Opniveau onderbouw 2havovwo blok2

Page 1

WWW.OPNIVEAU-ONLINE.NL

onderbouw | havo/vwo

Jacqueline Buhler Evelien Otte Geertje Plug Erica Renckens Marjan van Verseveld

de methode is zowel lineair (per blok) als modulair (per vaardigheid) te doorlopen; alle toetsen en opgaven zijn gelabeld volgens de principes van OBIT en RTTI; de leesspecialist: Op niveau besteedt veel aandacht aan lezen, o.a. door de leesapp en de samenwerking met de Jonge Jury; bij elke paragraaf een overzicht van leerdoelen met Meijerink-niveau;

onderbouw | havo/vwo Leeropdrachtenboek

Op niveau onderbouw 2e editie: dĂŠ lesmethode voor Nederlands in het voortgezet onderwijs

leeropdrachtenboek

na elk blok een projectopdracht waarbij je toepast wat je in het blok hebt geleerd; uitgebreid digitaal lesmateriaal op www.opniveau-online.nl.

2

NEDERLANDS

WT Omslag ONO2 2hv.indd 1

2 5/01/16 11:06


Nederlands Leeropdrachtenboek Jacqueline Buhler Evelien Otte Geertje Plug Erica Renckens Marjan van Verseveld ďťż Met medewerking van: Diana Jansen Jan de Waard

Op niveau onderbouw 2e editie Leerjaar 2 havo/vwo

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 1

5/01/16 10:23


Vormgeving

Methodeoverzicht

Omslag en blokopeningen:

Op niveau onderbouw 2e editie is op de volgende manier opgebouwd:

Sproud, Sanneke Prins Binnenwerk: DATBureau,

leerjaar 4 4b

4k

4gt

Amsterdam

leerjaar 3 3b

3k

3gt

3h

3v

leerjaar 2 2bk

2(k)gt

2(t)h

2hv

2v

leerjaar 1 1bk

1kgt

1th

1hv

1v

Opmaak Imago Mediabuilders, Amersfoort

De methode is voor de leerling op drie manieren te gebruiken: boek

Bureauredactie

leerling boek

Bureau Sproet, Arnhem

docent

mix

digitaal

boek + startlicentie

totaallicentie

boek + startlicentie boek + startlicentie of totaallicentie totaallicentie

Dyslexie In de opmaak hebben we zo veel mogelijk rekening gehouden met dyslectische leerlingen.

Over ThiemeMeulenhoff ThiemeMeulenhoff ontwikkelt zich van educatieve uitgeverij tot een learning design company. We brengen content, leerontwerp en technologie samen. Met onze groeiende expertise, ervaring en leeroplossingen zijn we een partner voor scholen bij het vernieuwen en verbeteren van onderwijs. Zo kunnen we samen beter recht doen aan de verschillen tussen lerenden en scholen en ervoor zorgen dat leren steeds persoonlijker, effectiever en efficiënter wordt. Samen leren vernieuwen. www.thiememeulenhoff.nl ISBN 978 90 06 92160 1 Tweede druk, eerste oplage, 2016 © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2016 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl. De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd. Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 2

5/01/16 10:23


Inhoud

Introductie

4

Leerstofoverzicht

6

Blok 1

8

Blok 2

60

Blok 3

110

Blok 4

159

Blok 5

211

Blok 6

256

Register

295

Afspraken en regels Schrijven

297

Leesplan

298

Rubrics Schrijven

299

Rubrics Spreken

302

Rubrics Gesprekken

305

Verantwoording

307

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 3

5/01/16 10:23


Introductie

Over Op niveau onderbouw 2e editie Fictie

Deze paragraaf gaat over jeugdboeken, gedichten en schrijvers, waarbij je lees- en discussievragen beantwoordt.

Grammatica

Je leert hoe de taal is opgebouwd en hoe je zinnen moet ontleden.

Spelling

Je oefent het foutloos leren schrijven van werkwoordsvormen en andere woorden.

Over taal

Je vergroot je woordenschat en je komt te weten hoe taal in het dagelijks leven wordt gebruikt.

Lezen

Je leert hoe teksten in elkaar zitten, zodat je ze beter kunt begrijpen.

Schrijven

Je leert hoe je goede teksten kunt schrijven.

Spreken, kijken en luisteren

Je leert beter spreken, kijken en luisteren.

Projectopdracht

Een opdracht waarbij je toepast wat je in het blok hebt geleerd.

Twee routes Je kunt de opdrachten op twee manieren doorwerken: Per blok (lineair) of per vaardigheid (modulair). Lineair

Modulair

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 4

5/01/16 10:23


Introductie

Methodesite Op de website www.opniveau-online.nl staat aanvullend materiaal: startlicentie

totaallicentie

leerling formulieren kijk- en luisterfragmenten woordenlijsten en begrippen werkwijzer grammatica en grammaticaanimaties werkwijzer werkwoordspelling bijspijkeropdrachten bij de lesstof leesapp opstroommodule alle onderdelen van de leerlingstartlicentie lesstof (theorie en opdrachten)

docent alle zwarte onderdelen van de leerlingstartlicentie docentenhandleiding antwoorden lesbrieven Jonge Jury lesbrieven Alles over taal – actueel

alle onderdelen van de startlicentie alle onderdelen van de leerlingtotaallicentie toetsen Schooltas (pdf van leeropdrachtenboek) lesbrieven Alles over taal – archief

Leesapp In de leesapp van Op niveau staan diverse leestips voor jeugdboeken. Je kunt onder andere zoeken op leeftijd, genre en moeilijkheidsgraad. Opstroommodule Als je volgend jaar naar een hoger niveau gaat, kun je je kennis bijspijkeren met de opstroommodule. Lesbrieven Jonge Jury Elk jaar komen er nieuwe lesbrieven van Jonge Jury over de nieuwste boeken. Lesbrieven Alles over taal Vijf keer per jaar komen er nieuwe lesbrieven van Alles over taal. Deze lesbrieven bieden inspirerend, aanvullend en actueel lesmateriaal. Verwijzingen Voor deze opdracht heb je (een computer met toegang tot) internet nodig.

Bij deze opdracht hoort een formulier dat je kunt vinden op www.opniveau-online.nl.

Deze opdracht kun je bewaren in je fictiedossier.

Voor deze opdracht heb je een beoordelingsmodel of de rubrics nodig. De rubrics staan achter in het boek en op de website, beoordelingsmodellen staan alleen op de website. Bij deze opdracht hoort een kijk- of luisterfragment dat je kunt vinden op de website.

Deze opdracht is een plusopdracht. 1F

2F

2F Een verwijzing naar het referentiekader taal (1F - Op weg naar 2F – 2F).

O B I T Een verwijzing naar OBIT. R T T I Een verwijzing naar RTTI. Alle opdrachten en toetsen van Op niveau onderbouw 2e editie zijn gelabeld volgens de methodieken OBIT en de RTTI. Deze labeling staat in het grijs (OBIT) en blauw (RTTI) voor de opdracht.

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 5

5/01/16 10:23


Leerstofoverzicht

2 havo/vwo

blok 1

blok 2

blok 3

1 Fictie

Verhaal • Kevin Brooks (Bunkerdagboek) • leesvoorkeur • realistisch en niet-realistisch verhaal • opbouwschema voor verhalen

Verhaal • Marco Kunst (Kroonsz) • uitbreiding genres: detective, thriller, ontwikkelingsverhaal, sciencefiction, fantasy, dystopie • beeldspraak • leeservaring beschrijven met beoordelingswoorden en argumenten Gedicht • kenmerken van gedichten • uitbreiding bijzonder taalgebruik: ironie, sarcasme

Verhaal • Monique Samuel (Dansen tussen golven traangas) • hoofdpersoon: opdracht, probleem of doel • hoofdpersoon, bijfiguur, helper, tegenstander • personages beschrijven • uitbreiding vertelperspectief: alwetende verteller, wisselend perspectief, meerdere verhaallijnen

2 Grammatica

Zinsontleding • herhaling onderwerp (ond), werkwoordelijk gezegde (wwg), lijdend voorwerp (lv), meewerkend voorwerp (mv), bijwoordelijke bepaling (bwb) • bijvoeglijke bepaling (bvb) • verschil tussen bvb en bwb Woordsoortbenoeming • herhaling werkwoordsvormen • herhaling zelfstandig naamwoord (znw), lidwoord (lw), bijvoeglijk naamwoord (bnw), voorzetsel (vz) • persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw) • bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw) • wederkerend voornaamwoord • wederkerig voornaamwoord

Zinsontleding • bijstelling • verschil tussen bijvoeglijke bepaling en bijstelling Woordsoortbenoeming • vragend voornaamwoord • aanwijzend voornaamwoord • betrekkelijk voornaamwoord • onbepaald voornaamwoord

Zinsontleding • voorzetselvoorwerp (vzv) Woordsoortbenoeming • koppelwerkwoord (kww)

3 Spelling

• herhaling spelling persoonsvorm tegenwoordige tijd • herhaling spelling persoonsvorm verleden tijd, klankvast en klankveranderend • herhaling spelling voltooid deelwoord • werkwoord gebiedende wijs • dictee: werkwoordspelling, moeilijke woorden 1hv, ij-klank, u/oe-klank, m/n-klank, gebiedende wijs

• zinnen met twee onderwerpen en twee gezegdes • meervoud van zelfstandige • werkwoorden uit het Engels naamwoorden (alle vormen) • schrijfwijze stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden • meervouds-n bij zelfstandig gebruikte • uitbreiding hoofdletters en kleine letters verwijzing • dictee: werkwoordspelling, moeilijke woorden 1hv, • dictee: werkwoordspelling, moeilijke stoffelijk bijvoeglijk naamwoord, hoofdletter/kleine woorden 1hv, meervoudsvormen, p-/ letter pp- woorden, r-/rr- woorden

4 Over taal

Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit de media • homoniemen en homofonen Taalbeschouwing • figuurlijk taalgebruik • verkeerd gebruikte uitdrukkingen

Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit de media Taalbeschouwing • voorvoegsels en achtervoegsels

Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit de media • tweelingwoorden (kennen-kunnen/ liggen-leggen) • tweelingfouten (als/dan, doordat/omdat) Taalbeschouwing • opvulwoorden • Standaardnederlands, dialect, jongerentaal

5 Lezen

• herhaling tekstdoelen en tekstsoorten • tekstsoorten onderscheiden • herhaling structuur: titel, onderwerp, deelonderwerp, alinea, tussenkopje • figuurlijk taalgebruik • teksten vergelijken • informatieve waarde beoordelen

• instructie • infographic • tekst en beeld vergelijken • bedoeling van de schrijver • uitbreiding kernzin • hoofd- en bijzaken • samenvatten

• uiteenzettende tekst • doel inleiding, middenstuk, slot • uitbreiding kernzin • zins- en alineaverbanden • signaalwoorden • verwijswoorden • samenvatten • bruikbaarheid tekst voor werkstuk bepalen

6 Schrijven

• herhaling inleiding, slot, deelonderwerp, hoofdonderwerp, titel, tussenkopjes, objectieve en subjectieve taal • informatie verzamelen en ordenen • schrijfplan • nieuwsbericht schrijven • achtergrondartikel schrijven • taalverzorging: – verwijswoorden – hoofdletters en leestekens (punt, uitroepteken, vraagteken) – onderscheid maken tussen objectief en subjectief taalgebruik

• informatie verzamelen en ordenen • schrijfplan • instructie schrijven • handleiding schrijven • formulier invullen • tekst aanpassen aan publiek • taalverzorging: – verwijswoorden – goed opgebouwde en begrijpelijke zinnen – formele en informele taal

• schrijfplan • hoofd- en bijzaken • alineaopbouw • aantekeningen maken • verslag schrijven • taalverzorging: – verwijswoorden – voegwoorden – signaalwoorden – aanhalingstekens

7 Spreken, kijken en luisteren

Luisteren • herhaling tekstsoorten, tekstdoelen, publiek, luistermanieren, onderwerp, hoofdgedachte • fragmenten vergelijken • informatieve waarde beoordelen Spreken • nieuwsbericht presenteren • presentatie aanpassen aan publiek

Luisteren • hoofd- en bijzaken onderscheiden • fragmenten vergelijken • bruikbaarheid fragment voor presentatie bepalen • mening geven over een fragment • fragment samenvatten Spreken • informatieve presentatie • spreekplan • samenvatten

8 Project

• nieuwsbericht en verhaal schrijven over iemand in een benarde situatie Fictie, Grammatica, Over taal, Schrijven

• grappige tekst schrijven en presenteren Fictie, Schrijven, SKL

Luisteren • verbale en non-verbale communicatie • gesloten vragen, open vragen • doorvragen • relevantie en betrouwbaarheid uitspraken Gesprekken • vraaggesprek en interview • open vragen, gesloten vragen en doorvragen gebruiken • opbouwende kritiek geven • verslag schrijven van een interview Over taal, Lezen, Schrijven, SKL

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 6

5/01/16 10:23


olven

etende

omdat)

Leerstofoverzicht

blok 4

blok 5

blok 6

Verhaal • Daniëlle Bakhuis (Zes seconden) • spanning in een verhaal • ruimte in een verhaal • sfeer in een verhaal Gedicht • eindrijm: gepaard rijm, gekruist rijm, omarmend rijm • binnenrijm, klinkerrijm, medeklinkerrijm • rijmloos gedicht

Verhaal • Paul Dowswell (Kameraad) • tijd in een verhaal: vertelde tijd, chronologisch, niet-chronologisch, flashback, terugverwijzing, vooruitwijzing • soorten begin en einde van een verhaal

Verhaal • Edward van de Vendel (Oliver) • thema van een verhaal • moraal van een verhaal • herhaling Gedicht • verbanden tussen strofen • herhaling

Zinsontleding • naamwoordelijk gezegde • voorzetselvoorwerp in een zin met naamwoordelijk gezegde Woordsoortbenoeming • telwoord • voegwoord: neven- en onderschikkend voegwoord

Zinsontleding • enkelvoudige en samengestelde zinnen • hoofdzin en bijzin Woordsoortbenoeming • bijwoord

• herhaling

• tussenletter(s) in samenstellingen (-s en -e(n)) • apostrof • weglatingsstreepje • afbreekteken • dictee: werkwoordspelling, Engelse werkwoorden, tussenletters in samenstellingen (-s en -e(n)), apostrof, weglatingsstreepje, afbreekteken, moeilijke woorden 1hv

• directe rede • komma • dictee: werkwoordspelling, Engelse werkwoorden, directe rede, komma, weglatingsstreepje, meervoud, bijvoeglijk naamwoord, verkleinwoord, moeilijke woorden 1hv

• herhaling • spelambigue woorden • dictee: herhaling blok 1 t/m 5

Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit de media Taalbeschouwing • samenstellingen • taal en emotie, gevoelswaarde

Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit de media Taalbeschouwing • moedertaal en vreemde taal • taalverwerving

Woordenschat • schooltaalwoorden • woorden uit de media Taalbeschouwing • taalverandering • leenwoorden • jongerentaal, chattaal, Twittertaal

• informerende en uiteenzettende tekst • manieren van inleiden en afsluiten • zins- en alineaverbanden • verbindingsmanieren (signaalwoorden, herhaling, overgangszinnen, aankondigende zinnen) • signaalwoorden • samenvatten

• overtuigende tekst • feit-mening • objectieve teksten - subjectieve teksten • mening geven • tegenargument • argumenten beoordelen • zins- en alineaverbanden • signaalwoorden

• herhaling

• tekst bij infographic schrijven • betrouwbare bronnen onderscheiden • hoofd- en bijzaken • alineaopbouw • signaalwoorden en verbindingsmanieren • uiteenzettende tekst schrijven • taalverzorging: – verwijswoorden – voegwoorden – signaalwoorden – aanhalingstekens

• zakelijke e-mail • betogende tekst: ingezonden reactie • tussenkopjes • argumenteren • passende inleiding en slot • signaalwoorden en verbindingsmanieren • taalverzorging: – verwijswoorden – voegwoorden – signaalwoorden – aanhalingstekens

• herhaling

Luisteren • signaalwoorden • fragment beoordelen • relatie beeld en gesproken tekst Spreken • uiteenzetting • beeldgebruik bij presenteren • publiek motiveren

Luisteren • gevoelswaarde woorden • signaalwoorden • het vervolg van een fragment voorspellen • conclusie trekken • advies formuleren Gesprekken • groepsgesprek • communicatievaardigheden • interactievaardigheden • conflict oplossen

• herhaling

• tekst lezen en presenteren over wachten Lezen, SKL

• ontdek de kracht van leestekens Fictie, Spelling, Lezen, Schrijven

• vlog maken en presenteren over het vak Nederlands Fictie, Spelling, Over taal, Schrijven, SKL

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 7

5/01/16 10:23


Blok Fictie 2.1 2.2 2.3

97

Formulier invullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97 Tekstvorm: instructie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 98 Taalverzorging: verwijswoorden. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .100 Tekstvorm: handleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .101 Spreken, kijken en luisteren

2.22 2.23

86

Hoofdzaak, bijzaak, hoofdgedachte – Herhaling . . . . . . . . . . . . 86 Alineaopbouw. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 86 Tekstvorm: instructie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92 Tekstvorm: infographic. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 93 Schrijven

2.18 2.19 2.20 2.21

83

Woordenschat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83 Taalbeschouwing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84 Lezen

2.14 2.15 2.16 2.17

78

Zinnen met twee onderwerpen en persoonsvormen . . . . . . . 78 Werkwoorden uit het Engels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79 Bijvoeglijk naamwoord. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80 Hoofdletters en kleine letters. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82 Over taal

2.12 2.13

72

Zinsontleding – Weet je het nog?. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72 Zinsontleding – Bijstelling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73 Woordsoortbenoeming – Weet je het nog? . . . . . . . . . . . . . . . . . 74 Woordsoortbenoeming – Vragend, aanwijzend, betrekkelijk en onbepaald voornaamwoord . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75 Spelling

2.8 2.9 2.10 2.11

61

Lekker lezen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61 Over lezen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66 Gedicht. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69 Grammatica

2.4 2.5 2.6 2.7

2

104

Kijken en luisteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .104 Spreken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .106 Projectopdracht

109

60

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 60

5/01/16 10:23


2

Fictie

Aan het einde van deze paragraaf: • kun je zeggen bij welk genre een boek hoort; • kun je je leeservaring beschrijven; • herken je beeldspraak en stijlfiguren.

2F

2.1 Lekker lezen Het is geen grap De vader van Wessel heeft ontdekt dat elk levend wezen een levenslijn heeft. Sindsdien is hij alleen nog maar bezig met experimenteren in zijn atelier. Hij wil de levenslijnen zichtbaar maken met behulp van een nieuw apparaat met speciale lenzen. Als dat lukt, krijgt hij misschien wel letterlijk de touwtjes van het leven in handen …

5

10

15

20

25

Ruim een halfjaar was verstreken sinds zijn moeder gestorven was. Wessel miste haar. Zij had ervoor gezorgd dat er naast het onderzoek nog een gewoon leven had bestaan. Sinds haar dood was het alsof zijn vader en hij in een droom leefden, een gedeelde, donkere droom. Zo gauw ze ’s ochtends het atelier binnengingen, was het voor hen of de wereld groter werd. Mens en dier waren veel meer dan in het dagelijks leven zichtbaar was; ze beschikten over levenslijnen die zich uitstrekten door de tijd, levenslijnen die samen het wandtapijt van het leven weefden en het dodenrijk scheidden van de alledaagse wereld der levenden. Het was of Wessel en zijn vader doordrongen in diepten waar niemand hen was voorgegaan. Wessel kon zich vaak maar nauwelijks losmaken van waar ze mee bezig waren. Het bouwen van de klok of de kijker of hoe je het ding ook wilde noemen, was als een raadsel waarvan hij koste wat het kost de oplossing wilde weten. Zijn gevoelens voor Lykke waren nauwelijks genoeg om hem met beide benen op de grond te houden – maar dat ze er was maakte het verschil, dat voelde hij wel. Het verschil tussen de grenzeloze, volledige overgave van zijn vader aan het onderzoek en hoe hij er zelf tegenover stond. Lykke te zien, te spreken, haar in zijn armen te voelen, was als terugkeren op aarde – al was het tegelijk vaak onaards, zo heerlijk. Met Lykke sprak hij niet over de klok, niet over leven en dood, lenzen of breking van de tijd. Het was alsof hij in twee werelden verkeerde, die elkaar uitsloten. (…) Wessel schopte een steen weg. Met een doffe plons landde die in het groene schuimende water. De Keizersgracht stonk verschrikkelijk – de boel stroomde niet door, het water in de Amstel stond te laag. Het onweer van gisteren had er bovendien voor gezorgd dat overal langs de grachten stinkende plassen dampten in de augustushitte. Paardenzeik, mest en rottend afval, gistend in de zon. Hij moest de stad uit, het open veld in. Wessel keerde om en liep terug in de richting van de Amstel. (…)

61

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 61

5/01/16 10:23


Fictie

30

35

40

45

50

55

2

Het was hun gisteren eindelijk, na maanden van frustratie en mislukkingen, gelukt om Spinoza’s lenzen zo aan het slingeruurwerk van Huygens te bevestigen dat ze een beeld schiepen. Een vreemd, warrelend, kleurig beeld, dat toch helder was en op een of andere manier de werkelijkheid leek te tonen. Wessel kreeg nog de rillingen als hij dacht aan wat hij vanochtend door de lenzen had gezien: een duif, omgeven door een lange golvende draad van licht. Een lichtlijn die trilde en leek mee te deinen op de bewegingen van het dier. Daarna hadden ze een tweede duif uit het hok gehaald om hun waarnemingen te bevestigen. Kroonsz had besloten dat ze dit dier na het experiment zouden doden, om te zien of dat een ander beeld zou opleveren. Tot hun verbijstering had de tweede duif niet zo’n zelfde lichtlijn om zich heen gehad, maar slechts een armzalig korte draad. Toen ze genoeg hadden gezien trok Wessels vader met een triomfantelijk gebaar de pin weg die de priem op zijn plek had gehouden. ‘Wacht!’ riep Wessel nog. Hij wilde weten wat er zou gebeuren als ze besloten het dier alsnog in leven te laten. Maar het was te laat geweest. De duif was dood, zijn levenslijn verdwenen. In gedachten verzonken liep Wessel verder langs de Amstel, tot hij in de verte het kerktorentje van Ouderkerk zag verschijnen tussen het geboomte. Hij hield stil en keek uit over het water. (…) Hij trok schoenen en sokken uit, schoof naar de waterkant en liet zijn voeten in de rivier bungelen. Het water was heerlijk koel. Hij gaf zich over aan de warmte van de zon, de verkoeling die de rivier hem bracht en alles wat er te zien was. En voor even vergat hij alles. Pas toen hij laat in de middag terug naar huis liep, keerden zijn gedachten terug naar de kronoscoop, zoals zijn vader het apparaat gedoopt had. Zacharias zou de hele installatie morgen meenemen naar het Oudemannenhuis aan de Kloveniersburgwal. Hij wilde hem daar opstellen en de levenslijnen van de bewoners opmeten, om te leren begrijpen wat je nu eigenlijk zag als je door de kronoscoop keek. Kon je eruit afleiden hoe lang iemand nog te leven had? Zei de levenslijn iets over iemands gezondheid? De meest duizelingwekkende vraag die Wessels vader onderzocht, was of de levenslijnen gemanipuleerd konden worden, of je ze kon vastpakken, eraan trekken … Wessel wilde er eigenlijk niet over nadenken wat er dan zou gebeuren. Het was een beeld uit een nachtmerrie: zijn vader die als een poppenspeler aan onzichtbare touwtjes trok en de mensen liet dansen naar zijn duistere luimen … Een paar maanden later.

60

65

70

Wessel liep naast zijn oude schoolvriend Evert over de Zuiderzeedijk. Rechts de zee, links de armetierige, winterse velden. In de verte verschenen eindelijk de contouren van de stad. (…) Wessel en Evert waren vanuit Muiden op weg naar huis. Wessel was mee geweest naar een klant van Everts vader, die edelsmid was in de chique Warmoesstraat. Ze hadden gouden haarspelden en een broche afgeleverd bij een rijke redersfamilie. Op de heenweg konden ze mee varen met het beurtschip, en ze hadden de schipper gevraagd om ook op de terugweg Muiden aan te doen. De schipper had het beloofd, maar geen woord gehouden. Vanaf het havenhoofd hadden de twee het schip in de verte zien passeren. Ze zwaaiden en riepen, maar waarschijnlijk hadden zijn nieuwe passagiers haast. Passagiers die meer betaalden dan zij. Nu moesten ze het hele eind terug lopen. Wessel vervloekte de ijzige zuidwestenwind die hen recht in het gezicht waaide. Tot overmaat van ramp voerde de wind wolken aan die nog veel meer sneeuw beloofden. Om voor het sluiten van de poorten terug in de stad te zijn, moesten ze zich haasten. Wessel dook diep weg in zijn sjaal en trok zijn mantel nog strakker om zich heen.

62

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 62

5/01/16 10:23


2

75

80

85

90

95

100

105

110

115

Fictie

Met zijn gedachten was hij bij zijn vader in het Oudemannenhuis. Maandenlang had zijn vader daar nu onderzoek gedaan. Een voor een had hij de oude mensen opgesteld voor de kronoscoop en urenlang had hij de lichtvlekken en lijnen bestudeerd die op het projectiescherm verschenen. Als een van zijn proefpersonen overleed, noteerde hij trouw alle gegevens. (…) Wessel had niet verwacht dat zijn vader iets zou vinden. Met steeds meer medelijden sloeg hij het verbeten geploeter van zijn vader gade. Tot gisteren. Vader had hem bij zich geroepen in het atelier. De werktafel lag bezaaid met grote, omkrullende vellen papier en op de grond lagen nog eens tientallen rollen. Kroonsz stond over de tafel gebogen. ‘Ik ben eruit, Wessel!’ kraaide hij toen Wessel binnenkwam. ‘Ik kan ze lezen!’ Wessel voelde direct een knoop in zijn maag, van angst voor de griezelige kennis waarover zijn vader nu misschien beschikte, en van opwinding. Het vel dat voor zijn vader op tafel lag, toonde twee spiralen die elkaar deels overlapten. Erbij stonden jaartallen, data, tijdstippen en allerlei andere getallen die Wessel niet kon thuisbrengen. ‘Het is eigenlijk doodeenvoudig’, barstte zijn vader los. ‘(…) Ik heb de boel gecontroleerd aan de hand van vier sterfgevallen. Het is nog vrij ruw, maar ik kan toch al tot op de dag bepalen wanneer iemand zal sterven.’ Wessel had zijn vader onderzoekend aangekeken, gespitst op tekens van krankzinnigheid – want wat zijn vader beweerde was te gek voor woorden. Maar Zacharias Kroonsz was de rust zelve. Hij had het principe nog een keer uitgelegd, nu uitgebreider, en Wessel had het min of meer begrepen. En wat het meest onrustbarende was: hij kon er geen speld tussen krijgen. ‘Hé, hoorde je niet wat ik zei? Ga je geen antwoord geven?’ Evert porde met zijn elleboog in Wessels zij. ‘Kun je niet meer tegen een beetje wind? Of denk je alleen maar aan dat liefje van je? Dat leuke dienstmeisje van jullie?’ Wessel gaf Evert een duw. ‘Hou je mond over Lykke. Ze is …’ Hij zag hoe Evert breeduit naar hem grijnsde. ‘Je hebt het nog steeds zwaar te pakken, hè?’ Wessel haalde stug zijn schouders op. Zijn vriend zag hoe hij bloosde en gaf hem een duw terug. ‘Tja … eh … het mag natuurlijk nog steeds niet van vader’, mompelde Wessel. ‘Zelf is hij juist omhoog getrouwd, en eigenlijk ben ik de laatste tijd …’ Hij stampte op de bevroren grond om zijn voeten warm te krijgen en snoof de vrieslucht op. ‘Weet je …’, ging hij verder. ‘Het komt allemaal wel goed met Lykke … Ik … dacht eigenlijk over iets heel anders na.’ ‘Zo zo, meneer denkt wat af de laatste tijd.’ ‘Man, hou toch op! Ik bedoel, wat zou jij denken als je vader beweerde het raadsel van de dood te hebben opgelost?’ Het was eruit voor Wessel er erg in had. ‘Wat?’ riep Evert lachend uit. ‘Is je ouweheer op hol geslagen?’ Hij schopte een modderkluit weg, de dijk af. ‘Nou ja, ik neem het hem niet kwalijk. Jouw moeder was een bijzondere vrouw, en dan heeft hij een paar jaar geleden ook zijn dochters al verloren. Geen wonder dat hij de dood wil bezweren.’ Wessel knikte langzaam. ‘Ik heb ook lang gedacht dat hij gek aan het worden was …’ ‘Niet alleen gek, wie weet zelfs door duivelse gedachten bezeten!’ Evert wendde zijn blik naar de donkergrijze hemel. Het begon te sneeuwen, natte vlokken werden door de wind tegen hen aan geblazen. ‘Je vader is in de war. Je moet de dominee bij hem langs sturen. Ze waren toch altijd vrienden? Die kan hem van zijn rare ideeën bevrijden. Misschien zou hij

63

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 63

5/01/16 10:23


Fictie

120

125

130

135

140

145

150

2

moeten hertrouwen. Weduwen genoeg, en hij is een goede partij. Nog niet te oud, hij heeft geld, een mooi huis …’ ‘Ik geloof hem.’ Het kwam eruit als een fluistering. Een fluistering die haast verloren ging in het suizen van de wind. ‘Wat?’ Wessel keek naar het natte, blozende gelaat van zijn vriend. Evert keek geschokt terug. ‘Ben jij ook gek geworden?’ Wessel haalde zijn schouders op en wendde zich naar de Zuiderzee. Er stonden inmiddels schuimkoppen op de golven en je kon niet meer zien waar het water overging in de lucht. ‘Ik kan je de details niet geven, maar mijn vader heeft een instrument gebouwd waarmee hij ieders sterfdatum kan bepalen.’ Evert begon te lachen. Hoofdschuddend keek hij zijn vriend aan. ‘Je hebt me er weer eens mooi tussen, Wes. Ik snap niet waar je het vandaan haalt, maar het is een geweldig idee! Ieders sterfdatum bekend! De wereld zou instorten. Waarom zou je werken als je wist dat je nog maar een paar weken te leven hebt? Waarom zou je rijkdom vergaren als je wist dat je geen tijd hebt om al dat geld op te maken? Waarom zou je met een vrouw trouwen die gedoemd is om al op haar dertigste te sterven?’ Hij schudde opnieuw zijn hoofd. ‘Je zet me wel aan het denken … Geweldig!’ ‘Het is geen grap.’ Wessel keek zuur voor zich uit. (…) ‘Natuurlijk is het wel een grap! En als het geen grap van jou is, dan is het er een van je vader.’ Wessel haalde zijn schouders op en deed er het zwijgen toe. Er bestond nog een kans dat Evert gelijk had, maar zijn vader had voorspeld dat morgenvroeg rond de klok van zessen de oude Barentsz zou sterven. Barentsz, die al jaren in het Oudemannenhuis woonde, stond krom van de reuma maar ondanks de pijn die hij leed was hij nog scherp en levendig. Buiten de voorspelling van de kronoscoop was er niets wat erop wees dat hij snel zou sterven. Als Barentsz stierf op het aangewezen tijdstip, kon hij er niet meer omheen. Dan had zijn vader een ontdekking gedaan die de wereld op zijn grondvesten zou doen schudden. ‘Als we hard doorlopen, halen we het nog!’ zei Wessel tegen zijn vriend, en zonder Everts antwoord af te wachten begon hij in de richting van de poort te rennen. (…) De volgende ochtend, om zes uur precies, blies Joris Barentsz, voormalig matroos en bootsman, in de gezegende leeftijd van zesenzestig jaar zijn allerlaatste adem uit. Uit: Marco Kunst, Kroonsz.

Lees- en discussievragen  Opdracht 1    T1

B

1 a Wie is de hoofdpersoon in het verhaal Het is geen grap? b In welke twee werelden leeft de hoofdpersoon? Kijk naar regel 1-19. 2 Waar speelt het verhaal zich af? Geef met drie voorbeelden uit het verhaal aan waardoor je dit weet.

64

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 64

5/01/16 10:23


2

I

T2

T1

B I

Fictie

3 In welke tijd speelt het verhaal zich af? Noem drie aanwijzingen uit het verhaal waardoor je dit weet. 4 Wessel en Evert reizen van Amsterdam naar Muiden en terug. a Hoeveel kilometer is dat ongeveer? b Ze gaan met het ‘openbaar vervoer’ van hun tijd: een beurtschip. Zoek uit hoe dat werkte. c Op de terugreis hebben de jongens een probleem. Hoe zou jij het oplossen als er geen openbaar vervoer was en je zo’n afstand zou moeten afleggen? 5 Wat betekent de dood van Joris Barentsz? 6 Is dit verhaal fictie of non-fictie? Leg je antwoord uit door de betekenis van deze twee begrippen in verband te brengen met het verhaal Het is geen grap. 7 Welk deel van het opbouwschema van verhalen herken je in dit verhaal? 8 Hoe realistisch vind jij dit verhaal? Zet het verhaal op de realismelijn. Gebruik ten minste twee argumenten om je antwoord uit te leggen.  Opdracht 2

T2

I

T1

1 Evert geeft een paar voorbeelden van de gevolgen die het zou hebben als iedereen zijn sterfdatum zou weten. Bedenk nog drie voorbeelden van gevolgen. 2 Is de dood van Joris Barentsz toeval? 3 Zou jij willen weten hoelang je zult leven? 4 Uit het verhaal kun je opmaken dat mensen in de tijd van Wessel vonden dat God leven en dood bepaalt. Vragen stellen over leven en dood werd gezien als iets duivels. Wie of wat bepaalt volgens jou hoelang mensen leven?

Leestips Andere boeken over de grens tussen leven en dood:

Kijk de leook op esap p

Deadline – Rachel Ward Als Jem iemand in de ogen kijkt, ziet ze een nummer: de sterfdag van die persoon. Door dit geheim sluit ze geen vriendschappen. Totdat ze Spider ontmoet, een loner net als zij. In de rij voor de Londen Eye ziet Jem dat iedereen die daar staat die dag zal sterven. En dus vluchten zij en Spider voor hun leven.

65

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 65

5/01/16 10:24


Fictie

2

Doodgraag – Gerda Van Erkel Dorian brengt veel tijd door op Middleton Island voor de kust van Alaska. Op een dag vindt hij een aangespoelde voetbal met Japanse tekens erop. Hij weet zeker dat de bal te maken heeft met de tsunami die in 2011 Japan trof. Dorian wil nog maar één ding: de bal terugbrengen naar zijn eigenaar. Lang zal ze leven – Koos Meinderts Eva ziet op een dag een oude vrouw op het spoor staan terwijl de slagbomen naar beneden gaan. Ze bedenkt zich geen moment en trekt de vrouw net op tijd weg. Iedereen vindt dat ze een held is, maar Eva is vooral benieuwd naar de vrouw die ze heeft gered. Voor eeuwig de jouwe – Greet Beukenkamp Chantals vriend Dylan is vier maanden geleden plotseling gestorven. Dan krijgt ze opeens een mailtje van hem. Dat kan helemaal niet! Maar er volgen meer berichten, met dingen die alleen Dylan kan weten. En dan wil hij afspreken …

Over Marco Kunst Marco Kunst groeide op in Zeeland. Hij studeerde filosofie in Utrecht. Daarna ging hij wonen en werken in Amsterdam. Hij gaf les aan kunstopleidingen over hoe je creatief kunt zijn, maar lesgeven vond hij niet zo leuk. Liever wilde hij zelf creatief aan de slag. Hij ging verhalen en boeken schrijven. Zijn eerste jeugdboek, Gewist, verscheen in 2004 en werd een succes. De verhalen van Marco Kunst zitten vaak vol fantasie en spelen zich af in het verleden of in de toekomst.

2.2 Over lezen Genres Leesboeken en verhalen kun je verdelen in verschillende genres. Je weet bij welk genre een verhaal hoort door te kijken welk onderwerp belangrijk is in het verhaal. Bekende genres zijn avonturenverhaal, oorlogsverhaal, liefdesverhaal, probleemverhaal, grappig verhaal, meidenverhaal, historisch verhaal en sprookje. Maar er zijn meer genres.

R

Voorbeelden van meer realistische genres zijn: • Detective: een verhaal waarin een speurder probeert te achterhalen wie een misdrijf – meestal een moord – heeft gepleegd en/of waarom hij dat gedaan heeft. • Thriller: een spannend verhaal waarin de hoofdpersoon in een levensbedreigende situatie terechtkomt. Vaak dreigt hij slachtoffer te worden van een misdaad. • Ontwikkelingsverhaal: hier gaat het om het volwassen worden van de jonge hoofdpersoon.

66

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 66

5/01/16 10:24


2

Fictie

Er zijn ook genres met minder realistische verhalen: • Sciencefiction: speelt zich meestal af in de toekomst of in de ruimte en ruimtevaart of nieuwe techniek speelt hierin vaak een rol. • Fantasy: hierin draait het om fantasiewezens in een fantasiewereld. • Dystopie: er is sprake van een wereld die door rampen of een dictatuur bijna niet meer leefbaar is. Het speelt zich meestal af in de toekomst. Verhalen indelen in genres kan handig zijn bij het zoeken van een geschikt boek. Toch zijn er veel verhalen die niet zo gemakkelijk zijn in te delen, omdat ze over verschillende onderwerpen gaan.

Opdracht 3 T1

B

T2

T

T1

1 Bij welke genres kun je het verhaal Het is geen grap indelen? 2 Zoek van alle zes genres die in de theorie worden uitgelegd een voorbeeld van een jeugdboek dat je nog niet gelezen hebt. Schrijf genre, titel en auteur op en leg uit waarom het boek bij het genoemde genre kan worden ingedeeld. Gebruik de informatie op het omslag van het boek. 3 Welk van de zes genres die in de theorie worden uitgelegd spreekt jou het meest aan? Leg met twee redenen uit waarom je het liefst boeken leest van dit genre. 4 Ook films en tv-series kun je indelen in genres. a Van welke film- en seriegenres houd jij? b Is je voorkeur bij films en tv-series dezelfde als bij boeken?

Beeldspraak R

Spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten figuurlijk taalgebruik, beeldspraak. Het gaat dan om bekende beelden, die door het vele gebruik vaak afgezaagd zijn. Schrijvers van fictie gebruiken ook vaak beeldspraak, maar zij proberen dat op een originele manier te doen, door nieuwe beelden te bedenken. Beeldspraak benadrukt dingen en kan een verrassend effect hebben. Als je fictie leest, kun je genieten van deze bijzondere manier waarop een schrijver taal gebruikt. Er zijn verschillende soorten beeldspraak. Een van de vormen is het maken van een vergelijking. Dat kan op twee manieren: • vergelijking met als (ook een vergelijking met de woorden ‘zoals’, ‘alsof’ en ‘of’ valt hieronder); • vergelijking zonder als. voorbeeld Natalie was klein, frêle en nukkig als een chihuahua. (vergelijking met als)

67

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 67

5/01/16 10:24


Fictie

2

voorbeeld De sfeer aan tafel spatte uiteen. Een zeepbel, zonder geluid en alleen een natte vlek achterlatend. (vergelijking zonder als) Uit: Laure Van den Broeck, Birdie.

Opdracht 4 T1 T2

B T1

1 a Hoe beschrijft Wessel zijn vader in de vergelijking met als in regel 54-56? b Wat maakt hij met deze vergelijking duidelijk over zijn vader? 2 Neem uit het eerste deel van het verhaal Het is geen grap (regel 1 t/m 19) vier zinnen over waarin vergelijkingen met als voorkomen. Let ook op de woorden ‘alsof’ en ‘of’. 3 Schrijf bij alle vier de zinnen op welke dingen met elkaar vergeleken worden.

Je leeservaring beschrijven R

Als je een verhaal leest, doet dat iets met je en heb je een oordeel over het werk van de schrijver. Het verhaal raakt je bijvoorbeeld, je leeft mee met de hoofdpersoon en je vindt het verhaal goed uitgewerkt of juist niet. Als je na het lezen van een verhaal uitlegt wat je ervan vindt, beschrijf je jouw leeservaring. Je gebruikt beoordelingswoorden om je leeservaring te beschrijven. Die ervaring is voor iedereen weer anders en heel persoonlijk. Toch moet je je ervaring ook kunnen uitleggen. Dat doe je door argumenten te geven bij de beoordelingswoorden die je kiest. Er zijn beoordelingswoorden die iets zeggen over wat het verhaal met je doet: spannend – saai humoristisch – zonder humor begrijpelijk – onbegrijpelijk maakt me verdrietig – maakt me vrolijk griezelig – rustgevend veel actie – gebeurt weinig in laat me meeleven – zegt me niets vol vaart – traag maakt me nieuwsgierig naar de afloop – voorspelbaar aangrijpend – nietszeggend laat me alles even vergeten – kan me niet boeien ontroerend – raakt me niet apart – gewoon schokkend – gewoon geheimzinnig – helder beklemmend – luchtig duidelijk – verwarrend Er zijn ook beoordelingswoorden die iets zeggen over hoe realistisch je het verhaal vindt: realistisch – onrealistisch leerzaam – niet leerzaam geloofwaardig – ongeloofwaardig ongelooflijk – kan ik me goed voorstellen kan echt gebeuren – kan nooit echt gebeuren goed uitgewerkt – slecht uitgewerkt herkenbaar – niet herkenbaar overtuigend – niet overtuigend origineel – bekend levensecht – bedacht

68

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 68

5/01/16 10:24


2

Fictie

Opdracht 5 T2 T1 T2

I

1 Beschrijf jouw leeservaring bij het verhaal Het is geen grap. Kies uit beide lijsten twee beoordelingswoorden en leg ze uit met een argument. 2 a Denk aan een film die je niet al te lang geleden gezien hebt. Schrijf de titel van de film op. b Beschrijf nu op dezelfde manier als in vraag 1 je kijkervaring bij deze film.

2.3 Gedicht Kenmerken van gedichten R

Gedichten zijn anders dan verhalen. In de eerste plaats is er verschil in vorm. Gedichten hebben een of meer van de volgende kenmerken: • Een gedicht is verdeeld in versregels die niet de hele pagina vullen. • De regels staan in strofen bij elkaar met daartussen witregels. • Soms wordt een strofe herhaald, vooral in liedteksten. Een herhaalde strofe heet refrein, de andere strofen zijn de coupletten. De kenmerken van de inhoud en de klank van gedichten zijn: • Een gedicht gaat vaak over één gebeurtenis, moment of gevoel. • In een gedicht komt soms rijm voor. • Een gedicht heeft ritme. Je hoort dat goed als je het gedicht hardop leest. Niet elk gedicht heeft al deze kenmerken. Zo zijn er bijvoorbeeld gedichten die niet zijn verdeeld in strofen, en gedichten kunnen ook rijmloos zijn.

Stijlfiguren R

Schrijvers maken hun teksten vaak mooier door iets op een bijzondere manier te zeggen. Ze gebruiken stijlfiguren. Je komt ze veel tegen in gedichten, maar ook in verhalen en in non-fictie. Enkele stijlfiguren zijn: • Herhaling – woorden of zinnen worden herhaald of hetzelfde wordt meerdere keren gezegd, maar telkens net iets anders. • Opsomming – er wordt een aantal dingen op een rij gezet of na elkaar opgenoemd. • Tegenstelling – dingen worden tegenover elkaar gezet, waardoor de verschillen opvallen. • Overdrijving – iets wordt erger of groter gemaakt dan het in werkelijkheid is. • Ironie – iets wordt beschreven op een licht spottende, niet kwetsend bedoelde manier. Vaak wordt het tegengestelde gezegd van wat er bedoeld wordt. • Sarcasme – harde, bijtende spot die veel verder gaat dan ironie.

69

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 69

5/01/16 10:24


Fictie

2

voorbeeld Ironie: Je komt thuis met een slecht rapport. Je moeder zegt: ‘Nou, dat heb je geweldig gedaan.’ voorbeeld Sarcasme: Een leraar zegt tegen een leerling die na een lange tijd van ziekte weer op school is: ‘En, hoe was je vakantie?’

Tekst 1 Twee lange weken

5

10

15

20

Vader kon zomaar een zomerhuis huren. Een enkele bui had De Bilt ons voorspeld. Dat er dat buitje twee weken zou duren, is iets wat De Bilt er niet bij had verteld. ’t Zomerhuis lekte uit zeventien gaten, nog erger was ’t klapperend bosrestaurant waar we zo nu en dan pannenkoek aten in d’allerneerslachtigste hoek van ons land. Twee lange weken in bosrijke streken, twee weken lang in een bosrijk gebied. Moeder zei steeds dat de lucht wel zou breken, maar wat er ook brak … de lucht was het niet. Drassige bodem en bomen die dropen, geen hemd en geen broek en geen handdoek meer droog. Wij werden langzaam door schimmels beslopen, maar moeder hield moed en keek steeds naar omhoog. Soms waren mensen verdwaald op ons paadje, precies zo verzopen en rillerig als wij. Die bleven staan en ze maakten een praatje en trokken vervolgens verbitterd voorbij. Twee lange weken in bosrijke streken, twee weken lang in een bosrijk gebied. Moeder zei steeds dat de lucht wel zou breken, maar wat er ook brak … de lucht was het niet.

25

Vanaf de dag dat de school weer begon, schijnt nu al weken een stralende zon. Uit: Willem Wilmink, Verzamelde liedjes en gedichten.

70

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 70

5/01/16 10:24


2

Fictie

Opdracht 6  T 1 I T1 T2 T1

B

1 2 3 4 5 6 7

Wat wordt in versregel 2 bedoeld met ‘De Bilt’? Hoeveel strofen telt het gedicht Twee lange weken? Welke versregels kun je aanwijzen als refrein? Welke rijmschema’s heeft de dichter gebruikt? Neem drie versregels over waarin de dichter overdrijving gebruikt. Leg met een voorbeeld uit dat dit gedicht ironie bevat. a Welke stijlfiguur herken je in versregel 9 en 10? b Op welke manier past de dichter deze stijlfiguur hier toe? 8 ‘maar wat er ook brak … de lucht was het niet.’ (regel 12). Wat ‘brak’ er dan waarschijnlijk wel? 9 Welke stijlfiguur past de dichter toe door de laatste twee versregels toe te voegen?  Toets    Opdracht 7

T1

T

T 1 T2 I T2

T1 T2 I

T 1

1 Kies een boek dat jou aanspreekt. Je mag het boek nog niet eerder hebben gelezen. Lees het hele boek. 2 Kies een fragment van minimaal twee pagina’s dat jij belangrijk vindt voor het verhaal. a Kopieer het fragment. b Leg uit waarom jij dit een belangrijk fragment vindt. c Herschrijf het fragment en voeg eraan toe: – De stijlfiguur ironie of sarcasme. – Minimaal vier keer beeldspraak. Doe dit door een voorwerp, situatie, handeling of personage uit het verhaal te vergelijken met iets anders. 3 Beschrijf je leeservaring van het boek. Kies uit beide lijsten met beoordelingswoorden in de theorie minimaal drie beoordelingswoorden (of bedenk zelf andere passende beoordelingswoorden) en geef daar argumenten bij. 4 Zoek een Nederlandstalige songtekst die bij het boek past. a Kopieer de songtekst. b Wijs in de tekst aan: – de coupletten en het refrein; – rijm en rijmschema of -schema’s; – stijlfiguren uit de theorie in dit blok. c Leg in ongeveer vijf zinnen uit waarom deze songtekst volgens jou bij het boek past. 5 Vat het hele boek samen in precies vijf zinnen. Nummer deze zinnen van 1 t/m 5 en neem ze mee naar de les. 6 Maak in de les bij de samenvatting een extra opdracht die je van je docent ontvangt. 7 Voeg alle opdrachten samen tot een geheel. Bewaar het in je fictiedossier.

71

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 71

5/01/16 10:24


Grammatica

2

Wat een bijvoeglijke bepaling is, kun je na blok 1 goed uitleggen. De bijvoeglijke bepaling is een deel van een zinsdeel. De bijstelling is dat ook. Je leert in dit blok wat een bijstelling is en wat het verschil is met de bijvoeglijke bepaling. Je kennis van de woordsoorten breid je uit met nog meer voornaamwoorden.

Aan het einde van deze paragraaf: 2F • kun je de zinsdelen werkwoordelijk gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling benoemen; • kun je de bijvoeglijke bepaling(en) en bijstelling in zinsdelen benoemen; • kun je de woordsoorten zelfstandig naamwoord, voorzetsel, persoonlijk voornaamwoord, hulpwerkwoord, zelfstandig werkwoord, bezittelijk voornaamwoord, wederkerend en wederkerig voornaamwoord benoemen; • kun je vragende, aanwijzende, betrekkelijke en onbepaalde voornaamwoorden benoemen.

2.4 Zinsontleding – Weet je het nog?  Opdracht 1  T 1

B

Verdeel de zinnen in zinsdelen en benoem de zinsdelen en delen van zinsdelen. Kies uit: wwg – ond – lv – mv – bwb – bvb. Schrijf bij een bvb ook op bij welk zelfstandig naamwoord die hoort. 1 Volgens een artikel in een roddelblad lagen de telefoonnummers van politici vanwege een verloren telefoon bijna op straat. 2 Een Britse televisiezender heeft na een incident de juryleden van een talentenjacht plotseling ontslagen. 3 Voor de auditie deelde de regisseur de aanwezigen de voorwaarden voor deelname mee. 4 Vanmorgen hebben de spelers van een toneelgezelschap leerlingen uit klas 2B op het schoolplein met een levensechte voorstelling overvallen. 5 Heeft meneer De Zwart jou gisteren een uitnodiging voor de toneelrepetitie gestuurd? 6 Tijdens de repetitie Nederlands ging het alarm voor de brandoefening af.  Opdracht 2

T1

B

72

Schrijf op of het vetgedrukte deel een bijwoordelijke of een bijvoeglijke bepaling is. Leg je antwoord elke keer kort uit. 1 Lotte heeft haar opmerkingen over die musical inmiddels anders verwoord. 2 Ga jij over die musical serieus een tekst voor het jongerentijdschrift schrijven? 3 Op de Donald Duck was ik tien jaar geabonneerd. 4 Mijn neefje heeft vandaag een abonnement op de Donald Duck cadeau gekregen.

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 72

5/01/16 10:24


2

Grammatica

Opdracht 3 T1

B

1 Verdeel de volgende drie zinnen in zinsdelen. a Hebben jullie bij ‘Het hutje’ afgesproken? b Hebben jullie bij dat kleine eettentje op de markt afgesproken? c Hebben jullie bij ‘Het hutje’, dat kleine eettentje op de markt, afgesproken? 2 Hoeveel zinsdelen hebben de zinnen? 3 Wat valt je op? 4 Is er betekenisverschil tussen de zinnen? 5 Vergelijk je antwoorden met die van een klasgenoot.

2.5 Zinsontleding – Bijstelling De bijstelling is geen zinsdeel, maar een deel van een zinsdeel. Een bijstelling is eenvoudig te herkennen, want hij staat altijd tussen komma’s, of na een komma achter het zelfstandig naamwoord. Hij noemt dezelfde zaak of persoon nog een keer, maar dan met andere woorden.

R

voorbeeld 1 Mevrouw Vlaming, mijn docente geschiedenis, is uitgeroepen tot de leukste docent van het jaar. 2 In Rome, de schitterende hoofdstad van Italië, hebben we afgelopen zomer het bottenmuseum bezocht. In zin 1 is Mevrouw Vlaming, mijn docente geschiedenis het onderwerp. Mijn docente geschiedenis noemt in andere woorden nog een keer de persoon die voor de komma staat. In zin 2 is In Rome, de schitterende hoofdstad van Italië een bijwoordelijke bepaling. De schitterende hoofdstad van Italië noemt in andere woorden nog een keer de stad die voor de komma staat. De delen mijn docente geschiedenis en de schitterende hoofdstad van Italië noem je bijstellingen.

Opdracht 4 T1

I

1 Breid de vetgedrukte zinsdelen uit met een bijstelling. a De leidinggevende van de supermarkt heeft vrijdag mijn zus ontslagen. b Mijn opa heeft gesmuld van de dagschotel. c Het artikel over vakantiespreiding staat in een van de bekendste Nederlandse kranten. 2 Onderstreep in elke zin de bijstelling. 3 Ruil jouw zinnen met die van een klasgenoot. 4 Bepaal of je klasgenoot goede bijstellingen heeft gemaakt. 5 a Geef de zinnen met je opmerkingen terug. b Bespreek je opmerkingen met elkaar.

73

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 73

5/01/16 10:24


Grammatica

2

Opdracht 5  T 1

B

1 Bekijk tekst 2. Schrijf per zin de zinsdelen op. 2 Benoem de zinsdelen. Kies uit: ond – wwg – lv – mv – bwb. 3 a Is met-zoveel-mogelijk-mensen-op-een-surfboard-staan een bijvoeglijke bepaling of een bijstelling? b Leg je antwoord uit. 4 a Schrijf de bijstelling in het zinsdeel Deze zesenzestig surfers, de recordbrekers op. b Kun je de delen van het zinsdeel ook omdraaien? Leg je antwoord uit.

Tekst 2 Dringen op een surfplank 1. Met één hand houden ze hun buurman stevig vast. 2. De andere hand steken ze juichend in de lucht. 3. Deze zesenzestig surfers, de recordbrekers, hebben in Californië op een supersurfplank minstens tien seconden de golven getrotseerd. 4. Daarmee verbeterden ze het wereldrecord met-zoveelmogelijk-mensen-op-een-surfboard-staan met negentien mensen. Uit: Raar. Dringen op een surfplank. In: 7Days.

2.6 Woordsoortbenoeming – Weet je het nog?  Opdracht 6  T1

B

1 Lees tekst 2. Schrijf de zelfstandige naamwoorden uit deze tekst op. 2 a Staan er hulpwerkwoorden in de tekst? b Leg je antwoord uit. 3 Schrijf de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden uit de tekst op. Schrijf achter elk woord de goede woordsoort. 4 Schrijf alle voorzetsels op die in de tekst voorkomen. 5 Met je paspoort en boardingpass check je op de luchthaven in. a Is het woord in in deze zin ook een voorzetsel? b Leg je antwoord uit.  Opdracht 7

T1

B

Schrijf de persoonlijke, bezittelijke, wederkerende en wederkerige voornaamwoorden uit de volgende zinnen op. Schrijf achter elk voornaamwoord de goede soort. 1 Waarom verdenk je Tristan van het ontvreemden van je iPad? 2 Hij moet zijn ogen uit zijn hoofd schamen voor zijn wantrouwen. 3 De vrouw bezeerde zich aan haar mes. 4 Jullie moeten elkaar wat meer geluk gunnen.

74

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 74

5/01/16 10:24


2

Grammatica

2.7 Woordsoortbenoeming – Vragend, aanwijzend, betrekkelijk en onbepaald voornaamwoord Opdracht 8 T2

T1

R

B

1 Betekent het woord wat in beide zinnen hetzelfde? a Wat ga je voor de verjaardag van Evelyn kopen? b Is er wat? 2 Leg je antwoord op vraag 1 uit. 3 Betekent het woord dat in beide zinnen hetzelfde? a Volgens mij vindt ze dat wel een leuk boek. b Het boek dat je in je handen hebt, is erg spannend. 4 Leg je antwoord op vraag 3 uit. 5 a Lees de theorie hieronder goed door. b Benoem de vetgedrukte woorden van de zinnen bij vraag 1 en 3.

Vragend voornaamwoord De vragende voornaamwoorden (vr. vnw) zijn wie, wat, welke en wat voor (een). Meestal staan ze aan het begin van een vragende zin. Soms staan ze midden in een zin. Dan zijn ze moeilijker te herkennen. Je moet de zin dan vragend maken door het vragende voornaamwoord vooraan in de zin te zetten. voorbeeld Wie nodig je uit? Weet je al wie je uitnodigt?

R

Aanwijzend voornaamwoord Een aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw) wijst iets of iemand aan. De aanwijzende voornaamwoorden zijn deze, dit, die en dat. Een aanwijzend voornaamwoord kan in plaats van een lidwoord vóór een zelfstandig naamwoord staan. Het verwijst dan naar het zelfstandig naamwoord. Bij een de-woord gebruik je altijd die of deze.

die tafel, deze hond

Bij een het-woord gebruik je altijd dat of dit.

dat huis, dit paard

Het aanwijzend voornaamwoord kan ook zelfstandig in een zin voorkomen. Het vervangt dan woorden. Je kunt het zelfstandig naamwoord er dan achter denken. voorbeeld Het pak is erg vol.

Dat/Dit moet je dus voorzichtig openmaken.

Jouw koffer is bijna dezelfde als de mijne.

Die/Deze met het rode stipje is van jou!

75

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 75

5/01/16 10:24


Grammatica

2

Een aanwijzend voornaamwoord kan ook naar een zin verwijzen. voorbeeld In het weekend gaan we zeilen in Friesland. Dat vind ik altijd heel gezellig.

Betrekkelijk voornaamwoord Het betrekkelijk voornaamwoord (betr. vnw) verwijst terug naar een woord of een woordgroepje dat er vlak voor staat. Zo’n woord of woordgroepje noem je het antecedent. De betrekkelijke voornaamwoorden zijn die, dat, wat en wie.

R

voorbeeld 1 De muziek die jij op je telefoon hebt gedownload, vind ik erg mooi. 2 Het gerecht dat mijn moeder gisteravond maakte, smaakte mij niet. In zin 1 verwijst die naar het antecedent muziek. De muziek → die. In zin 2 verwijst dat naar het antecedent gerecht. Het gerecht → dat. Het antecedent van het betrekkelijk voornaamwoord wat kan een overtreffende trap, iets vaags of een hele zin zijn. voorbeeld Het mooiste wat ik kon vinden, is dit cadeau. Alles wat je wilt weten, staat in deze brochure. Morgen begint de vakantie, wat ik natuurlijk heerlijk vind.

Onbepaald voornaamwoord Een onbepaald voornaamwoord (onb. vnw) verwijst vaag naar iets of iemand. Je kent geen bijzonderheden van de persoon of het ding. Onbepaalde voornaamwoorden zijn onder andere iets, niets, niemand, iemand, alles, men, wat (= iets), elke, ieder(een).

R

voorbeeld Weet jij of we wat (= iets) moeten laten weten? Niemand wil iets van mij aannemen.

Opdracht 9 T1

B

Schrijf de vragende en de aanwijzende voornaamwoorden uit de onderstaande zinnen op. Als er geen voornaamwoord in de zin voorkomt, zet je een streepje. 1 Wie zullen morgen die opdracht voor Engels niet inleveren? 2 Dat glas is veel voller dan dit. 3 Weet jij hoeveel geld dat tweedehands bureautje kostte? 4 Kun jij aangeven welke fiets uit dat rek Timo heeft meegenomen? 5 Waarom wil je weten wat dit kind van zijn spaarcenten heeft gekocht?

76

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 76

5/01/16 10:24


2

Grammatica

Opdracht 10 T1

B

T2

I

1 a Wanneer zijn die en dat betrekkelijke voornaamwoorden? b Wanneer zijn die en dat aanwijzende voornaamwoorden? 2 a Wanneer zijn wie en wat betrekkelijke voornaamwoorden? b Wanneer zijn wie en wat vragende voornaamwoorden? 3 Wanneer is wat een onbepaald voornaamwoord? 4 a Maak een zin waarin wat een vragend voornaamwoord is. b Maak een zin waarin die een betrekkelijk voornaamwoord is. c Maak een zin waarin wat een onbepaald voornaamwoord is. d Maak een zin waarin dat een aanwijzend voornaamwoord is. Opdracht 11

T1

I

T2

1 Schrijf de onbepaalde voornaamwoorden uit de volgende zin op. Gaat men jullie wat vertellen over alles wat hier aan iedereen die aanwezig was, is meegedeeld? 2 Weet je welke boodschap de spreker/schrijver van zin 1 wil overbrengen? 3 Is het verstandig vaak onbepaalde voornaamwoorden te gebruiken in je zinnen? Leg je antwoord uit. Opdracht 12

T1

B

Schrijf de vetgedrukte woorden op en schrijf de goede woordsoort erachter. Kies uit: vragend – aanwijzend – betrekkelijk – onbepaald voornaamwoord. 1 Wat heb je hem gestuurd? 2 Wil je wat drinken? 3 Je wilt altijd alles wat ik ook heb. 4 Die spijkerbroek vind ik leuker dan deze of die. 5 De spijkerbroek die je in je handen hebt, is nog leuker. 6 Waarom ga je dat hoesje voor je telefoon kopen? 7 Het hoesje dat ik nu heb, is kapot gegaan. 8 Pak dat snel uit zijn handen, alsjeblieft.

Je kent nu de volgende woordsoorten: znw – lw – bnw – vz – pers. vnw – zww – hww – bez. vnw – wederkerend vnw – wederkerig vnw – vr. vnw – aanw. vnw – betr. vnw – onb. vnw.

77

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 77

5/01/16 10:24


Spelling

2

Crashen, taggen, shoppen: het Nederlands kent veel werkwoorden die oorspronkelijk uit het Engels komen. In deze paragraaf leer je hoe je zulke werkwoorden vervoegt. Als je dan zo’n werkwoord spot, weet je hoe je het moet handelen.

Aan het einde van deze paragraaf: 2F • kun je werkwoorden vervoegen in zinnen met twee onderwerpen en gezegdes; • kun je werkwoorden uit het Engels vervoegen; • kun je bijvoeglijke naamwoorden correct spellen; • weet je wanneer je hoofdletters en kleine letters gebruikt.

2.8 Zinnen met twee onderwerpen en persoonsvormen R

Bij Spelling heb je tot nu toe alleen geoefend met zinnen met één persoonsvorm en één onderwerp. In veel zinnen komen twee of meer gezegdes en onderwerpen voor. Zulke zinnen bevatten meerdere persoonsvormen. voorbeeld De politiewoordvoerder vertelt dat de verdachten verschillende verhalen hebben verteld. In deze zin staan twee onderwerpen en twee gezegdes: • de politiewoordvoerder vertelt; • de verdachten hebben verteld. Het eerste vetgedrukte woord is een persoonsvorm. Je schrijft daarom de ik-vorm + t. Het tweede vetgedrukte woord is een voltooid deelwoord. De stam eindigt niet op een medeklinker uit ’t kofschip, dus je schrijft een d. Let dus goed op met welke werkwoordsvorm je te maken hebt als je een werkwoord vervoegt. Als je persoonsvormen en voltooide deelwoorden van elkaar kunt onderscheiden, weet je welke spellingsregels je moet gebruiken.

78

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 78

5/01/16 10:24


2

Spelling

Opdracht 1 T1

B

Benoem de werkwoordsvorm die op de plek van de puntjes komt. Vervoeg de werkwoorden. 1 Niemand weet precies wat er is … (gebeuren) tijdens het feest dat Sam had … (organiseren). 2 Als je … (aanvaarden) dat de dingen gaan zoals ze gaan, … (worden) je ook niet snel … (teleurstellen). 3 Het … (verbazen) me nu niet dat er morgen weer regen wordt … (voorspellen). 4 De vakantie waar ik zo lang voor heb … (sparen), is plotseling … (annuleren). 5 Hoe je je schoenen het best … (onderhouden), staat op onze website … (vermelden). 6 Hoe de producten worden … (prijzen), … (bepalen) de eigenaar van de winkel. 7 De korting wordt … (verrekenen) met het bedrag dat nog … (betalen) moet worden. 8 De plek waar de helikopter straks … (landen), is … (markeren) met de letter H.

2.9 Werkwoorden uit het Engels R

Het Nederlands heeft veel werkwoorden overgenomen uit het Engels: checken, racen, gamen. Zoals je ziet, zijn deze werkwoorden vernederlandst door de uitgang -en. Je vervoegt deze werkwoorden net zoals andere Nederlandse werkwoorden. voorbeeld checken – hij checkt – hij checkte – ik heb gecheckt showen – hij showt – hij showde – ik heb geshowd tips

voorbeeld

Soms schrijf je een extra, onhoorbare e achter de stam. Zo voorkom je uitspraakproblemen.

racen – ik racete (niet: ik racte) timen – ik timede (niet: ik timde)

Soms schrijf je twee medeklinkers aan het eind van de ik-vorm. paintballen – ik paintballde Zo maak je duidelijk dat je het woord op z’n Engels uitspreekt. passen – ik passte Maar: stressen – ik streste Als de stam eindigt op een sisklank, schrijf je -te en -t.

crashen – ik crashte relaxen – ik relaxte

79

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 79

5/01/16 10:24


Spelling

2

Opdracht 2  T1

B

Neem het schema over en vul het aan. 1e pers – ev – tt 2e pers – ev – tt 2e pers – ev – vt vdw bloggen

ik blog

jij blogt

jij blogde

geblogd

tapen appen coachen flossen gamen upgraden

Opdracht 3  T1

B

Vervoeg de werkwoorden in de volgende zinnen. Kies voor de tegenwoordige tijd als de tijd niet duidelijk uit de zin blijkt. 1 Op het strand heb ik mijn benen met het zand … (scrubben). 2 Huub … (skaten) met hoge snelheid over de dijk. 3 Tijdens het pinnen moet je opletten dat je pas niet … (skimmen) wordt. 4 Vroeger … (downloaden) mijn broer nog weleens illegaal films, maar nu … (downloaden) hij niets meer. 5 Bart heeft voor een weddenschap in de stad tien vreemden … (huggen). 6 Kelly … (faken) gisteren buikpijn om onder gymles uit te kunnen komen. 7 Vroeger … (daten) mijn oom alleen vrouwen met blond haar, maar nu is hij met een brunette getrouwd. 8 Na een hele ochtend hard werken, hebben we … (lunchen) met lekkere broodjes en vers fruit.  Opdracht 4

T 2

I

Mijn broer zapte langs alle zestig zenders. Daarna passte hij de afstandsbediening naar mij. De werkwoorden zappen en passen spreek je allebei op z’n Engels uit. Toch schrijf je bij zappen geen dubbele medeklinker aan het einde van de ik-vorm. Beredeneer hoe dit komt.

2.10 Bijvoeglijk naamwoord  Opdracht 5  T1

80

B

1 Schrijf het goede bijvoeglijk naamwoord op. a de … (testen) methode g b een … (kunststof ) tuinstoel h c de te … (bereiden) maaltijd i d een … (bekladden) muur j e een … (brons) beeld k f het … (breken) glas l

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 80

de … (verroesten) fiets een … (marsepein) varken de te … (ontvluchten) regio een … (verkleden) man een … (ijzer) deur de … (ontleden) zinnen

5/01/16 10:24


2

Spelling

2 Lees de theorie hieronder. Ruil je antwoorden bij vraag 1 met die van een klasgenoot en controleer elkaars werk. Bespreek de verschillen.

R

Voor het schrijven van bijvoeglijke naamwoorden gelden de volgende regels: regel 1 • •

voorbeeld

Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord eindigt meestal op -en.

een wollen trui

‘Nieuwe’ stofnamen krijgen geen uitgang.

een polyester shirt

2 Een bijvoeglijk naamwoord dat is afgeleid van een voltooid deelwoord: •

Schrijf -en als het voltooid deelwoord ook op -en eindigt.

een gevallen ster

Als het voltooid deelwoord op een d of t eindigt, dan krijgt het bijvoeglijk naamwoord meestal -e als uitgang. Schrijf deze woorden zo kort mogelijk. Je schrijft alleen dd of tt als dat nodig is voor de goede uitspraak.

een geprinte foto het bestede bedrag de gewitte muren

3 Na te schrijf je het bijvoeglijk naamwoord als infinitief.

de te verlichten kamer

De zee De zachte, de zoete, de zoute zee. Zachtmoedige, zekere, zilveren zee. De zwiepende, zwoegende, zwoele zee. De zeegaande, zilte en zoele zee. De zeezieke zee en de zeldzame zee. De zeesterrenzee en de zeilende zee. De zalige, zappende, zedige zee. Zeegroene, zingende zeepaardjeszee. De zinkende, zuchtende, zilverzandzee. De zwemmende, zwevende, zuigende zee. De zwepende, zwervende, zwalpende zee. De zwaaiende, zwierige, zompige zee. De zoemende, zondige, zotte zee. Met het wiegende, wassende water. Johanna Kruit

81

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 81

5/01/16 10:24


Spelling

2

2.11 Hoofdletters en kleine letters R

Het eerste woord van een zin en namen schrijf je altijd met een hoofdletter. Er zijn een paar uitzonderingen en aanvullingen op deze regel. uitzondering of aanvulling

voorbeeld

1 •

Als de zin met een apostrof begint, schrijf je het tweede ’s Morgens is het droog. woord met een hoofdletter.

Als de zin met een getal begint, schrijf je geen hoofdletter. 83 procent slaagt direct.

2 • • 3 • •

Tussenvoegsels van namen schrijf je met een kleine letter als er een ander deel van de naam voor staat.

Ilse de Jong mevrouw Hal-de Jong

Als er geen deel van de naam voor het tussenvoegsel staat, schrijf je wel een hoofdletter.

mevrouw De Jong meneer El Amrani

Merknamen schrijf je met een hoofdletter.

een Apple, de Ferrari

Woorden waarbij je niet meer aan de eigennaam denkt, coopertest, barbiepop schrijf je met een kleine letter.

4 •

Namen van heilige personen en zaken schrijf je met een God, Allah, de Heer, de Koran hoofdletter.

Namen van geloven, gelovigen en politieke stromingen christendom, moslim, socialist schrijf je met een kleine letter.

5 • •

Feestdagen schrijf je met een hoofdletter.

Koningsdag, Nieuwjaar, Kerstmis

Woorden die zijn afgeleid van feestdagen schrijf je met een kleine letter.

nieuwjaarsdag, kerstvakantie

6 Namen van periodes en tijdperken schrijf je met een kleine steentijd, middeleeuwen letter. 7 De titel van een boek, serie, film, etc. begint met een hoofdletter.

het boek Kruistocht in spijkerbroek

Opdracht 6 T1

B

Van de volgende woorden, woordgroepen en zinnen zijn er tien verkeerd gespeld. Schrijf deze woorden goed op. 1 kerstavond 8 legostenen 14 ’ns kijken hoe dat gaat. 2 de Bronstijd 9 Hemelvaartsdag 15 een Liberaal 3 een glas champagne 10 3 Gewonden bij 16 Oud en Nieuw 4 Dierendag kettingbotsing A2 17 de Oudheid 5 ’s Avonds bleef het warm. 11 Jezus 18 de musical The sound of 6 Paasei 12 de ijstijd music 7 familie van der Steen 13 suikerfeest Dictee Opdracht 7

T1

82

B

Maak het dictee. Luister hiervoor naar de instructies van je docent.

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 82

5/01/16 10:24


2

Over taal

In moeilijke woorden kun je soms delen herkennen die je wel kent. Als je weet hoe voor- en achtervoegsels de betekenis van woorden veranderen, dan kan dat helpen om de betekenis van het moeilijke woord te achterhalen.

Aan het einde van deze paragraaf: • begrijp je de betekenis van verschillende schooltaalwoorden; • begrijp je de betekenis van verschillende moeilijke woorden; • herken je nieuwe voor- en achtervoegsels.

2F

2.12 Woordenschat Schooltaalwoorden  Opdracht 1  T1

B

Schrijf de grondvorm op van de vetgedrukte woorden in de volgende zinnen en zet de betekenis erachter. Kies uit de betekenissen onderaan. 1 De voorzitter van de voetbalclub heeft het vertrek van de coach bevestigd. 2 Toen ik een eigenaardig geluid onder de vloer hoorde, ben ik een kijkje gaan nemen in de kelder. 3 Als je ook buitenshuis wilt internetten, is een internetabonnement essentieel. 4 Sommige mensen eten weinig brood vanwege het hoge gehalte aan koolhydraten. 5 Klaarblijkelijk is de stroom even uitgevallen, want je wekker knippert. 6 De verklaring van de leerlingen kan nadelig zijn voor de gymleraar. 7 De marathonloper kwam ogenschijnlijk fris over de eindstreep, maar bleek toch tot het uiterste te zijn gegaan. 8 Je kunt de conrector toch niet de rest van het schooljaar blijven ontwijken? 9 Door overvloedige regenval is de grond op de heuvel gaan verschuiven. 10 De turner is ervan overtuigd dat een podiumplek tijdens het WK realistisch is. 11 De verklaringen die de beide verdachten hebben afgelegd, zijn tegenstrijdig. 12 De meeste openbare gebouwen zijn vrij goed toegankelijk voor mensen in een rolstoel. 13 Komende zomer verblijven we twee weken in een Turks hotel met een uitgestrekt privéstrand. 14 Niet iedereen was het eens met de boodschap die verkondigd werd door de voorzitter. 15 De plas is zodanig vervuild dat er niet meer in gezwommen mag worden. apart, vreemd – blijkbaar – over een grote oppervlakte – in grote hoeveelheden – op zo’n manier – de hoeveelheid van iets – niet kloppend, het kan niet samengaan – in het openbaar vertellen – wat nare gevolgen heeft – heel belangrijk, onmisbaar – uit de weg gaan – open, goed te bereiken – zeggen dat iets klopt – haalbaar, mogelijk – zoals het lijkt, maar waarschijnlijk niet is

83

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 83

5/01/16 10:24


Over taal

2

Woorden uit de media Opdracht 2 T1

B

Schrijf de grondvorm op van de vetgedrukte woorden in onderstaande zinnen. Gebruik de woordraadstrategieën om de betekenis af te leiden. Schrijf de betekenis achter de grondvorm. 1 Waar de film over ging, ben ik alweer vergeten, maar dat ene liedje is wel beklijfd. 2 In plaats van dit abstracte verhaal kun je beter concrete voorbeelden geven van marktwerking. 3 Zijde is een delicate stof: in de wasmachine krimpt en scheurt het snel. 4 Mijn opa kan met zijn dikke vingers niet uit de voeten met het minuscule toetsenbordje op zijn telefoon. 5 In de benauwde treincoupé zat de forens onophoudelijk te zuchten en te steunen. 6 Robbert wilde een moestuin beginnen op zijn nieuwe stukje grond, maar het perceel bleek verontreinigd te zijn. 7 De grutto is met zijn ranke hals verkozen tot de Vogel des Vaderlands. 8 Atomen zijn zo klein dat je ze niet met het blote oog kunt registreren. 9 De beeldhouwer sloeg zijn sculpturen op in een schuurtje in zijn achtertuin. 10 De motorclub wilde een clubhuis in het dorp beginnen, maar de burgemeester heeft hen geweerd.

2.13 Taalbeschouwing Woordvorming Er zijn twee manieren om op basis van bestaande woorden nieuwe woorden te vormen:

R

Een samenstelling maak je door twee of meer bestaande woorden samen te voegen. De losse delen kunnen ook zelfstandig voorkomen. voorbeeld room + ijs = roomijs lange + termijn + planning = langetermijnplanning

Een afleiding maak je door aan een grondwoord een voorvoegsel of een achtervoegsel toe te voegen. Deze extra woorddelen zijn meestal niet zelfstandig te gebruiken. Alleen voorzetsels kunnen behalve als voorvoegsel ook zelfstandig gebruikt worden. voorbeeld beleefd + heid = beleefdheid her + ontdekken = herontdekken af + vallen = afvallen

84

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 84

5/01/16 10:24


2

Over taal

Opdracht 3 T1

B

1 Leid van de volgende werkwoorden met behulp van voorvoegsels zo veel mogelijk andere werkwoorden af. a koken d hopen g wegen b dekken e knopen h kennen c houden f denken 2 Vergelijk je werkwoorden met die van een klasgenoot. Hebben jullie dezelfde gevonden? Opdracht 4

T2

B

Lees onderstaande afleidingen. Schrijf het voor- of achtervoegsel op en leid de betekenis van het voor- of achtervoegsel af met behulp van de woorden. 1 prenatale zorg, prefabriceren, prehistorie, prepaid, preview 2 postkoloniaal, postoperatief, postacademisch, postscriptum 3 pseudowetenschap, pseudoniem, pseudoklassiek 4 ademloos, genadeloos, smakeloos, zorgeloos 5 supermarkt, supercomputer, superster, superieur 6 subcategorie, subcultuur, subklasse, subtop 7 wanprestatie, wandaad, wanorde, wantrouwen 8 bibliofiel, francofiel, anglofiel, pedofiel 9 intranet, intra-Europees, intraveneus 10 intercity, interactie, interland, intermediair Opdracht 5

T2

B

Voeg aan de hieronder gegeven grondwoorden voor- en/of achtervoegsels toe om er een passend nieuw woord van te maken. 1 een … (land) omgeving 7 een … (schrijven) blad 2 een … (collega) overleg 8 een … (eten) paddenstoel 3 een … (experiment) onderzoek 9 een … (erven) aandoening 4 een … (aandacht) publiek 10 een … (principe) besluit 5 een … (drama) einde 11 een … (kolonie) verleden 6 een … (decoreren) plant 12 een … (discipline) maatregel Opdracht 6

T1

T2 T1

B

Ten oosten van Europa liggen veel landen met hetzelfde achtervoegsel in hun naam: Afghanistan, Kazachstan, Oezbekistan. 1 Noem nog een bestaand land met dit achtervoegsel. 2 Noem een niet-bestaand land met dit achtervoegsel. 3 Wat zou de betekenis van het achtervoegsel zijn? 4 Met welke Nederlandse uitgang is dit achtervoegsel vergelijkbaar?

85

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 85

5/01/16 10:24


Lezen

2

In blok 1 heb je de kennis die je nodig hebt bij het lezen en begrijpen van teksten herhaald. In dit blok ga je nog even door met het ophalen van je kennis. Je oefent het bepalen van de hoofd- en bijzaken en de belangrijkste mededeling, oftewel de hoofdzaak van een tekst. Je leert dat een kernzin niet altijd de eerste, tweede of laatste zin van een alinea is en je maakt kennis met een aantal tekstvormen.

Aan het einde van deze paragraaf: • heb je een deel van de lesstof van leerjaar 1 herhaald; • kun je kernzinnen op een andere plaats in een alinea herkennen; • kun je informatie over hetzelfde onderwerp in teksten en beeld met elkaar vergelijken; • kun je een aantal tekstvormen herkennen.

2F

2.14 Hoofdzaak, bijzaak, hoofdgedachte – Herhaling Opdracht 1 T1

B

I

I

1 Wat is het verschil tussen oriënterend en globaal lezen? 2 Wanneer lees je een tekst grondig of intensief? 3 Als je de hoofdgedachte van een tekst wilt bepalen, let je dan op de hoofdzaken of op de bijzaken? Kies het goede antwoord en leg je antwoord uit. 4 Hoofdzaak, toelichting, kernzin, bijzaak, voorbeeld, alinea, deelonderwerp. a Maak een illustratie of schema waarin je duidelijk maakt wat deze begrippen met elkaar te maken hebben. b Leg de illustratie/het schema aan je klasgenoot uit. c Vraag commentaar aan je klasgenoot.

2.15 Alineaopbouw De kernzin bevat de belangrijkste informatie van een alinea. Meestal staat de kernzin aan het begin of het eind van een alinea. De rest van de alinea bestaat dan uit toelichting en/of voorbeelden bij de kernzin. Er zijn ook andere mogelijkheden: • Een alinea bevat helemaal geen kernzin. Alle zinnen van de alinea bevatten belangrijke informatie. Dit komt onder andere voor bij teksten in schoolboeken. • De kernzin is de tweede zin van een alinea. De eerste zin van de alinea is dan een inleidende zin. • De kernzin staat in het midden van de alinea. • Soms zijn er twee kernzinnen. Het belangrijkste van de alinea is dan verdeeld over meer zinnen.

R

86

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 86

5/01/16 10:24


2

Lezen

Opdracht 2  T1

B

T2 T1

I B

T2 T1 T2

I

Lees tekst 3 grondig. 1 Welke manier gebruikt de schrijver om de tekst in te leiden? 2 Schrijf van de zinnen a t/m e op of ze tot de hoofdzaak of bijzaak behoren. a De tandarts, die allerlei buitenaardse codes aan zijn assistente doorgeeft en dingen in mijn mond stopt en er weer uithaalt zonder het te zeggen, werkt me op de zenuwen. b Na een paar minuten legt hij uit wat ik allemaal moet doen om te voorkomen dat ik nog meer gaatjes krijg. c Ook moet ik elke dag twee keer heel uitvoerig poetsen en tweemaal per dag mijn hele gebit laten bloeden met tandenstokers. d Dat moet toch alleen bij een diëtist, of ben ik nou gek? e ‘Ja, vanwege de zuuraanvallen’, zegt ze. 3 Ga voor de alinea’s 2 tot en met 5 na welke zin(nen) de kernzin van de alinea is (zijn). Kies voor elke alinea uit: A De kernzin staat aan het begin van de alinea. B De kernzin staat aan het eind van de alinea. C De alinea bevat geen kernzin. D De kernzin staat in de tweede zin van de alinea. E De kernzin staat in het midden van de alinea. F De alinea heeft twee kernzinnen. 4 Schrijf de hoofdzaken van de tekst op. 5 a Is de titel letterlijk of figuurlijk bedoeld? b Leg je antwoord uit. c Waarom heeft de schrijver voor deze titel gekozen, denk je? Licht je antwoord toe. 6 a Past het tussenkopje ‘Niet nog meer gaatjes’ bij het deelonderwerp van de alinea erna? Leg je antwoord uit. b Bedenk een ander passend tussenkopje boven deze alinea. c De ik-persoon krijgt een aantal adviezen van de tandarts en de assistente. Schrijf ze kort onder elkaar. Begin elk advies met een werkwoord. 7 a Op welke manier sluit de schrijver de tekst af? Kies uit: A conclusie B samenvatting C advies D geen van de hiervoor genoemde antwoorden b Leg je antwoord uit. 8 a Lees je antwoord op vraag 4 nog een keer door. b Schrijf de hoofdgedachte van tekst 3 op. 9 a Waarom heeft de schrijver de tekst geschreven, denk je? b Wat vind je van de manier waarop de schrijver zijn tekst heeft geschreven? Onderbouw je mening met vier beoordelingswoorden. c Licht je antwoord op vraag b toe. Gebruik hierbij voorbeelden uit de tekst. 10 a Spreekt het onderwerp van de tekst je aan? Leg je antwoord uit. b Herken je de ervaring van de schrijver?

87

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 87

5/01/16 10:24


Lezen

2

Tekst 3 Met mijn mond vol tanden Ik heb nog geprobeerd het zo lang mogelijk uit te stellen, maar deze week moest het dan toch. Helaas kwam er geen trein aan, stond de brug niet open en had ik geen lekke band … Daar lig ik dan, met mijn mond open en mijn ogen dichtknijpend tegen het felle blauwe licht. Het is maar een tandartscontrole, maar toch geen pretje. De tandarts, die allerlei buitenaardse codes aan zijn assistente doorgeeft en dingen in mijn mond stopt en er weer uithaalt zonder het te zeggen, werkt me op de zenuwen. Niet nog meer gaatjes Na een paar minuten legt hij uit wat ik allemaal moet doen om te voorkomen dat ik nog meer gaatjes krijg. Ik heb namelijk een behoorlijk slecht gebit en voor mijn leeftijd heb ik al heel veel gaatjes gehad. Ik moet van hem tweemaal per week fluorspoelen met een of ander vies waterig melkdrankje. Ook moet ik elke dag twee keer heel uitvoerig poetsen en tweemaal per dag mijn hele gebit laten bloeden met tandenstokers. ’s Avonds voor het slapengaan moet ik eerst mijn tanden insmeren met tandpasta en dan nog helemaal flossen. Alsof dat nog niet genoeg is, moet ik ook nog een eetdagboek bijhouden. Dat moet toch alleen bij een diëtist, of ben ik nou gek? Stofzuigers en naalden Als ik al deze verplichtingen trouwens braaf uitvoer, heb ik nog steeds geen garantie dat ik over twintig jaar geen kunstgebit krijg! Ik wil al mijn argumenten tegen deze dagelijkse martelgang opnoemen, maar ik sta met mijn mond vol tanden. Bovendien kan ik met stofzuigers en naalden in mijn mond ook weinig inbrengen en vragen. Ik kan alleen wat gegrom uitbrengen. Ik kijk de tandartsassistente vragend aan als ze ook nog eens begint over minder frisdrank en meer water drinken. ‘Ja, vanwege de zuuraanvallen’, zegt ze. Zuuraanvallen, wat krijgen we nou? Ik kijk schichtig om me heen, klaar om elk gevaar te weren, maar het blijkt iets te zijn met aangetast glazuur. Nooit gedacht dat ik het ooit zou zeggen, maar echt: na de behandeling ben ik blij dat ik terug naar school mag en stilletjes de natuurkundeles kan binnensluipen. Uit: Lucas Versteeg, Met mijn mond vol tanden. In: 7Days.

88

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 88

5/01/16 10:24


2

Lezen

Opdracht 3  T 1 T2 T1

B I B I

1 Lees tekst 4 globaal. 2 a Schrijf de hoofdzaken van de tekst op. b Zet de hoofdzaken overzichtelijk in een schema. 3 Schrijf de hoofdgedachte van de tekst op. 4 Wat is het tekstdoel? 5 Bepaal voor elk publiek hierna of de informatie uit de tekst waardevol is om te onthouden of door te geven. a een algemeen publiek b een publiek van geïnteresseerde aardrijkskundeleerlingen c een publiek van mensen met een aquarium d jezelf

Tekst 4 Strand vol dode dieren Het meeste zand in Nederland heeft nooit geleefd, maar er zijn genoeg soorten zand die dat ooit wel deden. Kalksteen bestaat uit de overblijfselen van zeeorganismen die in de loop der tijd aan elkaar vast zijn blijven plakken. In de Ardennen vind je veel kalksteen. Rivieren slijten de witte bergen weer uit, waardoor er kalkzandkorrels loskomen. Koraalzand bestaat niet alleen uit resten koraal, maar ook uit andere dode zeedieren. Deze zandsoort vind je op het strand van verschillende tropische gebieden. Nederlanders gebruiken het vaak in hun aquarium. Een van de spectaculairste soorten zand is sterrenzand. Dat ligt op een aantal stranden in Zuid-Japan. Het bestaat uit de skeletten van foraminifera, minuscule eencellige organismen. In Japan gaat het verhaal dat de fraaie korrels op een trieste manier ontstaan zijn. De Poolster en het Zuiderkruis zouden samen een heleboel kinderen hebben gekregen. Maar nadat een gigantische slang de sterrenkindjes doodde, kwamen hun skeletten op het strand terecht. Uit: Frank Beijen, Zand gezocht. In: Quest braintainment.

Opdracht 4  T 1

B

1 Lees tekst 5 grondig. 2 Schrijf op waarnaar de volgende woorden verwijzen. Schrijf ook het regelnummer op. a Daarvan (regel 6) b die (regel 7) c ze (regel 11)

89

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 89

5/01/16 10:24


Lezen

T2

T1

I B

2

3 a Leg in je eigen woorden uit wat de schrijver bedoelt met de zin: ‘Per Nederlander gebruiken we zo’n 6500 kilo zand en grind per jaar.’ b Waarom heeft de schrijver niet opgeschreven: ‘In Nederland gebruiken we 110 miljard kilo zand en grind per jaar?’ 4 Formuleer de hoofdzaak van alinea 2. 5 Leg aan de hand van de tekst uit waarom de zandsculpturen van rivierzand zijn gemaakt en niet van strandzand. 6 Schrijf de hoofdzaak van alinea 3 op. 7 Formuleer de hoofdgedachte van tekst 5. 8 Op welke manier sluit de schrijver de tekst af?

Tekst 5 Bouwzand Voor elk nieuw gebouw wordt ergens een hap uit het landschap genomen. Bouwen lukt niet zonder zand en sommige korrels zijn beter dan andere.

5

10

15

Gotische kathedralen, een ranke Big Ben en mannetjes die een delicate snor en baard hebben. Op het Europees kampioenschap zandsculpturen maken in Zandvoort zie je verbluffende kunstwerken. En de enige ingrediënten zijn water en zand. Daarvan ligt er genoeg, zou je denken, maar met het Zandvoortse zand kom je helaas niet ver. Strandzand bestaat uit erg ronde korrels die allemaal ongeveer even groot zijn. Net als een stapel voetballen, waar je ook geen toren mee kunt neerzetten. Daarom krijgen de EK-deelnemers ieder 33 ton rivierzand uit de buurt van Nijmegen om mee te bouwen. Die korrels zijn veel hoekiger en ze hebben verschillende maten. Per Nederlander gebruiken we zo’n 6500 kilo zand en grind per jaar. Het meeste is bestemd voor het ophogen van bouwpercelen en wegen. Veel gaat ook zitten in het beton voor de nieuwbouw. Het gebouw De Rotterdam bijvoorbeeld, op de Rotterdamse Kop van Zuid, is gemaakt van zo’n 90.000 kubieke meter zand en grind, de grondstoffen van beton. Verder slokken de kustversterking en betonproductie heel wat op. Als je wilt weten waar al dat zand vandaan komt, lees dan de teksten op de volgende pagina’s. Uit: Frank Beijen, Zand gezocht. In: Quest braintainment.

Opdracht 5  T1

B

1 a Lees de titel en de eerste alinea van tekst 6. b Maken de titel en de inleiding je nieuwsgierig naar de rest van de tekst? Geef een toelichting van maximaal 20 woorden bij je antwoord. c Wat is het tekstdoel van deze tekst? Waarom denk je dat? 2 Je hebt geleerd hoe een tekst is opgebouwd. a Bekijk de opbouw van tekst 6. b Wat valt je op?

90

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 90

5/01/16 10:24


2

Lezen

3 Lees de tekst intensief en onderscheid de hoofd- en bijzaken. a Schrijf de hoofdzaken op. b Leg uit waarom de overige zinnen tot de bijzaken behoren. 4 a Welke tekstvorm heeft deze tekst? Kies uit: A schoolboektekst B achtergrondtekst in tijdschrift C folder D instructie b Leg je keuze bij vraag a uit.

Tekst 6 Hoe maak je beton? Beton slokt een groot deel van het zand op dat in Nederland wordt gewonnen. Het bestaat uit zand, grind, cement en water. Zo maak je het: 1. Maak de juiste mix van zand en grind. Die is afhankelijk van waar het beton voor bedoeld is. Betonbedrijven hebben duizenden verschillende ‘recepten’. 2. Voeg cement toe. Dit bindmiddel bestaat vooral uit kalksteen en klei, eventueel aangevuld met andere stoffen. Houd het cement tijdens het vervoer naar de betoncentrale droog. Anders wordt het te vroeg hard. 3. Giet water erbij. Dit verandert zand, grind en cement in min of meer vloeibare betonmortel. 4. Stort de betonmortel in een vrachtwagen. Terwijl de truck onderweg is, blijft de trommel onophoudelijk draaien. Anders moet je het later uit de trommel bikken als het hard geworden is. 5. Gieten maar. Het beton belandt in een bekisting, wordt hard en krijgt de vorm die het gebouw eist. Uit: Frank Beijen, Zand gezocht. In: Quest braintainment.

Opdracht 6  T1 T2

I B I

1 Vergelijk de inhoud van de teksten 4, 5 en 6 met elkaar. 2 a Wat is (zijn) de overeenkomst(en) tussen de teksten? b Wat is het verschil of zijn de verschillen tussen de teksten? 3 Behoren de teksten tot dezelfde tekstsoort? Leg je antwoord uit. 4 Zijn de teksten voor hetzelfde soort publiek geschreven? Leg je antwoord uit. 5 Welke tekst vind jij het interessantst? Licht je antwoord toe.

91

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 91

5/01/16 10:24


Lezen

2

2.16 Tekstvorm: instructie R

Voor een tekstdoel kun je verschillende tekstvormen gebruiken. Als een schrijver stap voor stap aan de lezer wil uitleggen hoe iets in elkaar zit, dan gebruikt hij de tekstvorm instructie. Een instructie noem je ook wel een handleiding. De zinnen van een instructie zijn kort en duidelijk en beginnen met een werkwoordsvorm. Soms is het nodig een of meer illustraties toe te voegen.

Tekst 7 Slimmer worden in je slaap Met een paar simpele trucs kun je piano oefenen en vreemde talen leren terwijl je onder de wol ligt. Droom jezelf naar een beter pianospel Je hersenen herinneren zich ingestudeerde bewegingen, zoals pianospelen, met behulp van het procedurele geheugen. Tijdens de remslaap wordt dit geheugen gesterkt, waardoor de bewegingen beter blijven hangen. De remfase maakt een groter deel uit van je slaap naarmate je langer slaapt. Daarom kun je je pianospel verbeteren door een flinke nacht te slapen net nadat je hebt zitten oefenen. Oefening: Oefen je pianospel of train de omhaal met voetbal vlak voordat je naar bed gaat, en maak dan een lange nacht. Vreemde talen zijn gebaat bij een tukje Het vermogen om concrete kennis te onthouden, zoals een woord in een andere taal, is het feitelijke geheugen. Dit deel van het geheugen wordt gesterkt tijdens de diepste slaap, die meestal plaatsvindt in de slaapcycli aan het begin van de slaap. Oefening: Lees een tekst en knap dan een uiltje. De helft van de tijd verkeer je in de diepste slaap, waar kennis het best blijft hangen. Slimheidsslaapje? Dat doe je zรณ Als je je zintuigen tijdens het leren een bepaalde indruk meegeeft, zoals een geur, koppelen je hersenen die twee dingen aan elkaar. Als je in je slaap die geur registreert, zal nieuwe kennis beter beklijven. Oefening: Zet een bos rozen op tafel en lees bijvoorbeeld iets over de Tweede Wereldoorlog. Zet de rozen op je nachtkastje als je naar bed gaat. De volgende ochtend weet je beter wat je gelezen hebt. Uit: Jes Larsen, Slimmer worden in je slaap. In: Wetenschap in beeld.

92

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 92

5/01/16 10:24


2

Lezen

Opdracht 7 T1

B

T2 T1

T2 T1

I I

Lees tekst 7 grondig. 1 Op welke manier trekt de schrijver in de inleiding de aandacht van de lezer? 2 a Waar ben je als je onder de wol ligt? b Schrijf in je eigen woorden op wat gebaat bij een tukje betekent. c Wat bedoelt de schrijver met: knap dan een uiltje? 3 Wat is het verschil tussen je procedurele en feitelijke geheugen? Leg je antwoord uit met behulp van de tekst. 4 a Schrijf de tekstsoort van tekst 7 op. b Is de tekstvorm van deze tekst een instructie? Leg je antwoord uit. 5 Maak met de hoofdzaken een samenvatting van de tekst. Gebruik maximaal 100 woorden. 6 Formuleer de hoofdgedachte van de tekst. 7 a Heeft deze tekst nieuwswaarde voor jou? Leg je antwoord uit. b Ga je een van de tips uitproberen?

2.17 Tekstvorm: infographic Een infographic is een combinatie van beeld en tekst, ook wel een visuele weergave van informatie of een grafisch verhaal genoemd. Het zijn mooi en vaak kleurrijk weergegeven combinaties van diagrammen, teksten, foto’s, tekeningen of tabellen. Je komt ze steeds vaker tegen op websites en in kranten, tijdschriften of folders. Een tekstschrijver gebruikt de tekstvorm infographic om de lezer informatie te geven. Met een infographic kun je op een kleine ruimte veel informatie geven. De informatie is overzichtelijk en daardoor kan een lezer deze snel begrijpen. De ogen van een lezer trekken sneller naar beeld dan naar tekst. Een infographic bij een tekst kan ervoor zorgen dat een lezer na het bekijken van de infographic geïnteresseerd raakt in de bijbehorende tekst, waarin uitgebreidere informatie staat.

R

Afbeelding 1

Afbeelding 2 Opdracht 8

T1

B

I

I

1 2 3 4

Bekijk afbeelding 1 en 2 en lees de teksten die erin staan. Wat is de hoofdzaak van afbeelding 1? Wat is de hoofdzaak van afbeelding 2? Vergelijk de informatie van afbeelding 1 en 2 met elkaar. Welke overeenkomsten en verschillen constateer je?

93

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 93

5/01/16 10:24


Lezen

2

Opdracht 9 T1

B

I

1 2 3 4

Bekijk tekst 8. Wat is het onderwerp van deze infographic? Welke informatie kom je als lezer te weten als je de infographic bekijkt en leest? Schrijf de hoofdgedachte van de infographic op.

Tekst 8 1. Als larve heeft de zeepok lijmklieren in zijn kop, die uitmonden in een lijmpistool. Dit orgaan maakt als eerste

LARVE

contact met de bodem als de zeepok zich wil vestigen. Sluitspier

Poten

Poten Lijmorgaan Lijmklier

GROTE POK

Klep Lijmklier Huisje

2. Zodra de larve vastzit, begint het stadium van de volwassenheid. Hij krijgt kalkplaten die een huisje om hem heen vormen, en de lijmklieren ontwikkelen en vertakken zich, waardoor de lijm steeds

Dier

beter contact maakt met de bodem. De lijmklieren worden vaak groter dan de rest van het lijf. Wanneer de zeepok zich eenmaal heeft gevestigd, komt hij Onderlaag

Lijm

niet meer los.

Uit: Lars Thomas, Leven op de bodem, lichte zone. Dier met kanalenstelstel. In: Wetenschap in beeld.

Opdracht 10 T1

B

I

I

T1

B

I

94

1 Leest tekst 9 grondig. 2 Schrijf op waarnaar de volgende woorden verwijzen. Schrijf ook het regelnummer op. a die (regel 8) b Dat (regel 9) c die (regel 11) 3 a Vergelijk de informatie van tekst 9 met de informatie in tekst 8. b Bevat tekst 9 nieuwe informatie? Licht je antwoord toe. 4 a Schrijf het tekstdoel van tekst 9 op. b Schrijf de tekstsoort van tekst 9 op. c Zijn het tekstdoel en de tekstsoort van tekst 8 en 9 hetzelfde? 5 Naar welke tekstvorm gaat jouw voorkeur uit? Naar tekst 8 of tekst 9? Leg je antwoord duidelijk uit. 6 Vergelijk jouw antwoord met dat van een paar klasgenoten. Bespreek de verschillen en overeenkomsten.

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 94

5/01/16 10:24


2

Lezen

Tekst 9 Zeester keert zich binnenstebuiten Ondanks zijn onschuldige uiterlijk is de zeester een jager met een dodelijk wapen. Hij kan zijn maagzak uit zijn bek persen, waarmee hij een weekdier in zijn schelp kan verteren.

5

10

De zeester is een van de raarste roofdieren op aarde. Bij gebrek aan tanden, klauwen en andere scherpe werktuigen moet hij een andere strategie gebruiken om zijn prooidier te doden. Als de zeester een weekdier vindt, omhelst hij de schelp met zijn vijf armen. Maar die omhelzing is dodelijk. Elke arm is voorzien van honderden zuignappen, die de schelp niet meer loslaten. De zeester trekt eraan tot het weekdier moe wordt en de schelp op een kier zet. Dat is genoeg: de maaltijd is in zicht. De bijzondere jager is voorzien van een al even uitzonderlijke maag, die hij via zijn bek binnenstebuiten kan keren en door een kiertje in de schelp weet te wurmen. Al hangt zijn maag dus uit zijn lichaam, de spijsvertering van de zeester is er niet minder om. Meteen beginnen de maagenzymen het weekdier in zijn harde schaal te verteren, tot er alleen nog een lege schelp over is. Uit: Lars Thomas, Leven op de bodem, lichte zone. In: Wetenschap in beeld.

Opdracht 11  T1 T 2 T1 I T1 T2

B I T

1 2 3 4 5

Lees tekst 10 grondig. Op welke plaats bevinden de woelige baren zich in de zee? Schrijf overzichtelijk de hoofdzaken op van het uiterlijk en het huis van de zeepok. Lees tekst 11 grondig. a Welke overeenkomsten in informatie is er tussen de teksten 10 en 11? b Bevat tekst 11 nog nieuwe informatie over het uiterlijk van de zeepok? Zo ja, welke? 6 Vergelijk het taalgebruik van tekst 10 en 11. Wat valt je op? 7 Maak bij de punten 1 en 2 van tekst 11 een bijpassende infographic waarin je de belangrijkste gegevens over het uiterlijk van de zeepok verwerkt. Voor de lezer moet de informatie in een oogopslag duidelijk zijn.

95

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 95

5/01/16 10:24


Lezen

2

Tekst 10 Pokken plakken zich stevig vast Met lijm zoals wij die niet kunnen maken overleeft dit kreeftachtige diertje het zware getijdenmilieu. In de getijdenzone moeten de bodemdieren twee problemen het hoofd bieden om te kunnen overleven: door de golven dreigen ze voortdurend in zee gespoeld te worden, maar door het getij kunnen ze juist ook op het land stranden. Zeepokken, die tot de kreeftachtigen behoren, zijn ware meesters in het overleven in de woelige baren. Ze leven in huisjes van kalk, die met extreem sterke lijm vastkleven aan bijvoorbeeld meerpalen en gesteenten. Veel onderzoekers hebben geprobeerd die superlijm – die uithardt onder water en de pok in de sterkste branding nog vasthoudt – na te maken. Maar vergeefs. Het zeepokkenhuisje heeft een afsluitklep van kalkplaatjes. Als de zee zich terugtrekt, sluit de zeepok zijn klep, waardoor het water binnen blijft en niet verdampt. Bij vloed steekt het dier zijn poten uit de opening om daarmee het water te filteren op eetbare deeltjes. Uit: Getijdenzone, Pokken plakken zich stevig vast. In: Wetenschap in beeld.

Tekst 11 Larve heeft lijmpistool op z’n kop Zeepokken beginnen hun leven als zwemmende larven, maar na verloop van tijd zoeken ze een vaste stek. Hier lijmen ze zich vast door een goedje uit te scheiden uit een klier op hun kop en ze vormen een kalkhuisje om zich heen. 1. Als larve heeft de zeepok lijmklieren in zijn kop, die uitmonden in een lijmpistool. Dit orgaan maakt als eerste contact met de bodem als de zeepok zich wil vestigen. 2. Zodra de larve vastzit, begint het stadium van de volwassenheid. Hij krijgt kalkplaten die een huisje om hem heen vormen, en de lijmklieren ontwikkelen en vertakken zich, waardoor de lijm steeds beter contact maakt met de bodem. De lijmklieren worden vaak groter dan de rest van het lijf. Wanneer de zeepok zich eenmaal heeft gevestigd, komt hij niet meer los. Uit: Getijdenzone, Larve heeft een lijmpistool op z’n kop. In: Wetenschap in beeld.

96

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 96

5/01/16 10:24


2

Schrijven

Zonder dat je het zelf in de gaten hebt, gebruik je in het dagelijks leven veel instructietaal. Niet altijd zijn instructies of handleidingen duidelijk. In deze paragraaf ga je zelf ervaren hoe makkelijk of lastig het is een duidelijke instructie en handleiding te schrijven.

Aan het einde van deze paragraaf: • kun je een formulier correct invullen; • kun je een instructie schrijven voor verschillende soorten publiek; • kun je een handleiding schrijven voor een bepaald publiek; • kun je de verwijswoorden goed toepassen bij het schrijven.

2F

2.18 Formulier invullen R

Voor een abonnement, een aanvraag van een verzekering, een DigiD en voor een bijbaantje of vakantiewerk moet je een formulier invullen. Houd je bij het invullen van een digitaal of papieren formulier aan de volgende aanwijzingen: • Lees het formulier helemaal door voordat je het invult. • Schrijf altijd precies in de daarvoor bestemde ruimte. • Schrijf nooit iets op plaatsen waar je niets mag invullen. • Zet een streepje of n.v.t. (niet van toepassing) als een onderdeel van een formulier niet voor jou geldt. • Lees het formulier nog een keer door. • Kijk of je alles goed hebt ingevuld. • Kijk of je het formulier hebt ondertekend.

Opdracht 1

T1

B

Voor in de weekenden en de vakanties wil je een bijbaantje. Op jouw leeftijd heb je nog niet veel keus, daarom kies je voor een bijbaantje als vakkenvuller. Je kunt in de weekenden werken op de volgende momenten: vrijdag van 17.00–21.00 uur, zaterdag hele dag. In de schoolvakanties kun je van maandag tot en met zaterdag werken. De tijd maakt dan niet veel uit. In de weekenden wil je maximaal acht uur werken. In de vakanties wil je elke dag zes uur werken. 1 Sollicitatieformulieren zijn algemene formulieren. Dat betekent dat het formulier voor allerlei functies wordt gebruikt. Vul het formulier zo volledig mogelijk in. Zorg ervoor dat voor het bedrijf duidelijk is wat je wilt en wanneer je kunt werken. 2 Lees het ingevulde formulier nog een keer goed door. 3 a Vergelijk jouw ingevulde formulier met dat van een klasgenoot. b Bespreek de verschillen.

97

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 97

5/01/16 10:24


Schrijven

2

2.19 Tekstvorm: instructie Een instructie is een uiteenzettende tekst. Je schrijft stap voor stap op wat de lezer moet doen. De zinnen van een instructie zijn kort en duidelijk. Ze beginnen meestal met een werkwoordsvorm. Soms is het nodig een of meer illustraties toe te voegen.

R

Opdracht 2

T1

B

T2

I

T

Alhoewel het nog lang geen zomer is, willen de medewerkers van de reddingsbrigade alvast een aantal kaarten ontwerpen voor de badgasten met kinderen. Het is de bedoeling voor zowel de ouders als de kinderen een kaart van 20 x 25 cm te maken waarop tips staan die voorkomen dat ouders en kinderen elkaar op het strand kwijtraken. Je maakt eerst de kaart voor de ouders. 1 Lees de theorie over de instructie. 2 Lees tekst 12. 3 Bereid het schrijven van de instructie voor. Bedenk voor elke tip uit tekst 12 één zin of een paar zinnen voor de instructie en schrijf deze op. – Gebruik woorden en zinnen die bij je publiek van ouders passen. – Houd je aan de zinsopbouw voor een instructie. 4 a Bedenk een passende titel. b Bedenk een korte inleiding bij de tips. c Bedenk een kort slot bij de instructie. 5 Zoek of maak een kleine bijpassende afbeelding. 6 Schrijf de kladversie van je instructie. Kijk goed hoe groot 20 x 25 cm is. 7 Lees je kladversie goed door. Verbeter hem zo nodig. 8 Schrijf de netversie. Opdracht 3

T2

T

Bij deze opdracht maak je de kaart voor de kinderen tot elf jaar. Bereid het schrijven van deze instructie voor. 1 Schrijf voor elke tip uit tekst 12 weer één zin of een paar zinnen voor de instructie op. 2 a Bedenk een korte inleiding bij de tips. b Bedenk een kort slot. c Zet een titel boven de tekst. 3 Bepaal of je dezelfde of een andere afbeelding gebruikt. 4 Schrijf de kladversie van je instructie. 5 Lees je kladversie goed door. Verbeter hem zo nodig. 6 Schrijf de netversie.

98

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 98

5/01/16 10:24


2

Schrijven

Tekst 12 Tips tegen kwijtraken Zo, de zomervakantie is alweer even achter de rug. De strandwacht heeft de spullen weer opgeruimd. Toch willen een paar medewerkers nog meewerken aan een interview dat Romy en ik voor een opdracht afnamen. We hadden namelijk gehoord dat ook dit jaar veel kinderen hun ouders op het strand waren kwijtgeraakt. Ook oudere kinderen van een jaar of elf raakten nogal eens hun ouders kwijt. Hoe kan dat toch en welke tips hebben de jongens voor ons? Tip 1 Natuurlijk ga je heerlijk spelen op het strand. Meestal kom je andere kinderen tegen en let je niet op waar je zit. Dat is niet zo handig. Kijk de volgende keer goed waar je bent en waar je ouders zitten. Soms ben je in de buurt van een parasol met een mooie afbeelding of gewoon een mooie kleur. Ook kun je op een paar dingen letten of je kijkt welke kleur parasol het dichtst bij die van je ouders staat. Tip 2 Wat belangrijk is, is dat je met je ouders afspreekt wat je doet als je de weg kwijt bent of je ouders jou kwijt zijn. Dat is makkelijker. Heb je dat niet gedaan? Dan is het het slimst altijd naar de dichtstbijzijnde reddingsbrigade te lopen. Dat lijkt eng, maar iedereen is erg aardig, hoor. Als je je hebt gemeld of als wij een kind hebben gevonden, hangen we de witte vlag met het blauwe vraagteken uit. Tip 3 Als je niet in de buurt bent van je vader of moeder, dan moet je niet in het water gaan. Je kunt in de problemen komen of nog verder weg drijven. Niemand weet dan dat je in zee bent. Je kunt zomaar verdrinken. Tip 4 Het komt vast weleens voor dat je met een van je ouders even een frietje of iets te drinken gaat halen. Dat doen veel mensen, zeker rondom etenstijd. Je moet dus goed opletten tijdens deze tijdstippen: lunchtijd en rond vier uur. Wist je dat dan ook veel ouders in slaap vallen? Let goed op waar je ouders lopen en blijf bij ze als ze slapen. Dan raak jij niet kwijt. Als je deze tips bewaart en voor de zomer nog eens doorleest, dan loop je minder kans je ouders kwijt te raken. Ouders kunnen de tips aan hun kinderen vertellen. Niet ĂŠĂŠn keer, maar meerdere keren. Naar: Bouwien Jansen.

99

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 99

5/01/16 10:24


Schrijven

2

Opdracht 4 T1

B

T2

I

T1 T2

T

1 Ruil je beide teksten (van opdracht 2 en 3) met die van een paar klasgenoten. 2 a Lees de teksten van je klasgenoten. b Beantwoord per tekst de volgende vragen: – Begint elke tip met een werkwoordsvorm? – Zijn de zinnen per tip kort en duidelijk? – Staat er overbodige informatie in de tekst? Zo ja, welke? – Past het taalgebruik bij het publiek? – Is er een duidelijk verschil in taalgebruik tussen de twee teksten? – Past de titel bij de instructietekst? – Past de inleiding bij het onderwerp van de instructie? – Past het slot bij de instructie? 3 Geef je klasgenoot de teksten en je opmerkingen terug. 4 Lees de opmerkingen bij jouw teksten. 5 Herschrijf de teksten als dat nodig is.

2.2 Taalverzorging: verwijswoorden In leerjaar 1 heb je van een aantal verwijswoorden geleerd hoe je ze moet gebruiken. In deze paragraaf leer je er nog een paar te gebruiken.

R

regels verwijswoorden

voorbeelden

1 Bij woorden die zaken aanduiden en in het meervoud staan, gebruik je ze.

Heb jij mijn zwarte schoenen gezien? Gisteren heb ik ze op het houten kastje gezet.

2 Bij personen gebruik je zij en ze als het om een onderwerp gaat. Hun gebruik je nooit als onderwerp.

Zij hebben de sleutel eindelijk in hun tas gevonden.

3 Bij personen gebruik je hen of ze als het om Ga je hen echt voor dat feest uitnodigen? een lijdend voorwerp gaat. 4 Bij personen gebruik je hun als het om een meewerkend voorwerp gaat.

Je moet het hun niet vertellen.

5 Om naar personen te verwijzen, gebruik je aan wie, voor wie, met wie enzovoort.

De jongens aan wie ik een flesje cola heb gegeven, zijn mijn vrienden.

6 Om naar zaken te verwijzen, gebruik je waaraan, waarvoor, waarmee enzovoort.

Het gebouw waaraan het billboard hangt, staat aan de rand van de stad.

Opdracht 5 T1

B

Herschrijf tekst 13. 1 Schrijf op de genummerde open plaatsen een passend verwijswoord. 2 Herschrijf de woorden die met een hoofdletter moeten worden geschreven.

100

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 100

5/01/16 10:24


2

Schrijven

Tekst 13 Kruisspin wint Volgens journaliste jessica de groot … (1) ik op de redactie sprak, deden afgelopen week honderden nederlanders mee aan de nationale huis- en tuinspinnentelling … (2) georganiseerd was door het tv-programma vroege vogels. … (3) werd gevraagd een week lang alle spinnen te tellen … (4) zij tegenkwamen. Bij elkaar telden … (5) in deze week ruim vijfduizend achtpotigen. De kruisspin kwam als winnaar uit de bus. Van … (6) werden er 2701 gesignaleerd. De spin is te herkennen aan zijn achterlijf … (7) witte stipjes samen een kruis vormen. Vorig jaar ging … (8) er overigens ook al met de overwinning vandoor. Op de tweede plek eindigde de grote trilspin, … (9) er 530 werden gevonden. Een nummer 3-notering ging naar de herfsthangmatspin. Je kent … (10) vast wel. Naar: Rubriek Wetenschap. In: 7Days.

2.21 Tekstvorm: handleiding R

Een handleiding is een uiteenzettende tekst. Bij het schrijven ervan is het belangrijk dat je het voorwerp of de handeling kent. Als je eigen kennis onvoldoende is, ga dan op zoek naar informatie of deskundigen. Voorbereiding voor het schrijven van een handleiding: • Deel de informatie op in stappen. Het maakt hiervoor niet uit of je een korte of een uitgebreide handleiding schrijft. • Zet de stappen in een logische volgorde. • Schrijf bij elke stap kort de belangrijkste informatie op. Het schrijven: • Begin met de inleiding. In de inleiding laat je de lezer weten wat voor handleiding het betreft en wat hij ermee kan. Zorg ervoor dat je inleiding bij je publiek past: welke woorden kun je gebruiken, eenvoudige taal of juist zakelijke taal? • Beschrijf de stappen een voor een. Beschrijf de informatie kort en duidelijk. • Voeg in het slot een aantal tips en/of waarschuwingen toe. • Zorg voor een logische en duidelijke indeling. Na het schrijven: • Probeer je handleiding altijd zelf uit. Als een stap niet goed beschreven is of als de volgorde niet klopt, kun je die nog herstellen. • Zorg voor duidelijke afbeeldingen.

101

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 101

5/01/16 10:24


Schrijven

2

Opdracht 6  T1

B

T

Bij de eindopdracht ga je een handleiding schrijven bij een van de volgende onderwerpen: – Wat te doen bij brand? – Hoe plak ik mijn fietsband? – Hoe maak ik een mindmap? – Hoe lak ik mijn nagels op een goede manier? 1 Kies een van de onderwerpen. Zorg ervoor dat het een onderwerp is waar je al iets over weet. 2 Kies je publiek. 3 Bereid het schrijven van de handleiding voor. Maak gebruik van een schrijfplan als hierna. Handleiding: ………………… . Publiek: …………… . Inleiding Korte beschrijving van de stap

Aandachtspunt, bijv. bepaalde woorden

Stap 1 Stap 2 Stap 3 Slot

Tips? Waarschuwing?

Welke afbeelding?

Opdracht 7  T1 T 2 T1 T2

I

1 Ruil het schrijfplan dat je in opdracht 6 hebt gemaakt met dat van een klasgenoot. 2 a Lees het schrijfplan van je klasgenoot. b Beantwoord de volgende vragen: – Zijn de aandachtspunten bij de inleiding opgeschreven? – Zijn de beschrijvingen van de stappen logisch? – Zijn de aandachtspunten bij een of meer stappen opgeschreven? – Zijn de aandachtspunten bij het slot opgeschreven? – Is er een passende afbeelding gekozen? – Past het taalgebruik bij het publiek? – Past de inleiding bij het onderwerp van de instructie? – Past het slot bij de instructie? 3 Geef je klasgenoot het schrijfplan en je opmerkingen terug. 4 Lees de opmerkingen bij jouw schrijfplan en pas het zo nodig aan.

102

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 102

5/01/16 10:24


2

Schrijven

Eindopdracht  Toets    Opdracht 8    T1 T 2

B T

1 Lees de theorie over de handleiding nog een keer door. 2 Pak je schrijfplan van opdracht 6 en 7. Bepaal of je nog iets wilt wijzigen. 3 Schrijf de kladversie van je handleiding. Lees eerst de volgende punten door: – Verdeel je tekst duidelijk in een inleiding, middenstuk en slot. – Schrijf een toepasselijke titel boven de tekst. – Schrijf begrijpelijke zinnen. – Spel de woorden correct. – Gebruik passende verwijswoorden. – Gebruik ongeveer 250 woorden. – Zorg voor een logische opbouw. 4 Lees je kladversie goed door. Beantwoord voor jezelf de volgende vragen: – Kon je je schrijfplan zonder aanpassingen gebruiken? – Bestaat de tekst uit een inleiding, middenstuk en slot? – Staan de stappen in het middenstuk in een logische volgorde? – Is elke stap duidelijk beschreven? – Heb je hoofdletters en leestekens op de goede manier gebruikt? – Heb je de goede verwijswoorden gebruikt? – Heb je objectieve taal in je tekst gebruikt? – Passen de woorden en zinnen bij het publiek? 5 Herschrijf je tekst als dat nodig is en schrijf de netversie.  Opdracht 9

T 1 T2

I

1 Bekijk het beoordelingsmodel of de volgende rubrics op pagina 299-301 van je boek: – Inhoud nummer 3 – Structuur nummer 6, 7 en 10 – Woordenschat nummer 14 – Taalverzorging nummer 15, 16, 17 en 18 2 Bepaal per onderdeel welk hokje bij jou past. 3 a Bepaal bij welk onderdeel je een hokje bent opgeschoven. b Bepaal welke onderdelen je na dit blok een hokje wilt opschuiven.

103

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 103

5/01/16 10:24


Spreken, kijken en luisteren

2

Als je ouders je streng aanspreken op je gedrag, kun je dat interpreteren als een dappere poging tot opvoeding. Als een docent je vriendelijk aanspreekt op je gedrag, kun je dat beoordelen als een hinderlijke onderbreking van je middagdutje. Als vrienden of vriendinnen je lachend aanspreken op je gedrag, kan dat voelen als een aanval op je persoonlijkheid. Kortom, door wie en hoe iets wordt gezegd over een en hetzelfde onderwerp kan een wereld van verschil maken. Hierover gaat deze les. Bij Spreken ga je een presentatie geven op basis van een spreekplan en informatie die je zelf hebt verzameld.

Aan het einde van deze paragraaf: 2F • kun je verschillende fragmenten over hetzelfde onderwerp met elkaar vergelijken, interpreteren en beoordelen; • kun je beoordelen of de inhoud van een fragment bruikbaar is voor een presentatie; • kun je een spreekplan maken; • kun je met behulp van een spreekplan een goed opgebouwde informatieve presentatie geven.

2.22 Kijken en luisteren Inleiding, middenstuk, slot, onderwerp, hoofdgedachte, hoofd- en bijzaken – Herhaling  Opdracht 1

T1

I

Je gaat kijken naar een fragment uit het tv-programma Freeks wilde wereld. Bioloog Freek Vonk gaat de wildernis in om wilde dieren op te zoeken. Dit fragment gaat over de in het wild levende orang-oetan. 1 Wat weet je al over de orang-oetan? Geef dat aan in een woordweb. 2 Het tv-programma is een onderdeel van NPO Zapp en wordt elke vrijdag om 17.00 uur uitgezonden. Voor welk publiek denk je dat het bedoeld is? Leg je antwoord uit.  Opdracht 2

T1

B

Lees eerst de vragen. Beantwoord dan vraag 1 t/m 3. Bekijk dan pas fragment 1. 1 Hoe ga je luisteren om vraag 4 te kunnen beantwoorden? Globaal, precies of selectief? 2 Hoe ga je luisteren om vraag 6 te kunnen beantwoorden? 3 Hoe ga je luisteren om vraag 11 te kunnen beantwoorden? 4 Wat is het doel van het programma? 5 Wat is het hoofdonderwerp van het fragment? 6 Noem twee deelonderwerpen van het fragment.

104

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 104

5/01/16 10:24


2

T 2 T1 T2 T1 I

I B I B I B

Spreken, kijken en luisteren

7 8 9 10 11 12 13

Omschrijf hoe het programma wordt ingeleid. (0.00 – 0.25) Vind je het een goede inleiding? Waarom wel of niet? Omschrijf hoe het fragment wordt ingeleid. (0.25 – 0.35) Vind je het een goede inleiding? Waarom wel of niet? Met welke zin begint het slot van het fragment? Voor welk publiek is het programma bedoeld? Waaraan merk je dat? Kijk nog eens naar je antwoord bij vraag 2 van opdracht 1. Is het inderdaad het publiek dat je had verwacht? 14 Wat is de hoofdgedachte van het fragment?  Opdracht 3

T1 T2 T1

B

1 Omschrijf de betekenis van de volgende woorden die in het fragment voorkomen. a solitair b DNA c bonobo d primaat 2 Freek noemt een opvallende overeenkomst tussen de orang-oetan en de mens. Welke?  Opdracht 4

T1 T2

B I

T1 T2 T1 T2

B I B I T

I

Bekijk fragment 2. 1 Wat is het onderwerp van het fragment? 2 Wat is de hoofdgedachte van het fragment? 3 Beoordeel de opbouw van het fragment. Vind je de indeling inleiding, middenstuk en slot helder? Leg je antwoord uit. 4 a Omschrijf hoe de spreker het fragment inleidt. b Wat zou de reden kunnen zijn om het zo te doen? 5 Wat is het verband tussen het middenstuk en het slot? 6 Voor welk publiek is het fragment bedoeld? Waaraan merk je dat? 7 Wat willen de makers van het fragment volgens jou bereiken? 8 Wat vind je van hun aanpak om dat doel te bereiken? 9 Bekijk het fragment nogmaals en maak aantekeningen. Vat daarna het fragment kort samen in maximaal 50 woorden. 10 Vergelijk je samenvatting met die van een klasgenoot. Welke verschillen zijn er? Pas je samenvatting zo nodig aan.  Opdracht 5

T2

T

T1

O

1 Omschrijf in maximaal drie zinnen het verschil tussen het beeld dat je had over in het wild levende orang-oetans en wat je in beide fragmenten hebt gezien. 2 Wat weet je nu over orang-oetangs wat je eerder nog niet wist? Vul je woordweb van vraag 1 van opdracht 1 aan.

105

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 105

5/01/16 10:24


Spreken, kijken en luisteren

2

Opdracht 6    T1

I B I

T 2 I

T

T2

I

Bekijk fragment 3. 1 Wat is de overeenkomst met fragment 1 en 2? 2 a Wat is het doel van dit fragment? b Voor welk publiek is dit fragment bedoeld? c Wat is het verschil met doel en publiek van de fragmenten 1 en 2? 3 a De spreker is Lieke van Lexmond. Zij is actrice in een populaire soap. Waarom spreekt zij het filmpje in en niet bijvoorbeeld de voorzitter van het Wereld Natuur Fonds? b Wat vind je daarvan? 4 Fragment 3 is erg kort. Stel, je mag er ongeveer dertig seconden aan informatie aan toevoegen. Wat zou je dan kunnen toevoegen uit fragment 1 en 2? 5 Wat vind je van fragment 3? Onderbouw je mening met ten minste twee argumenten.  Opdracht 7

T1

I

T2

T1 T2

Als je fragment 1, 2 en 3 met elkaar vergelijkt, wat is dan je antwoord op de volgende vragen: 1 Welke fragmenten zijn bruikbaar bij een presentatie over het leven van de orang-oetan? 2 Welke fragmenten zijn bruikbaar bij een presentatie over de bedreiging van de leefomgeving van de orang-oetan? 3 Welke fragmenten zijn het best bruikbaar bij een actie om de orang-oetan te redden? 4 Welk fragment spreekt jou het meest aan? Leg uit waarom. 5 Welke fragmenten maken volgens jou goed gebruik van beeldmateriaal? 6 Welk fragment doet dat niet goed? Leg uit waarom. 7 Je hebt drie filmpjes over de orang-oetan gezien. Wat is je conclusie als het gaat om de effectiviteit van zo’n filmpje?

2.23 Spreken  Opdracht 8

T2

T

106

Je gaat een informatieve of uiteenzettende presentatie geven over een zelfgekozen onderwerp. De presentatie geef je aan je klasgenoten en duurt ongeveer 5 minuten. In opdracht 8 en 9 bereid je je presentatie voor. 1 Bedenk een onderwerp voor je presentatie. Geef eerst antwoord op de volgende vragen: – Wat vind ik zelf een interessant onderwerp? – Waarom vind ik dit onderwerp interessant? – Is het onderwerp ook interessant voor mijn toekomstige publiek? (Nee? Niet doen dan!) – Leent het onderwerp zich voor een informatieve of voor een uiteenzettende presentatie? Maak daarin een heldere keuze, want het heeft consequenties voor de tekstsoort. Iets vertellen is iets heel anders dan iets uitleggen! – Kan ik over dit onderwerp genoeg informatie vinden? – Kan ik dit onderwerp in een presentatie van 5 minuten goed genoeg behandelen? Vind je het moeilijk een onderwerp te bedenken? Suggesties: mode – diepzeeduiken – Japan – het nut van dromen – Hoe werkt een drone?

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 106

5/01/16 10:24


2

Spreken, kijken en luisteren

2 Verken je gekozen onderwerp. – Schrijf op wat je zelf al weet over het onderwerp. Dat kan in een woordweb. – Stel de 5W+1H-vragen en maak aantekeningen bij de antwoorden. – Maak een gevarieerde lijst van woorden en woordsoorten die je goed kunt gebruiken bij je presentatie. 3 Maak een voorlopige opzet. – Maak een lijst van deelonderwerpen. – Maak zoekvragen bij de deelonderwerpen. – Beantwoord de vragen waarop je het antwoord al weet. 4 Zoek aanvullende informatie over het onderwerp. – Kijk welke zoekvragen je nog niet of niet helemaal hebt kunnen beantwoorden. – Maak een lijst van zoekwoorden. – Zoek extra informatie. Hoe je dat doet, is vorig jaar bij blok 3 van Schrijven behandeld (tijdschriften, boeken, kranten, internet).

Als voorbereiding op je presentatie maak je een spreekplan. In het spreekplan zet je in kernzinnen de inhoud en de opbouw (inleiding, middenstuk, slot) van je presentatie in een schema. Maak het spreekplan overzichtelijk, zodat je het tijdens je presentatie kunt gebruiken als spiekbriefje.

R

Voorbeeld spreekplan voor een presentatie over de bedreiging van de orang-oetan: Onderwerp: de bedreiging van de orang-oetan Publiek: mijn klasgenoten Spreekdoel: overtuigen Hoofdgedachte: Het gaat niet goed met de orang-oetan. Daar moeten dus we iets aan doen. Inleiding

Als we de sabeltandtijger hadden kunnen redden van de ondergang, hadden we dat dan gedaan? Ja, natuurlijk! Helaas! Te laat! Maar nu hebben we de kans om een ander dier van de ondergang te redden. Daarover gaat deze presentatie.

Middenstuk

Deelonderwerp

Inhoud

1

de jungle van Borneo

In Borneo leven heel veel dieren in de jungle. De helft van de op aarde voorkomende diersoorten leeft op Borneo! Zo ook de orang-oetan.

2

de orang-oetan in het wild

Hoe de orang-oetan leeft in het wild, hoe hij zijn jongen opvoedt, hoe zijn sociale leven is.

3

de bedreiging

De regenwouden verdwijnen. Daardoor wordt de orang-oetan in zijn voortbestaan ernstig bedreigd. Straks is hij uitgestorven door toedoen van de mens!

Slot

Als we de orang-oetan willen redden, dan zullen we …

Opdracht 9 T2

T

Neem het schema uit de theorie over en vul het in met het onderwerp en de informatie van opdracht 8. Bedenk een inleiding en een slot. Geef een kopie van je spreekplan aan de leerling die jou straks moet beoordelen en aan je docent.

107

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 107

5/01/16 10:24


Spreken, kijken en luisteren

2

Eindopdracht  Toets    Opdracht 10    T 2

T

Geef je presentatie. Let tijdens je presentatie op: – een duidelijk doel, onderwerp en deelonderwerpen; – een goede opbouw in inleiding, middenstuk en slot; – een duidelijk verstaanbare uitspraak; – goed stemgebruik (toonhoogte en volume) en tempo; – vloeiend spreken zonder haperingen; – een toon en woordkeuze die past bij het publiek.  Opdracht 11

T2

I

Luister naar de presentatie van een klasgenoot en beoordeel die op basis van de punten in het beoordelingsmodel. Bij het beoordelen van deze presentatie let je op: – duidelijke, verstaanbare uitspraak; – goed stemgebruik (toonhoogte en volume) en tempo; – manier van spreken die past bij het publiek; – duidelijkheid van doel, onderwerp en deelonderwerpen; – duidelijke opbouw in inleiding, middenstuk en slot; – hoe vloeiend de presentatie verloopt; – de kwaliteit van het spreekplan; – de mate waarin spreker zich aan zijn spreekplan heeft gehouden.

108

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 108

5/01/16 10:24


2

Projectopdracht

In deze opdracht: • schrijf je een grappige tekst; (Fictie, Schrijven) • gebruik je beeldspraak; (Fictie) • gebruik je stijlfiguren; (Fictie) • treed je op als cabaretier. (SKL)

Nee, echt waar!  Projectopdracht

T2

B

I

T

T1

In deze opdracht ga je aan de slag met beeldspraak en stijlfiguren om een grappige tekst te maken die je daarna presenteert. 1 Lees de blog op pagina 88 (Lezen, tekst 3, Met mijn mond vol tanden) nog eens. – Noteer uit deze tekst alle beeldspraak die in de tekst voorkomt. – Noteer uit deze tekst voorbeelden van zo veel mogelijk stijlfiguren uit paragraaf 2.3. 2 Bekijk het cabaretfragment. – Noteer welke stijlfiguur of stijlfiguren vooral in de tekst voorkomen. – Noteer welke manier van spreken het grappige effect versterkt. 3 Bedenk een alledaagse gebeurtenis die voor veel mensen herkenbaar is. Bedenk waar mensen zich bij deze gebeurtenis aan kunnen ergeren of wat er mis kan gaan. 4 Schrijf over deze gebeurtenis een grappige tekst. – Gebruik beeldspraak in je tekst: uitdrukkingen en vergelijkingen. – Gebruik stijlfiguren in je tekst. Vooral overdrijving, ironie en sarcasme kunnen een grappig effect hebben. 5 Treed met je tekst op voor klasgenoten. Gebruik je houding en je intonatie zo, dat ze het grappige effect versterken. Je kunt live optreden als cabaretier, je act filmen en laten zien of je act inspreken en laten horen. 6 Lever de antwoorden op vraag 1 en 2 en je tekst in. Je werk wordt beoordeeld met het beoordelingsformulier.

109

ONO2_2hv_COMPLEET_BOEK.indb 109

5/01/16 10:24


WWW.OPNIVEAU-ONLINE.NL

onderbouw | havo/vwo

Jacqueline Buhler Evelien Otte Geertje Plug Erica Renckens Marjan van Verseveld

de methode is zowel lineair (per blok) als modulair (per vaardigheid) te doorlopen; alle toetsen en opgaven zijn gelabeld volgens de principes van OBIT en RTTI; de leesspecialist: Op niveau besteedt veel aandacht aan lezen, o.a. door de leesapp en de samenwerking met de Jonge Jury; bij elke paragraaf een overzicht van leerdoelen met Meijerink-niveau;

onderbouw | havo/vwo Leeropdrachtenboek

Op niveau onderbouw 2e editie: dĂŠ lesmethode voor Nederlands in het voortgezet onderwijs

leeropdrachtenboek

na elk blok een projectopdracht waarbij je toepast wat je in het blok hebt geleerd; uitgebreid digitaal lesmateriaal op www.opniveau-online.nl.

2

NEDERLANDS

WT Omslag ONO2 2hv.indd 1

2 5/01/16 11:06


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.