![](https://assets.isu.pub/document-structure/220923091543-7e75ae4c0e6f0f694ca7f7d17ad8dfa6/v1/33cc30349e38fff8fa56c0d25f7ff6c0.jpeg)
Plak hier een fotoof tekening van jezelf,of maak een collage vandingen die voor joubelangrijk zijn.
Plak hier een fotoof tekening van jezelf,of maak een collage vandingen die voor joubelangrijk zijn.
Deze opdracht doe je alleen.
Deze opdracht doe je samen.
In jouw groeischrift houd je jouw groei bij. Voor alle leerlijnen kun je bijhouden hoe het gaat. Hier kun je lezen wanneer en bij welke leerlijn je jouw groei kunt bijhouden.
Ik maak eerst de voorkant het echt
bladzijde 42-45
Na bladzijde
Maak dan ditopdrachtendeingroeischrift.
Je laat in deze cirkel zien hoe je bent en wat je over jezelf vindt. Je kleurt de vakjes van binnen naar buiten. Hoe meer vakjes je kleurt, hoe meer dat voor jou geldt.
IkpasookbuitenschooltoewatikbijTaalleer.
woordenschatIkwilmijnuitbreiden.
Ikwilwetenwaar-omikietsleer. Ikdoemijnbest.
IkvindTaalleuk.
Ikkijkmijnwerkaltijdna.
goedIkwerkineentempo.
IkinIkhebvertrouwenmijzelf.planmijntakengoed.
Ikconcentreermegoed.
Ikwerknetjesinmijnleerwerk-schrift.
Je laat in deze cirkel zien hoe goed je in Taal bent. Hoe meer vakjes je kleurt, hoe beter je denkt dat je daarin bent. in aan het begin van het schooljaar
Dit geldt helemaal voor mij
Wat heb ik gedaan?
Je hebt een spreekbeurt gehouden voor de klas.
Wat doe ik nu?
Je vult het onderwerp in. Daarna bespreek je met jouw leermaatje elk punt. Je kruist Ja of Nee aan. Tot slot vul je in wat jouw klasgenoten ervan vonden, wat je zelf heel goed vond gaan en wat je volgende keer anders gaat doen. & luisteren Hoe ging mijn spreekbeurt?
Ik heb bedacht of mijn onderwerp geschikt was. spreekbeurt Ja Nee spreekbeurt Ja Nee
Ik heb bedacht in welke volgorde ik het ging Ikvertellen.hebbedacht
wat ik kon laten zien.
Ik heb een spiekbriefje gemaakt met Ikaantekeningen.hebeenpakkend begin bedacht.
Het onderwerp van jouw eerste spreekbeurt is: Het onderwerp van jouw tweede spreekbeurt is:Ik was niet bang om te praten.
Ik keek mijn publiek aan.
Ik maakte goede zinnen.
Ik had een goede spreektoon (niet vlak of monotoon).
Ik lette erop of iedereen begreep wat ik vertelde.
Ik sprak op een goed tempo en goed verstaanbaar.
Ik bleef bij het onderwerp.
Ik gebruikte lichaamstaal (keek het publiek aan, gebruikte mimiek en gebaren, en wisselde van houding).
Ik liet dingen zien waarover ik vertelde.
Ik gaf goed antwoord op vragen.
Ik heb verteld wat ik wilde vertellen.
Dit vonden klasgenotenmijnvan mijn
Ik vond dat dit heel goed ging:
keer ga ik dit anders doen:
Wat ga ik Sprekendoen? Een houdenmonoloog
1 Je zoekt samen met jouw leermaatje een monoloog van Freek Vonk op YouTube van ongeveer vijf minuten.
2 Jullie kijken er samen goed naar. Wat maakt zijn monoloog zo goed? Bespreek het samen, punt voor punt.
3 Per punt vullen jullie allebei in kernwoorden de kenmerken in van een supermonoloog.
4 Dan bedenk je hoe goed je zelf bent in het houden van een monoloog. Je kleurt één of meer duimpjes. Hoe meer duimpjes je kleurt, des te beter je het kunt.
5 Je schrijft op wat je hiervan geleerd hebt. Tijdens het houden van je monoloog, ga je dit toepassen.
Hoe goed kan ik dat al?
Na blok 1
Na blok 5
Hoe goed kan ik dat al?
Na blok 1
Na blok 5
1 x Je moet het nog leren.
2 x Je moet het nog oefenen.
3 x Je kunt het een beetje.
4 x Je kunt het goed.
5 x Je kunt het super goed.
Hoe goed kan ik dat al?
Na blok 1
Na blok 5
Hoe goed kan ik dat al?
Na blok 1
Na blok 5
Ga verder op de volgende pagina.
... het slot
Hoe goed kan ik dat al?
Na blok 1
Na blok 5
Hoe goed kan ik dat al?
Na blok 1
Na blok 5 het spreektempo
1 x Je moet het nog leren.
2 x Je moet het nog oefenen.
3 x Je kunt het een beetje.
4 x Je kunt het goed.
5 x Je kunt het super goed.
Hoe goed kan ik dat al?
Na blok 1
Na blok 5
Hoe goed kan ik dat al?
Na blok 1
Na blok 5
De volgende keer als ik een spreekbeurt of monoloog houd, ga ik dit doen:
Hoe goed kan ik dat al?
Na blok 1 Na blok 5
... de spreektoon/ het stemgebruik
Je hebt in les 2 geluisterd en luisteropdrachten gemaakt.
Je leest wat er rechts bij het blaadje staat. Daar groei je naartoe. Bedenk hoever je nu in jouw groei bent. Na blok 1 kleur je een rondje op elke groeilijn, dat geldt voor jou. Na blok 5 doe je dat
je een rondje vlakbij de pit gekleurd? Dan weet je dat je daar meer aandacht aan moet besteden als je een gesprek voert of luistert. Zo kun je daarin groeien.
Ik bedenk altijd mijn luisterdoel.
Ik kies de juiste luistermanier (globaal, precies, selectief, gericht of kritisch) en ga zo
samenvatting.eenAlsmaarIkIkterug-IkenIkdieIkIkenenalsbelangrijkIkIkovereenkomstig(geconcentreerd),mijngekozenluistermanier.visualiseeraltijdwatikhoor,alsdatkan.onderscheidhoofd-enbijzaken,alsdatisenmaakgoedeaantekeningendatnodigis:ikgebruikkernwoorden,pijlenkleineschema’s.Ikbedenkwatikalweetbreidmijnkennisuitmetnieuweinformatie.volgderodedraadaltijd,alsdatnodigis.herkenfeiten,meningenenargumenten,alserzijn.bedenkaltijdofmijnluisterdoelisbehaaldwatikvandetekstvond.herkendejuistetijdsvolgorde,alsereenofvooruitblikvoorkomt.bedenkaltijdwatikonthoudenheb.bedenkinformatiedienietverteldwordt,welvolgtuitdeluistertekst.datnodigis,trekikeenconclusie,bepaalhoofdgedachte,ofmaakikeengoede
Wat heb ik gedaan?
Je hebt in les 1 regelmatig een gesprek gevoerd.
Wat doe ik nu?
Je leest de gesprekstips. Je kleurt na blok 2 en na blok 5:
• groen wat je nu al doet;
• geel wat je nog moeilijk vindt.
Wat je nog moeilijk vindt, maak je geel. Na extra oefenen kun je het hokje alsnog groen maken.
Ik doe mee aan het verdelen van de taken.
Ik weet welke rollen handig zijn voor dat gesprek.
Ik help mee de rollen te verdelen.
Als ik mijn mening geef, ben ik duidelijk.Ik let op of de ander soms tussendoor iets wil vragen. Dan stop ik even, luister en geef antwoord. Daarna praat ik pas weer verder.
Ik weet welke taak er bij elke rol hoort:
• De voorzitter leidt het gesprek.
• De verslaggever schrijft op wat er gezegd wordt.
• De tijdbewaker houdt de tijd in de gaten.
• De aanmoediger zorgt dat iedereen blijft meedoen.
Ik houd me aan de gespreksregels:volgende
• Iedereen moet aan de beurt komen.
• Het is belangrijk om goed naar elkaar te luisteren.
• Kijk de ander(en) aan als je praat.
• Check of de ander je begrijpt.
• Check of iemand anders ook nog iets wil zeggen.
Ik weet hoe ik meedoe met een brainstorm: niet te lang nadenken, maar juist snel zeggen wat er in me opkomt.
Als ik brainstorm, denk ik niet te lang na. Ik zeg of schrijf snel op wat er in mehetIkopkomt.weetwanneerhandigisomtebrainstormen.
Als ik brainstorm, zorg ik dat mijn ideeën wel bij het doel passen.
Ik weet dat ik in overleg ideeën van een brainstorm kan veranderen, mijnaan.geef,Alssamenvoegen.uitbreidenverbeteren,ofikargumentenkijkikdeanderIkvraagofdeanderargumentenbegrijpt.Ikgeefeenanderdekansomeropintegaan.
Ik weet dat in een brainstorm alle ideeën waardevol zijn, ook gekke ideeën.
Je hebt in les 5 opdrachten gemaakt. Je hebt 15 keer antwoord gegeven onder ‘Dit kan ik nog’ en 15 keer onder ‘Dit kan ik nu’. Hierdoor weet je hoeveel woorden je nog weet en hoeveel je hebt geleerd.
Je kleurt voor elk goed antwoord een hokje groen.
Vergelijk alle ingekleurde blokjes. Waar vloog jij het
Je hebt manieren geleerd om zelf de betekenis van een onbekend woord af te leiden.
Je leest de manieren om de betekenis van een woord zelf te bedenken. Je kleurt na blok 3 en na blok 5:
• groen wat je gebruikt als je luistert of leest en een onbekend woord tegenkomt;
• geel wat je nog moeilijk vindt.
Wat je nog moeilijk vindt, ga je extra oefenen. Daarna kun je het hokje alsnog groen maken..
Ik kijk naar het woord zelf.
Ik herken een samenstelling.
-> Als ik weet wat de losse woorden betekenen, weet ik ook wat de samenstelling betekent.
Ik kijk naar het woord zelf.
Ik ken één of meer stukjes van het woord. Daardoor weet ik ongeveer wat het woord betekent.
Ik kijk naar het plaatje bij de tekst.
Ik kijk of het plaatje iets over de betekenis vertelt.
-> Als ik weet wat het laatste woord betekent, dan weet ik ongeveer wat de samenstelling betekent.
Want het laatste woord van de samenstelling vertelt wat het is.
En het eerste woord maakt dat laatste woord duidelijker.
Zo kan ik de bedenken.betekenis
Ik kijk naar de context van het woord.
Ik kijk of de betekeniswordt.gegeven
Als ik kanbetekenisdenietbedenken,zoekikdieop.
Ik gebruik daarvoor internet of woordenboek.een
Ik bedenk betekenis.de
Dan kijk ik altijd of die betekenis in de context past.
Ik kijk naar de context van het woord.
Ik kijk of er iets staat wat het tegenovergesteldebetekent.
Ik kijk naar de context van het woord.
Ik kijk of er iets staat watbetekent.hetzelfde
Ik kijk naar de context van het woord.
Ik kijk of andere woorden iets over de betekenis vertellen.
Soms lukt het niet om de betekenis te bedenken en kan ik die ook niet opzoeken.
Dan vraag ik de betekenis aan iemand die het wel weet.
Ik herken het als woorden bij elkaar horen.
Dan is het een vaste woordgroep of taalgebruik.figuurlijk
Ik bedenk de betekenis van de woordgroep of de hele zin. Ik gebruik daarvoor de context.
Ik kijk wat er in plaats van het onbekende woord kan staan.
Dat vertelt mij veel over wat het onbekende woord betekent.
Is het woord niet belangrijk om de tekst te kunnen begrijpen, dan lees ik verder. Anders zoek ik de betekenis van het woord of de woordgroep op.
Ik bedenk de betekenis. Lukt het niet of twijfel ik?
En is het woord belangrijk om de tekst te kunnen begrijpen? Dan kijk ik eerst of het bij een woordgroep hoort.
Ik bedenk de woordenboekvorm van het woord of de woordgroep en zoek de betekenis op in het woordenboek of op internet.
Ik bedenk de betekenis.
Soms lukt het niet of twijfel ik. Als het dan een belangrijk woord is, zoek ik de betekenis op:
• van vervoegingen (persoonsvorm of voltooid deelwoord) op de woordenboekvorm. Let er bij een persoonsvorm op of het om een samengesteld werkwoord gaat;
• van een verbogen bijvoeglijk naamwoord op de onverbogen vorm (zonder -e);
• van woordgroepen op het belangrijkste woord (kernwoord).
Ik weet wat een trefwoord is:
het woord dat in het (digitale) woordenboek staat en waarop ik het onbekende woord of de woordgroep kan opzoeken.
Hoe breid je zelfstandig je woordenschat uit?
Je leert in Pit manieren om zelfstandig je woordenschat uit te breiden. Die kun je gebruiken op elk moment dat je luistert of leest en nieuwe woorden hoort. Daardoor kun je ervoor zorgen dat je woordenschat groeit! Hoe groter je woordenschat, hoe succesvoller je zult zijn op school en in je werk.
Als het me niet lukt om de betekenis te bedenken, kijk ik of het woord belangrijk is.
Wat heb ik gedaan?
Je hebt een boek gelezen.
Wat doe ik nu?
Elk boek dat je hebt gelezen, schrijf je op jouw boekenlijst. Je schrijft de titel en naam van de schrijver/schrijfster op. Je schrijft op wat je van het boek vond. En vult het aantal sterren in. Hoe meer sterren, hoe leuker. Zo kun je anderen boeken aanraden die jij goed vindt.
DOOR: ervan:
Beoordeling
DOOR:
Beoordeling
DOOR:
ik ervan:
Dit vind ik ervan:
Beoordeling
DOOR:
DOOR:
Dit vind ik ervan:
Ga verder op de volgende pagina.
DOOR: Beoordeling
ik ervan:
Dit vind ik ervan:
DOOR: Beoordeling
DOOR:
Dit vind ik ervan:
Je leert elke dag nieuwe woorden, op school, maar ook buiten school. Je woordenschat groeit dus vanzelf. Je leert nog meer en sneller nieuwe woorden als je interesse hebt in het onderwerp.
Lees veel en vooral dingen die je echt interesseren. Houd je van spannende verhalen of vind je het leuk om over je hobby te lezen?
Als je leest met plezier vergroot je je woordenschat. Gebruik de woordenschat tips.
Je hebt in blok 1 en 2 verschillende teksten gelezen: een betoog, een beeldverhaal, een informatietekst, een reclametekst en een spannend verhaal.
Je leest wat er rechts bij het blaadje staat. Daar groei je naartoe. Bedenk hoever je nu in jouw groei bent. Na blok 1 kleur je een rondje op elke groeilijn, dat geldt voor jou. Na blok 4 doe je dat ook.
Heb je een rondje vlakbij de pit gekleurd? Dan weet je dat je daar meer aandacht aan moet besteden als je leest. Zo kun je daarin groeien. nooit soms
Ik bekijk de tekst en weet de tekstsoort, het schrijversdoel, doelgroep. Ik voorspel ook de Ikinhoud.bedenk
altijd mijn leesdoel en leesmanier: waarom en hoe ik de tekst ga lezen.
Ik stel (mezelf) vragen die (in de tekst) beantwoord kunnen worden.
Ik bedenk wat ik al weet over het onderwerp en breid mijn kennis uit met nieuwe informatie.
Ik onderscheid hoofd- en bijzaken en maak goede aantekeningen als dat nodig is.
Ik volg de rode draad altijd als dat nodig is en herken verbanden: verwijs- en Iksignaalwoorden.visualiseeraltijd wat ik lees wanneer dat Ikkan.herken tekstkenmerken, zoals feiten, meningen en argumenten als die er zijn, of een vooruit- of terugblik in de tijd.
Ik bedenk altijd of mijn leesdoel is behaald en wat ik van de tekst vond.
Ik bedenk altijd wat ik onthouden heb.
Als dat nodig is, trek ik een conclusie, bepaal ik de hoofdgedachte of maak ik een samenvatting, eventueel in een schema of tekening.
vaak altijdWat heb ik gedaan?
Je hebt in les 10 opdrachten gemaakt. Je hebt 15 keer antwoord gegeven onder ‘Dit kan ik nog’ en 15 keer onder ‘Dit kan ik nu’. Hierdoor weet je of je de lesstof nu beheerst.
Wat doe ik nu?
Je kleurt voor elk goed antwoord een hokje groen.
Vergelijk alle ingekleurde blokjes. Waar vloog
Dit
Projectteam ThiemeMeulenhoff
Maria Hetty van den Berg
Teksten Maria Hetty van den Berg
Redactie
Projectteam ThiemeMeulenhoff
Felt creative agency, Utrecht
Opmaak Crius Group
Over ThiemeMeulenhoff ThiemeMeulenhoff ontwikkelt zich van educatieve uitgeverij tot een learning design company. We brengen content, leerontwerp en technologie samen. Met onze groeiende expertise, ervaring en leeroplossingen zijn we een partner voor scholen bij het vernieuwen en verbeteren van onderwijs. Zo kunnen we samen beter recht doen aan de verschillen tussen lerenden en scholen en ervoor zorgen dat leren steeds persoonlijker, effectiever en efficiënter wordt.
Samen leren www.thiememeulenhoff.nlvernieuwen.
ISBN 978 9006 46 879 3 Versie 1.1
© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie Dewww.auteursrechtenonderwijs.nl.uitgeverheefternaargestreefd
de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.
Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd. Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.