADER GROTER/KLEINER TOTDAT DIT NIET MEER ZICHTBAAR IS

2.15 Kijken en luisteren Soorten programma’s Zoals je verschillende soorten teksten kunt lezen, zo kun je ook kijken naar verschillende programma’s. Gesproken teksten, bijvoorbeeld op televisie, hebben dezelfde tekstdoelen en -soorten als bij het lezen:

86

doel

soort

voorbeeld

informeren: de kijker iets nieuws laten weten. De spreker geeft alleen informatie, geen uitleg.

informerende programma’s: nieuwsuitzending, actualiteitenprogramma

Journaal, Jeugdjournaal, EenVandaag

overhalen: de spreker wil de kijker overhalen om iets te gaan doen.

aansporende of activerende programma’s: goededoelenactie

nationale televisieactie met alle omroepen voor de slachtoffers van een ramp

amuseren: de spreker wil de luisteraar vermaken, plezier geven.

amuserende programma’s: The Voice of Holland, Goede (reality-)serie, soapserie, film Tijden, Slechte Tijden, James Bond


2

Spreken, kijken en luisteren

Opdracht 45 B

1 Bekijk de drie fragmenten. Geef aan voor wie de programma’s speciaal worden gemaakt. Waarom denk je dat? Het eerste fragment is speciaal bedoeld voor …, omdat … . Het tweede fragment is speciaal bedoeld voor…, omdat … . Het derde fragment is speciaal bedoeld voor…, omdat … . 2 Kijk nog eens naar het derde fragment. Aan het einde komt er een boodschap in beeld. Wat moeten de kijkers doen? 3 Wat is het doel van de makers van het programma? Kies uit de volgende mogelijkheden: A Informeren B Amuseren C Overhalen 4 Het volgende fragment is een informerend filmpje. Waar gaat het over? Probeer je antwoord in één woord te geven.

Net als in teksten hebben televisieprogramma’s en filmpjes ook een onderwerp. In één of enkele woorden geeft dit aan waar een tekst, fragment of programma over gaat. Bij vraag 4 van opdracht 45 heb je dat al gedaan. Soms moet je een samenvatting maken van een tekst of een fragment. Je maakt dan tijdens het kijken en luisteren aantekeningen. Zo doe je dat zo goed mogelijk: • Gebruik geen hele zinnen, schrijf steekwoorden op. • Laat af en toe een regel leeg, dan kun je later nog iets aanvullen. • Schrijf netjes, zodat je achteraf alles nog kunt lezen. • Werk je aantekeningen zo snel mogelijk uit, zodat je geen belangrijke zaken vergeet.

Opdracht 46 B Kijk en luister nog een keer naar het fragment over kinderarbeid (vraag 4 van opdracht 45). 1 Maak tijdens het filmpje aantekeningen. Laat die aan een klasgenoot zien. Hebben jullie hetzelfde opgeschreven? 2 Waarom moesten mensen langer werken toen er machines in de fabrieken kwamen? 3 ‘Zonder kinderen zou hun bedrijf niet kunnen draaien.’ Wat wordt hiermee bedoeld?

87


Spreken, kijken en luisteren

2

2.16 Gesprekken Formeel en informeel taalgebruik ‘Hé juffie, alles kits? Lekker wezen chillen afgelopen weekend?’ In een informeel gesprek met vrienden, familie of goede bekenden praat je op een andere manier dan in een formeel gesprek. Dat voer je met bijvoorbeeld de dokter of schooldirecteur. Dan ben je beleefd, je gebruikt nette woorden en spreekt de ander aan met u. Wat je zegt en op welke manier, hangt af van je publiek. De voorbeeldzin is zeer informeel. Dat is niet passend, omdat het een leerling is die zijn docente vraagt of ze een fijn weekend heeft gehad. Eigenlijk had er dus moeten staan: ‘Hallo mevrouw, gaat het goed met u? Hebt u een fijn weekend gehad?’ Dat is formeler taalgebruik. In dit voorbeeld is dat gepaster. formeel • Je spreekt de ander aan met ‘u’. • Je gebruikt nette taal. • Wees netjes en beleefd.

informeel • ‘Je’ en ‘jou’ zeggen mag. • Je mag ‘vlottere’ taal gebruiken (spreektaal, straattaal, dialect). • Grapjes maken mag!

situatie

88

formeel of informeel?

• Je spreekt tegen een oudere man met een hond die je buiten tegenkomt.

formeel

• Je spreekt tegen de rector als je eruit bent gestuurd.

formeel

• Je spreekt met je vrienden af om te gaan schaatsen.

informeel

• Je spreekt tegen de dokter om uit te leggen waar je pijn hebt.

formeel

• Je spreekt tegen je buurjongen die een grapje maakt over je nieuwe kapsel.

informeel


2

Spreken, kijken en luisteren

Opdracht 47 I

Bij de volgende zinnen wordt gevraagd wat je zegt of antwoordt. Zeg het antwoord steeds eerst voor jezelf. Schrijf dan op wat je gezegd hebt. 1 Je hebt de laatste tijd vaak last van je keel. Je bent schor en slikken doet pijn. Je slaapt slecht en bent overdag heel moe. Als je huiswerk moet maken, val je boven je boek in slaap. Je lucht je hart bij je moeder. Wat vertel je haar? 2 Je moeder vindt dat je naar de dokter moet gaan. Je belt op om een afspraak te maken. De assistente neemt de telefoon op en noemt haar naam. Wat zeg je? 3 Vanmiddag mag je al komen. Om te weten hoe lang je bezoekje aan de dokter ongeveer duurt, vraagt de assistente waar je voor komt. Wat is je antwoord? 4 Als je weer op school bent, breng je verslag uit aan je mentor, want die moet hiervan weten. Wat vertel je? Toets Opdracht 48

T

I

Doe deze opdracht in tweetallen. Voer twee telefoongesprekken met elkaar, eerst een formeel en later een informeel gesprek. 1 In het formele gesprek heb je een klacht over een iPod. Je wilt graag weten hoe je een klacht kunt indienen bij de winkel waar je hem hebt gekocht. Je belt de klantenservice op om te vragen hoe dat gaat. Je vraagt wat je moet doen om je klacht uit te leggen en hoe je tot een oplossing kunt komen. – Ter voorbereiding: verdeel de rollen, wie is wie? … is de klant met de klacht. … is medewerker van de klantenservice. – Bereid voor wat je wilt gaan zeggen. De klant begint met … . De medewerker van de klantenservice zegt … . 2 In het informele gesprek bel je je vriend(in) die ziek is. Je belt om te vertellen over de schooldag en wat hij/zij heeft gemist. Je vertelt natuurlijk ook over die leuke nieuwe klasgenoot. – Ter voorbereiding: verdeel de rollen, wie is wie? … is de zieke. … is de vriend(in) die belt om bij te kletsen. – Hoe open je het gesprek? Ik begin met … . – Hoe sluit je de gesprekken af? Uiteindelijk zeg ik … . 3 Gebruik het schema op www.opniveau-online.nl om na te gaan of jullie het formele gesprek goed hebben gedaan.

89


Projectopdracht

2

Projectopdracht In elk blok is ruimte gereserveerd voor een projectopdracht. Dit is een opdracht van maximaal één lesuur waarin de vaardigheden geïntegreerd worden. De verschillende onderdelen die in het blok aan bod zijn gekomen worden hier in samenhang nog eens geoefend. De leerling moet bijvoorbeeld een reclameposter maken over een boek dat behandeld is bij Fictie, volgens de theorie die behandeld is bij Schrijven en met extra informatie die gezocht is volgens de theorie bij Lezen. De tekst op de poster moet grammaticaal juist zijn en de geleerde spellingregels moeten op de juiste manier toegepast zijn. Op deze manier oefent de leerling de vaardigheden zoals ze in het dagelijks leven ook voorkomen en wordt de samenhang duidelijk. De projectopdrachten doen voornamelijk een beroep op de diepere cognitieve niveaus. Bij RTTI gaat het dan om Toepassen 2 en Inzicht, bij OBIT gaat het om Integreren en Toepassen.

90


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.