Opniveau onderbouw vmbo bk2 blok2

Page 1

WWW.OPNIVEAU-ONLINE.NL

onderbouw | vmbo-bk

Hanneke Luth-van den Berg Geertje Plug Rob van Veen Stephan Verhoe

Op niveau onderbouw 2e editie: dĂŠ lesmethode voor Nederlands in het voortgezet onderwijs de methode is zowel lineair (per blok) als modulair (per vaardigheid) te doorlopen; alle toetsen en opgaven zijn gelabeld volgens de principes van OBIT en RTTI; de leesspecialist: Op niveau besteedt veel aandacht aan lezen, o.a. door de leesapp en de samenwerking met de Jonge Jury; bij elke paragraaf een overzicht van leerdoelen met Meijerink-niveau;

onderbouw | vmbo-bk Leeropdrachtenboek

Eindredactie Ezra van Wilgenburg

leeropdrachtenboek

na elk blok een projectopdracht waarbij je toepast wat je in het blok hebt geleerd; uitgebreid digitaal lesmateriaal op www.opniveau-online.nl.

2

NEDERLANDS

WT Omslag ONO2 2bk.indd 1

2 12/02/16 09:12


Nederlands Leeropdrachtenboek Hanneke Luth-van den Berg Geertje Plug Rob van Veen Stephan Verhoeff Eindredactie Ezra van Wilgenburg Met medewerking van: Minke van Dam Fouke Jansen Gijs van Raamsdonk Jante Rittersma

Op niveau onderbouw 2e editie Leerjaar 2 vmbo-bk

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 1

3/02/16 10:19


Vormgeving

Methodeoverzicht

Omslag en blokopeningen:

Op niveau onderbouw 2e editie is op de volgende manier opgebouwd:

Sproud, Sanneke Prins Binnenwerk: DATBureau,

leerjaar 4 4b

4k

4gt

Amsterdam

leerjaar 3 3b

3k

3gt

3h

3v

leerjaar 2 2bk

2(k)gt

2(t)h

2hv

2v

leerjaar 1 1bk

1kgt

1th

1hv

1v

Opmaak Imago Mediabuilders, Amersfoort

De methode is voor de leerling op drie manieren te gebruiken: boek

Bureauredactie

leerling boek

Bureau Sproet, Arnhem

docent

mix

digitaal

boek + startlicentie

totaallicentie

boek + startlicentie boek + startlicentie of totaallicentie totaallicentie

Dyslexie In de opmaak hebben we zo veel mogelijk rekening gehouden met dyslectische leerlingen.

Over ThiemeMeulenhoff ThiemeMeulenhoff ontwikkelt zich van educatieve uitgeverij tot een learning design company. We brengen content, leerontwerp en technologie samen. Met onze groeiende expertise, ervaring en leeroplossingen zijn we een partner voor scholen bij het vernieuwen en verbeteren van onderwijs. Zo kunnen we samen beter recht doen aan de verschillen tussen lerenden en scholen en ervoor zorgen dat leren steeds persoonlijker, effectiever en efficiënter wordt. Samen leren vernieuwen. www.thiememeulenhoff.nl ISBN 978 90 06 92157 1 Tweede druk, eerste oplage, 2016 © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2016 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurs­ wet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl. De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd. Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 2

3/02/16 10:19


Inhoud

Introductie

4

Leerstofoverzicht

6

Blok 1

8

Blok 2

55

Blok 3

104

Blok 4

154

Blok 5

202

Blok 6

252

Register

296

Afspraken en regels Schrijven

298

Leesplan

299

Kijk- en luisterplan

300

Rubrics Schrijven

301

Rubrics Spreken

303

Rubrics Gesprekken

305

Verantwoording

307

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 3

3/02/16 10:19


Introductie

Over Op niveau onderbouw 2e editie Fictie

Deze paragraaf gaat over jeugdboeken, gedichten en schrijvers, waarbij je lees- en discussievragen beantwoordt.

Grammatica

Je leert hoe de taal is opgebouwd en hoe je zinnen moet ontleden.

Spelling

Je oefent het foutloos leren schrijven van werkwoordsvormen en andere woorden.

Over taal

Je vergroot je woordenschat en je komt te weten hoe taal in het dagelijks leven wordt gebruikt.

Lezen

Je leert hoe teksten in elkaar zitten, zodat je ze beter kunt begrijpen.

Schrijven

Je leert hoe je goede teksten kunt schrijven.

Spreken, kijken en luisteren

Je leert beter spreken, kijken en luisteren.

Projectopdracht

Een opdracht waarbij je toepast wat je in het blok hebt geleerd.

Twee routes Je kunt de opdrachten op twee manieren doorwerken: Per blok (lineair) of per vaardigheid (modulair). Lineair

2 vmbo-bk 1 Fictie

blok 1

blok 2

blok 3

blok 4

blok 5

blok 6

Verhaal • fictie en non-fictie • leeservaring: een aansprekend boek kiezen

Verhaal ten: fantasy, fantasy sciencefiction, sciencefiction, spanning • verhaalsoorten: avontuur detective detective en avontuur, • leeservaring: mening geven met beoordelingswoorden en argumenten • realistisch (echt) verhaal • niet-realistisch verhaal Gedicht strof • strofe • bijzonder taalgebruik: herhaling, opsomming, tegenstelling

Verhaal • hoofdpersoon en bijfiguren onderscheiden (karakter, kenmerken, uiterlijk) • eigenschappen van personen • relatie tussen personages • sympathie of antipathie voor personages

Verhaal • spanning: omgeving, situatie, raadsel of probleem, cliffhanger, uitstellen onthulling Gedicht • eindrijm, rijmschema: herhaling gepaard rijm, gekruist rijm en omarmend rijm

Verhaal • tijd in een verhaal: tijd waarin een verhaal speelt en tijd die voorbijgaat • vertelperspectief: ik-vertelperspectief en hij/ zij-vertelperspectief

Verhaal • herhaling • begin van een verhaal: beginnen bij het begin, midden in de gebeurtenissen • open en gesloten einde Gedicht • verbanden tussen strofen • bijzonder taalgebruik: herhaling, opsomming, tegenstelling, overdrijving

2 Grammatica

Zinsontleding • herhaling persoonsvorm, wwg, onderwerp Woordsoortbenoeming • herhaling werkwoord • werkwoordsvormen

Zinsontleding • herhaling persoonsvorm, wwg, onderwerp • herhaling bouwplan van een zin • herhaling zinsdelen • splitsbare werkwoorden Woordsoortbenoeming • herhaling lidwoord en zelfstandig naamwoord • herhaling juiste lidwoord bij zelfstandig naamwoord plaatsen

Zinsontleding • herhaling persoonsvorm, wwg, onderwerp • wwg met te • lijdend voorwerp • bouwplan bij werkwoorden met alleen onderwerp en werkwoorden met onderwerp en lijdend voorwerp

Zinsontleding • herhaling persoonsvorm, wwg, onderwerp, lijdend voorwerp, werkwoordsvormen Woordsoortbenoeming • herhaling zelfstandig naamwoord, lidwoord • bijvoeglijk naamwoord

Zinsontleding • herhaling persoonsvorm, wwg, onderwerp, lijdend voorwerp • herhalen bouwplan bij werkwoorden met alleen onderwerp en werkwoorden met onderwerp en lijdend voorwerp • uitbreiding: wel of geen lijdend voorwerp? Woordsoortbenoeming • voorzetsel • herhaling alle behandelde woordsoorten

• herhaling

3 Spelling

• herhaling spelling persoonsvorm tegenwoordige tijd • herhaling spelling persoonsvorm verleden tijd • voltooid deelwoord klankveranderende werkwoorden • hoofdletters (eigennamen en aan het begin van de zin) • dictee: werkwoordspelling, woorden op -heid, -teit, -ig, -lijk

• herhaling ik-vorm en stam • ’t kofschip • dictee: werkwoordspelling en woorden met een m- of n-klank

• herhaling werkwoordspelling tegenwoordige en verleden tijd • ’t kofschip bij het voltooid deelwoord • meervoud zelfstandige naamwoorden • dictee: spelambigue woorden en woorden met lastige klinkercombinaties

• herhaling ’t kofschip • bijvoeglijk naamwoord • bezitsvorm • getallen • dictee: herhaling van woorden blok 1 t/m 3

• herhaling werkwoordspelling • bijvoeglijk naamwoord afgeleid van voltooid deelwoord • verkleinwoorden • dictee: herhaling blok 1 t/m 3, hoofdletters bij eigennamen en verkleinwoorden

• herhaling • dictee: herhaling blok 1 t/m 5

4 Over taal

Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit teksten Kijk naar taal • herhaling Stappenplan moeilijke woorden • synoniemen • beleefd en onbeleefd taalgebruik

Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit teksten Kijk naar taal • uitbreiding samenstellingen • figuurlijk taalgebruik • spreekwoorden en uitdrukkingen

Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit teksten Kijk naar taal • voorvoegsels en achtervoegsels • verwijswoorden

Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit teksten Kijk naar taal • als-dan • vaktaal

Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit teksten Kijk naar taal • taalvariatie • leenwoorden

Woordenschat • herhaling selectie moeilijke woorden Kijk naar taal • herhaling samenstellingen • herhaling voorvoegsels en achtervoegsels • herhaling figuurlijke taal

5 Lezen

• herhaling tekstsoorten en tekstdoelen • gebruiken Leesplan • herhaling leesmanieren • herhaling structuur: onderwerp, deelonderwerp, alinea, tussenkopje • figuurlijk taalgebruik • informatie uit teksten verbinden met eigen kennis

• aansporende tekst • vergelijken van overhalende teksten • herhaling grondig lezen

• instructies • vergelijken informerende en uiteenzettende tekst • tekst en beeld: infographic • vergelijken tekst en beeld

• kernzin • hoofd- en bijzaken • samenvatten met kernzinnen • hoofdgedachte

• feit en mening • overtuigende tekst • kritisch lezen • inleiding en slot

• herhaling, nadruk op samenvatten en teksten vergelijken

6 Schrijven

• herhaling tekstdoel, tekstsoort en tekstvorm • herhaling 5W+1H-vragen • herhaling publiek • tekst schrijven: amuserende mail, informerende tekst en nieuwsbericht

• inf informatie verzamelen en ordenen • inf informatie zoeken op internet • herhaling structuur: onderwerp, deelonderwerp, alinea, tussenkopje, titel • woorden met gevoelswaarde • tekst schrijven: reclametekst

• taalgebruik op publiek afstemmen • tekst en beeld • tekst schrijven: instructietekst • formulier invullen

• inleiding en slot schrijven • betrouwbare informatie • informatie in eigen woorden herschrijven • schrijfplan • hoofdzaken en bijzaken • tekst schrijven: uitleg geven

• feit en mening • herhaling informatie verzamelen en verwerken • herhaling schrijfplan • hoofdgedachte • tekst schrijven: overtuigende tekst

• herhaling

7 Spreken, kijken en luisteren

Kijken en luisteren • herhaling spreekdoelen, publiek, taalgebruik, stemgebruik • fragmenten vergelijken • lichaamstaal Spreken • lichaamstaal, stemgebruik en taal aanpassen aan publiek

Kijken en luisteren • herhaling luistermanieren • herhaling spreekdoelen, publiek, stemgebruik, lichaamstaal • discussie beoordelen • figuurlijk taalgebruik Gesprekken • mening met argumenten geven • discussie

Kijken en luisteren • beeldgebruik en gesproken tekst • Kijk- en luisterplan • informatie uit fragment verbinden met eigen kennis Spreken • informatie zoeken • beeld gebruiken • presentatie geven

Kijken en luisteren • betrouwbaarheid van uitspraken • manieren van inleiden en afsluiten • aantekeningen maken Spreken • spreekplan • motiveren van publiek

Kijken en luisteren • interview beoordelen • betrouwbaarheid van uitspraken • mening/feit, kritisch luisteren Gesprekken • vragen stellen • interview

• herhaling • hoofdzaken en bijzaken

8 Project

• teksten/films zoeken over bepaalde onderwerpen Lezen, Schrijven, SKL

• reclametekst schrijven en een verhaal bij een lassenf lassenfeest klassenfeest Fictie, Spelling, Over taal, Schrijven

• instructie geven met/zonder gebaren, beelden, spullen Over taal, Lezen, Schrijven, SKL

• informatieve tekst schrijven en praatje houden Schrijven, SKL

• interview en overtuigende tekst over jongerentaal Over taal, Lezen, Schrijven, SKL

• taalpuzzels maken voor de Dag van de Techniek Fictie, Grammatica, Spelling, Over taal

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 4

Modulair

3/02/16 10:19


Nederlands Leeropdrachtenboek Hanneke Luth-van den Berg Geertje Plug Rob van Veen Stephan Verhoeff Eindredactie Ezra van Wilgenburg Met medewerking van: Minke van Dam Fouke Jansen Gijs van Raamsdonk Jante Rittersma

Op niveau onderbouw 2e editie Leerjaar 2 vmbo-bk

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 1

3/02/16 10:19


Nederlands Leeropdrachtenboek Hanneke Luth-van den Berg Geertje Plug Rob van Veen Stephan Verhoeff Eindredactie Ezra van Wilgenburg Met medewerking van: Minke van Dam Fouke Jansen Gijs van Raamsdonk Jante Rittersma

Op niveau onderbouw 2e editie Leerjaar 2 vmbo-bk

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 1

3/02/16 10:19


Vormgeving

Methodeoverzicht

Omslag en blokopeningen:

Op niveau onderbouw 2e editie is op de volgende manier opgebouwd:

Sproud, Sanneke Prins Binnenwerk: DATBureau,

leerjaar 4 4b

4k

4gt

Amsterdam

leerjaar 3 3b

3k

3gt

3h

3v

leerjaar 2 2bk

2(k)gt

2(t)h

2hv

2v

leerjaar 1 1bk

1kgt

1th

1hv

1v

Opmaak Imago Mediabuilders, Amersfoort

De methode is voor de leerling op drie manieren te gebruiken: boek

Bureauredactie

leerling boek

Bureau Sproet, Arnhem

docent

mix

digitaal

boek + startlicentie

totaallicentie

boek + startlicentie boek + startlicentie of totaallicentie totaallicentie

Dyslexie In de opmaak hebben we zo veel mogelijk rekening gehouden met dyslectische leerlingen.

Over ThiemeMeulenhoff ThiemeMeulenhoff ontwikkelt zich van educatieve uitgeverij tot een learning design company. We brengen content, leerontwerp en technologie samen. Met onze groeiende expertise, ervaring en leeroplossingen zijn we een partner voor scholen bij het vernieuwen en verbeteren van onderwijs. Zo kunnen we samen beter recht doen aan de verschillen tussen lerenden en scholen en ervoor zorgen dat leren steeds persoonlijker, effectiever en efficiënter wordt. Samen leren vernieuwen. www.thiememeulenhoff.nl ISBN 978 90 06 92157 1 Tweede druk, eerste oplage, 2016 © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2016 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurs­ wet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl. De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd. Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 2

3/02/16 10:19


Blok

2

Fictie 2.1 2.2 2.3

2.4 2.5 2.6 2.7

2.8 2.9 2.10

Lekker lezen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56 Over lezen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 62 Gedicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 65 Grammatica

68

Weet je het nog? – Pv, wwg en ond . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Weet je het nog? – Zinsdelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Zinsontleding – Splitsbare werkwoorden . . . . . . . . . . . . . . . Woordsoortbenoeming – Lw en znw. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

68 69 71 73

Spelling

75

Weet je het nog? – Werkwoorden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75 Persoonsvorm vt – ’t Kofschip. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76 Lastige gevallen (2). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79 Over taal

2.11 2.12

93

Informerende tekst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 93 Reclametekst. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 94 Woorden met gevoelswaarde. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 95 Spreken, kijken en luisteren

2.18 2.19

86

Aansporende teksten. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 86 Leesmanieren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89 Schrijven

2.15 2.16 2.17

80

Woordenschat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80 Kijk naar taal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83 Lezen

2.13 2.14

56

98

Kijken en luisteren. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 98 Gesprekken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100 Projectopdracht

103

55

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 55

3/02/16 10:20


Fictie

2

Aan het einde van deze paragraaf: • kun je meerdere verhaalsoorten noemen; • kun je uitleggen waarom een verhaal net echt is of geen echte indruk maakt; • kun je vier manieren noemen waarop schrijvers hun verhalen mooier maken.

2F

2.1 Lekker lezen Luchtalarm Arnhem, zondag 17 september 1944

5

10

15

20

25

Loeiende sirenes. Maaike schiet overeind. Haar boek ploft op de grond. Het gillende geluid golft door de straat en dreunt tegen de ramen. Luchtalarm! Elke keer schrikt ze zich rot, terwijl het meestal loos alarm is. Ze haalt een paar keer diep adem, kijkt naar buiten en ziet dat niemand zich druk maakt. Buurman Joop loopt langs het raam met een mandje groente aan zijn arm en steekt lachend zijn vrije hand op. Hij is kennelijk naar zijn volkstuin geweest, vlak bij de Rijn. Ze zwaait terug. Verderop is een stel kinderen aan het voetballen, jongens uit de straat en uit het weeshuis op het Roermondsplein. Aan de overkant marcheert met klakkende hakken een groep Duitse soldaten, geweren over de schouder. Ook zij trekken zich niets aan van het alarm, want ze sturen niemand naar binnen. De sirenes zwijgen. Opgelucht pakt ze haar boek van de grond, Roeland Westwoud. Waar was ze gebleven? Mamma komt de trap af en gooit de kamerdeur open. ‘Maaike, waar is Pim?’ Weer glijdt het boek van haar schoot. ‘Kind, hoor jij dan niets als je leest!’ Nu pas hoort ze luchtafweergeschut in de verte. Ze kijkt naar buiten. De voetballende jongens zijn verdwenen, de straat is leeg. ‘Waar-is-Pim?’ Mamma’s stem klinkt schel. ‘Pim? Hoezo, waar is Pim? Moest ik soms op hem passen?’ ‘Nee, maar er wordt geschoten en hij is niet binnen. Wanneer heb je hem voor het laatst gezien?’ Ze haalt haar schouders op. ‘Hij was buiten met zijn fietsje, maar ik weet echt niet waar hij heen ging.’ Een doffe dreun. De ruiten rammelen.

56

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 56

3/02/16 10:20


2

30

35

40

45

50

55

60

65

70

Fictie

‘Het is gevaarlijk buiten, Maaike, we moeten hem zoeken. Ik loop de straat in, jij gaat in de richting van het Roermondsplein. Meteen! Nee, niet je schoenen aantrekken, ga maar op je sloffen. Blijf dicht bij de huizen.’ Ze raapt het boek van de grond en legt het met een klap op tafel. Mamma ergert zich altijd wanneer zij lang zit te lezen. ‘Zou je niet wat nuttigs doen’, zegt ze dan. Rotoorlog, wanneer is die nou een keer afgelopen? Als ze de deur opendoet, klinken er explosies uit de richting van de binnenstad. Haar oren slaan dicht. Mamma loopt de straat in. Maaike balt haar vuisten en rent in de richting van het Roermondsplein, vlak langs de huizen. Op de hoek kan ze het weeshuis zien en een stukje van de Rijnkade. Er is geen mens op straat, ook geen jongetje van vijf op een fietsje. Waar is Pim? Van alle kanten klinkt luchtafweergeschut. Hoog in de lucht ziet ze de wolkjes van ontploffende granaten. Wat moet ze doen? Vliegtuigen in de verte. Zouden eindelijk de bevrijders komen? Bombarderen ze de Willemskazerne in de binnenstad, waar Duitsers gelegerd zijn? Als ze dan maar heel precies mikken, want haar school is daar vlakbij. Langzaam loopt ze tot de volgende hoek. Zo ver mag Pim helemaal niet komen. Zal ze teruggaan? Misschien heeft mamma hem al gevonden in hun eigen straat. Maar als hij nu wel achter het weeshuis is? Pim doet wel vaker dingen die hij niet mag. Ineens klinken er kletterende geluiden op de stenen, alsof er grote hagelstenen vallen: granaatscherven van het luchtafweergeschut. Daar was mamma dus bang voor. Een paar maanden geleden had een paard een scherf in zijn rug gekregen, verderop in de straat. Na het signaal ‘veilig’ was Maaike gaan kijken. De wond was zo groot als een voetbal. Het paard stond merkwaardig rustig voor de kar, maar zij was snel weggelopen. Vlak voor haar rolt een granaatscherf in een plas en blijft sissend liggen. Die dingen zijn nog gloeiend heet ook. Ze drukt zich plat tegen de muur. Ik durf niet verder, denkt ze. Zou Jelle gewoon doorlopen? Hij durft altijd alles. Even schiet door haar heen: als ik nou een jongen was, zou ik dan minder bang zijn? Idiote gedachte. Ze haalt een paar keer diep adem en rent naar de overkant. Ruggelings schuift ze langs de muur van het weeshuis in de richting van het plein. Achter de grote ramen is geen kind te zien, die zitten natuurlijk allemaal in de schuilkelder. Het plein en het parkje: uitgestorven! Voetje voor voetje loopt ze verder. Pim! Daar rijdt hij, helemaal bij de Rijnkade, op zijn fietsje, de beer in het mandje voorop. ‘Pim! Pim, kom hier!’ Hij draait zich om en steekt zijn hand op. ‘Maaike, daar schieten ze!’ Opgewonden wijst hij naar de overkant van de rivier. Vliegtuiggebrom in de verte en meteen klinkt weer het luchtafweergeschut. ‘Kijk daar, Maaike.’ Vuurflitsen aan de overkant van de Rijn. Ze rent het plein op, trekt Pim van zijn fiets en sleurt hem mee. In haar andere hand draagt ze het fietsje.

57

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 57

3/02/16 10:20


Fictie

75

80

85

90

95

100

105

110

115

2

Driftig duwt ze hem onder het afdak van een tramhuisje. Onbewust geeft ze de fiets een slinger. Die rolt een paar meter het plein op en valt dan om, de beer vliegt uit de mand. Ze hoort zichzelf hijgen. Pim brult: ‘Pluus!’ De gele beer ligt midden op het plein. ‘Je mag hier helemaal niet komen. Het is gevaarlijk.’ Ze is boos en bang tegelijk. ‘Pluus!’ Hij wil zich losrukken. Ze houdt hem stijf vast om te voorkomen dat hij het plein op loopt. Die beer is zijn liefste knuffelbeest. Wat nu? Pim begint te snikken. ‘Goed dan.’ Ze legt haar handen op zijn schouders. ‘Ik zal Pluus halen, maar jij blijft hier staan. Afgesproken?’ ‘Ja.’ Na een paar stappen draait ze zich om. Pim staat stijf tegen de wand van het tramhuisje. Schoten van de andere kant van de Rijn. Niet kijken. Doorgaan! Ze grijpt de beer en rent voorovergebogen terug, terwijl de scherven links en rechts naast haar neerkomen. Ze struikelt en verliest een slof voor ze weer bij Pim is. Hij sluit de beer in zijn armen, terwijl hij zegt: ‘En nu bij mij blijven, Pluus.’ Ze hoort een scherpe tik boven haar hoofd en werpt een snelle blik omhoog: een houten dak. Schiet er straks een scherf doorheen? In de verte ziet ze de bogen van de Rijnbrug. Twee vliegtuigen scheren eroverheen, langs de toren van de Eusebiuskerk. Dikke, grijze rook. Daar in de buurt woont Jelle. Jelle, was hij maar hier. Nog twee vliegtuigen. Wolkjes van ontploffende granaten ernaast. Ze slaat haar arm om Pim heen. Zal ze wachten? Ze bijt op haar lip. Nee, nu terug. ‘We gaan naar huis, Pim. Precies doen wat ik zeg. Het is gevaarlijk, er vallen scherven uit de lucht. We laten je fiets liggen.’ Pim knikt ernstig en klemt de beer tegen zijn borst. Bij het oversteken van de tramrails verliest ze ook haar tweede slof. Ze gaat op blote voeten verder. Het doet pijn en ze voelt tranen prikken achter haar ogen. Ze laat Pim aan de kant van de huizen lopen en houdt haar hand beschermend boven zijn hoofd. Als ze de hoek van hun straat omgaan, ziet ze rookwolken boven de binnenstad. Nu rennen tot de winkel van Reinders en daar oversteken. ‘Pim, Maaike!’ Mamma komt van de andere kant van de straat en buurman Joop staat voor zijn deur. Ze neemt Pim bij de hand en holt de straat over. ‘Mam, ik was zo…’ Dan begint ze te huilen. Mamma slaat haar armen om haar heen en fluistert: ‘Ik had jou niet die kant op moeten sturen.’ Nu moet ze nog harder huilen.

58

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 58

3/02/16 10:20


2

120

125

130

135

140

145

150

155

Fictie

Buurman Joop bromt: ‘Goed zo, meisje.’ ‘Waarom huilt Maaike nou?’ vraagt Pim verbaasd. Als mamma wil antwoorden, denderen twee vliegtuigen heel laag over de straat. Brullende motoren. Pim duikt in elkaar en schreeuwt. Een paar tellen later klinken luide explosies. De grote ruit in de winkel van Reinders valt rinkelend op straat. ‘Dat is vast op het Willemsplein,’ roept buurman Joop, ‘straks komt het dichterbij. Ik ga de kelder in. Naar huis met de kinderen, Helga.’ Hij loopt naar binnen en trekt de voordeur dicht. In de kelder Pim zit naast haar op de keldertrap, hij trilt over zijn hele lichaam. De vliegtuigen vlak boven hun huis hebben hem ineens doodsbang gemaakt. Mamma is naar boven om een paar kussens van de bank te halen en andere spullen. Blijf bij Pim, heeft ze gezegd. Gebrom van vliegtuigmotoren. Maaike schuift een trede naar beneden. Hier zitten ze ook niet veilig, straks komt er een bom in hun straat terecht. Ze moeten vluchten nu het nog kan. Wat zouden buurman Joop en zijn vrouw doen? Wat zou pappa beslissen, als hij thuis was? ‘Ik wil dat pappa er is’, zegt Pim. ‘Waarom is pappa er nou niet?’ ‘Dat weet je toch, pappa is aan het werk, ver weg.’ ‘O ja, in de Noord… de Noord…?’ ‘In de Noordoostpolder. Daar …’ Gedreun van vliegtuigmotoren vlak boven hun huis en meteen weer ontploffingen. Ze schuift nog verder naar beneden en drukt Pim tegen zich aan. Het klinkt minder luid dan daarnet bij de voordeur, maar het is nog steeds vlakbij. (…) ‘Ik zet de spullen boven aan de keldertrap,’ hijgt mamma, ‘en ik ga nog meer halen. Straks dragen we alles naar beneden. Zorg dat Pim rustig blijft.’ Maaike blijft praten: ‘Pappa maakt daar heel grote weilanden voor koeien in de Noordoostpolder.’ ‘Wordt hij dan boer?’ ‘Nee, maar dat doet hij voor boeren die daar gaan wonen.’ ‘En hij is daar ook omdat de Duitsers hem dan niet kunnen pakken, hè?’ Ze verstijft van schrik. ‘Wie zegt dat?’ ‘Dat zei Jacob.’ Jacob van de overkant, hoe wist die dat pappa ondergedoken zat in de Noordoostpolder? Dan kunnen meer mensen het weten en het doorvertellen en … ‘Dat mag je nooit zeggen, Pim. Als iemand vraagt waar pappa is, dan zeg je …’ ‘… dat pappa weilanden maakt in de … in de …’ ‘Noordoostpolder.’ Uit: Jan Heerze, Nergens meer veilig.

59

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 59

3/02/16 10:20


Fictie

2

Moeilijke woorden loos het luchtafweergeschut

=  niet echt, maar wel echt lijkend =  wapens waarmee vanaf de grond vliegtuigen kunnen worden beschoten schel =  hard en scherp (geluid) sloffen (de slof ) =  pantoffels: soort dunne, stoffen schoenen die je binnen draagt ondergedoken (onderduiken) =  verstopt voor de vijand

Denken en praten over het verhaal  Opdracht 1  T 1 B I T2 I

B I

1 a Wie is de hoofdpersoon in dit verhaal? De hoofdpersoon … . b Hoe weet je dat? Dat weet ik … . 2 Waar speelt dit verhaal zich af? Dit verhaal speelt zich af … . 3 a Het verhaal geeft aanwijzingen waaruit je kunt opmaken dat de gebeurtenissen zich afspelen in een andere tijd. Noem er twee. Er staat … . b Wat was er toen met Nederland aan de hand? Nederland was toen … . 4 Waarom is de moeder van Maaike boos op haar dochter? Maaike had … . 5 Waarom wil de moeder van Maaike dat ze buiten dicht bij de huizen blijft? Dat wil ze, omdat … . 6 Waar is de vader van Maaike en Pim? Hij is … . 7 Waarom schrikt Maaike van wat Jacob heeft gezegd? Maaike schrikt, omdat … . 8 Zeg met andere woorden: ‘Maaike schiet overeind.’ (regel 2) Maaike komt … . 9 Zeg met andere woorden: ‘De sirenes zwijgen.’ (regel 14) De sirenes … . 10 Hoe verwacht je dat dit verhaal verdergaat? Ik verwacht … .

60

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 60

3/02/16 10:20


2

Leestips Andere verhalen over oorlog:

Fictie

Kijk de leook op esap p

Het kindertransport – Fedor de Beer Marits oma is overleden. Maar wie was die lieve, drukke oma Vliegmachien eigenlijk? Waarom verstuurde oma ansichtkaarten van over de hele wereld naar zichzelf? En wat betekenen de vreemde tekens en de datum in het medaillon dat Marit van haar erft? Met hulp uit onverwachte hoek ontdekt Marit de waarheid over haar oma. Haar speurtocht eindigt bij de trein vol Joodse kinderen die in juni 1943 van Vught naar Sobibor reed: het Kindertransport. Achter de draad – Hans Kuyper Het is 1916, Europa is in oorlog. Een elektrisch hek van honderden kilometers lang maakt het oversteken van de grens tussen Nederland en België bijna onmogelijk. Mars woont met Geert vlak bij die dodendraad, zoals het levensgevaarlijke hek al snel wordt genoemd. Geert is de leider van een groep smokkelaars die mensen en goederen over de grens brengt. Mars mag niet mee op die tochten, maar op een dag kan hij niet anders dan toch zelf de dodendraad over te gaan, het bezette België in. Bommen op ons huis – Martine Letterie Het is oorlog. Fien vindt het eerst vooral spannend, maar voor haar beste vriend David ligt dat anders. Hij is Joods en is vijf jaar geleden met zijn vader uit Duitsland naar Nederland gevlucht. Nu moet hij weer vluchten. Naar Fiens tante in Middelburg. Na vier dagen denkt Fien heel anders over de oorlog. Bommen vallen op Rotterdam en op haar huis. Bijna alles raakt ze kwijt: haar huis, haar vader … Met een overspannen moeder en haar kleine broertje vlucht ook zij naar Middelburg. Maar is dat wel verstandig? De kleuren van het getto – Aline Sax Warschau, oktober 1940. In het stadsdeel waar Misja woont, worden alle Joden samengebracht in een wijk waar men wordt opgesloten. Ziektes, honger en transporten naar concentratiekampen roeien de bevolking langzaam maar zeker uit. Misja wil zich niet zomaar bij de situatie neerleggen.

61

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 61

3/02/16 10:20


Fictie

2

Over Jan Heerze Jan Heerze schreef kinder- en jeugdboeken, maar ook schoolboeken en verhalen over de Tweede Wereldoorlog. Die oorlog is heel belangrijk geweest in zijn leven. Jan Heerze was zes jaar oud toen de Duitsers ons land binnenvielen en elf toen de oorlog was afgelopen. In de loop van de jaren schreef hij drie jeugdboeken die zich afspelen in de Tweede Wereldoorlog. Nergens meer veilig is een van die boeken.

2.2 Over lezen Verhaalsoorten Leesboeken en verhalen kun je verdelen in verhaalsoorten. Je weet welke verhaalsoort bij een boek hoort door te kijken naar het onderwerp dat belangrijk is in het verhaal. Bekende genres zijn: avonturenverhaal, oorlogsverhaal, liefdesverhaal, probleemverhaal, grappig verhaal, meidenverhaal en sprookje. Je kiest een verhaal dat past bij je smaak. Sommige mensen zijn dol op fantasy. Dat is een verhaalsoort waarin verzonnen wezens voorkomen, zoals trollen, tovenaars en draken. Denk aan Harry Potter. Sciencefiction is een geliefde verhaalsoort. Sciencefictionverhalen spelen zich af in een andere tijd, meestal in de toekomst. Verhalen waarin de nadruk ligt op spanning en avontuur zijn ook populair. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de boeken van Mel Wallis de Vries. Boeken waarin alles draait om een misdaad noem je een detective. Het verhaal gaat dan over de zoektocht naar de daders en het oplossen van de misdaad.

R

Opdracht 2 T1

62

B

In de bibliotheek geven pictogrammen vaak de belangrijke verhaalsoorten aan. Neem de nummers bij de pictogrammen over. Schrijf achter elk nummer de verhaalsoort die bij het pictogram hoort. Kies uit: sprookjes – historisch (= geschiedenis-)verhaal – detective – sciencefiction – spanning en avontuur – dieren – griezelverhaal – oorlog en verzet – humor – sport.

Afbeelding 1

Afbeelding 2

Afbeelding 3

Afbeelding 4

Afbeelding 5

Afbeelding 6

Afbeelding 7

Afbeelding 8

Afbeelding 9

Afbeelding 10

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 62

3/02/16 10:20


2

Fictie

Opdracht 3  T1

B

Kijk nog eens terug naar het verhaal Luchtalarm. Dit verhaal kun je indelen bij meerdere verhaalsoorten. Bij welke verhaalsoort past dit verhaal nog het best? Leg je antwoord uit.  Opdracht 4

T1

B

1 Hierna staan beschrijvingen van vier lees- en stripboeken. Bij welke verhaalsoort horen deze boeken? a Storm. De diepe wereld – Don Lawrence & Saul Dunn De astronaut Storm komt met zijn ruimteschip op de planeet Jupiter terecht in een orkaan, die hem verplaatst naar een andere tijd. Zonder dat hij daar erg in heeft, keert hij terug naar de aarde. Daar ontdekt Storm dat de aarde enorm is veranderd. De mensen die Storm ontmoet zien er niet alleen barbaars uit, zo gedragen ze zich ook. Storm moet overleven in een vijandige wereld.

b De ontvoering – John Grisham April is een van Theo’s beste vrienden. Ze komt uit een niet erg gelukkig gezin en ’s avonds is ze vaak alleen thuis. Dan belt of chat ze meestal met Theo, zodat ze zich niet zo eenzaam voelt. Wanneer April op een nacht plotseling verdwijnt en de politie geen idee heeft wat er aan de hand is, weet Theo dat hij zelf op zoek moet gaan naar zijn vriendin. Dan wordt bekend dat April kortgeleden contact heeft gehad met een verre neef, die net ontsnapt is uit de gevangenis. Theo gaat op onderzoek uit om April terug te vinden. Voordat het te laat is …

c Artemis Fowl en de tijdparadox – Eion Colfer Problemen zijn Artemis niet vreemd. Integendeel, hij lijkt er wel een magneet voor te zijn. Mensenetende trollen, gewapende en gevaarlijke (niet te vergeten hightech) elfen, vuurgooiende aardmannen, hij heeft ze allemaal voorbij zien komen. Hij had besloten om zich vanaf nu te gaan richten op criminaliteit. Maar nu is zijn moeder ernstig ziek. Artemis moet terug in de tijd om het enig beschikbare medicijn te stelen.

d Vossenjacht – Anna van Praag Lisa is dolblij dat ze op de middelbare school meteen bij de populairste groep hoort. Dat sommigen haar waarschuwen voor haar nieuwe vrienden wil ze niet horen. Dat Esra, het meisje dat naast haar zit in de klas, steeds banger wordt, wil ze niet zien. Totdat Lisa op het schoolkamp tijdens de vossenjacht een vreselijke ontdekking doet …

63

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 63

3/02/16 10:20


Fictie

2

2 Schrijf de titel op van het laatste boek dat je zelf gelezen hebt, of van een boek dat je graag zou willen lezen. Bij welke verhaalsoort hoort dit boek? 3 Van welke verhaalsoort(en) houd jij het meest? 4 Van welke verhaalsoort(en) houd jij helemaal niet? 5 Bedenk een titel voor een romantisch verhaal, een detective en een sportverhaal. Aan de titel moet je meteen kunnen zien bij welke verhaalsoort het verhaal hoort.

I

Net echt, maar toch verzonnen Verhalen zijn altijd verzonnen. Toch is er een verschil in de manier waarop schrijvers de gebeurtenissen verzinnen. Soms maakt het verhaal een echte indruk, omdat de mensen en gebeurtenissen lijken op de werkelijkheid. Zoals in het verhaal Een vakantie van niks! in blok 1, Lezen. Het kan ook zijn dat een schrijver een verhaal bedenkt met dingen die in werkelijkheid niet kunnen. Zoals in de verhalen over Narnia. Door een kleerkast komen de hoofdpersonen in een andere wereld: de betoverde wereld van Narnia.

R

Een verhaal kan echt lijken door bijvoorbeeld: • de omgeving; • hoe personen met elkaar praten en omgaan; • gebeurtenissen die in het echt ook zijn gebeurd; • hoe het verhaal afloopt.

Opdracht 5 T1

T

1 Kijk nog eens terug naar het verhaal Luchtalarm. Bij welke gebeurtenis dacht jij: ‘Dit lijkt wel heel echt’? 2 Schrijf de titel van een boek of speelfilm op waarin de gebeurtenissen op jou geen echte indruk maken. Geef een voorbeeld uit het verhaal waarvan je zegt: ‘Dit kan écht niet.’ Opdracht 6

T1

T

Kijk nog eens terug naar de beschrijvingen van de boeken bij opdracht 4. 1 Welk verhaal maakt op jou een echte indruk? Maak met een voorbeeld duidelijk waarom jij dat vindt. 2 Welk verhaal maakt op jou geen echte indruk? Maak met een voorbeeld duidelijk waarom jij dat vindt.

64

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 64

3/02/16 10:20


2

Fictie

Leeservaring beschrijven R

Vorig schooljaar heb je gezien dat een verhaal iets met je doet als je het leest. Wat je van het verhaal vindt, kun je het best uitleggen met beoordelingswoorden. Je legt ook uit waarom deze beoordelingswoorden volgens jou bij het verhaal passen. Op deze manier beschrijf je je leeservaring. Beoordelingswoorden spannend – saai leerzaam – niet leerzaam verrassend – voorspelbaar interessant – oninteressant begrijpelijk – onbegrijpelijk echt – onecht grappig – droevig moeilijk – makkelijk vlot verteld – langdradig

kinderachtig – voor mijn leeftijd laat me meeleven – zegt me niets zet me aan het denken – doet me niets bekend – onbekend gevoelig – niet gevoelig opgewekt – zielig herkenbaar – onbekend griezelig – niet griezelig kan ik me voorstellen – kan ik me niet voorstellen

Opdracht 7 T2

T

1 Beschrijf je leeservaring bij het verhaal Luchtalarm aan het begin van dit blok. Kies uit de lijst met beoordelingswoorden drie woorden die volgens jou passen bij het verhaal. Leg bij elk woord uit waarom ze erbij passen. Ik vind dit verhaal …, omdat … . 2 Denk aan een film of televisieserie die je pas hebt gezien. Beschrijf je kijkervaring. Gebruik drie beoordelingswoorden. Leg ook uit waarom je deze beoordelingswoorden hebt gekozen.

2.3 Gedicht Bijzonder taalgebruik R

Een bijzondere tekstsoort is het gedicht. Gedichten hebben deze kenmerken: • Een gedicht is verdeeld in versregels, die niet de hele pagina vullen. • De regels staan vaak in groepjes bij elkaar. Een groepje regels noem je een strofe. • In een gedicht komt soms rijm voor.

65

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 65

3/02/16 10:20


Fictie

2

Dichters maken hun teksten mooier met bijzonder taalgebruik: • Herhaling: de woorden worden herhaald of hetzelfde wordt vaker gezegd, maar telkens nét iets anders. • Opsomming: er worden enkele dingen na elkaar opgenoemd. • Tegenstelling: dingen worden tegenover elkaar gezet, waardoor de verschillen extra opvallen. De strofen in een gedicht zijn soms met elkaar verbonden doordat ze een opsomming, een tegenstelling of herhaling vormen.

Opdracht 8 T1

T B

I T2 T1

B T

T2

B T

Lees tekst 1, het gedicht Oorlog. Beantwoord daarna de vragen. 1 Waaraan kun je zien dat dit een gedicht is? Noem zo veel mogelijk kenmerken. 2 Waarover gaat dit gedicht? Leg je antwoord uit. Doe dat in twee tot drie zinnen. 3 In de eerste strofe worden enkele dingen waarvoor je bang bent na elkaar opgenoemd. Welke? 4 In de laatste regel van strofe 1 staat een tegenstelling. Welke? 5 Welke tegenstelling zie je tussen de eerste en de laatste strofe? 6 ‘Mooi weer, dat betekende levensgevaar.’ Leg uit waarom. 7 Over welk gevoel gaat dit gedicht? Leg je antwoord uit met een voorbeeld dat je haalt uit het gedicht. 8 In dit gedicht komt rijm voor. Noem twee voorbeelden. 9 Zeg met andere woorden: ‘Het leven ging meestal gewoon maar zijn gang.’ (strofe 6) 10 Vind je dit een mooi gedicht? Leg je antwoord uit met behulp van minimaal twee beoordelingswoorden. Toets Opdracht 9

T1

B

T B

T2

T

1 Kies vijf verhaalsoorten uit, zie pagina 62. 2 Zoek boeken voor jongeren van twaalf jaar en ouder die passen bij deze verhaalsoorten: twee titels per verhaalsoort. Kies andere verhalen dan in deze paragraaf stonden. 3 Leg per titel uit waarom het boek dat jij koos, past bij deze verhaalsoort. 4 Plak van elk boek een plaatje van de voorkant in je map. 5 Kies een boek uit dat jou de moeite waard lijkt en dat je nog niet eerder hebt gelezen. Geef je keuze door aan je docent. 6 Lees het boek. 7 Maak een kort verslag. Je docent vertelt je hoe dit verslag eruit moet zien. Het resultaat berg je op in je leesmap.

66

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 66

3/02/16 10:20


2

Fictie

Tekst 1 Oorlog ’t Was oorlog. We zaten gewoon in de klas. Je was bang … voor een vak waar je slecht in was, je was bang … voor een beurt, zo ineens voor het bord. Niet bang voor de oorlog, maar voor je rapport. De Duitse soldaten, wat zongen die dan? ‘Er bloeit een wit bloempje daarginds op de hei.’ Of: ‘In de maand mei is de winter voorbij.’ We vonden het mooi, zo’n soldatenlied, het kwaad dat ze deden, dat kenden we niet. Soms was er doodsangst, door het gerucht van vliegtuigen, met mooi weer in de lucht. Mooi weer, dat betekende levensgevaar. In een kelder zaten we dicht bij elkaar. En de buurman speelde zo dapper voor spook, en we moesten er nog wel om lachen ook. We hadden na een bombardement nieuw speelterrein, met gras en cement. Daar speelde je dat je gesneuveld was, dan lag je een tijdje dood in het gras. Je maakte een voetbal of ook wel een bom van proppen papier, elastiekje erom. Het leven ging meestal gewoon maar zijn gang. Soms was je toch bang. Soms ben ik nog bang. Uit: Willem Wilmink, Verzamelde gedichten.

67

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 67

3/02/16 10:20


Grammatica

2

In deze paragraaf wordt de leerstof over de persoonsvorm nog eens herhaald. Verder komen zinsdelen en het bouwplan van een zin aan bod, met twee basisdelen: het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp. Je ontdekt bovendien dat sommige werkwoorden in de zin gescheiden voorkomen. Tot slot worden de twee woordsoorten het lidwoord en het zelfstandig naamwoord nog eens herhaald.

Aan het einde van deze paragraaf: • kun je de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp benoemen (herhaling); • kun je het bouwplan van een zin herkennen en maken (herhaling); • kun je een scheidbaar samengesteld werkwoord in een zin herkennen; • kun je het werkwoordelijk gezegde met te benoemen; • kun je het goede lidwoord voor een zelfstandig naamwoord plaatsen.

2F

2.4 Weet je het nog? – Pv, wwg en ond  Opdracht 1  T1

B

Schrijf van de volgende zinnen de persoonsvorm (pv), het werkwoordelijk gezegde (wwg) en het onderwerp (ond) op. voorbeeld 1 Mijn opa zal vanmiddag een appeltaart bakken. pv: zal wwg: zal bakken ond: mijn opa

2 De hond wil steeds op de bank springen. 3 Moesten jullie je na afloop van het feest melden bij de mentor? 4 Dit verhaal is echt gebeurd. 5 Hij heeft ons een lesje geleerd! 6 Ik verdeel de blaadjes.

68

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 68

3/02/16 10:20


2

Grammatica

2.5 Weet je het nog? – Zinsdelen Je bouwt met stukjes informatie een zin. Je noemt deze stukjes zinsdelen. Een zinsdeel kan uit één woord bestaan. Vaak telt een zinsdeel meer woorden.

R

Een zin bestaat in elk geval uit twee basisdelen, twee zinsdelen die onmisbaar zijn: • een deel dat zegt wat er gebeurt (= werkwoordelijk gezegde); • een deel dat zegt wie/wat het doet (= onderwerp). voorbeeld Wie of wat?

Wat gebeurt er?

Rogier

schaakt.

Opdracht 2 T1

R

B

1 Neem het bouwplan hiernaast over. 2 Vul het ontbrekende zinsdeel in. 3 Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin?

Wie of wat?

Wat gebeurt er? zwemt

Behalve de twee basisdelen kun je de zin uitbreiden met stukjes extra informatie. Stukjes die antwoord geven op vragen als Wanneer? en Waar? voorbeeld Wie of wat?

Wat gebeurt er?

Wanneer?

Waar?

Rogier

schaakt

na schooltijd

in het buurtcentrum.

Opdracht 3 T1

B

Maak met de volgende persoonsvormen bouwplannen voor zinnen die bestaan uit drie zinsdelen. Vul de bouwplannen helemaal in. zaagt – lezen – helpt – repareerde – draait – drinkt voorbeeld Wie of wat?

Wat gebeurt er?

Wat?

De timmerman

zaagt

de planken.

69

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 69

3/02/16 10:20


Grammatica

2

Opdracht 4  T1

B

1 Neem de bouwplannen hieronder over en maak ze af.

a

Wat?

Wat gebeurt er?

Waar?

hangt

b

Wat gebeurt er?

Wie of wat?

Wie?

Wanneer?

Help

c

Wie of wat?

Wat gebeurt er?

Hoe?

schreeuwt

d

Wie doet het?

Wat gebeurt er?

Wanneer?

Waar?

fietste

2 Ruil jouw bouwplannen met die van een klasgenoot. Lees ze. 3 Passen de zinnen goed in het bouwplan? 4 Geef elkaars zinnen terug. Bespreek de verschillen, als die er zijn. Komen jullie er niet uit, vraag dan je docent om hulp.  Opdracht 5

T1

B

1 Kijk naar de volgende bouwplannen. Maak zinnen die daarin passen. Je hoeft de bouwplannen niet over te nemen. 2 Zet streepjes tussen de zinsdelen. a

Wie of wat?

Wat gebeurt er?

Wanneer?

Waar?

speelden

b

Wanneer?

Wat gebeurt er? Wie of wat?

Wie?

Waarheen?

brengt

c

Wat gebeurt er?

Wie of wat?

Wat?

Wat gebeurt er?

Wat?

Eet

d

Waar?

staat

70

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 70

3/02/16 10:20


2

Grammatica

Opdracht 6  T1

B

Verander de volgorde van de zinsdelen in het volgende bouwplan zodat een nieuwe zin ontstaat. Je hoeft alleen de zinnen op te schrijven. Zet wel streepjes tussen de zinsdelen. Wie of wat? Wat gebeurt er? Wat? Cheung

speelt

Waar?

een game op zijn laptop.

Opdracht 7  T2

I

Hieronder staan acht werkwoorden. Kies er vier om de bouwplannen voor vier zinnen mee te maken. schrijven – repareren – kopen – betalen – bellen – verrassen – verdienen – bedenken Maak eerst zinnen die bestaan uit de twee basisdelen Wie of wat? en Wat gebeurt er? Dan voeg je een derde zinsdeel toe met het antwoord op een van de volgende vragen: Wie? – Wat? – Hoe? – Wanneer? – Waar? – Waarheen? – Hoelang? – Aan wie? – Met wie?  Opdracht 8

T 1

I

1 Breid je zinnen bij opdracht 7 uit met nog een vierde zinsdeel. 2 Maak van je zinnen uit vraag 1 nieuwe zinnen door de zinsdelen in een andere volgorde te zetten.

2.6 Zinsontleding – Splitsbare werkwoorden  Opdracht 9  T1

Bekijk het bouwplan. Geef antwoord op de vragen.

Ruben

B

1 2 3 4 5 6

ruimt

zijn kamer

op.

Welk deel van de zin past bij de vraag Wie doet het? Welk zinsdeel past bij de vraag Wat gebeurt er? Welk deel van de zin past bij de vraag Wat? Welk stukje van de zin blijft over? Dit stukje hoort bij een ander deel. Waar hoort het bij? Hoeveel zinsdelen tel je dus in de zin?

71

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 71

3/02/16 10:20


Grammatica

2

Soms kan de persoonsvorm van een werkwoord gesplitst in de zin voorkomen.

R

voorbeeld Ruben | ruimt | zijn kamer | op. Ruimt op komt van het werkwoord opruimen. Ruimt op is de persoonsvorm. Ruimt op is ook het werkwoordelijk gezegde. Ruimt en op horen bij elkaar, vormen samen één zinsdeel. De zin bestaat dus uit drie zinsdelen.

Opdracht 10

T1

B/I

Hieronder staan tien werkwoorden. dichtmaken – niezen – bewegen – inpakken – lopen – inschenken – afwassen – zwemmen – zitten – loslaten 1 Schrijf de werkwoorden over die gescheiden in een zin kunnen voorkomen. 2 Kies twee van de werkwoorden uit vraag 1 en maak met elk een zin waarin het werkwoord gescheiden voorkomt. Sla tussen de zinnen twee regels over. 3 Zet streepjes tussen de zinsdelen. 4 Schrijf achter de zinnen tussen haakjes het aantal zinsdelen dat je telt. 5 Schrijf per zin het werkwoordelijk gezegde (wwg) en het onderwerp (ond) op. Opdracht 11

T1

B

Schrijf onderstaande zinnen over. Sla steeds een regel over. Zet streepjes tussen de zinsdelen. Onderstreep de persoonsvorm. Zet wwg boven het werkwoordelijk gezegde. Zet ond boven het onderwerp. Schrijf achter de zin tussen haakjes het aantal zinsdelen. voorbeeld: 1 Tim neemt vanmiddag een heerlijk broodje mee. ond wwg wwg Tim | neemt | vanmiddag | een heerlijk broodje | mee. (4) 2 3 4 5 6 7

Haal jij straks je broertje op? Maak jij na schooltijd je fiets schoon? Irfan gooit zijn oude schoenen weg. Wij kleden ons na de gymles om. De politie laat de gevangene vrij. Trek jij vandaag je nieuwe jas aan?

72

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 72

3/02/16 10:20


2

Grammatica

2.7 Woordsoortbenoeming – Lw en znw In het Nederlands zijn er drie lidwoorden (lw): de, het en een. Ze staan voor zelfstandige naamwoorden. Een zelfstandig naamwoord (znw) gebruik je voor mensen, dieren, planten en dingen. Je kunt er een lidwoord voor zetten. Van de meeste zelfstandige naamwoorden kun je een meervoudsvorm en een verkleinwoord maken.

R

voorbeeld blad

het blad

de bladeren

het blaadje

fiets

de fiets

de fietsen

het fietsje

Namen zijn ook zelfstandige naamwoorden. Je noemt ze eigennamen. Er staat geen lidwoord voor. Ze komen niet als meervoudsvorm of verkleinwoord voor. voorbeeld Indy, Limburg, Rotterdam, Efteling, Ajax, Máxima

Opdracht 12 T1

B

1 Neem het schema over en vul aan. Zet voor elk zelfstandig naamwoord het goede lidwoord, ook bij de meervoudsvorm en het verkleinwoord. enkelvoud

meervoud

verkleinwoord

het potlood

de potloden

het potloodje

… schrift

… grap

… verhaal

… tapijt

… appel

… mes

… beker

… bord

… verrekijker

73

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 73

3/02/16 10:20


Grammatica

T2

2

2 a Kijk naar de lidwoorden voor de meervoudsvormen en voor de verkleinwoorden. Wat valt je op? b Welke regels kun je daaruit afleiden?  Opdracht 13

T 1

B

Maak twee kolommen. Zet boven de ene kolom lw en boven de andere znw. Lees tekst 2. Welke lidwoorden en zelfstandige naamwoorden staan erin? Schrijf ze in de goede kolom. Schrijf achter elk woord het nummer van de zin tussen haakjes.

Tekst 2 Ik ga dood en neem mee … (1) In het oude China was de dood niet het einde. (2) De mensen geloofden dat je overstapte naar een ander leven en dat je daarbij spullen kon meenemen. (3) De favoriete speeltjes van gewone burgers, de kostbare schatten van edelen. (4) De eerste keizer van China, Qin, nam zelfs al zijn bezit mee. (5) Hij nam voor de zekerheid ook een heel leger mee. (6) Nagemaakt van roodbruin aardewerk, in totaal zo’n 8000 soldaten. (7) Uitgerust met echte wapens en rijtuigen! Naar: Scott Forbes, Ik ga dood en neem mee … In: Verboden voor ouders. China. Alles wat je altijd al wilde weten.

74

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 74

3/02/16 10:20


2

Spelling

De vorige paragraaf ging onder andere over de spelling van werkwoorden. In deze paragraaf leer je een trucje dat je kunt gebruiken als je twijfelt over de spelling van een werkwoord in de verleden tijd.

Aan het einde van deze paragraaf: • weet je hoe je klankvaste werkwoorden in de verleden tijd spelt; • weet je hoe je de regel van ’t kofschip gebruikt; • kun je een aantal lastige woorden met de m- en n-klank spellen.

2F

2.8 Weet je het nog? – Werkwoorden  Opdracht 1  T1

I

Werk samen met een klasgenoot. 1 De een noemt een werkwoord. De ander schrijft de stam en de ik-vorm van dat werkwoord op. 2 Bespreek het antwoord en wissel van beurt.  Opdracht 2

T1

B

Bekijk onderstaande werkwoorden. krijgen – spelen – sporten – stoppen – vragen – zoeken 1 Bij welke drie werkwoorden is de ik-vorm gelijk aan de stam? Schrijf die werkwoorden onder elkaar op. 2 Bij welke drie werkwoorden is de ik-vorm niet gelijk aan de stam? Schrijf die werkwoorden onder elkaar op. 3 Schrijf achter elk werkwoord de stam en de ik-vorm. 4 Bespreek de opdracht met een klasgenoot. Hebben jullie dezelfde antwoorden?

75

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 75

3/02/16 10:20


Spelling

2

2.9 Persoonsvorm vt – ’t Kofschip Je hebt geleerd hoe je klankvaste werkwoorden in de verleden tijd spelt. De regel is: ik-vorm + te(n) of de(n). Maar soms kun je niet horen of je -te(n) of -de(n) moet spellen.

R

voorbeeld De schoonmaker veegte/veegde de vloer. De brandweer blusde/bluste het vuur. Gebruik dan de regel van ’t kofschip. Dat is een handig trucje. Het gaat zo: stap 1: Neem de stam van het werkwoord. Dat is het hele werkwoord zonder -en. stap 2: Kijk naar de laatste letter van de stam. stap 3: Is dat een medeklinker die in ’t kofschip zit of is het een x? Dus is het een t-k-f-s-ch-p-x? Schrijf dan ik-vorm + te(n). Zit de letter niet in ’t kofschip en is het geen x? Schrijf dan ik-vorm + de(n).

’t

k ch

f p

s x

voorbeeld vegen stap 1: De stam is: veg. stap 2: De laatste letter van de stam is: g. stap 3: Die letter zit niet in ’t kofschip en het is geen x. Je schrijft dus: ik-vorm + de(n): Ik veegde – wij veegden. blussen stap 1: De stam is: bluss. stap 2: De laatste letter van de stam is: s. stap 3: Die letter zit wel in ’t kofschip. Je schrijft dus: ik-vorm + te(n): Ik bluste – wij blusten.

Opdracht 3 T1

O

Schrijf de zinnen over en kies het goede vetgedrukte woord. 1 De regel van ’t kofschip gebruik je als je niet hoort of je -de(n) of -te(n) moet schrijven bij de persoonsvorm in de verleden/tegenwoordige tijd. 2 Bij dat trucje kijk je altijd naar de laatste letter van de ik-vorm/stam. 3 Is dat een medeklinker uit ’t kofschip of een x? Dan schrijf je: ik-vorm + te(n)/de(n). 4 Zit die letter niet in ’t kofschip en is het geen x? Dan schrijf je: ik-vorm + te(n)/de(n).

76

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 76

3/02/16 10:20


2

Spelling

Opdracht 4 Neem het schema over. hele werkwoord stam

Laatste letter van stam in ’t kofschip of x?

vt enkelvoud vt meervoud

wassen

wass

ja

ik waste

wij wasten

dromen

drom

nee

ik droomde

wij droomden

straffen loten leren relaxen

T1

R

B

Vul het schema verder in. Doe bij elk werkwoord het volgende: 1 Schrijf de stam op. 2 Onderstreep de laatste letter van de stam. 3 Schrijf op of de laatste letter van de stam een medeklinker in ’t kofschip of een x is. 4 Schrijf de persoonsvorm enkelvoud in de verleden tijd (vt) op. 5 Schrijf de persoonsvorm meervoud in de verleden tijd (vt) op.

Let op: de stam en de ik-vorm van een werkwoord zijn niet altijd hetzelfde. voorbeeld blozen De ik-vorm is: (ik) bloos, maar de stam is: bloz. De letter z zit niet in ’t kofschip. Je schrijft dus: ik-vorm + de(n): Ik bloosde. zweven De ik-vorm is: (ik) zweef, maar de stam is: zwev. De letter v zit niet in ’t kofschip. Je schrijft dus: ik-vorm + de(n): Ik zweefde.

77

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 77

3/02/16 10:20


Spelling

2

Opdracht 5  T1

B

Spel de persoonsvorm van de werkwoorden in de volgende zinnen in de verleden tijd op de goede manier. Gebruik de regel van ’t kofschip. Let op: kijk steeds naar de laatste letter van de stam. voorbeeld 1 schaven De timmerman … met een machine de ruwe planken mooi glad. ik-vorm + de = schaaf + de

2 verven De schilder … alle kozijnen glanzend wit. 3 beloven Mijn beste vriendin … dat ze mijn geheim niet zou verklappen. 4 reizen Toen mijn ouders geen kinderen hadden, … ze heel veel. 5 plonzen De kinderen … in het zwembad.  Opdracht 6

T1

B

Spel de persoonsvorm (pv) in de verleden tijd op de goede manier. Gebruik zo nodig de regel van ’t kofschip. Je hoeft alleen de pv op te schrijven. 1 De leraren … (vergaderen) tot laat in de avond over de rapporten. 2 We … (wachten) gisteren lang op zijn terugkomst. 3 Onze buren … (verhuizen) vorig jaar naar een andere stad. 4 De gemeente … (verwijderen) de fietsen die niet in de stalling stonden. 5 Vanochtend … (smeren) ik mijn brood voor de lunch. 6 Het grote huis … (branden) tot de grond toe af. 7 Mijn vrienden … (ploffen) meteen bij ons op de bank. 8 De kleuter … (poesten) zijn tanden stralend wit. 9 Susan … (hoesten) zo hard dat ze de voorstelling verstoorde. 10 De leerlingen … (leggen) alle boeken terug in de kast.  Opdracht 7

T2

B

Maak met elk van onderstaande werkwoorden een goede zin in de verleden tijd. Gebruik de ik-vorm, de hij/zij/het-vorm en het meervoud door elkaar. voorbeeld 1 leven Tot ongeveer 65 miljoen jaar geleden leefden er dino’s op aarde. 2 reizen 3 praten

4 antwoorden 5 juichen

78

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 78

3/02/16 10:20


2

Spelling

Opdracht 8 T1

B

Schrijf een krantenberichtje in de verleden tijd. Gebruik de volgende werkwoorden. fietsen – botsen – huilen – bellen

2.1 Lastige gevallen (2) Bij woorden met een m- of n-klank hoor je niet altijd hoe je het woord moet spellen. Soms schrijf je een enkele m of n, soms schrijf je een dubbele m of n. Kijk maar naar deze woorden.

R

voorbeeld m

mm

n

nn

dromedaris

immers

ananas

abonnement

kameel

grammatica

anoniem

bemanning

kameraad

programma

banaan

portemonnee

omelet

rommel

manier

tennissen

De spelling van deze woorden moet je onthouden. Als je twijfelt, kijk dan in het woordenboek.

Opdracht 9 R

B

Wat hoort op de lege plek: m, mm, n of nn? Schrijf steeds het hele woord op. 1 Een ka…eel leeft in de woestijn en heeft twee bulten. 2 Een dro…edaris lijkt op dit dier, maar hij heeft maar één bult. 3 Wat een troep! Ruim eens snel al je ro…el op. 4 Bijna elk tv-progra…a kun je terugzien op internet. 5 Wil jij een appel, een sinaasappel of een ba…aan? 6 Of heb je liever verse a…anas? Dictee Opdracht 10

T1

B

Maak het dictee. Luister hiervoor naar de instructies van je docent.

79

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 79

3/02/16 10:20


Over taal

2

Hang je weleens aan iemands lippen? Gelukkig niet, denk je misschien. Toch zijn docenten blij als leerlingen aan hun lippen hangen! Aan iemands lippen hangen betekent heel goed luisteren. De taal zit vol met zinnen die iets anders betekenen dan wat er precies staat. Hiermee ga je oefenen.

Aan het einde van deze paragraaf: • begrijp je de betekenis van verschillende schooltaalwoorden; • begrijp je de betekenis van verschillende woorden uit leesteksten; • herken je samenstellingen; • weet je wat figuurlijke taal is.

2F

2.11 Woordenschat Schooltaalwoorden  Opdracht 1  T1

B

Lees de zinnen en schrijf de vetgedrukte woorden op. Schrijf de goede betekenis erachter. Gebruik het Stappenplan moeilijke woorden (pagina 31). Kies uit: gebruikt – laten zien – ook – meer wordt – minder worden – heeft nodig – gaat uit de weg – volledig – niet meer dan – voor een deel. 1 Stijn belt de tandarts omdat de kiespijn toeneemt. 2 Maartje zit in een huiswerkklas, want ze heeft behoefte aan meer uitleg. 3 Op de ouderavond vertonen de leerlingen de film die ze gemaakt hebben. 4 De docent past voor alle leerlingen dezelfde regel toe: als je telefoon aanstaat tijdens de les, lever je hem in. 5 Het waait nu nog hard, maar vanavond zal de wind afnemen. 6 Nomi is bang dat Ruben verliefd op haar is. Ze ontwijkt hem nu steeds. 7 De kermis duurt slechts drie dagen. Veel te kort dus. 8 Jan is goed in rappen en tevens in gitaarspelen. 9 Het elftal is nog niet compleet want de keeper is er nog niet. 10 Ayaan is haar ID kwijtgeraakt. Ze moet het nieuwe ID deels zelf betalen.

80

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 80

3/02/16 10:20


2

Over taal

Opdracht 2  T 1

B

Beantwoord de vragen. Gebruik de vetgedrukte woorden in de antwoorden. 1 Waar heb je behoefte aan in de pauze? 2 Op hoeveel dagen in de week is de klas compleet? 3 Pas je het Stappenplan moeilijke woorden ook toe bij andere vakken? Waarom wel of niet? 4 Welke foto’s op je telefoon wil je niet aan de hele klas vertonen? 5 Denk je dat het aantal filmpjes dat je op YouTube bekijkt toeneemt? Waardoor komt dat? 6 Denk je dat het gebruik van Facebook afneemt? Waarom denk je dat?  Opdracht 3

T1

B

Vul in de onderstaande zinnen het goede woord in. Kies uit de vetgedrukte woorden uit opdracht 1. 1 Opeens steekt er een poes over. Je kunt hem gelukkig nog net … . 2 Je hebt … gelijk, maar niet helemaal. 3 Het proefwerk is goed gemaakt. Er zijn … twee onvoldoendes. 4 Het clubhuis wordt … als bioscoop gebruikt.

Woorden uit teksten  Opdracht 4  T1

B

1 Lees de zinnen. Gebruik het Stappenplan moeilijke woorden (pagina 31) om de betekenis van de vetgedrukte woorden af te leiden. Je hoeft nog niets op te schrijven. a Een olifant weegt drie tot vijf ton. b Rayan dacht dat hij een onvoldoende voor zijn werkstuk zou krijgen, maar hij had maar liefst een zeven. c Ik mocht vandaag kiezen welk spel we bij gym gingen doen. Ik koos volleybal, want dat is mijn favoriete sport. d Meneer Singh krijgt elke week het tijdschrift Voetbal International thuis, want hij heeft een abonnement. e Deelname aan de sportdag is verplicht. Als je niet komt, wordt je naam opgeschreven. f Wist je dat zand de belangrijkste grondstof is voor glas? g De reeks van ongelukken op de snelweg zorgt voor lange files. h Ik ga met mijn familie naar Texel. We gaan onder meer naar de zeehondencrèche. i Bij de opleiding elektrotechniek leer je een elektrische installatie aan te leggen, zoals bijvoorbeeld een alarminstallatie. j Loís gaat naar de tandarts voor de behandeling van zijn rotte kies. Hij hoopt dat de behandeling geen pijn doet.

81

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 81

3/02/16 10:20


Over taal

2

2 Schrijf de zinnen hieronder over en vul in elke zin een vetgedrukt woord in van vraag 1. Gebruik de letters in de vakjes. a Mijn oma gaf me … zeventig euro voor mijn verjaardag! a

a

m

r

i

f

e

l

t

s

b Na een … van onvoldoendes gaat Damian eindelijk harder werken. e

k

e

r

s

c Aardappelen zijn de … voor chips. f

s

g

o

n

r

t

d

o

t

a

e

m

e

t

n

d Op mijn telefoontje staat mijn … muziek. v

o

r

f

i

e

e Bedankt voor je … aan de sponsorloop. n f

a

d

e

l

e

Wat kost een … op de Donald Duck? b

o

a

m

e

n

n

e

g Mijn moeder heeft veel gekookt vandaag. Ze heeft … macaroni gemaakt. n

o

d

e

r

e

e

r

m

3 Welke vetgedrukte woorden van vraag 1 horen bij de afbeeldingen?

Afbeelding 11

Afbeelding 12

Afbeelding 13

82

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 82

3/02/16 10:20


2

Over taal

2.12 Kijk naar taal Samenstellingen R

Een taart met vruchten is een vruchtentaart en een hotel met drie sterren is een driesterrenhotel. Een woord dat uit twee of meer woorden bestaat, noem je een samenstelling. Gebruik stap 3 van het Stappenplan moeilijke woorden als je een lang woord tegenkomt: kijk uit welke woorden het woord bestaat. Dan begrijp en onthoud je het woord vaak beter.

Opdracht 5 T1

B

In schoolboeken staan vaak moeilijke samenstellingen. Hieronder zie je zes woorden uit het vak NaSk (natuur- en scheikunde). Schrijf bij elk woord op uit welke twee woorden het bestaat. 1 de waterleiding 4 de kunststof 6 het aluminiumfolie 2 de stofeigenschappen 5 de bouwplaats 7 de grondstof 3 het kookpunt Opdracht 6

T1

B

1 Zoek in tekst 3 vier samenstellingen en schrijf ze op. 2 Hoeveel verschillende samenstellingen zie je in tekst 4? 3 Welk woord zie je in tekst 3 dat ongeveer hetzelfde betekent als schimmen? Gebruik stap 1 van het Stappenplan moeilijke woorden (pagina 31). Dit woord is dus een synoniem van schimmen.

Tekst 3 Grote en kleine schaduwen Wist je dat je met schaduwen kunt spelen? Dat doen mensen in een schimmenspel. Dat is een soort poppenkast, maar dan met schaduwen van poppen. Een bekend schimmenspel is de Indonesische wajang. De wajangpoppen maken een schaduw op een doek. De poppenspeler houdt de pop vlak bij het doek, of er juist ver vandaan. De schaduw wordt hierdoor groter of juist kleiner gemaakt. Naar: Impact, methode Nask, VMBO BK.

83

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 83

3/02/16 10:20


Over taal

2

Tekst 4 Lasershow Met een laser kun je heel smalle lichtbundels maken. Daarmee kan een mooie lichtshow gemaakt worden! Maar dan moet je de lichtstralen natuurlijk wel kunnen zien. Er wordt daarom bij lichtshows altijd een rookmachine gebruikt. Het licht weerkaatst tegen de rookdeeltjes, waardoor de lichtbundels zichtbaar worden. Kijk maar naar de afbeelding. Je kunt daar ook goed zien dat lichtstralen rechte lijnen vormen. Naar: Impact, methode Nask, VMBO BK.

Opdracht 7 T1

I

Schrijf deze week zes samenstellingen op die je tegenkomt bij andere vakken dan Nederlands. Schrijf van elke samenstelling op uit welke woorden hij bestaat en schrijf de betekenis van de samenstelling op.

Figuurlijke taal Aan je lippen hangen en het komt me de neus uit. De Nederlandse taal zit vol met zulke uitdrukkingen. De uitdrukkingen maken de taal leuk, maar ook moeilijker, want de woorden betekenen iets anders dan normaal.

R

Uitdrukkingen zijn voorbeelden van figuurlijke taal: de woorden worden in een andere betekenis gebruikt. Letterlijke taal is als woorden precies zeggen wat je bedoelt. voorbeeld Jan is heel erg verkouden. Het snot komt uit zijn neus. Dit is letterlijke taal. Er komt echt iets uit de neus van Jan. De regen komt me mijn neus uit. Dit is figuurlijke taal. Er komt geen regen uit je neus. De zin betekent: ik heb er genoeg van.

84

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 84

3/02/16 10:20


2

Over taal

Opdracht 8 T1

O

1 Kies een van de onderstaande uitdrukkingen en maak een tekening van de letterlijke betekenis van deze uitdrukking. voorbeeld Iemand bij de neus nemen – Uit je neus zitten eten. – De vakantie staat voor de deur. – Het hoogste woord hebben. – Iets niet onder stoelen of banken steken. – Met de mond vol tanden staan. – Twee vliegen in één klap slaan. 2 Werk samen met twee klasgenoten. Laat jullie tekeningen aan elkaar zien en raad bij welke uitdrukking de tekening hoort.

Zo zoek je een uitdrukking op in het woordenboek: • Kies het belangrijkste woord van de uitdrukking. • Zoek dat woord op. • Staat de uitdrukking er niet bij? Zoek dan bij een ander woord in de uitdrukking.

Opdracht 9 T1

B

Schrijf de figuurlijke betekenis van de uitdrukkingen in opdracht 8 op. Zoek het vetgedrukte woord op in het woordenboek. Opdracht 10

T1

I

Docenten gebruiken vaak uitdrukkingen. Luister vandaag en morgen goed in de lessen. 1 Hoor je een uitdrukking? Schrijf hem op. 2 Schrijf de betekenis van de uitdrukking op. Als je de uitdrukking niet kent, vraag dan je docent wat die betekent.

85

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 85

3/02/16 10:20


Lezen

2

In aansporende teksten wil de schrijver jou overhalen om iets te doen. Hij gebruikt allerlei middelen: mooie afbeeldingen, overtuigende woorden, grapjes of een beetje overdrijven. Lees grondig en laat je niet zomaar overhalen.

Aan het einde van deze paragraaf: • herken je een aansporende tekst; • kun je een tekst grondig lezen.

2F

2.13 Aansporende teksten Opdracht 1 T1

T2

B

Zoek twee aansporende teksten in de krant, in een tijdschrift of op internet. 1 Schrijf bij elke tekst op: a waaraan je ziet dat het een aansporende tekst is; b wat de schrijver wil dat je gaat doen of kopen. 2 Wissel je teksten uit met die van een klasgenoot. Wat zijn de kenmerken van aansporende teksten? Maak samen een lijst met in elk geval vier kenmerken.

Aansporende teksten Het doel van een aansporende tekst is de lezer over te halen iets te doen. Dat kunnen verschillende dingen zijn, bijvoorbeeld een product kopen, lid worden van een club, een festival bezoeken, naar een museum gaan of geld geven voor een goed doel.

R

tekstdoel

tekstsoort

tekstvorm

overhalen

De lezer aansporen iets te doen of te kopen.

reclame, advertentie, folder, poster, oproep, brief

Aansporende teksten hebben een of meer van deze kenmerken: • weinig tekst; • speciale woorden om de lezer mee over te halen; • overdrijving; • woordgrappen, humor, rijm, nieuwe woorden; • grote of opvallend gedrukte woorden; • opvallende afbeeldingen; • tekst en afbeeldingen vullen de hele pagina.

86

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 86

3/02/16 10:20


2

Lezen

Opdracht 2  T1 T2

B I

Verken tekst 5, 6 en 7. 1 Vul de zinnen aan. Kies uit de volgende antwoorden: folder – poster – reclame. a Tekst 5 is een … . b Tekst 6 is een … . c Tekst 7 is een … . 2 Schrijf het onderwerp op van tekst 5, tekst 6 en tekst 7. 3 Wat is het tekstdoel van alle drie deze teksten? 4 Welke tekst spreekt jou op het eerste gezicht het meest aan? Waardoor komt dat?

Tekst 5

Tekst 6

Uit: Zo Zit Dat.

87

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 87

3/02/16 10:20


Lezen

2

Tekst 7 Help kinderkanker de wereld uit! Run for KiKa

1 Run for KiKa is een reeks hardloopevenementen die allemaal één ding gemeen hebben: alle renners, vrijwilligers en sponsors zetten zich in voor KiKa, Stichting Kinderen Kankervrij. Run for KiKa is een sponsorevenement: elke deelnemer probeert zo veel mogelijk sponsorgeld bij elkaar te brengen voor onderzoek en betere behandelingen voor kinderen met kanker. Kies je favoriete hardlooponderdeel van Run for KiKa 2 – Hardlopen (5 of 10 kilometer). Voor iedereen die het aandurft! – Kidsrun (1 kilometer hardlopen voor kinderen) Hoe schrijf je je in? 3 Schrijf je online in via het speciale inschrijfformulier. Kosten 4 Deelname aan Run for KiKa, 5 of 10 km, kost € 20,-. Deelname aan de KidsRun kost € 15,-. Haal zo veel mogelijk sponsorgeld op en maak kans op fantastische prijzen! 5 Run for KiKa heeft een hoog doel: kinderkanker de wereld uit! Dat is niet niks en daarom is alle hulp welkom. Laat je daarom sponsoren! Vraag vrienden en bekenden om je te steunen. Sponsoren kan heel gemakkelijk online met de sponsorformulieren. Elke renner die meer dan € 750,- aan sponsorgeld ophaalt, ontvangt een speciaal Run for KiKa GOLD-shirt gemaakt van Dry-Fit materiaal! Sponsors die meer dan € 27,50 doneren, loten mee naar prachtige prijzen. Iets heel bijzonders doen? 6 Kies dan voor Run for KiKa Marathon: loop 42,2 kilometer tijdens de marathon van Londen of New York. Of kies voor de beroemde Giro di KiKa in Italië. Hierbij fiets je 995 kilometer door de bergen in de Dolomieten. Samen helpen we kinderkanker de wereld uit! Uit: www.runforkika.nl.

88

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 88

3/02/16 10:20


2

Lezen

Opdracht 3 T1

T2

T1 T2

T1 T2

Lees tekst 5, 6 en 7 helemaal. B 1 Welke kenmerken van aansporende teksten herken je in tekst 5? 2 Waar probeert de schrijver van tekst 5 je toe over te halen? 3 Welke woorden zijn speciaal bedoeld om de lezer over te halen? 4 Welk kenmerk van aansporende teksten valt in tekst 6 het meest op? Leg je antwoord uit. 5 Waar probeert de schrijver van tekst 6 je toe over te halen? 6 Welke woorden in tekst 6 maken duidelijk wat je moet doen? 7 a Hoeveel kost één nummer van Zo Zit Dat als je geen abonnement hebt (je koopt het blad dan in de winkel)? b Hoeveel kost één nummer van Zo Zit Dat als je een abonnement hebt (het blad wordt dan naar je huis gestuurd)? c Vertel in je eigen woorden welke vier voordelen een abonnement nog meer heeft. 8 Overdrijft de schrijver door bovenaan de tekst te zeggen: ‘1 maand Zo Zit Dat gratis’? Leg je antwoord uit door uit te rekenen of je met een abonnement minder dan, precies of meer dan een maand gratis krijgt. 9 Hoe zie je aan de titel dat tekst 7 een aansporende tekst is? 10 Waar probeert de schrijver van tekst 7 je toe over te halen? I 11 Aansporende teksten zijn vaak bedoeld om geld te verdienen. Denk daarover na en leg dan uit welk verschil je ziet als je tekst 5, 6 en 7 met elkaar vergelijkt.

2.14 Leesmanieren Grondig lezen R

Als je een tekst goed wilt begrijpen, dan moet je de tekst grondig lezen. In het Leesplan staat bij tijdens het lezen hoe je dat doet. Ook de volgende tips kunnen je helpen: • Bedenk bij elke alinea wat de belangrijkste informatie is. • Zeg na elke alinea in je eigen woorden wat je gelezen hebt. • Stel jezelf vragen over de tekst. Vergeet niet dat je altijd begint met het verkennen van een tekst!

89

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 89

3/02/16 10:20


Lezen

2

Opdracht 4  T2 I T2

B I B

T 1 I

I

Ga nog eens terug naar tekst 7. Lees de tekst grondig. 1 Schrijf in je eigen woorden op wat er staat in de eerste alinea. 2 Schrijf de betekenis op van: a gemeen hebben b evenement c doneren 3 Maak een schema waar de informatie uit alinea 2 en 4 in staat. 4 Waarom geeft Run for Kika prijzen aan de sponsors en deelnemers? Dat kost toch alleen maar geld, waardoor er minder geld overblijft voor KiKa? 5 Welke belangrijke informatie staat er in de laatste alinea? Lees nu ook tekst 8. 6 Wat is het tekstdoel van tekst 8? 7 Tekst 7 en tekst 8 hebben iets met elkaar te maken. Wat is dat? Verwerk de inhoud van tekst 7 en 8. 8 Teken een stripverhaaltje over Roos, waarin ze op school mee moet doen aan een sponsorloop voor KiKa. Roos gaat jouw stripverhaaltje kopiëren en uitdelen aan vrienden en bekenden. Zo probeert ze hen over te halen om haar te sponsoren. Tip: ben je niet zo’n geweldige tekenaar, gebruik dan bitstrips.com.

Tekst 8

Uit: Jan Vriends, Roos, de eeuwige brugklasser. In: Tina.

90

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 90

3/02/16 10:20


2

Lezen

Opdracht 5  T1

B

T 2 T1 I

T 2

I B

T1

I

Verken tekst 9. 1 De tekst heeft geen tussenkopjes. Hoe komt het dat je toch goed kunt zien wat het onderwerp van de tekst is? 2 Schrijf een vraag op waarop je in tekst 9 antwoord denkt te krijgen. 3 Wat is de tekstsoort van tekst 9? Lees tekst 9 grondig. 4 Wat zie jij voor je als je alinea 1 leest? 5 Welke tip voor grondig lezen uit de theorie (pagina 89) heeft de schrijver van de tekst gebruikt in alinea 2? 6 Schrijf de betekenis op van: a de consument (regel 9) b sorteren (regel 20) 7 Wat is het deelonderwerp van alinea 3? 8 Maak een schema waarin je de informatie uit alinea 4 en 5 laat zien. Gebruik pijlen en niet meer dan dertig woorden. 9 Bedenk een tussenkopje voor alinea 4. 10 ‘De verwachting is dat de stijgende lijn zich de komende jaren zal voortzetten.’ Bedenk wat deze zin betekent en schrijf hem daarna op in andere, gemakkelijker woorden. 11 In welke zin in de tekst probeert de schrijver je over te halen om iets te doen?

91

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 91

3/02/16 10:20


Lezen

2

Tekst 9 Van plastic afval tot nieuw product

5

10

15

20

25

30

1 Het gaat goed met de inzameling van plastic verpakkingsafval. Vorig jaar is er maar liefst 130 kiloton plastic verpakkingsafval ingezameld. Dat zijn drie goedgevulde voetbalstadions zoals de Amsterdamse Arena of de Rotterdamse Kuip. 2 Dat het zo goed gaat, komt onder meer door de inzet van de Nederlandse consument: jij dus (en je ouders)! Met het inzamelen gaat het dus goed, maar wat gebeurt er eigenlijk met die ingezamelde verpakkingen? 3 Plastic Heroes, met het oranje mannetje als symbool, staat voor het systeem van inzameling en hergebruik van plastic verpakkingen. De meeste gemeenten zamelen die gescheiden in. Het wordt opgehaald aan huis in een zak of speciale bak of je kunt het wegbrengen naar een speciale container. Maar er zijn ook gemeenten die het plastic later uit het restafval laten halen. 4 Als de gemeente het plastic bij jou thuis heeft opgehaald of de containers heeft geleegd, wordt het materiaal via een overlaadstation vervoerd naar speciale sorteerinstallaties. Er zijn er vijf: vier in Duitsland en sinds 2011 een in Rotterdam. Deze installaties sorteren het ingezamelde vuil op soort en kwaliteit. Hiervan is op dit moment ruim 75% geschikt voor hergebruik. Het is natuurlijk de bedoeling om zo veel mogelijk materiaal te hergebruiken, zodat het kan worden ingezet als grondstof voor nieuwe producten. 5 Als het plastic is gesorteerd, gaat het vervolgens naar recyclebedrijven. Daar maken ze er een grondstof van. Dat is dan de basis van allerlei nieuwe producten: tuinstoelen, bloempotten, truien, draagtassen, jerrycans, opbergmandjes en speelgoed. 6 Al met al een goede ontwikkeling. De verwachting is dat de stijgende lijn zich de komende jaren zal voortzetten. Meer weten over Plastic Heroes? Ga naar www.plastic-heroes.nl. Naar: Van plastic afval tot nieuw product. In: kidsweek.nl.

92

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 92

3/02/16 10:20


2

Schrijven

Reclame kom je overal tegen: op televisie, op de radio, in kranten en tijdschriften, op billboards en op internet. Het doel van reclame is altijd overhalen. De bedoeling is dat de lezer, luisteraar of kijker iets gaat kopen. In deze paragraaf ga je zelf reclameteksten schrijven. Je gebruikt daarbij woorden die echte reclamemakers ook gebruiken.

Aan het einde van deze paragraaf: • kun je een reclametekst schrijven; • weet je wat woorden met een positieve of negatieve gevoelswaarde zijn.

2F

2.15 Informerende tekst Opdracht 1

T1

R

I

Stel je voor: je moet voor economie een werkstuk maken. Je wilt beginnen met een interessant hoofdstuk over reclame. 1 Neem het schrijfplan over en vul het in. Onderwerp: … Tekstdoel: informeren Tekstsoort: … Publiek: … 2 Maak een woordweb met als onderwerp reclame. 3 Omcirkel drie woorden in je woordweb waarover je zou willen schrijven. Dit zijn de deelonderwerpen voor je tekst.

Informatie zoeken op internet Als je informatie op internet zoekt, typ je zo precies mogelijk waar je naar op zoek bent. • Zorg ervoor dat je je zoekwoorden goed spelt. Voorbeeld: reklame is fout gespeld. Typ in: reclame. • Wil je informatie over reclame, typ dan niet alleen reclame. Dan krijg je veel te veel zoekresultaten. Ook krijg je pagina’s met informatie waarnaar je helemaal niet op zoek bent. • Typ je geschiedenis reclame, dan krijg je al veel minder zoekresultaten. Bovendien sluiten veel meer zoekresultaten aan bij het onderwerp. • Nog beter kun je typen “geschiedenis reclame” (met aanhalingstekens). Dan krijg je nog minder zoekresultaten. Krijg je veel te weinig treffers, dan kun je de aanhalingstekens weglaten.

93

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 93

3/02/16 10:20


Schrijven

2

Opdracht 2 T1

I

T2

T

T1

1 Verzamel op internet informatie over de deelonderwerpen die je hebt gekozen in opdracht 1. 2 Schrijf de kladversie van je tekst. Je tekst bestaat uit vijf alinea’s. In elke alinea schrijf je over een ander deelonderwerp. 3 Maak een nette versie van je tekst. Dat doe je zo: – Verdeel je tekst in vijf alinea’s. – Plaats minstens één tussenkopje in je tekst. Hiermee geef je aan waar de alinea of het groepje alinea’s eronder over gaat. – Zet een titel boven je tekst. – Houd rekening met de Afspraken en regels Schrijven (pagina 298). Opdracht 3

T1

T

Laat de nette versie van je tekst beoordelen door een klasgenoot. Hij of zij vult het beoordelingsformulier in dat jullie krijgen van de docent. Opdracht 4

T2

T

Bekijk het beoordelingsformulier dat je klasgenoot heeft ingevuld bij je tekst. Maak nu een verbeterde, nette versie van je tekst. Bewaar deze goed.

2.16 Reclametekst Een reclametekst is een tekst waarmee je de lezer wilt overhalen, bijvoorbeeld om iets te kopen of te doen. Het publiek is erg belangrijk. Je moet ervoor zorgen dat je tekst het publiek overhaalt om in actie te komen. Om je publiek over te halen moet je reclametekst er opvallend en aantrekkelijk uitzien. Zo kun je daarvoor zorgen: • Gebruik verschillende kleuren, lettertypes en -groottes. • Maak belangrijke woorden en zinnen vet en zet er een uitroepteken achter. • Plaats bij je tekst illustraties (afbeeldingen) die jouw publiek aanspreken.

R

94

ONO2_2bk_blok2_06-Schrijven.indd 94

8/02/16 14:51


2

Schrijven

Opdracht 5

T1

I

T

Je gaat nu zelf een reclametekst schrijven die bedoeld is voor jongeren van je eigen leeftijd. 1 Kies het product of evenement dat jou het meest aanspreekt. Je kunt kiezen uit: A het boek Nergens meer veilig van Jan Heerze B jouw favoriete game C de open dag van jouw club/vereniging Ik kies voor A / B / C. 2 Neem het schrijfplan over en het vul het aan. Onderwerp: … Tekstdoel: overhalen Tekstsoort: … Publiek: … 3 Schrijf een kladversie van je reclametekst van ongeveer zestig woorden. Gebruik taal die bij je publiek past.

2.17 Woorden met gevoelswaarde R

Woorden kunnen een positieve of een negatieve gevoelswaarde hebben. voorbeeld spannend (positieve gevoelswaarde) saai (negatieve gevoelswaarde) Als je een reclametekst schrijft, gebruik je vooral woorden met een positieve gevoelswaarde als je over je product vertelt. voorbeeld uniek, voordeel, gratis

95

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 95

3/02/16 10:20


Schrijven

2

Opdracht 6    T 1

B

Kijk nog eens goed naar de reclametekst die je bij opdracht 5 hebt geschreven. 1 Schrijf de woorden met een positieve gevoelswaarde op. Woorden met een positieve gevoelswaarde: … . 2 Bedenk nog meer woorden met een positieve gevoelswaarde die passen in je reclametekst. Zorg ervoor dat je in totaal zes woorden met een positieve gevoelswaarde hebt opgeschreven. Andere woorden met een positieve gevoelswaarde: … . 3 Laat je woorden zien aan een klasgenoot. 4 Hoeveel van de zes woorden hebben volgens jouw klasgenoot een positieve gevoelswaarde? Kies het aantal. Aantal woorden met een positieve gevoelswaarde: 1 / 2 / 3 / 4 / 5 / 6.  Opdracht 7

T 1

I

1 Neem onderstaand schema over. 2 Bedenk bij de producten steeds twee woorden met een positieve gevoelswaarde. Schrijf deze in de tweede kolom. 3 Zoek in kranten, tijdschriften of op internet een reclametekst bij de producten. Schrijf een woord met een positieve gevoelswaarde uit de reclametekst in de derde kolom. product

eigen woorden

gevonden woorden

shampoo fruitdrank vakantiereis

Eindopdracht  Toets    Opdracht 8

T 1

T

Bij opdracht 5 heb je een reclametekst gemaakt die bestemd was voor jongeren. Nu ga je een reclametekst schrijven voor kinderen van acht tot tien jaar. 1 Kies hetzelfde soort product/evenement als bij opdracht 5: A het kinderboek Hier waakt Oma van Stefan Boonen B een populaire game voor kinderen C de open dag van jouw club/vereniging waarop kinderen kennis kunnen maken met een sport/activiteit

96

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 96

3/02/16 10:20


2

T2

T1

T2

Schrijven

2 Schrijf een kladversie van je reclametekst van ongeveer zestig woorden. Let op de volgende punten: – Gebruik taal die bij je publiek past. – Gebruik minstens vijf woorden met een positieve gevoelswaarde. – Houd rekening met de Afspraken en regels Schrijven (pagina 298). – Gebruik opvallende letters en uitroeptekens. – Zoek een geschikte afbeelding bij je tekst. – Verdeel je tekst en de afbeelding mooi over de pagina. 3 Laat de kladversie lezen aan een klasgenoot. Vraag je klasgenoot twee tips om je reclametekst te verbeteren. Schrijf de tips op. Tips klasgenoot: … . 4 Maak een nette versie van je reclametekst. Gebruik de tips van je klasgenoot.  Opdracht 9

In deze paragraaf heb je twee reclameteksten over hetzelfde product geschreven: A een reclametekst voor jongeren B een reclametekst voor kinderen van acht tot tien jaar T2 I 1 Welke tekst vond je het moeilijkst om te schrijven? Leg je antwoord uit. Ik vond tekst A / B het moeilijkst om te schrijven, want … . 2 Over welke tekst ben je het meest tevreden? Leg je antwoord uit. Ik ben het tevredenst over tekst A / B, want … . 3 Wat ga je de volgende keer anders doen als je een reclametekst moet schrijven? De volgende keer ga ik … .

97

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 97

3/02/16 10:20


Spreken, kijken en luisteren

2

Als je het niet met elkaar eens bent, hoef je niet meteen ruzie te krijgen. Je kunt ook een discussie voeren en je mening duidelijk uitleggen aan de ander. In deze paragraaf bekijk je een paar discussies. Natuurlijk ga je ook zelf discussiëren.

Aan het einde van deze paragraaf: • weet je waar je op moet letten als je naar een discussie kijkt; • weet je dat er regels zijn bij het voeren van een discussie; • kun je een discussie voeren.

2F

2.18 Kijken en luisteren  Opdracht 1    T1

B

Kijk en luister in grote lijnen naar fragment 1. 1 Wat is het onderwerp van het fragment? 2 Wat is het spreekdoel? Kies uit: informeren – amuseren – uitleg geven – overhalen – overtuigen.  Opdracht 2

T1 T2

B I

Lees eerst de vragen. Kijk en luister daarna gericht naar fragment 2. Beantwoord na het kijken de vragen. 1 Beschrijf Sannes lichaamstaal. Lichaamshouding: Ze … . Oogcontact: Ze kijkt naar … . Gezichtsuitdrukking: Ze kijkt … . 2 In dit fragment had Sanne willen zeggen: ‘Beter voorkomen dan genezen.’ Wat betekent dit spreekwoord?  Opdracht 3

T1

B

Lees eerst de vragen. Kijk en luister daarna gericht naar fragment 3. Beantwoord de vragen. 1 Hoe gebruikt Gosse zijn stem in dit fragment? Toonhoogte: laag / normaal / hoog Volume: zacht / normaal / hard Intonatie: serieus / vrolijk

98

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 98

3/02/16 10:20


2

I

T2

Spreken, kijken en luisteren

2 Gebruikt Gosse zijn stem op een manier die past bij het spreekdoel? Leg je antwoord uit. 3 Welk synoniem ken je voor evenement? Je mag een woordenboek gebruiken. 4 Wat betekent decibel?

Discussie Als je het niet (helemaal) met elkaar eens bent, kun je een discussie voeren. Een discussie wordt gevoerd aan de hand van een stelling.

R

voorbeeld stelling: In een schoolkantine hoort gezond eten. De deelnemers aan een discussie proberen elkaar ervan te overtuigen dat zij gelijk hebben. Om dat te bereiken geven ze redenen voor hun mening. Die redenen noem je argumenten. voorbeeld stelling argument ↓ ↓ In een schoolkantine hoort gezond eten, want een school moet het goede voorbeeld geven.

Opdracht 4

T1

B

T2

I

Bekijk fragment 1 nog een keer. De stelling bij deze discussie is: ‘Te harde muziek moet verboden worden’. 1 Is Sanne het eens of oneens met de stelling? 2 Welke argumenten gebruikt Sanne? 3 Is Gosse het eens of oneens met de stelling? 4 Welke argumenten gebruikt Gosse? 5 Ben jij het eens of oneens met de stelling? Leg je antwoord uit. Opdracht 5 Lees eerst de vragen op de volgende pagina. Kijk en luister daarna gericht naar fragment 4. Beantwoord na het kijken de vragen. De stelling bij deze discussie is: ‘Te harde muziek moet verboden worden’.

99

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 99

3/02/16 10:20


Spreken, kijken en luisteren

T1

B

I

T2

2

In dit deel van de discussie komen vijf leerlingen aan het woord: Nigel – Sanne – Thomas – Eden – Matthijs. 1 Welke leerlingen zijn het oneens met de gegeven stelling? 2 Bij opdracht 4 heb je argumenten opgeschreven die worden genoemd. Welk nieuw argument noemt Nigel? 3 Gedragen de leerlingen zich respectvol? Beantwoord de volgende vragen: – Kijken de leerlingen elkaar aan? – Luisteren ze naar elkaar? – Laten ze elkaar uitpraten? 4 Welke leerling gebruikt volgens jou zijn of haar lichaamstaal het best? Van welke deelnemer past de lichaamstaal het best bij het spreekdoel? Leg je antwoord uit. 5 Welke deelnemer in dit fragment vind je het overtuigendst?

2.19 Gesprekken Meedoen aan een discussie: tips R

Voordat je zelf meedoet aan een discussie, doe je de volgende drie dingen: 1 Denk goed na over de stelling. 2 Bepaal of je het met de stelling eens bent of niet. 3 Bedenk goede argumenten waarmee je de andere deelnemers kunt overtuigen. Je wilt toch wel dat de anderen er net zo over gaan denken als jij? Tijdens een discussie wil je natuurlijk geen ruzie krijgen, maar je wilt wel duidelijk laten weten wat je van de stelling vindt. Gebruik de volgende tips: • Houd je bij je gespreksdoel (= overtuigen). • Kijk elkaar aan, luister naar elkaar en laat elkaar uitpraten. • Let op je lichaamshouding en gezichtsuitdrukking: sta rechtop en kijk serieus. • Zorg dat je goed verstaanbaar bent. Kies het goede volume en tempo en spreek je woorden duidelijk uit. • Gebruik krachtige woorden, maar overdrijf niet. (Zeg niet: ‘Je bent hartstikke dom als je niet ziet dat …’, maar zeg: ‘Het is ontzettend belangrijk dat … .’)

100

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 100

3/02/16 10:20


2

Spreken, kijken en luisteren

Opdracht 6 T2

I

Hieronder staan vier stellingen. 1 Geef van elk van de stellingen aan of je het ermee eens bent of niet.

Stellingen: A Leerlingen die veel onvoldoendes halen, moeten niet blijven zitten, maar verplicht worden bijgespijkerd op een Summerschool. B Er moeten camera’s worden opgehangen op het schoolplein en in de aula. C Alle leerlingen moeten hun huiswerk aan het eind van de dag onder toezicht op school maken. D Er moeten meer lesuren komen voor de kernvakken Nederlands, Engels en wiskunde.

2 Bedenk bij elke stelling twee argumenten die je mening ondersteunen. Stelling A: eens / oneens Argument 1: … . Argument 2: … . Opdracht 7 T2

T

I

1 Zoek een klasgenoot die over één van de stellingen bij opdracht 6 een andere mening heeft dan jij. Over die stelling gaan jullie discussiëren. 2 Voer een discussie van twee minuten met je klasgenoot. Houd rekening met de tips uit de theorie (pagina 100). 3 Bespreek de discussie na met je klasgenoot. Hebben jullie gedaan wat in de tips stond? 4 Bespreek ook de volgende punten na: – Zijn jullie het met elkaar eens geworden? – Vraag aan je klasgenoot of je argumenten overtuigend waren. – Welk argument was het meest overtuigend en welk het minst? – Ga bij jezelf na welke dingen goed gingen en je de volgende keer weer zo wilt doen. Welke dingen kun je de volgende keer beter doen? Opdracht 8 Als je in een discussie argumenten geeft, kun je die het best baseren op feiten. Bijvoorbeeld de uitkomsten van onderzoek. Zulke argumenten zijn niet persoonlijk en kun je bewijzen. Ze zijn het overtuigendst.

101

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 101

3/02/16 10:20


Spreken, kijken en luisteren

2

T2

B

Op de puntjes hoort een stelling. Eronder staan vier argumenten bij deze stelling. 1 Welke stelling past op de puntjes? …, omdat

a ik dieren lief vind.

b er genoeg andere manieren zijn om dierproeven uit te voeren.

c niemand wil dat zijn huisdier als proefdier wordt gebruikt.

d proefdieren vaak in kleine hokken leven.

T1

I

T2

2 Welk argument of welke argumenten vind jij het overtuigendst? Leg uit waarom je dat vindt. 3 Bedenk nog een extra argument voor de stelling en een extra argument tegen de stelling. Je mag op internet zoeken. 4 Ben je het eens of oneens met de stelling?  Toets    Opdracht 9

T1

T

T 2

Binnenkort heeft jouw klas het jaarlijkse klassenfeest. 1 Zou jij het feest met docenten of zonder docenten willen vieren? Schrijf je mening op: ‘ja, met docenten’ of ‘nee, zonder docenten’. 2 Schrijf twee argumenten op bij jouw mening. Maak een groepje van vier: Leerling 1 en 2 gaan discussiëren. Leerling 3 en 4 beoordelen elk een klasgenoot. Spreek af wie leerling 1 en wie leerling 2 beoordeelt. Van je docent krijgen jullie een beoordelingsformulier. Lees dat goed door voor de discussie start. 3 Discussieer maximaal twee minuten en probeer het met elkaar eens te worden. Houd rekening met de tips uit de theorie (pagina 100). Leerling 3 en 4 vullen voor leerling 1 en 2 het beoordelingsformulier in. 4 Wissel van rol. De leerlingen die net gediscussieerd hebben, vullen nu het beoordelingsformulier in. 5 Lees de beoordeling die je van je klasgenoot hebt gekregen. Schrijf op wat je bij de volgende discussie anders gaat doen.

102

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 102

3/02/16 10:20


2

Projectopdracht

In deze opdracht: • schrijf je een reclametekst; (Spelling, Over taal, Schrijven) • schrijf je een verhaal. (Fictie, Over taal, Spelling)

Feesten met de klas  Projectopdracht

T1

T

I

T1

In deze opdracht schrijf je een reclametekst en een verhaal bij een klassenfeest. 1 Bij Spreken, kijken en luisteren heb je een discussie gevoerd over een klassenfeest. Bedenk voor dit klassenfeest een thema. 2 Schrijf voor het klassenfeest een reclametekst van ongeveer 150 woorden, bedoeld voor jongeren. – Gebruik woorden met een positieve gevoelswaarde. – Gebruik in ieder geval vier uitdrukkingen. – Gebruik in ieder geval vijf samenstellingen. 3 Stel je voor: jij was op het feest en er gebeurde iets onverwachts – gebruik je fantasie en verzin iets bijzonders. 4 Schrijf een verhaal over het feest en die gebeurtenis. – Je verhaal moet passen bij een van deze verhaalsoorten: fantasy – sciencefiction – detective. – Gebruik de positieve woorden uit je reclametekst, maar vervang ze door synoniemen met een negatieve gevoelswaarde (maak het niet te grof ). – Je verhaal telt ongeveer 400 woorden. – Schrijf je verhaal in de verleden tijd. 5 Controleer je teksten op de Afspraken en regels Schrijven (pagina 298). 6 Markeer in je teksten met verschillende kleuren: de woorden met positieve en negatieve gevoelswaarde, de uitdrukkingen en de samenstellingen. 7 Lever je teksten in. Je werk wordt beoordeeld met het beoordelingsformulier.

103

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 103

3/02/16 10:20


Introductie

Methodesite Op de website www.opniveau-online.nl staat aanvullend materiaal: startlicentie

totaallicentie

leerling formulieren kijk- en luisterfragmenten woordenlijsten en begrippen werkwijzer grammatica en grammaticaanimaties werkwijzer werkwoordspelling bijspijkeropdrachten bij de lesstof leesapp opstroommodule alle onderdelen van de leerlingstartlicentie lesstof (theorie en opdrachten)

docent alle zwarte onderdelen van de leerlingstartlicentie docentenhandleiding antwoorden lesbrieven Jonge Jury lesbrieven Alles over taal – actueel

alle onderdelen van de startlicentie alle onderdelen van de leerlingtotaallicentie toetsen Schooltas (pdf van leeropdrachtenboek) lesbrieven Alles over taal – archief

Leesapp In de leesapp van Op niveau staan diverse leestips voor jeugdboeken. Je kunt onder andere zoeken op leeftijd, genre en moeilijkheidsgraad. Opstroommodule Als je volgend jaar naar een hoger niveau gaat, kun je je kennis bijspijkeren met de opstroommodule. Lesbrieven Jonge Jury Elk jaar komen er nieuwe lesbrieven van Jonge Jury over de nieuwste boeken. Lesbrieven Alles over taal Vijf keer per jaar komen er nieuwe lesbrieven van Alles over taal. Deze lesbrieven bieden inspirerend, aanvullend en actueel lesmateriaal. Verwijzingen Voor deze opdracht heb je (een computer met toegang tot) internet nodig.

Bij deze opdracht hoort een formulier dat je kunt vinden op www.opniveau-online.nl.

Deze opdracht kun je bewaren in je leesmap.

Voor deze opdracht heb je een beoordelingsmodel of de rubrics nodig. De rubrics staan achter in het boek en op de website, het beoordelingsmodel staat alleen op de website. Bij deze opdracht hoort een kijk- of luisterfragment dat je kunt vinden op de website.

Deze opdracht is een plusopdracht. 1F

2F

2F Een verwijzing naar het referentiekader taal (1F - Op weg naar 2F – 2F).

O B I T Een verwijzing naar OBIT. R T T I Een verwijzing naar RTTI. Alle opdrachten en toetsen van Op niveau onderbouw 2e editie zijn gelabeld volgens de methodieken OBIT en de RTTI. Deze labeling staat in het grijs (OBIT) en blauw (RTTI) voor de opdracht.

ONO2_2bk_COMPLEET_BOEK.indb 5

3/02/16 10:19


Leerstofoverzicht

2 vmbo-bk 1 Fictie

blok 1

blok 2

blok 3

Verhaal • fictie en non-fictie • leeservaring: een aansprekend boek kiezen

Verhaal • verhaalsoorten: fantasy, sciencefiction, spanning en avontuur, detective • leeservaring: mening geven met beoordelingswoorden en argumenten • realistisch (echt) verhaal • niet-realistisch verhaal Gedicht • strofe • bijzonder taalgebruik: herhaling, opsomming, tegenstelling

Verhaal • hoofdpersoon en bijfiguren onderscheiden (karakter, kenmerken, uiterlijk) • eigenschappen van personen • relatie tussen personages • sympathie of antipathie voor personages

2 Grammatica

Zinsontleding • herhaling persoonsvorm, wwg, onderwerp Woordsoortbenoeming • herhaling werkwoord • werkwoordsvormen

Zinsontleding • herhaling persoonsvorm, wwg, onderwerp • herhaling bouwplan van een zin • herhaling zinsdelen • splitsbare werkwoorden Woordsoortbenoeming • herhaling lidwoord en zelfstandig naamwoord • herhaling juiste lidwoord bij zelfstandig naamwoord plaatsen

Zinsontleding • herhaling persoonsvorm, wwg, onderwerp • wwg met te • lijdend voorwerp • bouwplan bij werkwoorden met alleen onderwerp en werkwoorden met onderwerp en lijdend voorwerp

3 Spelling

• herhaling spelling persoonsvorm tegenwoordige tijd • herhaling spelling persoonsvorm verleden tijd • voltooid deelwoord klankveranderende werkwoorden • hoofdletters (eigennamen en aan het begin van de zin) • dictee: werkwoordspelling, woorden op -heid, -teit, -ig, -lijk

• herhaling ik-vorm en stam • ’t kofschip • dictee: werkwoordspelling en woorden met een m- of n-klank

• herhaling werkwoordspelling tegenwoordige en verleden tijd • ’t kofschip bij het voltooid deelwoord • meervoud zelfstandige naamwoorden • dictee: spelambigue woorden en woorden met lastige klinkercombinaties

4 Over taal

Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit teksten Kijk naar taal • herhaling Stappenplan moeilijke woorden • synoniemen • beleefd en onbeleefd taalgebruik

Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit teksten Kijk naar taal • uitbreiding samenstellingen • figuurlijk taalgebruik • spreekwoorden en uitdrukkingen

Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit teksten Kijk naar taal • voorvoegsels en achtervoegsels • verwijswoorden

5 Lezen

• herhaling tekstsoorten en tekstdoelen • gebruiken Leesplan • herhaling leesmanieren • herhaling structuur: onderwerp, deelonderwerp, alinea, tussenkopje • figuurlijk taalgebruik • informatie uit teksten verbinden met eigen kennis

• aansporende tekst • vergelijken van overhalende teksten • herhaling grondig lezen

• instructies • vergelijken informerende en uiteenzettende tekst • tekst en beeld: infographic • vergelijken tekst en beeld

6 Schrijven

• herhaling tekstdoel, tekstsoort en tekstvorm • herhaling 5W+1H-vragen • herhaling publiek • tekst schrijven: amuserende mail, informerende tekst en nieuwsbericht

• informatie verzamelen en ordenen • informatie zoeken op internet • herhaling structuur: onderwerp, deelonderwerp, alinea, tussenkopje, titel • woorden met gevoelswaarde • tekst schrijven: reclametekst

• taalgebruik op publiek afstemmen • tekst en beeld • tekst schrijven: instructietekst • formulier invullen

7 Spreken, kijken en luisteren

Kijken en luisteren • herhaling spreekdoelen, publiek, taalgebruik, stemgebruik • fragmenten vergelijken • lichaamstaal Spreken • lichaamstaal, stemgebruik en taal aanpassen aan publiek

Kijken en luisteren • herhaling luistermanieren • herhaling spreekdoelen, publiek, stemgebruik, lichaamstaal • discussie beoordelen • figuurlijk taalgebruik Gesprekken • mening met argumenten geven • discussie

Kijken en luisteren • beeldgebruik en gesproken tekst • Kijk- en luisterplan • informatie uit fragment verbinden met eigen kennis Spreken • informatie zoeken • beeld gebruiken • presentatie geven

8 Project

• teksten/films zoeken over bepaalde onderwerpen Lezen, Schrijven, SKL

• reclametekst schrijven en een verhaal bij een klassenfeest Fictie, Spelling, Over taal, Schrijven

• instructie geven met/zonder gebaren, beelden, spullen Over taal, Lezen, Schrijven, SKL

ONO2_2bk_Voorwerk.indd 6

8/02/16 14:48


Leerstofoverzicht

blok 4

blok 5

blok 6

Verhaal • spanning: omgeving, situatie, raadsel of probleem, cliffhanger, uitstellen onthulling Gedicht • eindrijm, rijmschema: herhaling gepaard rijm, gekruist rijm en omarmend rijm

Verhaal • tijd in een verhaal: tijd waarin een verhaal speelt en tijd die voorbijgaat • vertelperspectief: ik-vertelperspectief en hij/ zij-vertelperspectief

Verhaal • herhaling • begin van een verhaal: beginnen bij het begin, midden in de gebeurtenissen • open en gesloten einde Gedicht • verbanden tussen strofen • bijzonder taalgebruik: herhaling, opsomming, tegenstelling, overdrijving

Zinsontleding • herhaling persoonsvorm, wwg, onderwerp, lijdend voorwerp, werkwoordsvormen Woordsoortbenoeming • herhaling zelfstandig naamwoord, lidwoord • bijvoeglijk naamwoord

Zinsontleding • herhaling persoonsvorm, wwg, onderwerp, lijdend voorwerp • herhalen bouwplan bij werkwoorden met alleen onderwerp en werkwoorden met onderwerp en lijdend voorwerp • uitbreiding: wel of geen lijdend voorwerp? Woordsoortbenoeming • voorzetsel • herhaling alle behandelde woordsoorten

• herhaling

• herhaling ’t kofschip • bijvoeglijk naamwoord • bezitsvorm • getallen • dictee: herhaling van woorden blok 1 t/m 3

• herhaling werkwoordspelling • bijvoeglijk naamwoord afgeleid van voltooid deelwoord • verkleinwoorden • dictee: herhaling blok 1 t/m 3, hoofdletters bij eigennamen en verkleinwoorden

• herhaling • dictee: herhaling blok 1 t/m 5

Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit teksten Kijk naar taal • als-dan • vaktaal

Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit teksten Kijk naar taal • taalvariatie • leenwoorden

Woordenschat • herhaling selectie moeilijke woorden Kijk naar taal • herhaling samenstellingen • herhaling voorvoegsels en achtervoegsels • herhaling figuurlijke taal

• kernzin • hoofd- en bijzaken • samenvatten met kernzinnen • hoofdgedachte

• feit en mening • overtuigende tekst • kritisch lezen • inleiding en slot

• herhaling, nadruk op samenvatten en teksten vergelijken

• inleiding en slot schrijven • betrouwbare informatie • informatie in eigen woorden herschrijven • schrijfplan • hoofdzaken en bijzaken • tekst schrijven: uitleg geven

• feit en mening • herhaling informatie verzamelen en verwerken • herhaling schrijfplan • hoofdgedachte • tekst schrijven: overtuigende tekst

• herhaling

Kijken en luisteren • betrouwbaarheid van uitspraken • manieren van inleiden en afsluiten • aantekeningen maken Spreken • spreekplan • motiveren van publiek

Kijken en luisteren • interview beoordelen • betrouwbaarheid van uitspraken • mening/feit, kritisch luisteren Gesprekken • vragen stellen • interview

• herhaling • hoofdzaken en bijzaken

• informatieve tekst schrijven en praatje houden Schrijven, SKL

• interview en overtuigende tekst over jongerentaal Over taal, Lezen, Schrijven, SKL

• taalpuzzels maken voor de Dag van de Techniek Fictie, Grammatica, Spelling, Over taal

ONO2_2bk_Voorwerk.indd 7

8/02/16 14:48


WWW.OPNIVEAU-ONLINE.NL

onderbouw | vmbo-bk

Hanneke Luth-van den Berg Geertje Plug Rob van Veen Stephan Verhoe

Op niveau onderbouw 2e editie: dĂŠ lesmethode voor Nederlands in het voortgezet onderwijs de methode is zowel lineair (per blok) als modulair (per vaardigheid) te doorlopen; alle toetsen en opgaven zijn gelabeld volgens de principes van OBIT en RTTI; de leesspecialist: Op niveau besteedt veel aandacht aan lezen, o.a. door de leesapp en de samenwerking met de Jonge Jury; bij elke paragraaf een overzicht van leerdoelen met Meijerink-niveau;

onderbouw | vmbo-bk Leeropdrachtenboek

Eindredactie Ezra van Wilgenburg

leeropdrachtenboek

na elk blok een projectopdracht waarbij je toepast wat je in het blok hebt geleerd; uitgebreid digitaal lesmateriaal op www.opniveau-online.nl.

2

NEDERLANDS

WT Omslag ONO2 2bk.indd 1

2 12/02/16 09:12


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.