Opniveau onderbouw 2eeditie 2vmbtt h blok2

Page 1

WWW.OPNIVEAU-ONLINE.NL

onderbouw | vmbo-t/havo

Hanneke Luth Evelien Otte Geertje Plug Erica Renckens Marjan van Verseveld

de methode is zowel lineair (per blok) als modulair (per vaardigheid) te doorlopen; alle toetsen en opgaven zijn gelabeld volgens de principes van OBIT en RTTI; de leesspecialist: Op niveau besteedt veel aandacht aan lezen, o.a. door de leesapp en de samenwerking met de Jonge Jury; bij elke paragraaf een overzicht van leerdoelen met Meijerink-niveau; na elk blok een projectopdracht waarbij je toepast wat je in het blok hebt geleerd; uitgebreid digitaal lesmateriaal op www.opniveau-online.nl.

onderbouw | vmbo-t/havo Leeropdrachtenboek

Op niveau onderbouw 2e editie: dĂŠ lesmethode voor Nederlands in het voortgezet onderwijs

leeropdrachtenboek

2

NEDERLANDS

WT Omslag ONO2 2thv.indd 1

2 11/04/16 13:49


Nederlands Leeropdrachtenboek Hanneke Luth Evelien Otte Geertje Plug Erica Renckens Marjan van Verseveld ďťż Met medewerking van: Diana Jansen Jan de Waard

Op niveau onderbouw 2e editie Leerjaar 2 vmbo-t/havo

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 1

11/04/16 11:32


Vormgeving

Methodeoverzicht

Omslag en blokopeningen:

Op niveau onderbouw 2e editie is op de volgende manier opgebouwd:

Sproud, Sanneke Prins Binnenwerk: DATBureau,

leerjaar 4 4b

4k

4gt

Amsterdam

leerjaar 3 3b

3k

3gt

3h

3v

leerjaar 2 2bk

2(k)gt

2(t)h

2hv

2v

leerjaar 1 1bk

1kgt

1th

1hv

1v

Opmaak Imago Mediabuilders, Amersfoort

De methode is voor de leerling op drie manieren te gebruiken: boek

Bureauredactie

leerling boek

Bureau Sproet, Arnhem

docent

mix

digitaal

boek + startlicentie

totaallicentie

boek + startlicentie boek + startlicentie of totaallicentie totaallicentie

Dyslexie In de opmaak hebben we zo veel mogelijk rekening gehouden met dyslectische leerlingen.

Over ThiemeMeulenhoff ThiemeMeulenhoff ontwikkelt zich van educatieve uitgeverij tot een learning design company. We brengen content, leerontwerp en technologie samen. Met onze groeiende expertise, ervaring en leeroplossingen zijn we een partner voor scholen bij het vernieuwen en verbeteren van onderwijs. Zo kunnen we samen beter recht doen aan de verschillen tussen lerenden en scholen en ervoor zorgen dat leren steeds persoonlijker, effectiever en efficiënter wordt. Samen leren vernieuwen. www.thiememeulenhoff.nl ISBN 978 90 06 92159 5 Tweede druk, eerste oplage, 2016 © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2016 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl. De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd. Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 2

11/04/16 11:32


Inhoud

Introductie

4

Leerstofoverzicht

6

Blok 1

8

Blok 2

58

Blok 3

111

Blok 4

156

Blok 5

206

Blok 6

250

Register

290

Afspraken en regels Schrijven

292

Leesplan

294

Rubrics Schrijven

295

Rubrics Spreken

298

Rubrics Gesprekken

301

Verantwoording

303

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 3

11/04/16 11:32


Introductie

Over Op niveau onderbouw 2e editie Fictie

Deze paragraaf gaat over jeugdboeken, gedichten en schrijvers, waarbij je lees- en discussievragen beantwoordt.

Grammatica

Je leert hoe de taal is opgebouwd en hoe je zinnen moet ontleden.

Spelling

Je oefent het foutloos leren schrijven van werkwoordsvormen en andere woorden.

Over taal

Je vergroot je woordenschat en je komt te weten hoe taal in het dagelijks leven wordt gebruikt.

Lezen

Je leert hoe teksten in elkaar zitten, zodat je ze beter kunt begrijpen.

Schrijven

Je leert hoe je goede teksten kunt schrijven.

Spreken, kijken en luisteren

Je leert beter spreken, kijken en luisteren.

Projectopdracht

Een opdracht waarbij je toepast wat je in het blok hebt geleerd.

Twee routes Je kunt de opdrachten op twee manieren doorwerken: Per blok (lineair) of per vaardigheid (modulair). Lineair

Modulair

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 4

11/04/16 11:32


Introductie

Methodesite Op de website www.opniveau-online.nl staat aanvullend materiaal: startlicentie

totaallicentie

leerling formulieren kijk- en luisterfragmenten woordenlijsten en begrippen werkwijzer grammatica en grammaticaanimaties werkwijzer werkwoordspelling bijspijkeropdrachten bij de lesstof leesapp opstroommodule alle onderdelen van de leerlingstartlicentie lesstof (theorie en opdrachten)

docent alle zwarte onderdelen van de leerlingstartlicentie docentenhandleiding antwoorden lesbrieven Jonge Jury lesbrieven Alles over taal – actueel

alle onderdelen van de startlicentie alle onderdelen van de leerlingtotaallicentie toetsen Schooltas (pdf van leeropdrachtenboek) lesbrieven Alles over taal – archief

Leesapp In de leesapp van Op niveau staan diverse leestips voor jeugdboeken. Je kunt onder andere zoeken op leeftijd, genre en moeilijkheidsgraad. Opstroommodule Als je volgend jaar naar een hoger niveau gaat, kun je je kennis bijspijkeren met de opstroommodule. Lesbrieven Jonge Jury Elk jaar komen er nieuwe lesbrieven van de Jonge Jury over de nieuwste boeken. Lesbrieven Alles over taal Vijf keer per jaar komen er nieuwe lesbrieven van Alles over taal. Deze lesbrieven bieden inspirerend, aanvullend en actueel lesmateriaal. Verwijzingen Voor deze opdracht heb je (een computer met toegang tot) internet nodig.

Bij deze opdracht hoort een formulier dat je kunt vinden op www.opniveau-online.nl.

Deze opdracht kun je bewaren in je fictiedossier.

Voor deze opdracht heb je een beoordelingsmodel of de rubrics nodig. De rubrics staan achter in het boek en op de website, beoordelingsmodellen staan alleen op de website. Bij deze opdracht hoort een kijk- of luisterfragment dat je kunt vinden op de website.

Deze opdracht is een diagnosticerende opdracht.

Deze opdracht is een plusopdracht. 1F

2F

2F Een verwijzing naar het referentiekader taal (1F – Op weg naar 2F – 2F).

O B I T Een verwijzing naar OBIT. R T T I Een verwijzing naar RTTI. Alle opdrachten en toetsen van Op niveau onderbouw 2e editie zijn gelabeld volgens de methodieken OBIT en de RTTI. Deze labeling staat in het grijs (OBIT) en blauw (RTTI) voor de opdracht.

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 5

11/04/16 11:32


Leerstofoverzicht

2 vmbo-t/havo blok 1

blok 2

blok 3

1 Fictie

Verhaal • Emiel de Wild (Wie ik ben) • leesboek uitkiezen: leesvoorkeur (herhaling) • realistische en niet-realistische verhalen (herhaling) • fictiedossier (herhaling)

Verhaal • Helen Vreeswijk (De kick) • uitbreiding genres: detective, thriller, sciencefiction, fantasy, dystopie • beeldspraak • uitbreiding leeservaring beschrijven: beoordelingswoorden en argumenten Gedicht • kenmerken van gedichten • stijlfiguren: herhaling, opsomming, tegenstelling, overdrijving

Verhaal • Richard Paul Evans (Michael Vey, Gevangene van cel 25) • hoofdpersoon: opdracht, probleem of doel • personages in verhalen: hoofdpersoon, bijfiguur, helper, tegenstander • personages beschrijven

2 Grammatica

Zinsontleding • werkwoord en werkwoordsvormen (herhaling) • werkwoordelijk gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp (herhaling) Woordsoortbenoeming • zelfstandig naamwoord, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel, persoonlijk voornaamwoord (herhaling)

Zinsontleding • bijwoordelijke bepaling (bwb) • meewerkend voorwerp (mv) met voorzetsel voor Woordsoortbenoeming • bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw) • wederkerend voornaamwoord (wederkerend vnw) • wederkerig voornaamwoord (wederkerig vnw)

Zinsontleding • bijvoeglijke bepaling (bvb) • verschil tussen bijwoordelijke en bijvoeglijke bepaling • bijstelling Woordsoortbenoeming • zelfstandig werkwoord (zww) • hulpwerkwoord (hww) • koppelwerkwoord (kww)

3 Spelling

• persoonsvorm tegenwoordige tijd (herhaling) • persoonsvorm verleden tijd (herhaling) • voltooid deelwoord (herhaling) • gebiedende wijs • dictee: werkwoordspelling, woorden met een sis-, i-, a-, sj-, lj-, m/n-klank, verkleinwoorden

• zinnen met twee onderwerpen en gezegdes • werkwoorden uit het Engels • bijvoeglijke naamwoorden • hoofdletters en kleine letters • dictee: werkwoordspelling, woorden met een l-, e-, lj-, k-, u/oe- en m/n-klank, bijvoeglijke naamwoorden, hoofdletters en kleine letters

• meervoud van zelfstandige naamwoorden • meervouds-n bij zelfstandig gebruikte verwijzing • dictee: werkwoordspelling, meervoudsvormen, woorden met een p/pp/r/rr-, i/ie-, ou/au-, sis-, ij/ei-, g/ch en c/k-klank

4 Over taal

Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit de media • homoniemen en homofonen Taalbeschouwing • figuurlijk taalgebruik • verhaspelde uitdrukkingen

Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit de media Taalbeschouwing • woordvorming (herhaling) • voorvoegsels en achtervoegsels

Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit de media • tweelingfouten Taalbeschouwing • opvulwoorden • taalvariatie: standaardtaal, dialect, regiolect, groepstaal

5 Lezen

• tekstdoel, tekstsoort, inleiding, middenstuk, slot, • oriënterend, globaal, grondig lezen (herhaling) alinea, onderwerp, deelonderwerp, titel, tussenkopje • alinea, kernzin, overige zinnen, hoofdzaak, bijzaak, (herhaling) hoofdgedachte (herhaling) • oriënterend lezen, grondig lezen (herhaling) • tekstvorm: instructie • publiek en teksten vergelijken

• alineaopbouw, uitbreiding kernzin, overige zinnen • tekstvorm: infographic

6 Schrijven

• voorbereiding op het schrijven (herhaling) • objectief en subjectief taalgebruik (herhaling) • taalverzorging: hoofdletters en punten, verwijswoorden (herhaling) • tekstvorm: nieuwsbericht • tekstvorm: achtergrondartikel

• formulier invullen • taalverzorging: uitbreiding verwijswoorden • tekstvorm: instructie • tekstvorm: handleiding

• aantekeningen maken • taalverzorging: komma • tekstvorm: verslag

7 Spreken, kijken en luisteren

• tekstdoel, tekstsoort, publiek (herhaling) • publiek en fragmenten vergelijken • leestekens, stemgebruik en lichaamstaal (herhaling) • presentatie: afstemmen op doel en publiek

• inleiding, middenstuk, slot, onderwerp, hoofdgedachte, hoofdzaak, bijzaak (herhaling) • fragmenten vergelijken (herhaling) • voorbereiding op het spreken • spreekplan maken • informatieve presentatie met spreekplan

• verbale en non-verbale communicatie • objectief-subjectief taalgebruik, feit-mening (herhaling) • betoog en discussie (herhaling) • uitbreiding groepsdiscussie

8 Project

• nieuwsbericht en verhaal schrijven over iemand in een benarde situatie Fictie, Over taal, Schrijven

• formulier en handleiding schrijven voor de kringloopwinkel Grammatica, Lezen, Schrijven

• toneel spelen en een verslag schrijven Fictie, Over taal, Lezen, Schrijven, SKL

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 6

11/04/16 11:32


soon,

g/ch en

Leerstofoverzicht

blok 4

blok 5

blok 6

Verhaal • Dave Cousins (15 dagen zonder hoofd) • spanning: gevaarlijke omgeving, gevaarlijke situatie, raadsel, cliffhanger, uitstel, open plekken, vermoeden, onverwachte wending • ruimte en sfeer in verhalen Gedicht • binnenrijm • eindrijm: gepaard rijm, gekruist rijm, omarmend rijm

Verhaal • Bart Römer (Kwakoe) • tijd in verhalen: vertelde tijd, tijdloze verhalen • verhaalbegin en verhaaleinde • vertelperspectief: ik-perspectief, hij/zij-perspectief, wisselend perspectief

Verhaal • Lydia Rood (Survival) • herhaling Gedicht • verbanden tussen strofen: opsomming, tegenstelling, herhaling

Zinsontleding • zinsdelen en delen van zinsdelen (herhaling) • naamwoordelijk gezegde (nwg) Woordsoortbenoeming • bijvoeglijk naamwoord in naamwoordelijk gezegde • woordsoorten (herhaling)

Zinsontleding • zinsdelen en delen van zinsdelen (herhaling) Woordsoortbenoeming • vragend voornaamwoord (vr. vnw) • aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw) • betrekkelijk voornaamwoord (betr. vnw) • onbepaald voornaamwoord (onb. vnw) • nevenschikkend voegwoord (nevensch. vw) • onderschikkend voegwoord (ondersch. vw)

• herhaling

• tussenletters in samenstellingen: (-e(n) en -s) • weglatingsstreepje • apostrof • dictee: werkwoordspelling, meervoud, weglatingsstreepje, apostrof, woorden met een ou/au-, i/ie-, m/n-, l-, k-, g/ch-, ij/ei-, lj- en p/pp/r/ rr-klank

• directe rede • komma • dictee: werkwoordspelling, directe rede, komma, weglatingsstreepje, meervoud, bijvoeglijk naamwoord, apostrof, woorden met een ei/ij-, i/ ie/y-, ou/au-, m/n-, l- of p/pp/r/rr-klank

• spelambigue woorden • herhaling • dictee: werkwoordspelling, directe rede, komma, weglatingsstreepje, meervoud, bijvoeglijk naamwoord, apostrof, woorden met een ei/ij-, c/k-, m/n-, l- of p/ pp/r/rr-klank

Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit de media Taalbeschouwing • driedelige samenstellingen • taal en emotie, gevoelswaarde van woorden

Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit de media Taalbeschouwing • meertaligheid, moedertaal, tweede taal, vreemde taal • kindertaal

Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit de media Taalbeschouwing • taalverandering • leenwoorden • jongerentaal, chattaal, Twittertaal

• tekstopbouw, alineaopbouw, verwijswoorden (herhaling) • zins- en alineaverbanden en signaalwoorden: opsomming, tegenstelling, voorbeeld

• alineaopbouw, signaalwoorden, hoofd- en bijzaken • herhaling (herhaling) • verbindingsmanieren (signaalwoord, herhaling, overgangszin, aankondigende zin)

• kernzin op verschillende plaatsen in de alinea • taalverzorging: signaalwoorden • betrouwbare informatie zoeken (herhaling) • tekstvorm: informerende tekst • tekstvorm: uiteenzettende tekst

• signaalwoorden en verbindingsmanieren toepassen • taalverzorging: citeren • tekstvorm: zakelijke e-mail • tekstvorm: ingezonden stuk

• herhaling

• signaalwoorden: opsomming, tegenstelling, voorbeeld • hulpmiddelen en beeldgebruik bij een presentatie • publiek motiveren • uiteenzettende presentatie met spreekplan

• open vragen en gesloten vragen • doorvragen • betrouwbaarheid beoordelen • tips voor interview • interview afnemen

• herhaling

• informatie zoeken en presenteren over omgaan met stress Schrijven, SKL

• ontdek de kracht van leestekens Fictie, Spelling, Lezen, Schrijven, SKL

• vlog maken en presenteren over het vak Nederlands Fictie, Spelling, Over taal, Schrijven, SKL

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 7

11/04/16 11:32


Blok Fictie 2.1 2.2 2.3

2.17

97

Formulier invullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97 Tekstvorm: instructie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 98 Taalverzorging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .100 Tekstvorm: handleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .101 Spreken, kijken en luisteren

2.22 2.23

88

Alinea, kernzin, overige zinnen, hoofdzaak, bijzaak, hoofdgedachte – Herhaling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 88 Tekstvorm: instructie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92 Schrijven

2.18 2.19 2.20 2.21

84

Woordenschat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84 Taalbeschouwing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85 Lezen

2.16

79

Zinnen met twee onderwerpen en persoonsvormen . . . . . . . 79 Werkwoorden uit het Engels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80 Bijvoeglijk naamwoord. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81 Hoofdletters en kleine letters. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82 Over taal

2.14 2.15

70

Zinsontleding – Weet je het nog?. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70 Zinsontleding – Bijwoordelijke bepaling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71 Zinsontleding – Meewerkend voorwerp (uitbreiding). . . . . . . 73 Woordsoortbenoeming – Weet je het nog? . . . . . . . . . . . . . . . . . 74 Woordsoortbenoeming – Bezittelijk voornaamwoord. . . . . . . 74 Woordsoortbenoeming – Wederkerend en wederkerig voornaamwoord . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77 Spelling

2.10 2.11 2.12 2.13

59

Lekker lezen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59 Over lezen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64 Gedicht. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67 Grammatica

2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9

2

104

Kijken en luisteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .104 Spreken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .106 Projectopdracht

110

58

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 58

11/04/16 11:32


2

Fictie

Aan het einde van deze paragraaf: • kun je zeggen bij welk genre een boek hoort; • kun je je leeservaring beschrijven; • herken je beeldspraak en stijlfiguren; • herken je een versregel, couplet en refrein in een gedicht.

2F

2.1 Lekker lezen Hufterproof

5

10

15

20

25

30

35

Frits Ouwekerk was een jongen van zestien jaar. Een lange slungel met bruin, krullend haar en donkerbruine heldere ogen. Hij had de hele nacht wakker gelegen en had stilletjes onder de dekens liggen huilen. Zijn lichaam trilde van ellende, zijn hart bonkte en zijn hersenen maakten overuren. Hij dacht aan zijn moeder die waarschijnlijk net als hij op van de zenuwen in bed lag te snikken. Ze zou nu wel op de hoogte zijn van de situatie. Het liefst had hij haar zelf willen bellen en alles willen opbiechten, maar ze hadden zijn telefoon afgepakt. Bij binnenkomst moest hij zijn zakken leegmaken en alles in een plastic krat leggen: zijn telefoon, een pakje kauwgom, zijn portemonnee en wat losse elastiekjes. De portemonnee werd op tafel geleegd en het kleingeld geteld. Twaalf euro en twintig eurocent. Een vrouw met een veel te krap uniform noteerde alles op een kaart die boven op zijn bezittingen werd gelegd. De kist werd daarna in een wandrek geschoven. Ze hadden zelfs de veters uit zijn schoenen gehaald. Hij zat opgesloten in een ruimte van vier bij drie. Cel nummer zeven, de laatste in de rij. De ijzeren deur had een klein raam waardoor je vanuit de gang de cel in kon kijken. De muren waren groen en de vloer was gecoat in een gele kleur. Tegen de muur stond een brits met daarop een grijze deken en een matras met een groenkleurige plastic hoes. De wc was van roestvrij staal. ‘Hufterproof’ had de arrestantenwacht hem verteld toen ze samen in de cel stonden. Er klonk een zweem van trots door in haar stem alsof het om een supercoole attractie ging. Aan het plafond hing een camera die Frits de hele tijd in de gaten hield. De Bijbel lag samen met het aanhoudingsformulier op het plankje naast het bed. Frits had minutenlang op het randje van het bed gezeten, met zijn hoofd in zijn handen, starend naar de grond. Daarna had hij een rondje in de cel gelopen en nerveus omhooggekeken naar de camera. Hij kreeg de kriebels van het ding en uiteindelijk was hij op bed gaan liggen met de deken over zijn hoofd. Daar, in zijn veilige schuilplaats, kwamen de tranen los. ‘Het komt goed’, sprak hij zichzelf moed in. (…) Met het puntje van de deken wreef Frits zijn tranen weg. Zijn pa moest wel meewerken, natuurlijk. Advocaten waren duur, maar zijn pa en ma konden het betalen, toch? Ze zouden hem nooit laten stikken … Waarschijnlijk werd de zaak geseponeerd. Dan kwam het niet voor de rechter, omdat er fouten waren gemaakt of omdat er te weinig bewijzen waren. Zo had Peter het tenminste uitgelegd. En er waren genoeg fouten gemaakt. Als hij de rechter vertelde wat de politie hun had aangedaan, dan stonden hij en zijn maatjes binnen vijf minuten buiten. Ze hadden zich willen overgeven, maar ze kregen niet eens de kans. De kogels vlogen hun om de oren. Zijn maat had zijn handen nog omhooggestoken, maar werd geraakt door een van die schietgrage hufters. Hij zakte als een lappenpop in elkaar. Het beeld dat bij Frits constant

59

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 59

11/04/16 11:32


Fictie

40

45

50

55

60

65

70

75

80

2

door het hoofd bleef spoken. Bloed, sirenes en honden … Door al de stress was Frits verlamd van schrik. Al wilde hij vluchten, hij kon het niet. In de film zag je zoiets nooit, daar raakte niemand gewond. Het avontuur eindigde meestal op de Bahama’s met bloedmooie vrouwen, witte stranden, cocktails en dikke havanasigaren. In de harde werkelijkheid hadden ze hem met drie man tegen de grond gewerkt en in de boeien geslagen. Voorzichtig gleden zijn vingers langs de bult op zijn voorhoofd. Een stille getuige van het geweld. Na zijn arrestatie had hij zijn vrienden niet meer gezien en hij maakte zich zorgen. De vragen stapelden zich op en wanhopig sloot hij zijn ogen. Hoe laat was het? Hij was het tijdsbesef volledig kwijt. Zou zijn vader vandaag gewoon zijn gaan werken? Elke dag stond hij om kwart voor zeven op en reed om acht uur naar zijn werk. Misschien was hij thuisgebleven na het telefoontje van de politie. Zich afvragend hoe dit in hemelsnaam had kunnen gebeuren. Frits beet op de binnenkant van zijn wang. Hij wist ook niet hoe het zo uit de hand had kunnen lopen. Het begon zes maanden geleden met een actiefilm. Het leek allemaal kinderlijk eenvoudig, maar toen ging het fout. Ze raakten hun gevoel voor realiteit totaal kwijt. Het was eind mei. Volgens het weerbericht zouden er vanuit het zuiden wolkenvelden overtrekken en ging het de rest van de middag regenen. Danny had een actiefilm meegebracht en een paar blikjes bier. Maurice gooide drie zakken chips op tafel en Steef zette daar met een theatraal gebaar een doosje naast. ‘Het wordt tijd dat we echte mannendingen gaan doen’, had hij gezegd. Langzaam had hij het doosje geopend, alsof hij iets kostbaars ging onthullen. Er zaten vier jointjes in, die hij van een vriend had gekocht. Ze waren allemaal onder de indruk van het spul. Dit voelde zo fout en toch … Maurice had in eerste instantie geweigerd. Ze hadden erom gelachen. Met veel bravoure had Steef een joint aangestoken en de peuk onder Maurice’ neus gezwaaid. Het was puur uit nieuwsgierigheid dat ze het spul hadden gerookt. Ook Maurice. Hij nam een klein trekje en de rook kwam niet verder dan zijn voortanden. Steef moest lachen en keek gespannen toe, hopend dat Maurice een hoestbui zou krijgen. Maar dat gebeurde niet. Veel van hun vrienden op school rookten het spul, tenminste dat beweerden ze. Ze konden niet achterblijven, ze moesten het een keer geprobeerd hebben. Onder het roken werd de film gedraaid. Het ging over een gezin waarvan de dochter in een steegje werd verkracht door twee mannen. De vader, een oud-marinier, spoorde het tweetal op en nam wraak. Er kwam een brand in voor en het was opwindend om te zien hoe het vuur zich verspreidde. Ze joelden toen het huis met de twee daders erin met veel kabaal instortte. De afrekening was in hun ogen een gerechtvaardigde actie. Als iemand de grenzen van fatsoen overschreed, mocht je wraak nemen. Sterker nog, je moest wraak nemen. Desnoods met hulp van je vrienden en met alle middelen die je tot je beschikking had. En zo werd hun plan geboren. Maurice was strijdlustig opgesprongen en had beweerd dat hij door een leraar van school vaak getreiterd werd. De man had hem ook een paar keer flink voor schut gezet in de klas. Maurice dikte de zaak extra aan om indruk te maken. Dat lukte. Zijn vrienden waren het met hem eens: Nijsen was een enorme klootzak en hij moest gestraft worden. Ze gingen wraak nemen. Het klonk toen zo vanzelfsprekend, maar waarschijnlijk kwam dat door de wiet. Maurice wist waar hij woonde: in de Leertogstraat op nummer negentien. Sjoerd, een vriend van school, woonde ook in die straat. ‘We gooien een brandbom naar binnen’, had

60

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 60

11/04/16 11:32


2

85

90

95

100

105

110

115

120

125

130

Fictie

Peter geopperd. De anderen vonden dat iets te drastisch. ‘We steken de schuur in de fik’, zei Steef, maar dat had niet het juiste effect, er zouden dan hooguit wat onbeduidende tuinspullen vernield worden. ‘Heeft hij geen auto?’ Maurice knikte en zijn ogen begonnen te glimmen. ‘Een groene Ford Focus. Daar is-ie hartstikke zuinig op. Volgens mij poetst hij dat kreng elke dag voordat hij naar school komt. Hij gaat totaal uit zijn dak als we die pakken. De fik erin.’ Hij had nooit gedacht dat ze hem serieus zouden nemen. (…) ‘Hier …’ Peter wenkte zijn vrienden. De Ford Focus stond aan de overkant, schuin tegenover de woning van Nijsen. Maurice inspecteerde de auto en herkende het kinderzitje op de achterbank. ‘Ja, dat is hem. Ik weet het voor honderd procent zeker.’ Hij had zijn handen in zijn achterzak gestopt en keek toen onzeker zijn vrienden aan. ‘Wat doen we nu?’ ‘Gewoon … Wat we hebben afgesproken.’ Maurice trok met zijn mond. ‘Kom … We taaien nu niet af. De klootzak heeft het verdiend’, jutte Peter de boel op. ‘We hebben dat hele pokkeneind niet voor niets gefietst.’ Frits was het met hem eens en liet de rugtas tussen zijn benen op de grond zakken. ‘Wie gaat het doen?’ ‘Maurice natuurlijk. Het is zijn wraakactie’, vond Steef die ondertussen het huis van Nijsen in de gaten hield. ‘We zouden het samen doen’, sputterde Maurice tegen. ‘Doe toch niet zo schijterig.’ Peter graaide de rugtas van de grond en ritste die open. ‘Hier …’ Hij drukte de fles met diesel in zijn handen. ‘Doe effe normaal. Iedereen kan ons zien.’ Danny liet zich snel naast de auto op zijn hurken zakken en de anderen volgden zijn voorbeeld. Peter spreidde de kussensloop op de grond uit en Maurice doordrenkte de katoenen lap met dieselolie. Danny gluurde over de motorkap van de auto naar het huis. Hij seinde dat alles veilig was. De lap werd over de motorkap gedrapeerd en toen aangestoken. Het vuur likte moeizaam aan de stof, maar doofde na een paar seconden weer uit. ‘Het lukt niet’, piepte Maurice en nerveus liet hij zich weer achter de auto op de grond zakken. ‘Wat ben je toch een ei. Rot op!’ Peter duwde hem opzij en graaide de plastic fles van de grond. Hij klokte de inhoud van de fles over de motorkap leeg en knielde toen weer naast de auto neer. De olie sijpelde langs de rechterwielkast op de grond. ‘En nu aansteken.’ Maurice sprong omhoog en wierp een brandende lucifer op de olievlek. Er volgden een tweede en een derde, en uiteindelijk begon de lap te branden. Het vuur verspreidde zich nu razendsnel. Gebiologeerd keken de jongens naar het effect van hun actie. De vlammen weerspiegelden in hun ogen. ‘Rennen!’ riep er één. Ze trokken elkaar omhoog en nerveus lachend sprintten ze de straat uit. Frits sleepte de rugtas achter zich aan. De hengsels vlogen alle kanten op en de tas bonkte ritmisch tegen zijn kuiten. Ze waren aan het eind van de straat toen de voet van Frits achter een van de hengsels bleef haken. Hij gaf een schreeuw en kwam met een smak op de grond terecht. Het werd even zwart voor zijn ogen. Twee handen sjorden hem omhoog. ‘Lopen, lopen …’ brulde Steef in zijn oor en hij gaf Frits een duw. Frits strompelde de straat uit, achter zijn vrienden aan die zo nu en dan geïrriteerd achteromkeken. Buiten adem kwamen ze bij hun fietsen. Het wachten was op Frits. Ze

61

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 61

11/04/16 11:32


Fictie

135

2

duwden hem zijn fiets in zijn handen en raceten toen de buurt uit. Via een omweg kwamen ze bij een kruising waar ze goed zicht hadden op de Leertogstraat. Ze stopten. De vlammen verlichtten de straat en triomfantelijk keken de jongens elkaar aan. ‘Onwijs.’ Steef begon nerveus te giechelen. ‘Er valt met ons niet te spotten.’ Hij kreeg joelend bijval van de rest. Peter trok zijn telefoon tevoorschijn en maakte foto’s. ‘Voor thuis’, riep hij. ‘Dan kunnen we alles nog eens goed bekijken.’ (…) De volgende dag gaat Maurice met lood in zijn schoenen naar school.

140

145

150

Er hing een briefje op het prikbord waarop te lezen was dat de lessen van meneer Nijsen waren uitgevallen. Er werd geen verklaring gegeven, maar Sjoerd wist meer. Hij had de blusactie vanuit zijn slaapkamerraam kunnen volgen. Krijsend was Nijsen naar buiten gekomen en hij had getracht om met zijn jas het vuur te doven. Uiteindelijk vatte ook zijn jas vlam. Gniffelend stond de klas om Sjoerd heen, ook Maurice, die wat onnozel meelachte. ‘Het was aangestoken’, wist Sjoerd. ‘Waarschijnlijk door de buurman. Nijsen had zijn auto bij die kerel voor het raam geparkeerd en de buurman beweert altijd dat het zijn plek is. Hij vliegt iedereen aan die zijn parkeerplek inpikt. Die vent is zo gek als een deur. De politie is er in ieder geval bij gehaald.’ Maurice verstijfde. ‘Wat kwamen ze doen?’ ‘Praten, maar dat had weinig zin. De buurman deed niet open.’ ‘En de auto?’ wilde Hetty uit C3 weten. ‘Die is totaal uitgebrand.’ Uit: Helen Vreeswijk, De kick.

Lees- en discussievragen  Opdracht 1    T1 T 2 T1

B I B

T 2

I B

1 a Wie is de hoofdpersoon in het verhaal Hufterproof? b Hoeveel sympathie voel jij voor de hoofdpersoon? Leg uit waardoor dat komt. 2 a Waar speelt het verhaal zich af? Gebruik gegevens uit het verhaal om kort alle plaatsen te beschrijven. b Welke ruimte wordt het best beschreven? Leg uit hoe dit komt door informatie op te zoeken over de auteur van het verhaal, Helen Vreeswijk. 3 In welke tijd speelt het verhaal zich af? Noem drie aanwijzingen uit het verhaal waardoor je dit weet. 4 a Kijk goed naar de volgorde van de gebeurtenissen in het verhaal. Wat is er met de volgorde aan de hand? b Vind jij dat het verhaal hierdoor spannender wordt, of juist minder spannend? 5 Schrijf de betekenis van de volgende zinnen op in je eigen woorden. a … zijn hersenen maakten overuren. (r. 3-4) b Waarschijnlijk werd de zaak geseponeerd … (r. 28) c Steef zette daar met een theatraal gebaar een doosje naast. (r. 55-56) d Maurice had in eerste instantie geweigerd. (r. 61) e Als iemand de grenzen van fatsoen overschreed, mocht je wraak nemen. (r. 73-74) f Gebiologeerd keken de jongens naar het effect van hun actie. (r. 121)

62

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 62

11/04/16 11:32


2

T1

I

I

Fictie

6 Is dit verhaal fictie of non-fictie? Leg je antwoord uit door de betekenis van deze twee begrippen in verband te brengen met het verhaal Hufterproof. 7 Hoe denk jij dat het verhaal verdergaat?  Opdracht 2

T2

I

1 De politiecel waarin Frits opgesloten zit, is helemaal ‘hufterproof’ ingericht. Bespreek wat hufterproof betekent en waar je dit nog meer tegenkomt. Wat vind jij ervan dat deze manier van inrichten soms nodig is? 2 Een opvallend detail van de cel is, dat er een bijbel ligt. Waarom zou die daar zijn neergelegd? Wat vind jij daarvan? 3 Steef vindt dat het tijd wordt dat hij en zijn vrienden ‘echte mannendingen’ gaan doen (r. 57). Wat zijn volgens jou ‘echte mannendingen’? 4 De jongens vinden de afrekening een ‘gerechtvaardigde actie’ (r. 73). Bespreek wat dit betekent en wanneer een actie volgens jou gerechtvaardigd is. 5 Frits denkt dat zijn moeder ook ligt te huilen in bed na zijn arrestatie en dat zijn ouders hem nooit zullen laten stikken. Hoe zou jij reageren als jij de moeder of vader van Frits was?

Leestips Andere boeken over de grens tussen goed en kwaad:

Kijk de leook op esap p

Eigen schuld – Ria Lazoe Lynn veroorzaakt door een seconde van onoplettendheid een verkeersongeluk, waardoor een jongen in het ziekenhuis belandt. Ze zoekt hem op. Hij blijkt in de problemen te zitten en kan haar hulp goed gebruiken. Maar hoever moet ze gaan als zijn ‘boodschappenmeisje’? Bloedbroeders – Helen Vreeswijk Ayaan moet het restaurant van zijn vader draaiende houden terwijl zijn vader een straf uitzit. Gelukkig komt zijn neef Reza tijdelijk naar Nederland om hem te helpen. Ayaan heeft niets met het restaurant en wil liever snel geld verdienen voor zijn eigen plannen. Hij heeft de beroving zorgvuldig gepland. Er kan niets misgaan … Geraakt – Margje Woodrow Sams beste vriendin Jessie wordt geraakt door een trein en raakt in coma. Iedereen denkt dat Sam het zelf wilde, maar Jessie gelooft dit niet. Zal het haar lukken de waarheid boven tafel te krijgen?

63

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 63

11/04/16 11:32


Fictie

2

De honden – Allan Stratton Cameron moet voor de zoveelste keer plotseling verhuizen omdat zijn moeder denkt dat zijn gewelddadige vader hun op het spoor is. Ze komen terecht op een aftandse, afgelegen boerderij. In de kelder ontdekt Cameron een map met kindertekeningen. Wat heeft de jongen die vroeger in dit huis woonde meegemaakt? De oude buurman Sinclair wil er niets over loslaten …

Over Helen Vreeswijk Helen Vreeswijk begon met het schrijven van verhalen toen ze bij de politie werkte. Ze mocht schrijven voor de kinderpagina in het personeelsblad. Dat werd zo’n succes, dat ze een cursus volgde voor het schrijven van kinderboeken. Helen Vreeswijk begon met boeken voor jongere kinderen, maar die werden geen succes. Dat veranderde toen ze voor jongeren ging schrijven. Ze heeft inmiddels meer dan tien boeken op haar naam staan en is een van de succesvolste jeugdschrijvers van Nederland. Ze schrijft over misdaad door en tegen jongeren.

2.2 Over lezen Genres Leesboeken en verhalen kun je verdelen in verschillende genres. Je weet bij welk genre een verhaal hoort door te kijken welk onderwerp belangrijk is in het verhaal. Bekende genres zijn avonturenverhaal, oorlogsverhaal, liefdesverhaal, probleemverhaal, grappig verhaal, meidenverhaal, historisch verhaal of sprookje. Maar er zijn meer genres. Voorbeelden van meer realistische genres zijn: • Detective: een verhaal waarin een speurder probeert te achterhalen wie een misdrijf – meestal een moord – heeft gepleegd en/of waarom hij dat gedaan heeft. • Thriller: een spannend verhaal waarin de hoofdpersoon in een levensbedreigende situatie terechtkomt. Vaak dreigt hij slachtoffer te worden van een misdaad. Er zijn ook genres met een minder realistisch verhaal: • Sciencefiction: speelt zich meestal af in de toekomst of in de ruimte; ruimtevaart of nieuwe techniek speelt hierin een rol. • Fantasy: hierin draait het om fantasiewezens in een fantasiewereld. • Dystopie: er is sprake van een wereld die door rampen of een dictatuur bijna niet meer leefbaar is. Een dystopie speelt zich meestal af in de toekomst. Verhalen indelen in genres kan handig zijn bij het zoeken naar een geschikt boek. Toch zijn er veel verhalen die niet zo gemakkelijk zijn in te delen, omdat ze over verschillende onderwerpen gaan.

64

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 64

11/04/16 11:32


2

Fictie

Opdracht 3 T1

B

T2

I

T1

1 Bij welke genres kun je het verhaal Hufterproof indelen? 2 Zoek van alle vijf de genres die in de theorie worden uitgelegd een voorbeeld van een jeugdboek dat je nog niet gelezen hebt. Schrijf genre, titel en auteur op en leg uit waarom het boek bij het genoemde genre kan worden ingedeeld. Gebruik de informatie op het omslag van het boek. 3 Welk genre spreekt jou het meest aan? Geef twee redenen waarom je het liefst boeken leest van dit genre. 4 Ook films en tv-series kun je indelen in genres. a Van welke film- en seriegenres houd jij? b Is je voorkeur bij films en tv-series dezelfde als bij boeken?

Beeldspraak In spreekwoorden en uitdrukkingen komt figuurlijk taalgebruik voor, beeldspraak. Het gaat dan om bekende beelden, die door het vele gebruik vaak afgezaagd zijn. Schrijvers van fictie gebruiken ook vaak beeldspraak, maar zij proberen dat op een originele manier te doen, door nieuwe beelden te bedenken. Beeldspraak benadrukt dingen en kan een verrassend effect hebben. Als je fictie leest, kun je genieten van deze bijzondere manier waarop een schrijver taal gebruikt.

R

Er zijn verschillende soorten beeldspraak. Een van de vormen is het maken van een vergelijking. Dat kan op twee manieren: • vergelijking met als (ook een vergelijking met de woorden ‘zoals’, ‘alsof’ en ‘of’ valt hieronder); • vergelijking zonder als. voorbeeld Vergelijking met als Mijn stem trilde verschrikkelijk, als een veulen dat voor het eerst op zijn poten wankelt. Uit: David Baldacci, The finisher.

voorbeeld Vergelijking zonder als Ouders zijn niet echt geïnteresseerd. Ze willen alleen maar geen moeilijkheden. Ze willen enkel horen dat je overgaat en dat je een zonnetje in de klas bent. Uit: Daan Remmerts de Vries, De diepte van een Zweeds meer.

Opdracht 4 T1

B

1 Neem uit het verhaal Hufterproof drie zinnen over waarin vergelijkingen met als voorkomen. Let ook op de woorden ‘alsof’ en ‘of’. 2 Schrijf bij alle drie de zinnen op welke dingen met elkaar vergeleken worden.

65

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 65

11/04/16 11:32


Fictie

T2

I

2

3 In het middenstuk van het verhaal komt een vergelijking zonder als voor. Schrijf de zin met deze vergelijking over. 4 Vind je de beeldspraak in het verhaal origineel? Leg uit waarom je dat wel of niet vindt.

Je leeservaring beschrijven R

Als je een verhaal leest, doet dat iets met je en heb je een oordeel over het werk van de schrijver. Het verhaal raakt je bijvoorbeeld, je leeft mee met de hoofdpersoon en je vindt het verhaal goed uitgewerkt of juist niet. Als je na het lezen van een verhaal uitlegt wat je ervan vindt, beschrijf je jouw leeservaring. Je gebruikt beoordelingswoorden om je leeservaring te beschrijven. Die ervaring is voor iedereen weer anders en heel persoonlijk. Toch moet je je ervaring ook kunnen uitleggen. Dat doe je door argumenten te geven voor de beoordelingswoorden die je kiest. Er zijn beoordelingswoorden die iets zeggen over wat het verhaal met je doet: spannend – saai begrijpelijk – onbegrijpelijk griezelig – rustgevend laat me meeleven – zegt me niets maakt me nieuwsgierig naar de afloop – voorspelbaar laat me alles even vergeten – kan me niet boeien apart – gewoon geheimzinnig – helder duidelijk – verwarrend humoristisch – zonder humor maakt me verdrietig – maakt me vrolijk veel actie – gebeurt weinig in vol vaart – traag aangrijpend – nietszeggend ontroerend – raakt me niet schokkend – gewoon beklemmend – luchtig Er zijn ook beoordelingswoorden die iets zeggen over hoe realistisch je het verhaal vindt: realistisch – onrealistisch geloofwaardig – ongeloofwaardig kan echt gebeuren – kan nooit echt gebeuren herkenbaar – niet herkenbaar origineel – bekend leerzaam – niet leerzaam ongelooflijk – kan ik me goed voorstellen goed uitgewerkt – slecht uitgewerkt overtuigend – niet overtuigend levensecht – bedacht

66

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 66

11/04/16 11:33


2

Fictie

Opdracht 5 T2 T1 T2

T

1 Beschrijf jouw leeservaring bij het lezen van het verhaal Hufterproof. Kies uit beide lijsten twee beoordelingswoorden en geef er een argument voor. 2 a Denk aan een film die je niet al te lang geleden gezien hebt. Schrijf de titel van de film op. b Beschrijf nu op dezelfde manier als in vraag 1 je kijkervaring bij deze film.

2.3 Gedicht Kenmerken van gedichten R

Gedichten zijn anders dan verhalen. In de eerste plaats is er verschil in vorm. Gedichten hebben een of meer van de volgende kenmerken: • Een gedicht is verdeeld in versregels, die niet de hele breedte van de pagina vullen. • De regels staan vaak in strofen bij elkaar met daartussen witregels. • Soms wordt een strofe herhaald, vooral in liedteksten. Een herhaalde strofe heet refrein, de andere strofen zijn de coupletten. De kenmerken van de inhoud en de klank van gedichten zijn: • Een gedicht gaat vaak over één gebeurtenis, moment of gevoel. • In een gedicht komt soms rijm voor. • Een gedicht heeft ritme. Je hoort dat goed als je het gedicht hardop leest. Niet elk gedicht heeft al deze kenmerken. Zo zijn er bijvoorbeeld gedichten die niet zijn verdeeld in strofen, of gedichten zonder rijm.

Stijlfiguren R

Schrijvers maken hun teksten vaak mooier door iets op een bijzondere manier te zeggen. Ze gebruiken stijlfiguren. Je komt ze veel tegen in gedichten, maar ook in verhalen en in non-fictie. Enkele stijlfiguren zijn: • Herhaling – woorden of zinnen worden herhaald of hetzelfde wordt meerdere keren gezegd, maar telkens net iets anders. • Opsomming – er wordt een aantal dingen op een rij gezet of na elkaar opgenoemd. • Tegenstelling – dingen worden tegenover elkaar gezet, waardoor de verschillen opvallen. • Overdrijving – iets wordt erger of groter gemaakt dan het in werkelijkheid is.

67

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 67

11/04/16 11:33


Fictie

2

Tekst 1 Wij begrijpen dat Je hebt een ruit vernield, je hebt een tram beklad, je hebt een rondvaartboot met witte verf bespat. Maar wij begrijpen dat, wij begrijpen dat, want je toekomst is hopeloos, wij begrijpen dat, wij begrijpen dat, ons krijg je niet boos. Je hebt gevochten met de hele Hermandad*, je hebt een huis gekraakt dat al bewoners had. Maar wij begrijpen dat, wij begrijpen dat, want je toekomst is waardeloos, wij begrijpen dat, wij begrijpen dat, ons krijg je niet boos. Je ging zo nu en dan eens op het dievenpad, je hebt wat radio’s en een pick-up gejat. Maar wij begrijpen dat, wij begrijpen dat, want je toekomst is uitzichtloos, wij begrijpen dat, wij begrijpen dat, ons krijg je niet boos. Je stak je school in brand, je spoot je zuster plat, je hebt een hel gemaakt van onze hele stad. Maar wij begrijpen dat, wij begrijpen dat, want je toekomst is brodeloos, wij begrijpen dat, wij begrijpen dat, ons krijg je niet boos. *Hermandad – een spottende bijnaam voor de politie, spreek uit ermandá. Uit: Willem Wilmink, Verzamelde liedjes en gedichten.

68

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 68

11/04/16 11:33


2

Fictie

Opdracht 6  T 1 I

B I

1 2 3 4 5 6 7 8

Waar gaat het gedicht Wij begrijpen dat over? Hoeveel strofen telt het gedicht? Welke versregels vormen het refrein? Welk rijmschema wordt gebruikt in het refrein? Neem een versregel over waarin de dichter overdrijving gebruikt. Op welke manier maakt de dichter gebruik van de stijlfiguur opsomming? Op welke manier maakt de dichter gebruik van de stijlfiguur herhaling? Op welke manier past dit gedicht bij het verhaal Hufterproof?

Toets    Opdracht 7    T1

T

T2

T1 T2 I

T 1

1 Kies een boek dat jou aanspreekt. Je mag het boek nog niet eerder hebben gelezen. Lees het hele boek. 2 Kies een fragment van minimaal twee pagina’s dat jij belangrijk vindt voor het verhaal. a Kopieer het fragment. b Leg uit waarom jij dit een belangrijk fragment vindt. c Herschrijf het fragment en voeg eraan toe: – de stijlfiguur overdrijving – minimaal vier keer beeldspraak; doe dit door een voorwerp, situatie, handeling of personage uit het verhaal te vergelijken met iets anders 3 Beschrijf je leeservaring na het lezen van het boek. Kies uit elke lijst met beoordelingswoorden in de theorie minimaal drie woorden (of bedenk zelf andere passende beoordelingswoorden) en geef daar argumenten voor. 4 Zoek een Nederlandstalige songtekst die bij het boek past. a Kopieer de songtekst. b Wijs in de tekst aan: – de coupletten en het refrein – rijm en rijmschema of -schema’s – stijlfiguren uit de theorie in dit blok c Leg in ongeveer vijf zinnen uit waarom deze songtekst volgens jou bij het boek past. 5 Vat het hele boek samen in precies vijf zinnen. Nummer deze zinnen van 1 t/m 5 en neem ze mee naar de les. 6 Maak in de les bij de samenvatting een extra opdracht die je van je docent ontvangt. 7 Voeg alle opdrachten samen tot een geheel. Bewaar het in je fictiedossier.

69

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 69

11/04/16 11:33


Grammatica

2

Behalve het meewerkend voorwerp met het voorzetsel ‘aan’ is er ook een meewerkend voorwerp met het voorzetsel ‘voor’. Hoe je dat zinsdeel herkent, ontdek je in deze paragraaf. Ook leer je wat een bijwoordelijke bepaling is. Je kennis van woordsoorten breid je uit met het bezittelijk, het wederkerig en het wederkerend voornaamwoord.

Aan het einde van deze paragraaf: 2F • kun je de bijwoordelijke bepaling in een zin benoemen; • kun je het meewerkend voorwerp met ‘voor’ in een zin benoemen; • kun je bezittelijke, wederkerige en wederkerende voornaamwoorden benoemen.

2.4 Zinsontleding – Weet je het nog?  Opdracht 1  T1

B

1 Maak met elk werkwoord een zin met een onderwerp en een lijdend voorwerp. a vertellen d meegeven b opdrinken e horen c bespreken 2 Bij welke werkwoorden kan de basiszin ook uit vier delen bestaan? Maak met deze werkwoorden nieuwe zinnen die uit vier delen bestaan. Onderstreep daarin het meewerkend voorwerp.  Opdracht 2

T 1

B

Verdeel de onderstaande zinnen in zinsdelen. Neem het schema over en schrijf de zinsdelen in de goede kolom. Als een zinsdeel niet in de zin voorkomt, zet je een streepje. zin

wwg

ond

lv

mv

ander zinsdeel

1

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Met een zwaai gooide de directeur de deur dicht. De politie schrijft bekeuringen uit aan de gracht. Pepijn liet Eva zijn website zien op een tablet. Tijdens de les konden we vragen stellen aan onze docent. Aan de brug wappert altijd een vlag. Eindelijk krijgen we de uitslag van de toets. Miki stuurt me een berichtje met haar mobiele telefoon. In de gymzaal moet je sportschoenen dragen. Gisteren toonde de minister-president zijn medeleven aan de nabestaanden. De schouwburg biedt de eerste honderd bezoekers een gratis drankje aan in de lobby.

70

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 70

11/04/16 11:33


2

Grammatica

2.5 Zinsontleding – Bijwoordelijke bepaling Opdracht 3 T1

B

1 Voeg aan het schema van opdracht 2 achter de kolom ander zinsdeel de kolom vraagwoord toe. 2 Schrijf in deze kolom voor elk zinsdeel het vraagwoord dat je erbij gebruikt. …

ander zinsdeel

vraagwoord

vandaag

wanneer?

vanwege haar inzet

waarom?

3 Lees de theorie over de bijwoordelijke bepaling. 4 Zijn de zinsdelen die je in de kolom ander zinsdeel hebt ingevuld, allemaal bijwoordelijke bepalingen? Leg je antwoord uit.

T2

Zinsdelen als gisteren, in de lobby, eindelijk vertellen iets over de handeling. Ze geven bijvoorbeeld aan wanneer, waar, hoe of waarom iets gebeurt. Je noemt zo’n zinsdeel een bijwoordelijke bepaling (bwb). wat is de handeling? = werkwoordelijk gezegde

wie voert de handeling uit? = onderwerp

wie/wat is nodig bij de handeling? = lijdend voorwerp

wie is de ontvanger? = meewerkend voorwerp

ander zinsdeel (waar?) = bijwoordelijke bepaling

• •

ander zinsdeel (waardoor?) = bijwoordelijke bepaling

Om snel de bijwoordelijke bepaling te vinden, stel je vragen als: waar, wanneer, waardoor, waarmee, waarnaar, hoe, hoeveel? Een bijwoordelijke bepaling begint vaak met een voorzetsel. voorbeeld Linde | bewaarde | haar dagboek | onder haar bed. (waar?)

71

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 71

11/04/16 11:33


Grammatica

2

Als de vraagwoorden waar, wanneer, waardoor, waarmee enzovoort aparte zinsdelen zijn, dan zijn dat ook bijwoordelijke bepalingen. voorbeeld Wanneer | viel | de stroom | uit?

Zinsdelen die je gemakkelijk kunt weglaten als ook, wel, niet en toch zijn ook bijwoordelijke bepalingen. voorbeeld Jamie | draagt | ook | een pet.

Als er geen lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp in de zin staat, kunnen er wel een of meer bijwoordelijke bepalingen in de zin staan. voorbeeld De poes | kon | urenlang | spinnen.

Opdracht 4 T1

B

Schrijf de bijwoordelijke bepalingen van de volgende zinnen op. 1 Met een grote boog spuugt het kind het fruithapje uit. 2 Gisteren kwam de wielrenner in de scherpe bocht ten val. 3 Wanneer landt het vliegtuig? 4 Mijn opa eet dagelijks een croque-monsieur. 5 Door El Niño is een tekort aan eten ontstaan. 6 Tijdens de pauze begon het te regenen. 7 In Italië bezorgt deze leverancier pakketten aan de meest uiteenlopende bedrijven. 8 Morgen hebben we eindelijk vakantie. Opdracht 5

T2

B

1 In een zin kan maximaal één bijwoordelijke bepaling voorkomen. a Dit is waar / niet waar. b Leg je antwoord uit. Gebruik maximaal 20 woorden. 2 Een zinsdeel dat met een voorzetsel begint, is altijd een bijwoordelijke bepaling. a Dit is waar / niet waar. b Leg je antwoord uit. Gebruik maximaal 20 woorden. 3 In een zin met een bijwoordelijke bepaling moet een lijdend voorwerp voorkomen. a Dit is waar / niet waar. b Leg je antwoord uit. Gebruik maximaal 20 woorden. 4 In een zin zonder lijdend voorwerp staat nooit een meewerkend voorwerp. a Dit is waar / niet waar. b Leg je antwoord uit. Gebruik maximaal 25 woorden.

72

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 72

11/04/16 11:33


2

Grammatica

2.6 Zinsontleding – Meewerkend voorwerp (uitbreiding) Opdracht 6 T1

B

T2 T1

1 Schrijf de werkwoorden van de volgende twee zinnen op. a Arib gooit zijn spullen neer voor de deur. b Neem je die spullen mee voor mij? 2 Maak voor beide werkwoorden de basiszin. Schrijf erachter uit hoeveel delen elke basiszin bestaat. 3 Behoren de zinsdelen voor de deur en voor mij tot dezelfde groep zinsdelen? Leg je antwoord uit. Ga in je antwoord uit van de bijbehorende basiszinnen. 4 Lees de theorie hierna. 5 Bekijk je antwoord op vraag 3 en bepaal of je antwoord goed was of niet. 6 Benoem de beide zinsdelen.

Een meewerkend voorwerp kan ook met het voorzetsel voor beginnen. Het werkwoord geeft dan aan dat iets voor iemand bestemd is. Je stelt dan de vraag: voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

R

voorbeeld Thijs heeft voor zijn vader een cadeau gekocht. Voor wie heeft Thijs een cadeau gekocht? Antwoord: voor zijn vader = meewerkend voorwerp. Een zinsdeel dat met voor begint, is niet altijd een meewerkend voorwerp. voorbeeld Voor mij loopt een man met een hond. Voor mij is in deze zin geen meewerkend voorwerp: • De basiszin van het werkwoord lopen heeft twee delen. • Voor mij betekent hier niet ‘bestemd voor’. • Het zinsdeel geeft een plaats aan en is dus een bijwoordelijke bepaling.

Opdracht 7 T1

B

Benoem de vetgedrukte zinsdelen. Kies uit: meewerkend voorwerp – bijwoordelijke bepaling. 1 De oude dame vroeg de weg aan een voorbijganger. 2 Voor het gemeentehuis had zich een boze menigte verzameld. 3 De buren verbouwden hun huis voor de nieuwe baby. 4 Aan de balie van het hotel kreeg ik informatie van de receptionist. 5 Voor mijn oma heb ik boodschappen gehaald. 6 Gisteravond stonden Luna en Silke in de rij voor het café.

73

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 73

11/04/16 11:33


Grammatica

7 8 9 10

2

Binnen tien minuten was Marijn weer aan de overkant beland. De school heeft voor de leerlingen een skireis georganiseerd. De beveiliger vergat het ID-bewijs te vragen aan de meisjes. Raf stond tijdens zijn presentatie voor de klas.

Je kent nu de volgende delen van een zin: wwg – ond – lv – mv – bwb.

2.7 Woordsoortbenoeming – Weet je het nog? Opdracht 8 T1

B

1 2 3 4

Schrijf uit tekst 2 tien zelfstandige naamwoorden op. Schrijf uit tekst 2 vijf bijvoeglijke naamwoorden op. Schrijf uit tekst 2 vijf voorzetsels op. Schrijf uit tekst 2 vijf persoonlijke voornaamwoorden op.

Tekst 2 Aan het begin van het schooljaar krijg je een enorme stapel boeken mee naar huis. Ze moeten allemaal een nieuw jasje krijgen. Wie mag dat doen? Jij! Hoeveel boeken heb jij gekaft? De meeste leerlingen hebben de helft klaar na twee lange weken. De andere helft belandt onder een grote berg kleren. Gelukkig is er een oplossing! Jij doet een boodschap voor je moeder, zij kaft drie boeken. Je wast de auto zaterdag, je vader kaft vier boeken. Na een paar klusjes heeft je familie je boeken gekaft!

2.8 Woordsoortbenoeming – Bezittelijk voornaamwoord Opdracht 9 T1

B

1 Verdeel de volgende zinnen uit tekst 2 in zinsdelen: a Aan het begin van het schooljaar krijg je een enorme stapel boeken mee naar huis. b Na een paar klusjes heeft je familie je boeken gekaft! 2 Wat valt je op als je kijkt naar het woord je in de twee zinnen? 3 Lees de theorie op de volgende pagina. 4 Kijk nog eens naar je antwoord bij vraag 2. Klopt jouw uitleg? Verander de uitleg als het nodig is.

74

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 74

11/04/16 11:33


2

Grammatica

Een bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw) geeft een bezit aan. Het kan bijvoeglijk of zelfstandig in een zin voorkomen. Bij zelfstandig gebruik staat er een lidwoord voor.

R

voorbeeld Heb je zijn aantekeningen gebruikt? Je kunt beter de hare gebruiken. bijvoeglijk

zelfstandig

eerste persoon

mijn

de (het) mijne

tweede persoon

jouw (je) uw

de (het) jouwe de (het) uwe

derde persoon

zijn haar

de (het) zijne de (het) hare

eerste persoon

onze, ons

de (het) onze

tweede persoon

jullie, uw

de (het) uwe

derde persoon

hun

de (het) hunne

enkelvoud

meervoud

Let op! • Me is nooit een bezittelijk voornaamwoord, maar altijd een persoonlijk voornaamwoord. Mijn gebruik je als bezittelijk voornaamwoord. voorbeeld Wil je me overhoren? (me = persoonlijk voornaamwoord) Wil je mijn zus overhoren? (mijn = bezittelijk voornaamwoord) •

Jou is een persoonlijk voornaamwoord en jouw is een bezittelijk voornaamwoord. voorbeeld Deze fiets is van jou. (jou = persoonlijk voornaamwoord) Heb je jouw fiets op slot gezet? (jouw = bezittelijk voornaamwoord)

Opdracht 10 T1

B

– Schrijf de persoonlijke voornaamwoorden en bezittelijke voornaamwoorden op uit de volgende zinnen. Zet de goede afkorting erachter: pers. vnw of bez. vnw. – Geef ook aan of het eerste, tweede of derde persoon enkelvoud of meervoud is. 1 Nu is het jouw beurt om je haar te laten knippen door mij. 2 Is dat uw etui of het mijne? 3 De bouwvakker was zijn gereedschap vergeten mee te nemen. 4 Waarom heb je het uitgemaakt met je vriendin?

75

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 75

11/04/16 11:33


Grammatica

5 6 7 8

2

Wissem zou jou de foto’s uit Oostenrijk doorsturen. Dit weer is niet makkelijk voor jullie postbodes met hun zware fietstassen. De bedrijfsleider gaf hun allemaal een pasje om in te checken op het werk. Meer dan de helft van alle zeezoogdieren is de dupe van ons oceaanafval.

Opdracht 11  T1

B

Tekst 3 is een interview met Stijn Fransen, de actrice van SpangaS. Neem de nummers over en schrijf er een passend persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord achter.

Tekst 3 Wat wilde (1) vroeger worden? Actrice of kapper. Kapper leek me leuk omdat (2) dan lekker met je handen bezig kan zijn en rare dingen met (3) haar kunt doen. Hoe bereid je je voor op een opname? Heel erg goed (4) tekst kennen. Dat is het halve werk. Er is niets vervelender dan onvoorbereid op de set staan. Soms gebeurt het wel, omdat (5) dan andere dingen hebt gedaan of heel veel tekst hebt. En (6) moet goed weten welke scène je draait en wat ervoor en erna komt. Wat vind je het coolst aan (7) karakter? En wat juist niet? Het coolste vind ik dat ze eigenlijk nergens bang voor is, (8) doet alles. Hoe gek ook. En het minste vind ik lastig om te zeggen. Ik vind Renée erg leuk, maar als (9) echt iets moet kiezen, zou ik het wel leuk vinden als (10) volgend jaar iets meer een meisje wordt. Wat is je coolste boek, en waarom? Poeh, moeilijk! Vroeger las (11) alle boeken van Carry Slee wel tien keer. In de vakantie heb (12) The Hunger Games gelezen en de Twilight-serie. Dat vind ik ook erg fijne boeken om te lezen. Maar de boeken van Dan Brown trekken ook erg (13) aandacht, al die mysteries, geweldig! Uit: Interview: Stijn Fransen, Actrice in tv-serie SpangaS. In: www.coolesuggesties.nl.

76

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 76

11/04/16 11:33


2

Grammatica

2.9 Woordsoortbenoeming – Wederkerend en wederkerig voornaamwoord R

Het wederkerend voornaamwoord (wederkerend vnw) komt alleen voor in combinatie met een wederkerend werkwoord. Voorbeelden van wederkerende werkwoorden zijn: zich aanpassen, zich verzetten, zich vergissen. Om vast te stellen of een werkwoord wederkerend is of niet, gebruik je meestal een woordenboek. voorbeeld 1 De journalist vergist zich in het interview. 2 Ik schaam me voor deze actie. Het werkwoord zich vergissen in zin 1 is een wederkerend werkwoord. Je kunt alleen jezelf ergens in vergissen en niet een ander. Het wederkerend voornaamwoord zich verwijst naar het onderwerp De journalist. Het is dezelfde persoon. Het werkwoord zich schamen in zin 2 is een wederkerend werkwoord. Je kunt alleen jezelf schamen en niet een ander. Het wederkerend voornaamwoord me verwijst naar het onderwerp Ik. Het is dezelfde persoon. wederkerend vnw

voorbeeld

eerste persoon

me

ik vergis me

tweede persoon

je u (zich)

je vergist je u vergist u (zich)

derde persoon

zich

hij/zij/het vergist zich

eerste persoon

ons

we vergissen ons

tweede persoon

je u (zich)

jullie vergissen je u vergist u (zich)

derde persoon

zich

zij vergissen zich

enkelvoud

meervoud

Om het wederkerend voornaamwoord in de zin te vinden, kun je het volgende hulpmiddel gebruiken: zet de zin in de derde persoon enkelvoud. voorbeeld Ik schaam me voor deze actie. Vervang Ik door Hij. Hij schaamt zich voor deze actie. Me verandert in zich, dus me is het wederkerend voornaamwoord.

77

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 77

11/04/16 11:33


Grammatica

2

Opdracht 12 T1 T2

I

T1

1 Schrijf drie wederkerende werkwoorden op, die niet in deze paragraaf staan. 2 Bedenk bij elk wederkerend werkwoord twee zinnen. Onderstreep het wederkerend werkwoord en het wederkerend voornaamwoord. 3 Ruil je zinnen met die van een klasgenoot. 4 Controleer de zinnen van je klasgenoot. 5 Neem je zinnen terug en verbeter ze zo nodig.

Het wederkerig voornaamwoord (wederkerig vnw) is elkaar. Het wederkerig voornaamwoord verwijst naar meer personen.

R

voorbeeld De vriendinnen wilden elkaar niet uit het oog verliezen.

Opdracht 13 T1

B

Schrijf de persoonlijke, bezittelijke, wederkerende en wederkerige voornaamwoorden uit de volgende zinnen op. Schrijf de goede woordsoort erachter. 1 Ik sloof me ontzettend uit voor jou. 2 Jij vergist je in hem. 3 Tijdens hun laatste training zaten mijn broers elkaar continu op de hielen. 4 Wanneer heb je je laptop voor je schoolwerk gebruikt? 5 Ze geven hun katten eten in de vakantie. 6 Mijn vader bemoeit zich nooit met mijn huiswerk. 7 Jullie voelen je vandaag allemaal erg vrolijk. 8 Wij ergeren ons aan elkaar.

Je kent nu de volgende woordsoorten: znw – lw – bnw – vz – pers. vnw – bez. vnw – wederkerend vnw – wederkerig vnw.

78

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 78

11/04/16 11:33


2

Spelling

Na school race je naar huis, waar je op de bank crasht en met je vrienden chilt. Zoals je ziet, kent het Nederlands veel werkwoorden die oorspronkelijk uit het Engels komen. In deze paragraaf leer je hoe je zulke werkwoorden vervoegt. Als je dan zo’n werkwoord spot, weet je voortaan hoe je daarmee moet dealen.

Aan het einde van deze paragraaf: 2F • kun je werkwoorden vervoegen in zinnen met twee onderwerpen en gezegdes; • kun je werkwoorden uit het Engels vervoegen; • kun je bijvoeglijke naamwoorden correct spellen; • weet je wanneer je hoofdletters en kleine letters gebruikt.

2.1 Zinnen met twee onderwerpen en persoonsvormen R

Bij Spelling heb je tot nu toe alleen geoefend met zinnen met één persoonsvorm en één onderwerp. In veel zinnen komen twee of meer gezegdes en onderwerpen voor. Zulke zinnen bevatten ook twee of meer persoonsvormen. voorbeeld Troy belooft dat hij altijd zal doen wat hij heeft beloofd. In deze zin staan twee onderwerpen en twee gezegdes: • Troy belooft • hij heeft beloofd Het eerste vetgedrukte woord is een persoonsvorm. Je schrijft daarom de ik-vorm + t. Het tweede vetgedrukte woord is een voltooid deelwoord. De stam eindigt niet op een medeklinker uit ’t kofschip, dus je schrijft een d. Vraag je dus bij elk werkwoord dat je schrijft af met welke werkwoordsvorm je te maken hebt. Als je persoonsvormen en voltooide deelwoorden van elkaar kunt onderscheiden, weet je welke spellingsregels je moet gebruiken.

79

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 79

11/04/16 11:33


Spelling

2

Opdracht 1 T1

B

– Benoem in de onderstaande zinnen de werkwoordsvorm die op de plek van de puntjes komt. – Vervoeg de werkwoorden. 1 Als je het goed vindt, word je … (behandelen) door een huisarts in opleiding. 2 Weet jij wat er … (gebeuren) als je te weinig water drinkt? 3 Nu de regels zijn … (veranderen), … (twijfelen) Ayaan steeds of ze voorrang heeft. 4 Dave … (vertellen) graag over hoe hij een aardbeving heeft … (overleven). 5 Menno is misschien wat onhandig, maar hij … (bedoelen) het goed. 6 Ik heb me erover … (verbazen) hoe snel iedereen was … (overtuigen). 7 Nu Jara haar fouten heeft … (verbeteren), … (verdienen) ze een hoger cijfer. 8 Als je zonder goede reden je vakantie … (annuleren), krijg je geen geld terug.

2.11 Werkwoorden uit het Engels R

Het Nederlands heeft veel werkwoorden overgenomen uit het Engels: to check → checken to tackle → tackelen to game → gamen In het Nederlands hebben deze werkwoorden de uitgang -en meegekregen. Je vervoegt deze werkwoorden net zoals andere Nederlandse werkwoorden. voorbeeld rocken – hij rockt – hij rockte – hij heeft gerockt showen – hij showt – hij showde – hij heeft geshowd tips Soms schrijf je een extra e die je niet hoort achter de stam. Zo voorkom je uitspraakproblemen.

racen – ik racete (niet: ik racte) sharen – ik sharede (niet: ik sharde)

Soms schrijf je twee medeklinkers aan het eind van de ik-vorm. Zo maak je duidelijk dat je het woord op z’n Engels uitspreekt.

paintballen – ik paintballde passen – ik passte Maar: stressen – ik streste grillen – ik grilde

Als de stam eindigt op een sisklank, schrijf je -te crashen – ik crashte en -t. relaxen – ik relaxte

80

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 80

11/04/16 11:33


2

Spelling

Opdracht 2  T1

B

Neem het schema over en vul het aan. 1e pers – ev – tt 2e pers – ev – tt 2e pers – ev – vt vdw switchen

ik switch

jij switcht

jij switchte

geswitcht

crossen finishen taggen laseren checken cancelen

Opdracht 3  T1

B

Vervoeg de werkwoorden in de volgende zinnen. Kies voor de tegenwoordige tijd als de tijd niet duidelijk uit de zin blijkt. 1 In de zomer hebben we veel … (picknicken) in het park. 2 Gisteravond … (relaxen) Joost met het spelen van een racespel. 3 De extreem jaloerse man heeft zijn ex-vrouw een tijdje … (stalken). 4 Met veel moeite … (faken) Bart uit beleefdheid een glimlach. 5 Op het strand … (scrubben) Kelly haar huid met zand. 6 Afgelopen weekend heb ik met mijn moeder in de stad … (lunchen). 7 Mijn broer … (spammen) al zijn vrienden met foto’s van katten. 8 Afgelopen week is de nieuwe spelshow behoorlijk … (hypen) op tv.  Opdracht 4

T2

I

T1

‘Rachel deletete snel de foto’s van haar telefoon.’ 1 De persoonsvorm deletete ziet er misschien wat vreemd uit. Leg uit waarom deze spelling toch klopt. 2 Herschrijf de zin zo dat je deze persoonsvorm niet nodig hebt.

2.12 Bijvoeglijk naamwoord  Opdracht 5  T1

B

1 Schrijf het goede bijvoeglijk naamwoord op. a de … (wol) sjaal g de … (zilver) medaille b een … (overdrijven) reactie h een … (breken) vaas c de te … (onthouden) getallen i de te … (groeten) mevrouw d het … (besteden) bedrag j de … (beschutten) achtertuin e een … (plastic) badeendje k een … (vriendelijk) meisje f het … (barsten) raam l de … (vermelden) afzender

81

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 81

11/04/16 11:33


Spelling

2

2 Lees de theorie hierna. Ruil je antwoorden bij vraag 1 met die van een klasgenoot en controleer elkaars werk. Bespreek de verschillen.

R

Voor het schrijven van bijvoeglijke naamwoorden gelden de volgende regels: regel 1 • •

voorbeeld

Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord eindigt meestal op -en. een houten kruk ‘Nieuwe’ stofnamen krijgen geen uitgang.

een polyester shirt

2 Een bijvoeglijk naamwoord dat is afgeleid van een voltooid deelwoord: •

Schrijf -en als het voltooid deelwoord ook op -en eindigt.

Als het voltooid deelwoord op een d of t eindigt, dan krijgt het verraste meisje het bijvoeglijk naamwoord meestal -e als uitgang. Schrijf het geknede deeg deze woorden zo kort mogelijk. Je schrijft alleen dd of tt als het bezette gebouw dat nodig is voor de goede uitspraak.

3 Na te schrijf je het bijvoeglijk naamwoord als infinitief.

een geschrokken kind

de te verlichten kamer

2.13 Hoofdletters en kleine letters R

Het eerste woord van een zin en namen schrijf je altijd met een hoofdletter. Er zijn een paar uitzonderingen en aanvullingen op deze regel. uitzondering of aanvulling

voorbeeld

1 •

Als de zin met een apostrof (’) begint, schrijf je het tweede woord met een hoofdletter.

’s Morgens hangt er mist. ’t Is koud buiten.

Als de zin met een getal begint, schrijf je geen hoofdletter.

12 mensen bleven thuis.

Tussenvoegsels van namen schrijf je met een kleine letter als er een ander deel van de naam voor staat.

Peter van Dam mevrouw Rat-de Raad

Als er geen deel van de naam voor het tussenvoegsel staat, schrijf je wel een hoofdletter.

mevrouw Van Veen meneer El Amrani

Merknamen schrijf je met een hoofdletter.

een Samsung, de Audi

Woorden waarbij je niet meer aan de eigennaam denkt, schrijf je met een kleine letter.

coopertest, barbiepop

2 • • 3 • •

82

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 82

11/04/16 11:33


2

uitzondering of aanvulling

Spelling

voorbeeld

4 •

Namen van heilige personen en zaken schrijf je met een hoofdletter.

God, Allah, de Heer, de Thora

Namen van geloven, gelovigen en politieke stromingen schrijf je met een kleine letter.

christendom, moslim, socialist

Feestdagen schrijf je met een hoofdletter.

Koningsdag, Nieuwjaar, Kerstmis

5 • •

Woorden die zijn afgeleid van feestdagen schrijf je met een nieuwjaarsdag, kerstvakantie kleine letter.

6 Namen van periodes en tijdperken schrijf je met een kleine letter.

steentijd, middeleeuwen

7 De titel van een boek, serie, film, enzovoort begint met een hoofdletter.

het boek Kruistocht in spijkerbroek

Opdracht 6 T1

B

Van de volgende woorden, woordgroepen en zinnen zijn er tien verkeerd gespeld. Schrijf deze woorden goed op. 1 familie el Idrissi 10 de Koran 2 brailleschrift 11 Michelinmannetje 3 ’ns kijken wie daar is. 12 een Shetlandpony 4 een coca-cola 13 ’s Zondags ga ik wandelen. 5 Jezus 14 klassieke oudheid 6 Sinterklaasavond 15 mevrouw De Groot 7 Koningsdag 16 pinksteren 8 katholieken 17 IJstijd 9 1 Op de 5 blijft in eigen land. 18 software van microsoft Dictee Opdracht 7

T1

B

Maak het dictee. Luister hiervoor naar de instructies van je docent.

83

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 83

11/04/16 11:33


Over taal

2

Soms herken je in een moeilijk woord een deel dat je al kent. Dat kan je helpen om de betekenis van het moeilijke woord af te leiden. In deze paragraaf leer je hoe voor- en achtervoegsels de betekenis van woorden kunnen veranderen.

Aan het einde van deze paragraaf: • begrijp je de betekenis van verschillende schooltaalwoorden; • begrijp je de betekenis van verschillende moeilijke woorden; • herken je nieuwe voor- en achtervoegsels.

2F

2.14 Woordenschat Schooltaalwoorden  Opdracht 1  T 1

B

Schrijf de grondvorm op van de vetgedrukte woorden en zet de betekenis erachter. Kies uit de betekenissen onderaan. 1 Het aantal webwinkels is de afgelopen jaren aanzienlijk toegenomen. 2 De producent heeft bevestigd dat volgende maand een nieuwe spelcomputer gepresenteerd zal worden. 3 Als je de toets wilt halen, is het essentieel dat je goed oplet tijdens de les. 4 De leerlingenraad en de ouderraad komen gezamenlijk met een voorstel voor de inrichting van de nieuwe kantine. 5 Binnen twee uur was het afval van de feestgangers grotendeels opgeruimd. 6 De waarschuwing heeft klaarblijkelijk zin gehad, want Ruud was ruim op tijd thuis. 7 De bodybuilder probeert met zijn dieet af te vallen met behoud van spiermassa. 8 De nieuwe spelregels hebben vooral nadelige gevolgen voor agressieve aanvallers. 9 De politicus ontweek alle journalisten door via de achterdeur het pand te verlaten. 10 Als je op tijd je werkstuk af wilt hebben, moet je een realistisch tijdschema maken. 11 Waar de weg splitst, staat een groot bord met een plattegrond van de regio. 12 Om de schoolvakanties te spreiden, is Nederland verdeeld in drie regio’s. 13 De verklaringen die de vrienden aan de agenten gaven, waren tegenstrijdig. 14 Dit jaar wil onze school geld inzamelen ten behoeve van kinderen in oorlogsgebieden. 15 Weet jij of dat museum ook toegankelijk is voor mensen in een rolstoel? blijkbaar – schadelijk, negatief – zonder verlies van – open, goed te bereiken – nogal groot of veel – uit de weg gaan – zeggen dat iets klopt – verdelen – uit elkaar gaan of halen – heel belangrijk, onmisbaar – voor het grootste deel – samen, met elkaar – haalbaar, mogelijk – tegengesteld, het kan niet samengaan – voor iets of iemand

84

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 84

11/04/16 11:33


2

Over taal

Woorden uit de media Opdracht 2 T1

B

Schrijf de grondvorm op van de vetgedrukte woorden. Gebruik de woordraadstrategieën (p. 28) om de betekenis af te leiden. Schrijf de betekenis achter de grondvorm. 1 De meubels die waren afgedankt, kregen een nieuw leven in het jongerencentrum. 2 De milieupolitie doet onderzoek naar de chemische stoffen die in de rivier geloosd zijn. 3 Tijdens het winkelen fungeert mijn vader vaak als muilezel: hij mag alle tassen dragen. 4 Na zes maanden in een caravan te hebben gehuisd, kon de familie eindelijk terug naar hun verbouwde woning. 5 Op vakantie maakte mijn broer een prachtige foto van een grote kolonie flamingo’s. 6 Barts horloge is van zijn opa geweest en heeft nog een mechanisch uurwerk. 7 De onfortuinlijke parachutist landde in de enige boom die in het weiland stond. 8 Na de hevige regenbuien heeft de brandweer het overtollige water weggepompt. 9 In een reflex stak Jasmijn haar voet uit, waardoor de tasjesdief struikelde en gepakt werd. 10 De onzekere jongen kijkt schichtig om zich heen en loopt snel terug naar zijn huis.

2.15 Taalbeschouwing Woordvorming R

Je kunt op twee manieren nieuwe woorden vormen op basis van bestaande woorden: •

Een samenstelling maak je door twee of meer bestaande woorden samen te voegen. De losse delen kunnen ook zelfstandig voorkomen. voorbeeld kleur + potlood = kleurpotlood eerste + prijs + winnaar = eersteprijswinnaar

Een afleiding maak je door een voorvoegsel of een achtervoegsel toe te voegen aan een grondwoord. Deze extra woorddelen zijn meestal niet zelfstandig te gebruiken. Alleen voorzetsels kunnen behalve als voorvoegsel ook zelfstandig gebruikt worden. voorbeeld aai + baar = aaibaar her + kauwen = herkauwen uit + drukken = uitdrukken

85

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 85

11/04/16 11:33


Over taal

2

Opdracht 3  T1

B

1 Leid van de volgende werkwoorden met behulp van voorvoegsels zo veel mogelijk andere werkwoorden af. Let op: maak alleen afleidingen, geen samenstellingen. a vallen c staan e houden b kennen d denken f hopen 2 Vergelijk je werkwoorden met die van een klasgenoot. Hebben jullie dezelfde gevonden?  Opdracht 4

T2

B

Lees de onderstaande afleidingen. Schrijf het voor- of achtervoegsel op en leid de betekenis ervan af met behulp van de woorden. 1 hyperactief – hyperventilatie – hypergevoelig – hypermodern 2 bibliotheek – videotheek – mediatheek – discotheek – apotheek 3 wanbeleid – wandaad – wanhoop – wanorde – wantrouwen 4 ademloos – werkloos – sprakeloos – machteloos – kansloos 5 prehistorie – prenatale zorg – prefabriceren – prepaid – preview 6 postkoloniaal – postoperatief – postnatale zorg – postscriptum (PS) 7 antidepressiva – antiaanbaklaag – antibacterieel – antislipmat 8 heterofiel – homofiel – pedofiel – bibliofiel – francofiel 9 interactie – intercity – intercom – intercontinentaal – interland – intermediair 10 intranet – intra-Europees – intraveneus  Opdracht 5

T2

B

Voeg aan de hieronder gegeven grondwoorden voor- en/of achtervoegsels toe om er een passend nieuw woord van te maken. 1 een getrainde … (wandelen) 7 een … (informatie) folder 2 een … (avontuur) plan 8 een … (kritiek) rapport 3 een … (kolonie) verleden 9 een … (nacht) avontuur 4 een … (emotie) bijeenkomst 10 een … (korrel) foto 5 een grote … (nieuwsgierig) 11 een … (sensatie) film 6 een … (kwetsen) schilderij 12 een … (lezen) verhaal

86

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 86

11/04/16 11:33


2

Over taal

 Opdracht 6  huidige plaatsnaam historische plaatsnaam

T1 T 2 T1

B

Arnhem

Arnheim

Haarlem

Haarloheim

Hilversum

Hilvertshem

Doetinchem

Ductinghem

Renkum

Ratincheim

1 Welk achtervoegsel zie je terug in de historische plaatsnamen? 2 Wat zou de betekenis van het achtervoegsel zijn? 3 Dit achtervoegsel lijkt op een Engels woord met ongeveer dezelfde betekenis. Welk woord is dit?

87

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 87

11/04/16 11:33


Lezen

2

In blok 1 heb je de kennis herhaald die je nodig hebt bij het lezen en begrijpen van teksten. In dit blok ga je nog even door met het ophalen van je kennis. Je oefent het bepalen van de hoofd- en bijzaken en de belangrijkste mededeling, oftewel de hoofdgedachte van een tekst.

Aan het einde van deze paragraaf: • heb je een deel van de lesstof van leerjaar 1 herhaald; • kun je informatie over hetzelfde onderwerp in teksten met elkaar vergelijken; • kun je de tekstvorm instructie herkennen.

2F

2.16 Alinea, kernzin, overige zinnen, hoofdzaak, bijzaak, hoofdgedachte – Herhaling Opdracht 1 T1

B

1 2 3 4 5 6 7

I I

T1

B

8

Wat is het verschil tussen oriënterend en globaal lezen? Wanneer lees je een tekst grondig of intensief? Uit welke vaste onderdelen is een alinea meestal opgebouwd? a Geef een omschrijving van het begrip kernzin. b Op welke plaats(en) in een alinea vind je de kernzin meestal? Wat is de functie van een tussenkopje? Welke leesmanier gebruik je om de hoofdzaken van de tekst te weten te komen? Hoofdzaak, toelichting, kernzin, bijzaak, voorbeeld, alinea, deelonderwerp. a Maak een illustratie of schema waarin je duidelijk maakt wat deze begrippen met elkaar te maken hebben. b Leg de illustratie / het schema aan je klasgenoot uit. c Vraag commentaar aan je klasgenoot. Als je de hoofdgedachte van een tekst wilt bepalen, let je dan op de hoofdzaken of op de bijzaken? Kies het goede antwoord en leg je antwoord uit.

De kernzin bevat de belangrijkste informatie van een alinea. Meestal staat de kernzin aan het begin of het einde van een alinea. De rest van de alinea bestaat dan uit toelichting en/of voorbeelden bij de kernzin. De belangrijkste zaken in een tekst noem je de hoofdzaken. Minder belangrijke zaken als uitleg, toelichting en voorbeelden noem je bijzaken.

R

Opdracht 2 T1

B

1 a Lees tekst 4 grondig. b Wat is het tekstdoel?

88

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 88

11/04/16 11:33


2

T2 T1 T1 I T2

I B

Lezen

2 a Schrijf in eigen woorden op wat wordt bedoeld met: ‘De wollen truien zijn dus hartstikke functioneel’ (r. 10-11). b Schrijf twee bewijzen op voor de uitspraak dat wollen truien hartstikke functioneel zijn. 3 a Wat is de oorzaak van het sterven van pinguïns? A warmteverlies B olie in hun veren b Leg je antwoord in je eigen woorden uit. 4 De tekst heeft geen titel. a Bedenk een titel die het onderwerp noemt. b Bedenk een titel die de lezer nieuwsgierig maakt. 5 Neem het volgende schema over en vul de hoofdzaken van de tekst in. gebeurtenis gevolg oplossing reden

T2 T 1

I B

6 Formuleer de hoofdgedachte van tekst 4. 7 Voor welk soort publiek is deze tekst geschreven? Licht je antwoord toe. A een breed publiek B een publiek dat geïnteresseerd is in pinguïns C de leden van de Australische Penguin Foundation

Tekst 4 ………

5

10

15

Pinguïns in wollen truien, het moet niet gekker worden! Toch is het helemaal zo gek nog niet! Deze pinguïns zitten in een opvangcentrum, nadat ze het slachtoffer zijn geworden van een olieramp. Wat weinig mensen weten, is dat ze dan meestal sterven aan onderkoeling. Door de olie klitten hun veren samen, waardoor water en kou doordringen tot de huid en ze hun warmte verliezen. De wollen truien zijn dus hartstikke functioneel. Zo worden ze niet alleen warm gehouden, ook zorgt het ervoor dat ze geen giftige stoffen binnenkrijgen doordat ze geen olie uit hun vacht pikken. Al deze gezellige truien zijn binnengekomen na een oproep begin maart dit jaar van de Australische Penguin Foundation. Ze vroegen mensen om gebreide truien op te sturen waarmee de pinguïns warm konden worden gehouden. Naar: www.youtech.nl.

89

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 89

11/04/16 11:33


Lezen

2

Opdracht 3  T 1 T2 T 1 T2

B

T1

I B

T2 T1

I

T2

B

T1

I

1 a Lees tekst 5 grondig. b Wat is het onderwerp van de tekst? 2 Welke manier gebruikt de schrijver om de tekst in te leiden? 3 a Schrijf in eigen woorden op wat wordt bedoeld met onfortuinlijke dwergpinguïns (r. 1). b Schrijf uit de tekst een synoniem op voor jumpertjes (r. 20). 4 ‘… en overgrootvader van nog eens zoveel achterkleinkinderen.’ Hoeveel achterkleinkinderen heeft de breier? Licht je antwoord toe. 5 a Wat is het deelonderwerp van alinea 3? b Bedenk een passend tussenkopje boven alinea 3. 6 Breit Alfred Date nog andere dingen dan sjaals voor vrienden? Licht je antwoord toe met informatie uit de tekst. 7 Weet de lezer na het lezen van tekst 5 waarom de truitjes nodig zijn voor de pinguïns? Leg je antwoord uit. 8 a Schrijf van de volgende zinnen op of ze tot de hoofd- of bijzaken van tekst 5 behoren. A Date begon zo wollen minisweaters te breien voor deze pinguïns, een soort dat alleen in Zuid-Australië en Nieuw-Zeeland voorkomt. B Al in de jaren ’30 breide hij een babyjasje voor zijn neefje. C Er zijn geen jumpertjes meer nodig voor de beestjes. b Leg je antwoord uit. 9 a Schrijf de hoofdzaken van deze tekst op. Gebruik maximaal 60 woorden. b Schrijf de hoofdgedachte van de tekst op. 10 Komt de hoofdgedachte van tekst 4 overeen met de hoofdgedachte van tekst 5? Leg je antwoord uit. Gebruik hiervoor maximaal 30 woorden. 11 Is de laatste alinea een goede slotalinea? Leg je antwoord uit. Gebruik maximaal 20 woorden. 12 a Stel je voor dat je een werkstuk over pinguïns moet maken. Welke tekst kun je dan beter als bron gebruiken? A tekst 4 B tekst 5 b Leg je antwoord uit.

Tekst 5 Man (109) breit truitjes voor besmeurde dwergpinguïns

5

10

Minitruitjes voor onfortuinlijke dwergpinguïns breien. De 109 jaar oude Alfred (Alfie) Date doet dat met volle overgave. De oudste man van Australië kon nooit nee zeggen in zijn leven en zo begon hij aan de belangrijke taak in het rusthuis in New South Wales waar hij verblijft. Een jaar geleden vroeg de Victoria’s Philip Island Penguin Foundation aan de ervaren breier of hij dwergpinguïns wilde helpen die in maart slachtoffer werden van vervuiling door een olievlek. Date begon zo wollen minisweaters te breien voor deze pinguïns, een soort dat alleen in ZuidAustralië en Nieuw-Zeeland voorkomt. Op Philip Island huist nog een kolonie van zo’n 32.000 stuks.

90

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 90

11/04/16 11:33


2

15

20

Lezen

De 80 jaar ervaring als breier kwam Alfie uiteraard goed van pas. Al in de jaren ’30 breide hij een babyjasje voor zijn neefje. Die kunst had de vader van zeven kinderen, grootvader van twintig kleinkinderen en overgrootvader van nog eens zoveel achterkleinkinderen zichzelf aangeleerd. In een interview met de plaatselijke krant herinnert hij zich dan ook nog de ramp met de Titanic en de verklaring van de Eerste Wereldoorlog. Zijn geheim? ‘Gewoon elke ochtend weer wakker worden.’ Zijn hulpactie voor de pinguïns is tot een eind gekomen. Er zijn geen jumpertjes meer nodig voor de beestjes. Alfie blijft niet stilzitten: hij breit nu onder meer sjaals voor vrienden. Uit: Man (109) breit truitjes voor besmeurde dwergpinguïns. In: www.ad.nl.

Opdracht 4  T 1 T2 T1

B I B

1 2 3 4 5

Lees tekst 6 globaal. Past de titel bij de inhoud van de tekst? Leg je antwoord uit. Vat de hoofdzaken van deze tekst samen in een zin van maximaal 15 woorden. Wat is het tekstdoel van deze tekst? Uitspraak van Peter: ‘De tekstvorm van tekst 6 is een instructie.’ a Waarom denkt Peter dat tekst 6 een instructie is, denk je? b Is tekst 6 een instructie? Licht je antwoord toe. 6 Lees de theorie over instructie op de volgende pagina. Bekijk je antwoorden op vraag 5. Kloppen je antwoorden? Zo nee, wijzig ze.

Tekst 6 Fietsen in Nederland Nederland is nou eenmaal een fietsland. Stations en steden staan overvol met fietsen en er komen er alleen nog maar meer bij. En zoveel fietsen, zoveel fietsers. 1. De spatbordklever Voel zijn adem in je rug en af en toe een stoot van zijn voorwiel tegen jouw achterwiel. Versnel jij, hij versnelt ook. Vertraag jij, hij vertraagt ook. Ga iets meer naar rechts en hij haalt je niet in. 2. De braverik Kijkt schichtig om zich heen op zoek naar gevaar. Stapt van zijn fiets als hij het gevaar dichtbij ziet komen. Geeft alles en iedereen voorrang. Steekt zijn hand uit bij elke bocht en zelfs bij een weg waar je maar één kant op kunt.

91

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 91

11/04/16 11:33


Lezen

2

3. Racefietser Schreeuwt: ‘Aan de kant!’ Denkt dat de hele weg van hem is. Haalt je met een enorme vaart in. Rijdt je bijna in de berm. Hij kijkt nog net snel achterom en grijnst even. Fietst daarna met volle vaart verder en schreeuwt tegen de volgende fietser. Herken je jezelf in een van de types? Er zijn vast nog meer fietstypes. Mail ons en laat ons weten welke types we nog niet hebben beschreven.

2.17 Tekstvorm: instructie R

Voor een tekstdoel kun je verschillende tekstvormen gebruiken. Als een schrijver stap voor stap aan de lezer wil uitleggen hoe iets in elkaar zit, dan gebruikt hij de tekstvorm instructie. Een instructie noem je ook wel een handleiding. De zinnen van een instructie zijn kort en duidelijk en beginnen met een werkwoordsvorm. Voor de stappen van de instructie vind je meestal een overzicht met benodigdheden. Soms is het nodig een of meer illustraties toe te voegen.

Opdracht 5 T1

I B I

B

T2

T1 I T2

1 Lees de titel en de eerste alinea van tekst 7. a Maken de titel en de inleiding je nieuwsgierig naar de rest van de tekst? Geef een toelichting van maximaal 20 woorden bij je antwoord. b Wat is het tekstdoel van deze tekst? Waarom denk je dat? 2 Je hebt geleerd hoe een tekst is opgebouwd. Bekijk de opbouw van tekst 7. a Wat valt je op aan de opbouw van de tekst? b Wat valt je op aan de opbouw van de alinea’s? 3 a Lees de tekst grondig. b Wat is het tekstdoel? c Komen je antwoorden op vraag 1b en 3b overeen? Leg uit waarom wel/niet. d Wat is de tekstvorm? e Wat is de tekstsoort? 4 Op welke manier trekt de schrijver in de inleiding de aandacht van de lezer? 5 a Wat betekent nabootsen in: ‘de werking van je ademhalingsorgaan nabootst’? b Wat is een experiment? c Schrijf in eigen woorden op wat wordt bedoeld met ‘deze fungeert als long’. d Schrijf in eigen woorden op wat wordt bedoeld met overtollig plastic. 6 a Hoe is de werking van het middenrif? b Wat is het doel van die werking? 7 De instructie van tekst 7 kan duidelijker. Welke onderdelen van een instructie zou je toevoegen? 8 Kun je aan de hand van de tekst de werking van een long namaken? Licht je antwoord toe.

92

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 92

11/04/16 11:33


2

Lezen

Tekst 7 Maak een long Ontdek zelf hoe je met een fles de werking van je ademhalingsorgaan nabootst. Met dit experiment wordt met eenvoudige middelen nagebootst hoe je ademt. Als je middenrif samentrekt, maakt het extra ruimte en kan er lucht in je longen stromen. Als je uitademt, ontspant je middenrif zich en wordt de lucht uit je longen gedrukt. Dit zie je gebeuren als je het plastic vel omlaag trekt en omhoog duwt. 1. Snijd de fles in tweeën • Snijd de fles voorzichtig in tweeën (pas op je vingers!). • Gooi de dop en de onderste helft weg. • Knip uit een plastic zak een vierkant dat groot genoeg is om de onderkant van de fles ruim mee te bedekken. Tip: De randen hoeven niet recht te zijn; heel netjes werken is dus niet nodig. 2. Zet het vierkant vast • Zet de bovenste helft van de fles op z’n kop. • Leg het plastic vierkant op het brede, open uiteinde en zet het vast door een elastiekje om de fles te doen. • Trek de randen voorzichtig aan, zodat het oppervlak strak staat. • Knip het overtollig plastic weg. Resultaat: Je hebt nu het ‘middenrif’ gemaakt, de spier die samentrekt en ontspant – waarop je longen zich met lucht vullen en zich weer legen. 3. Bouw het ademmechanisme • Pak een ballon: deze fungeert als long. • Steek er een rietje in. • Zet het tuitje van de ballon goed vast met plakband, zodat er helemaal geen lucht meer uitkomt. • Blaas een paar keer door het rietje om te testen dat de lucht er wel in, maar niet uitkomt. • Zet zo nodig het rietje nog beter met het plakband vast. 4. Installeer je long • Duw de ballon door de flessenhals en zet ’m goed vast met klei (stevig aandrukken). • Test of deze afdichting helemaal luchtdicht is. Als dat niet zo is, werkt je longmodel straks niet. • Zorg er zo nodig voor dat de ballon goed vastzit. 5. Maak je model af • Knip een stuk plakband af dat als lus kan fungeren. • Vouw van het plakband de lus zo dat de twee kleverige helften tegen elkaar aan komen. Laat de uiteinden vrij. • Plak de uiteinden van de lus van plakband in het midden van het plastic vel, zodat het plastic op en neer kan bewegen. Uit: Rubriek: Try this@home. Maak een long. In: Know How.

93

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 93

11/04/16 11:33


Lezen

2

Opdracht 6  T 1 T2

B

T1

I

B

I B

T2

I

1 a Lees tekst 8 grondig. b Schrijf het onderwerp van de tekst op. 2 Schrijf in je eigen woorden op wat ‘Het klinkt heel nobel’ betekent. 3 Welke van de volgende woorden kun je in de inleiding als synoniem voor simpelweg gebruiken? Leg je antwoord uit. A eenvoudig B gewoon C domweg D zomaar E ronduit 4 Schrijf uit de tekst een synoniem op voor aanschaffen (r. 10). 5 Schrijf op waarnaar de volgende woorden verwijzen. Schrijf ook het regelnummer op. a die (r. 28) b het (r. 33) 6 Welke manier gebruikt de schrijver om de tekst in te leiden? 7 a Schrijf de kernzin van alinea 2 op. b Schrijf het deelonderwerp van alinea 2 op. 8 Schrijf van de volgende zinnen uit alinea 3 op of ze een hoofdzaak of een bijzaak zijn. A Dat rondstruinen op Marktplaats gebeurt echt niet alleen door oude vrouwtjes die op zoek zijn naar een lekker ‘cheap’ jurk. B Uit onderzoek blijkt dat steeds meer Nederlandse jongeren tweedehands spullen kopen. C Het bureau houdt elk jaar bij hoe jongeren tussen de 12 en 18 denken over de wereld en hoe ze zich gedragen. 9 a Schrijf het deelonderwerp van alinea 3 op. b Schrijf een tussenkopje op voor alinea 3 dat de hoofdzaak van de alinea goed weergeeft. 10 Past het tussenkopje van alinea 4 goed bij de hoofdzaak van deze alinea? Leg je antwoord uit. 11 ‘Of jongeren zelf ook zo duurzaam denken, is volgens de onderzoekers de vraag, want geld speelt natuurlijk een belangrijke rol.’ (r. 22-24) Wat bedoelt de schrijver met deze zin? 12 Formuleer een zin die de hoofdzaak van alinea 4 duidelijk maakt. 13 In alinea 5 behoren de zinnen vanaf ‘Bij veel t/m vorig jaar’ tot de bijzaken van de alinea. Leg dit uit. 14 a Gaat het tussenkopje ‘Vies idee’ over de hele inhoud van alinea 5? Leg je antwoord uit. b Schrijf een ander tussenkopje op dat bij de inhoud van deze alinea past. 15 Welke manier gebruikt de schrijver om de tekst af te sluiten? 16 ‘verdiept de meerderheid van de jongeren zich er om verschillende redenen niet in.’ (r. 40-41). a Welke drie verschillende redenen bedoelt de schrijver in de laatste alinea? b Wat vind jij van deze redenen? Schrijf per reden je mening op. Gebruik per reden niet meer dan 25 woorden.

94

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 94

11/04/16 11:33


2

Lezen

Tekst 8 ‘Tweedehands spullen? Gadver!’

5

10

15

20

25

30

35

40

Het klinkt alleen al heel nobel: ‘spullen een tweede leven geven.’ Uit onderzoek blijkt dat jongeren steeds vaker tweedehands spullen kopen. Een goede ontwikkeling, al blijven veel jongeren gebruikte spullen simpelweg vies vinden. Met het kopen en verkopen van afgedankte spullen wachten we allang niet meer tot Koningsdag. Op online vrijmarkten als Marktplaats en Speurders, maar ook op een website als Bol.com kun je eenvoudig tweedehands spullen aanschaffen. Kleding, boeken, games, fietsen en elektronica: ze zijn tweedehands een stuk goedkoper. Dat rondstruinen op Marktplaats gebeurt echt niet alleen door oude vrouwtjes die op zoek zijn naar een lekker ‘cheap’ jurk. Uit onderzoek blijkt dat steeds meer Nederlandse jongeren tweedehands spullen kopen. Het bureau houdt elk jaar bij hoe jongeren tussen de 12 en 18 denken over de wereld en hoe ze zich gedragen. Dit jaar deden er 1366 jongeren mee. Daarvan gaf 16% aan vaak tweedehands spullen te kopen. In 2012 was dat nog 9%. Duurzaam en goedkoop Dat jongeren spullen vaker een tweede leven geven, juichen ze bij Kaleidos Research alleen maar toe. Het hergebruiken van spullen bespaart grondstoffen: er hoeven immers minder nieuwe spullen gemaakt te worden. Of jongeren zelf ook zo duurzaam denken, is volgens de onderzoekers de vraag, want geld speelt natuurlijk een belangrijke rol. Jongeren die uit een wat armer gezin komen, kopen vaker tweedehands spullen (20%) dan jongeren uit een gezin met een relatief hoog inkomen (8%). ‘Vies idee’ Toch is er nog altijd een grote groep die om verschillende redenen geen jas van iemand anders zal aantrekken. Bij veel ondervraagde jongeren viel het woord ‘vies’. ‘Ik vind het idee vies, al weet ik dat dat niet waar is. Het idee dat het ooit van andere mensen is geweest, spreekt mij niet zo aan’, zei een van de deelnemers vorig jaar. Bovendien zijn er vragen naar de kwaliteit van de artikelen. Is het artikel niet al stuk? Kan ik het wel ruilen? Kwaliteit is zeker bij elektronica een punt. Een groot deel van de jongeren geeft aan zich ook niet te verdiepen in het aanschaffen van tweedehands spullen. ‘Ik krijg toch alles van mijn ouders en die kopen niks tweedehands’, is een van de opmerkingen. En dat terwijl het hergebruiken van spullen goed is voor het milieu. Het hergebruiken van tweedehands spullen heeft grote voordelen voor de toekomst van een gezonde leefwereld. Alhoewel er een stijging is van het aantal jongeren dat tweedehands artikelen koopt, verdiept de meerderheid van de jongeren zich er om verschillende redenen niet in. Naar: Menno Woudt, Tweedehands spullen? Gadver! In: 7Days.

95

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 95

11/04/16 11:33


Lezen

2

Opdracht 7  T 1 T2

B

T1

I T1

I B I

1 a Lees tekst 9 grondig. b Wat is het onderwerp van tekst 9? 2 Schrijf in je eigen woorden op wat bedoeld wordt met: a ‘een aanlevering’ (r. 11) b ‘worden volledig gerund door onze vrijwilligers.’ (r. 7-8) c ‘komt geheel ten goede aan.’ (r. 12) 3 In tekst 8 zijn redenen genoemd die jongeren hebben om geen tweedehands spullen te kopen. Met welke uitspraak uit tekst 9 kun je een van de redenen weerleggen? Noem ook de reden. 4 Welke andere zin(nen) uit deze tekst kun je gebruiken om jongeren over te halen tweedehands spullen te kopen? Leg je keuze uit. 5 a Hebben tekst 8 en 9 dezelfde hoofdgedachte? Licht je antwoord toe. b Hebben tekst 8 en 9 hetzelfde tekstdoel? Licht je antwoord toe. 6 Past de titel van tekst 9 goed bij het tekstdoel van deze tekst? Licht je antwoord toe. 7 Welk deel van tekst 9 heeft kenmerken van een instructie?

Tekst 9 Tweedehands spullen

5

10

15

Geef uw spullen een tweede leven door ze weg te brengen naar een van de Terre des Hommes winkels. Wij zijn blij met allerlei zaken, van tweedehands kleding tot spullen voor in huis. Dankzij uw product levert u een bijdrage aan Terre des Hommes. Schaf de producten bij ons aan. Neem een kijkje in de productetalage voor een overzicht van de collectie in het land. Maak ook kennis met één van de veertig winkels van Terre des Hommes. Er is er vast één bij u in de buurt. De winkels worden volledig gerund door onze vrijwilligers. U kunt er tweedehands artikelen van goede kwaliteit kopen én brengen! Volgens ons is het de meest waardevolle winkel in uw omgeving. Waarom een Terre des Hommes winkel bezoeken? • Help een kind in nood met elke aankoop en aanlevering, want de opbrengst van de winkel komt geheel ten goede aan de projecten van Terre des Hommes. • Draag bij aan een beter milieu, want u geeft uw spullen een tweede leven. • Ontmoet de vrijwilliger in de winkel. Misschien wilt u eens van gedachten wisselen over het goede doel dat u beiden zo hoog heeft. • Maak iemand anders blij met iets moois waarop u misschien bent uitgekeken. Naar: Terre des Hommes. Winkels. In: www.terredeshommes.nl.

96

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 96

11/04/16 11:33


2

Schrijven

Zonder dat je het zelf in de gaten hebt, gebruik je in het dagelijks leven veel instructietaal. Instructies en handleidingen zijn niet altijd duidelijk. In deze paragraaf ga je zelf ervaren hoe makkelijk of lastig het is een duidelijke instructie en handleiding te schrijven.

Aan het einde van deze paragraaf: • kun je een formulier correct invullen; • kun je een instructie schrijven voor verschillende soorten publiek; • kun je een handleiding schrijven voor een bepaald publiek; • kun je de verwijswoorden goed toepassen bij het schrijven.

2F

2.18 Formulier invullen R

Voor een abonnement, een aanvraag van een verzekering, een DigiD en voor een bijbaantje of vakantiewerk moet je een formulier invullen. Houd je bij het invullen van een digitaal of papieren formulier aan de volgende aanwijzingen: • Lees het formulier helemaal door voordat je het invult. • Schrijf altijd precies in de daarvoor bestemde ruimte. • Schrijf nooit iets op plaatsen waar je niets mag invullen. • Zet een streepje of n.v.t. (niet van toepassing) als een onderdeel van een formulier niet voor jou geldt. • Lees het formulier nog een keer door. • Kijk of je alles goed hebt ingevuld.

Opdracht 1

T1

B

Voor Nederlands moet je steeds vaker een boek lezen. In de mediatheek van school zijn de boeken die jij leuk vindt vaak uitgeleend. Aangezien je voor werkstukken ook weleens een boek nodig hebt en je graag speciale tijdschriften doorbladert, besluit je een abonnement op de bibliotheek te nemen. Je downloadt het inschrijfformulier, vult het in en stuurt het op. 1 a Het inschrijfformulier is een algemeen formulier. Dat betekent dat het door volwassenen en jongeren gebruikt kan worden. Lees goed de bijbehorende tekst voordat je het formulier invult en vul in wat noodzakelijk is. b Bedenk een toepasselijke vraag of opmerking. 2 Lees het ingevulde formulier nog een keer goed door. 3 a Vergelijk jouw ingevulde formulier met dat van een klasgenoot. b Bespreek de verschillen.

97

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 97

11/04/16 11:33


Schrijven

2

2.19 Tekstvorm: instructie Een instructie is een uiteenzettende tekst. Je schrijft stap voor stap op wat de lezer moet doen. De zinnen van een instructie zijn kort en duidelijk. Ze beginnen meestal met een werkwoordsvorm. Soms is het nodig een of meer illustraties toe te voegen.

R

Opdracht 2

T1

B

T2

T

Aan het begin van het schooljaar heb je goede voornemens. Je wilt je best doen, voldoendes scoren en een succes van het tweede jaar maken. Je concentreren en het leren van toetsen gaat niet altijd even gemakkelijk. Dat is niet alleen bij jou, maar bij de meeste leerlingen zo. Bij de mentorles krijgen jullie de opdracht een instructietekst te maken waarin tips staan die helpen bij concentratie en leren. Je maakt de tekst voor leeftijdsgenoten. 1 Lees de theorie over de instructie. 2 Lees tekst 10. 3 a Bereid het schrijven van de instructie voor. b Bedenk voor elke alinea van tekst 10 één zin of een paar zinnen voor de instructie en schrijf die op. – Gebruik woorden en zinnen die bij je publiek passen. – Houd je aan de zinsopbouw voor een instructie. 4 a Bedenk een passende titel. b Bedenk een korte inleiding bij de tips. c Bedenk een kort slot bij de instructie. 5 Zoek of maak een kleine bijpassende afbeelding. 6 Schrijf de kladversie van je instructie. 7 Lees je kladversie goed door. Verbeter hem zo nodig. 8 Schrijf de nette versie.

Tekst 10 Tips voor beter leren Waarschijnlijk heb je je aan het begin van dit schooljaar weer voorgenomen goed je best te doen dit schooljaar. Hoe voorkom je nu dat er rond de herfstvakantie al niets meer van die plannen terechtkomt? We geven je een paar tips. Moet je een moeilijk stuk theorie leren voor een toets? Dan kun je het beste met een paar klasgenoten rustig gaan zitten en samen de stof doorspreken. Het is handig als je om de beurt een deel van de theorie aan elkaar uitlegt of elkaar vragen stelt. Sommige leerlingen kunnen dingen beter onthouden als ze er een beeld van hebben. Foto’s, tekeningen of eigen stripjes kunnen dan helpen. Als je verschillende vulkaantypes of historische gebeurtenissen tekent, kun je die misschien beter onthouden dan wanneer je ze opschrijft.

98

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 98

11/04/16 11:33


2

Schrijven

Moet je woorden of zinnen leren? Leer ze niet achter de computer, maar schrijf ze op met pen en papier! Uit onderzoek blijkt dat je hersenen de beweging van je hand aan dat woord koppelen. Je maakt een andere beweging als je ‘verwoestijning’ schrijft dan ‘overbeweiding’. Daardoor worden andere hersengebieden actief bij het leren. Deze gebieden worden op de toets ook weer actief. Het is verstandig een grote hoeveelheid huiswerk op te delen in kleine stukjes. Een grote berg leerwerk, zoals vijf hoofdstukken wiskunde, schuif je al snel voor je uit. Plan dus niet: ‘Ik ga vanmiddag wiskunde leren’, maar liever: ‘Vanmiddag om drie uur leer ik paragraaf 6.2 en 6.3, morgenmiddag om vijf uur 6.4 en 6.5.’ Facebook is handig om informatie en documenten te delen met medeleerlingen. Als je een pagina maakt voor de hele jaarlaag van jouw niveau kun je bijvoorbeeld samenvattingen delen en bespreken. Ook als je een deel van de stof niet snapt, kun je het via die weg in de groep gooien. Er is altijd wel iemand die het wil uitleggen. Wat mij altijd erg helpt, is veel naar buitenlandse tv-programma’s kijken en buitenlandse radio luisteren. Ik kijk bijvoorbeeld veel Engelstalige series zonder ondertiteling. Onbewust leer je de taal dan beter dan wanneer je die uit zo’n saai boekje moet leren. Het is heel leuk zo lerend series kijken. We hopen dat je iets aan deze tips hebt. Ons advies is: probeer ze uit. Heeft een tip een positief resultaat, blijf hem dan gebruiken en probeer ook een andere tip. Succes met dit schooljaar!

Opdracht 3 T2

B

T

1 a Bij deze opdracht schrijf je de instructietekst voor docenten, zodat zij de tips kunnen gebruiken in hun lessen. b Bereid het schrijven van deze instructie voor. 2 Schrijf voor elke tip uit tekst 10 weer één zin of een paar zinnen op voor de instructie. 3 a Bedenk een korte inleiding bij de tips. b Bedenk een kort slot. c Zet een titel boven de tekst. 4 Bepaal of je dezelfde of een andere afbeelding gebruikt. 5 Schrijf de kladversie van je instructie. 6 Lees je kladversie goed door. Verbeter hem zo nodig. 7 Schrijf de nette versie.

99

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 99

11/04/16 11:33


Schrijven

2

Opdracht 4 T1

I

T2

T1 T2

T

1 Ruil je beide teksten (van opdracht 2 en 3) met die van een paar klasgenoten. 2 a Lees de teksten van je klasgenoten. b Beantwoord per tekst de volgende vragen: – Begint elke tip met een werkwoordsvorm? – Zijn de zinnen per tip kort en duidelijk? – Staat er overbodige informatie in de tekst? Zo ja, welke? – Past het taalgebruik bij het publiek? – Is er een duidelijk verschil in taalgebruik tussen de twee teksten? – Past de titel bij de instructietekst? – Past de inleiding bij het onderwerp van de instructie? – Past het slot bij de instructie? 3 Geef je klasgenoot de teksten en je opmerkingen terug. 4 Lees de opmerkingen bij jouw teksten. 5 Herschrijf de teksten als dat nodig is.

2.2 Taalverzorging R

Afspraken en regels Schrijven 5 In leerjaar 1 heb je van een aantal verwijswoorden geleerd hoe je ze moet gebruiken. In deze paragraaf leer je er nog een paar. regel

voorbeeld

1 Bij woorden die zaken aanduiden en in het meervoud staan, gebruik je ze.

Heb jij mijn zwarte schoenen gezien? Gisteren heb ik ze op het houten kastje gezet.

2 Bij personen gebruik je zij en ze als het om een onderwerp gaat. Hun gebruik je nooit als onderwerp.

Zij hebben de sleutel eindelijk in hun tas gevonden.

3 Bij personen gebruik je hen of ze als het om Ga je hen echt voor dat feest uitnodigen? een lijdend voorwerp gaat. 4 Bij personen gebruik je hun als het om een meewerkend voorwerp gaat.

Je moet het hun niet vertellen.

5 Om naar personen te verwijzen, gebruik je aan wie, voor wie, met wie enzovoort.

De jongens aan wie ik een flesje cola heb gegeven, zijn mijn vrienden.

6 Om naar zaken te verwijzen, gebruik je waaraan, waarvoor, waarmee enzovoort.

Het gebouw waaraan het billboard hangt, staat aan de rand van de stad.

100

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 100

11/04/16 11:33


2

Schrijven

Opdracht 5 T1

B

Herschrijf tekst 11. Schrijf op de open en genummerde plaatsen een passend verwijswoord.

Tekst 11 Net een schoenzool Giraffen eten het liefst scheuten van de acaciaboom. Maar … (1) zijn niet erg toegankelijk, want de boom beschermt … (2) met een dikke laag lange, scherpe doorns. Toch wikkelt het dier steeds weer zijn tong van een halve meter om de scheuten heen. … (3) zit vol met kleine, harde bobbeltjes. … (4) geven de tong een leerachtig uiterlijk, … (5) hij net een schoenzool lijkt: hard, maar buigzaam en niet stuk te krijgen. Het dier kan niet voorkomen dat … (6) stekels binnenkrijgt, maar in het spijsverteringskanaal is een dikke laag speeksel aanwezig … (7) zijn slijmvliezen niet beschadigen. De door speeksel ingekapselde doorns worden niet afgebroken door enzymen en … (8) worden later weer uitgebraakt. De giraf eet een paar honderd kilo voedsel per week … (9) hij zijn tong hard nodig heeft. Tussendoor laat hij … (10) maar een beetje uit zijn bek bungelen.

2.21 Tekstvorm: handleiding R

Een handleiding is een uiteenzettende tekst. Bij het schrijven ervan is het belangrijk dat je het voorwerp of de handeling kent. Als je eigen kennis onvoldoende is, ga dan op zoek naar informatie of deskundigen. Voorbereiding • Deel de informatie op in stappen. Het maakt hiervoor niet uit of je een korte of een uitgebreide handleiding schrijft. • Zet de stappen in een logische volgorde. • Schrijf bij elke stap kort de belangrijkste informatie op. Tijdens het schrijven • Begin met de inleiding. In de inleiding laat je de lezer weten wat voor handleiding het betreft en wat hij ermee kan. Zorg ervoor dat je inleiding bij je publiek past. Welke woorden kun je gebruiken: eenvoudige taal of juist zakelijke taal? • Beschrijf de stappen een voor een. Beschrijf de informatie kort en duidelijk. • Voeg in het slot een aantal tips en/of waarschuwingen toe. • Zorg voor een logische en duidelijke indeling.

101

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 101

11/04/16 11:33


Schrijven

2

Na het schrijven • Probeer je handleiding altijd zelf uit. Als een stap niet goed beschreven is of als de volgorde niet goed is, kun je die nog herstellen. • Zorg voor duidelijke afbeeldingen.

Opdracht 6

T1

B

T

1 Bij de eindopdracht ga je een handleiding schrijven bij een van volgende onderwerpen: – De beste route voor een rondleiding in school. – Hoe plak ik mijn fietsband? – Hoe maak ik een PowerPoint? – Hoe lak ik mijn nagels op een goede manier? 2 Kies een van de onderwerpen. Zorg ervoor dat het een onderwerp is waar je al iets over weet. 3 Kies je publiek. 4 Bereid het schrijven van de handleiding voor. Maak een schrijfplan zoals hieronder. Handleiding: ………………… . Publiek: …………… . Inleiding Korte beschrijving van de stap

Welke woorden gebruik je in elk geval?

Stap 1 Stap 2 Stap 3 Slot

Tips? Waarschuwing?

Afbeelding Opdracht 7 T1 T2

T1 T2

I

1 Ruil het schrijfplan dat je bij opdracht 6 hebt gemaakt met dat van een klasgenoot. 2 a Lees het schrijfplan van je klasgenoot. b Beantwoord de volgende vragen – Zijn er aandachtspunten bij de inleiding opgeschreven? – Zijn de beschrijvingen van de stappen logisch? – Zijn er aandachtspunten bij een of meer stappen opgeschreven? – Zijn er aandachtspunten bij het slot opgeschreven? – Is er een passende afbeelding gekozen? – Past het taalgebruik bij het publiek? – Past de inleiding bij het onderwerp van de handleiding? – Past het slot bij de handleiding? 3 Geef je klasgenoot het schrijfplan en je opmerkingen terug. 4 Lees de opmerkingen bij jouw schrijfplan en pas het zo nodig aan.

102

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 102

11/04/16 11:33


2

Schrijven

Eindopdracht  Toets    Opdracht 8    T1 T 2

T

1 Lees de theorie over de handleiding nog een keer door. 2 Pak je schrijfplan van opdracht 7. Bepaal of je nog iets wilt wijzigen. 3 Schrijf de kladversie van je handleiding. Lees eerst de volgende punten door. – Verdeel je tekst duidelijk in een inleiding, middenstuk en slot. – Schrijf een toepasselijke titel boven de tekst. – Schrijf begrijpelijke zinnen. – Spel de woorden correct. – Gebruik passende verwijswoorden. – Gebruik ongeveer 200 woorden. – Zorg voor een logische opbouw. 4 Lees je kladversie goed door. Beantwoord voor jezelf de volgende vragen: – Kon je je schrijfplan zonder aanpassingen gebruiken? – Bestaat de tekst uit een inleiding, middenstuk en slot? – Staan de stappen in het middenstuk in een logische volgorde? – Is elke stap duidelijk beschreven? – Heb je hoofdletters en leestekens op de goede manier gebruikt? – Heb je de goede verwijswoorden gebruikt? – Heb je objectieve taal in je tekst gebruikt? – Passen de woorden en zinnen bij het publiek? 5 Herschrijf je tekst als dat nodig is en schrijf de nette versie.  Opdracht 9

T 1 T2

I

1 Bekijk de volgende rubrics op pagina 295-297 van je boek: – Inhoud nummer 3 – Structuur nummer 6, 7 en 10 – Woordenschat nummer 14 – Taalverzorging nummer 15, 16, 17 en 18 2 Bepaal per onderdeel welk hokje bij jou past. 3 a Bepaal bij welk onderdeel je een hokje bent opgeschoven. b Bepaal bij welke onderdelen je na dit blok een hokje wilt opschuiven.

103

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 103

11/04/16 11:33


Spreken, kijken en luisteren

2

Het vorige blok begon je met een herhaling van de lesstof van vorig jaar. In deze paragraaf ga je een stap verder met het herhalen en uitbreiden van je kennis. Bij Kijken en luisteren beoordeel je verschillende fragmenten over hetzelfde onderwerp. Bij Spreken leer je hoe je de informatie voor een presentatie overzichtelijk kunt verwerken in een spreekplan.

Aan het einde van deze paragraaf: • heb je een deel van de lesstof van leerjaar 1 herhaald; • kun je je oriënteren op een onderwerp voor je presentatie; • kun je aanvullende informatie zoeken voor je presentatie; • kun je de informatie verwerken in een spreekplan; • kun je met behulp van een spreekplan een goed opgebouwde informatieve presentatie geven.

2F

2.22 Kijken en luisteren Inleiding, middenstuk, slot, onderwerp, hoofdgedachte, hoofd- en bijzaken – Herhaling  Opdracht 1

T1

B

I

Bij opdracht 2 ga je kijken naar een aflevering uit het tv-programma Freeks wilde wereld. Bioloog Freek Vonk gaat de wildernis in om wilde dieren op te zoeken. Deze aflevering gaat over de in het wild levende orang-oetan. Het tv-programma is een onderdeel van NPO-Zapp en werd op vrijdag om 17.00 uur uitgezonden. 1 Wat is volgens jou het doel van het programma? 2 Wat is volgens jou de doelgroep (het publiek) van het programma? 3 Welke informatie verwacht je te krijgen over de orang-oetan?  Opdracht 2

T1

B

Neem eerst de vragen door. Kijk en luister dan naar de aflevering van Freeks wilde wereld en beantwoord daarna de vragen. 1 Welke manier van inleiden is gebruikt in de intro van het tv-programma? (0.00-0.25) A Het onderwerp wordt aangekondigd. B Er wordt een kort verhaaltje verteld. C De aanleiding voor het programma wordt genoemd. D De spreker introduceert zichzelf.

104

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 104

11/04/16 11:33


2

Spreken, kijken en luisteren

2 Op welke manier wordt de aflevering ingeleid? (0.25-0.40) 3 Schrijf twee deelonderwerpen op. 4 De volgende zinnen komen uit de aflevering. Schrijf op of het om een hoofdzaak of een bijzaak gaat. a ‘We weten zelfs dat er in de jungle linkshandige orang-oetans zijn.’ b ‘De rest van zijn menu bestaat uit jonge bladeren, boomschors en insecten zoals termieten.’ c ‘Op dit moment is de orang-oetan nog steeds een bedreigde diersoort.’ 5 Schrijf de betekenis op van de volgende woorden. Je kunt de betekenis meestal afleiden uit wat Freek zegt. a solitair b DNA c bonobo

T2

Opdracht 3 T1 T2 T1

I

Kijk terug naar je antwoorden bij opdracht 1. 1 Kies je na het zien van de aflevering hetzelfde doel? Leg uit waarom wel of niet. 2 Kies je na het zien van de aflevering hetzelfde publiek? Leg uit waarom wel of niet. 3 Welke nieuwe informatie heb je gekregen? 4 Mis je nog bepaalde informatie? 5 Vind jij de aflevering interessant voor een breed publiek? Leg uit waarom wel of niet. Opdracht 4

T1

B

T2

I

T1

B

T2 T1

Neem eerst de vragen door. Kijk en luister daarna naar fragment 2 en beantwoord de vragen. 1 De spreker leidt het fragment in door zichzelf als orang-oetan voor te stellen. Wat zou daarvoor de reden kunnen zijn? 2 Beoordeel de opbouw van de tekst. Is er een duidelijke indeling in inleiding, middenstuk en slot? Leg je antwoord uit. 3 Hoe wordt het filmpje afgesloten? Kies het goede antwoord en leg je keuze uit. A met een samenvatting C met een conclusie B met een advies D met een oproep tot actie 4 a Wat willen de makers van het filmpje volgens jou bereiken? Met andere woorden: wat is het doel? b Denk je dat ze met dit filmpje dat doel bereiken? Onderbouw je mening met een reden. 5 a Voor welk publiek is het fragment bedoeld? b Bepaal de leeftijd van de doelgroep. Waar kun je dit uit afleiden? Opdracht 5

T1 T2

B I

Kijk en luister nog een keer naar fragment 2 en maak aantekeningen. 1 Schrijf het onderwerp op. 2 Formuleer de hoofdgedachte in een zin. 3 Vat de hoofdzaken van het fragment samen in maximaal 50 woorden. 4 Vergelijk je antwoorden op vraag 1 t/m 3 met die van een klasgenoot. Bespreek de verschillen. Pas je antwoorden zo nodig aan.

105

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 105

11/04/16 11:33


Spreken, kijken en luisteren

2

Fragmenten vergelijken  Opdracht 6    T1 T2

I

I

T

Kijk en luister naar fragment 3, waarin Lieke van Lexmond een oproep doet. 1 Schrijf een overeenkomst op met het filmpje van het WWF. 2 Schrijf twee verschillen op met het filmpje van het WWF. 3 Lieke probeert leden te werven voor WSPA, zodat de orang-oetan gered kan worden. Vind je deze oproep goed gelukt? Leg uit waarom wel of niet. 4 Stel: je mag ongeveer dertig seconden aan informatie toevoegen aan dit filmpje. Wat zou je dan toevoegen uit de aflevering van Freeks wilde wereld en/of het filmpje van het WWF?  Opdracht 7

T1

I

T2

Vergelijk Freeks wilde wereld, het filmpje van WWF en Liekes oproep. 1 Welke filmpjes gebruik je als je een presentatie wilt geven over de orang-oetan? 2 Welke filmpjes gebruik je als je een presentatie wilt geven over de bedreigde leefomgeving van de orang-oetan? 3 Welke filmpjes maken volgens jou goed gebruik van beeldmateriaal? 4 Welk filmpje doet volgens jou de overtuigendste oproep om de orang-oetan te helpen? Leg je keuze uit.

2.23 Spreken Voorbereiding op het spreken  Opdracht 8

T1

I

Bij opdracht 11 ga je een presentatie van ongeveer 5 minuten geven. Bij deze opdracht begin je met de voorbereiding. 1 Kies zelf een onderwerp of neem een van de volgende onderwerpen: een dier – Japan – dromen – drones. Geef voor het maken van je keuze antwoord op de volgende vragen: a Wat vind ik zelf een interessant onderwerp? b Is het onderwerp ook interessant voor mijn publiek (klasgenoten)? c Kan ik het onderwerp gebruiken voor een informatieve presentatie? d Kan ik over dit onderwerp genoeg informatie vinden? e Past dit onderwerp in een presentatie van 5 minuten? 2 Verken je onderwerp. a Stel de 5W+1H-vragen bij je onderwerp en beantwoord de vragen. b Maak een woordweb of overzicht van woordsoorten bij je onderwerp. Schrijf het onderwerp erbij en vul het web of overzicht aan met alles wat je er al over weet.

106

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 106

11/04/16 11:33


2

Spreken, kijken en luisteren

Opdracht 9 T2

I

Werk je onderwerp uit opdracht 8 verder uit in een schema zoals hieronder. 1 Neem je woordweb of overzicht van woordsoorten voor je. Maak groepjes van de woorden die bij elkaar horen. Bedenk drie deelonderwerpen bij de groepjes woorden. 2 Formuleer zoekvragen bij de deelonderwerpen. 3 Beantwoord de vragen waarop je het antwoord al weet. 4 Zoek aanvullende informatie over het onderwerp bij de zoekvragen die je nog niet (helemaal) hebt kunnen beantwoorden. Maak daarvoor een lijst van zoekwoorden en zoek extra informatie op internet, in kranten of in tijdschriften. Vul de antwoorden op de zoekvragen hiermee aan. voorbeeld schema deelonderwerpen en zoekvragen orang-oetan deelonderwerp zoekvraag

antwoord op zoekvraag

aanvullende informatie

1 orang-oetan

Wat is een orang-oetan?

De orang-oetan is een ‘bosmens’, lange intelligente mensaap, armen, klimmen, die solitair leeft. roodachtig haar, voedsel: vruchten, boomschors, insecten

2 leefomgeving

Waar leeft de orang-oetan in het wild?

Hij leeft in de regenwouden van Borneo en Sumatra.

3 bedreiging

Waardoor wordt Hij wordt voornamelijk de orang-oetan bedreigd doordat zijn bedreigd? leefgebied is verkleind door ontbossing.

bomen, nest, opvangcentra houtkap, mijnbouw, bosbranden, droogte, steeds kleinere leefomgeving, jacht

Spreekplan maken R

Als voorbereiding op je presentatie maak je een spreekplan. Een spreekplan ziet er ongeveer hetzelfde uit als een schrijfplan. Met een spreekplan kun je een goed opgebouwde presentatie maken. Tijdens de presentatie kun je het spreekplan gebruiken om je houvast te geven. In het spreekplan schrijf je het onderwerp, het publiek, het spreekdoel en de hoofdgedachte op. Je schrijft kort op wat er in de inleiding, het middenstuk en het slot komt.

107

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 107

11/04/16 11:33


2

Spreken, kijken en luisteren

voorbeeld spreekplan voor een presentatie over de orang-oetan Onderwerp: de orang-oetan Publiek: klasgenoten Spreekdoel: informeren Hoofdgedachte: De leefomgeving van de orang-oetan wordt serieus bedreigd door ontbossing. Inleiding

onderwerp aankondigen

Middenstuk

Deelonderwerp

Inhoud

1

orang-oetan

De orang-oetan is een intelligente mensaap, die solitair leeft.

2

leefomgeving

Hij leeft in de regenwouden van Borneo en Sumatra.

3

bedreiging

Hij wordt voornamelijk bedreigd doordat zijn leefgebied is verkleind door ontbossing.

Slot

conclusie

Opdracht 10 T1

I

Neem het lege spreekplan hieronder over. Vul het aan met de informatie die je hebt verzameld voor jouw presentatie. Schrijf ook op welke manieren je gebruikt om je presentatie in te inleiden en af te sluiten. Onderwerp: Publiek: Spreekdoel: Hoofdgedachte: Inleiding Middenstuk

Deelonderwerp

Inhoud

1 2 3 Slot

108

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 108

11/04/16 11:33


2

Spreken, kijken en luisteren

Presentatie met spreekplan Toets Opdracht 11 T2

T

Geef de presentatie die je bij opdracht 10 hebt gemaakt aan de hand van je spreekplan. Je presentatie en spreekplan worden beoordeeld op de volgende punten: – Is het spreekplan duidelijk en compleet? – Komt het doel duidelijk naar voren? – Zijn het onderwerp en de deelonderwerpen goed uitgewerkt? – Is de opbouw goed? (inleiding-middenstuk-slot)? – Passen je toon en woordkeuze bij het publiek? – Ondersteunen je houding en je intonatie de presentatie? – Spreek je vloeiend, zonder haperingen? Opdracht 12

T2

I

Beoordeel de presentatie en het spreekplan van je klasgenoot aan de hand van het beoordelingsmodel.

109

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 109

11/04/16 11:33


Projectopdracht

2

In deze opdracht: • maak je een formulier; (Schrijven) • vul je een formulier in en gebruik je bijvoeglijke naamwoorden; (Schrijven, Grammatica) • schrijf je een handleiding. (Lezen, Schrijven)

Geef goed weg!  Projectopdracht

T1

T

B

T

I

T1

In deze opdracht maak je een formulier en een handleiding voor de kringloopwinkel. 1 Maak voor de kringloopwinkel bij jou in de buurt een formulier. Met het formulier kunnen mensen aangeven welke spullen ze willen weggeven aan de kringloopwinkel, hoe de spullen eruitzien en waar en wanneer de winkel ze kan komen halen. Denk goed na over alle informatie die de winkel nodig heeft en maak daar duidelijke invulvelden bij. 2 Vul het formulier van een klasgenoot in. Bedenk een of meer dingen die je wilt weggeven aan de kringloopwinkel. Gebruik in je beschrijving in ieder geval zes bijvoeglijke naamwoorden. 3 Bespreek jullie ingevulde formulieren en kijk of er ‘fouten’ in zitten. Liggen die fouten aan het formulier of aan de invuller? Verbeter zo nodig de invulvelden of opdrachten op jouw formulier. 4 Bij de kringloopwinkel werken mensen die van oude spullen nieuwe dingen maken. Schrijf voor hen een duidelijke handleiding. Bedenk zelf hoe je van iets ouds iets nieuws kunt maken. Denk bijvoorbeeld aan een glazen pot, een houten ladder of een pallet. Voeg afbeeldingen aan je handleiding toe. 5 Lever een verbeterd, leeg formulier en de handleiding in. Je werk wordt beoordeeld met het beoordelingsformulier.

110

ONO2_2th_COMPLEET_BOEK.indb 110

11/04/16 11:33


WWW.OPNIVEAU-ONLINE.NL

onderbouw | vmbo-t/havo

Hanneke Luth Evelien Otte Geertje Plug Erica Renckens Marjan van Verseveld

de methode is zowel lineair (per blok) als modulair (per vaardigheid) te doorlopen; alle toetsen en opgaven zijn gelabeld volgens de principes van OBIT en RTTI; de leesspecialist: Op niveau besteedt veel aandacht aan lezen, o.a. door de leesapp en de samenwerking met de Jonge Jury; bij elke paragraaf een overzicht van leerdoelen met Meijerink-niveau; na elk blok een projectopdracht waarbij je toepast wat je in het blok hebt geleerd; uitgebreid digitaal lesmateriaal op www.opniveau-online.nl.

onderbouw | vmbo-t/havo Leeropdrachtenboek

Op niveau onderbouw 2e editie: dĂŠ lesmethode voor Nederlands in het voortgezet onderwijs

leeropdrachtenboek

2

NEDERLANDS

WT Omslag ONO2 2thv.indd 1

2 11/04/16 13:49


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.