Pit taal groeischrift groep 8 sneak preview

Page 1

Taal Groep 8
Naam
Plak hier een fotoof tekening van jezelf,of maak een collage vandingen die voor joubelangrijk zijn.

Mijn groeiroute

In jouw groeischrift houd je jouw groei bij. Voor alle leerlijnen kun je bijhouden hoe het gaat. Hier kun je lezen wanneer je bij welke leerlijn jouw groei kunt bijhouden.

Begin van het leerjaar

Leer meer over je eigen groei met de Ik-cirkels bladzijde 4 en 5

KLAAR met een blok?

Maak dan de opdrachten in dit groeischrift.

Na mijn spreekbeurt

bladzijde 6 en 7 Spreken & luisteren

les

blok 2Na blok 1

blok 3

bladzijde 18 en 19bladzijde 14 en 15bladzijde 8-13 bladzijde 36 en 37bladzijde 28-30bladzijde 24 en 25

Schrijven

2
Na
Na
Groep 7 Blok 2
In het donker
Groep 7 Blok 3 Moeten
en mogen
Groep7 Blok 1 De dag van ... Spreken & luisteren Spreken & luisteren Woordenschat Taal verkennenLezen
Na elke les 10 Na elke
5 Na elke les 10 Na elke les 5 Na elke les 10 Na elke les 5 Taal verkennen: vul je score in op blz 26 en 27 van dit groeischrift Woordenschat: vul je score in op blz 16 en 17 van dit groeischrift

IJskoud

het

van een boek

Lezen

Dag van Leerplichtde

Ik maak eerst de voorkant af. Dan is het echt mijn groeischrift!

Eind van het leerjaar

Gebruik ik wat ik heb geleerd?

42 - 45

blok

&

bladzijde

bladzijde

32 -

Schrijven

en

KLAAR met een blok?

Maak dan de opdrachten in dit groeischrift.

3
bladzijde
Na blok 5Na blok 4 bladzijde
34bladzijde 8 - 15bladzijde 24 en 25 bladzijde 38
39
18 en 19
31 en 32 Na
6 Groep 7 Blok 5 Flits! Groep 7 Blok 6
Tip!Taal Groep8 Naam Plakhiereenfoto ofoftekeningvanjezelf, maakeencollagevan dingendievoorjou belangrijkzijn. Groep7 Blok 4
Spreken
luisteren Na
lezen
bladzijde 20 - 23
Lezen Taal verkenn Woordenschat Taal verkennen Na elke les 10 Na elke les 5 Na elke les 10 Na elke les 5 Na elke les 10 Na elke les 5 Taal verkennen: vul je score in op blz 26 en 27 van dit groeischrift Woordenschat: vul je score in op blz 16 en 17 van dit groeischrift

Leer jezelf kennen

Zo-ben-ik cirkel

Je laat in deze cirkel zien hoe je bent en wat je over jezelf vindt. Je kleurt de vakjes van binnen naar buiten. Hoe meer vakjes je kleurt, hoe meer dat voor jou geldt.

Ikwilmijn woordenschat uitbreiden.

Ikwilwetenwaaromikietsleer. Ikdoemijnbest.

Dit geldt helemaal voor mij

Kleur in aan het begin van het schooljaar

goedIkwerkineen tempo.

Ik pas ook buiten school toe wat ik bij Taal leer.

Ikwil goedin Taal zijn.

IkvindTaalleuk.

Ditgeldthelemaal nietvoor mi j

Zo ben ik

Ikconcentreerme goed.

Ikkijkmijnwerk altijdna.

Ikwerknetjesin mijnleerwerkschrift.

Ik heb vertrouwenin mijzelf.

Ik plan mijn taken goed.

4

Leer jezelf kennen Zo-goed-ben-ikin-Taal cirkel

Je laat in deze cirkel zien hoe goed je in Taal bent. Hoe meer vakjes je kleurt, hoe beter je denkt dat je daarin bent.

Woordenschat

Schr i jven

Taalverkennen

Gesprekvoeren

Kleur in aan het begin van het schooljaar

Spreken

Luisteren

Dit geldt helemaal voor mij
Ditgeldthelemaal nietvoor mi j
zo goed ben ik in taal
5

Spreken & luisteren

Hoe ging mijn spreekbeurt?

Wat heb ik gedaan?

Je hebt een spreekbeurt gehouden voor de klas.

Wat doe ik nu?

Je vult het onderwerp in. Bij elk punt kruis je Ja of Nee aan. Tot slot vul je in wat jouw klasgenoten ervan vonden, wat je zelf heel goed vond gaan en wat je volgende keer anders gaat doen.

Het onderwerp van jouw eerste spreekbeurt is: Het onderwerp van jouw tweede spreekbeurt is:

VOORAF

Ik heb bedacht of mijn onderwerp geschikt was.

Ik heb bedacht in welke volgorde ik het ging vertellen.

Ik heb bedacht wat ik kon laten zien.

Ik heb een spiekbriefje gemaakt met aantekeningen.

spreekbeurt

Ik heb een pakkend begin bedacht.

1e spreekbeurt

Ja Nee

2e

Ja Nee

6

spreekbeurt

Ja Nee

Ik was niet zenuwachtig en mijn ademhaling was normaal.

Ik zorgde dat iedereen mij kon horen en zien.

Ik keek mijn publiek aan.

Ik maakte goede zinnen.

Ik had een goede spreektoon (niet vlak of monotoon).

Ik liet af en toe even een stilte vallen.

Ik lette op de reacties van mijn publiek; daaraan kon ik zien dat iedereen mij kon volgen.

Ik sprak op een goed tempo en goed verstaanbaar.

Ik bleef bij mijn onderwerp.

Ik gebruikte lichaamstaal (keek het publiek aan, gebruikte mimiek en gebaren, en wisselde van houding).

Ik vroeg mijn publiek om reacties.

Ik gaf goed antwoord op vragen.

Ik was gewoon mezelf.

TIJDENS ACHTERAF

1e

spreekbeurt

Ik heb verteld wat ik wilde vertellen.

Dit vonden mijn klasgenoten van mijn spreekbeurt:

Ik vond dat dit heel goed ging:

De volgende keer ga ik dit anders doen:

2e

1e spreekbeurt Ja Nee

2e

spreekbeurt

Ja Nee Ja Nee

7

Spreken & luisteren Een monoloog houden

Wat ga ik doen?

1 Je zoekt samen met jouw leermaatje een monoloog van Freek Vonk op YouTube van ongeveer vijf minuten.

2 Jullie kijken er samen goed naar. Wat maakt zijn monoloog zo goed? Bespreek het samen, punt voor punt.

3 Per punt vullen jullie allebei in kernwoorden de kenmerken in van een supermonoloog.

WAT WAS ZO GOED AAN...

schrijf hier de kenmerken van een supermonoloog

...

4 Dan bedenk je hoe goed je zelf bent in het houden van een monoloog. Je kleurt één of meer duimpjes. Hoe meer duimpjes je kleurt, des te beter je het kunt.

5 Je schrijft op wat je hiervan geleerd hebt. Tijdens het houden van je monoloog, ga je dit toepassen.

het onderwerp

Hoe goed kan ik dat al?

Na blok 1 Na blok 5

Na blok 1 en 5
8

... de informatie

1 x Je moet het nog leren.

2 x Je moet het nog oefenen.

3 x Je kunt het een beetje.

4 x Je kunt het goed.

5 x Je kunt het super goed.

... de formuleringen

Hoe goed kan ik dat al?

Na blok 1

Na blok 5

... het begin

Hoe goed kan ik dat al?

Na blok 1

Na blok 5

… wat de spreker laat zien

Hoe goed kan ik dat al?

Na blok 1

Na blok 5

Hoe goed kan ik dat al?

Na blok 1

Na blok 5

Ga verder op de volgende pagina.

9

WAT WAS ZO GOED AAN...

het midden

Hoe goed kan ik dat al?

Na blok 5 ... het slot

Hoe goed kan ik dat al? Na blok 1 Na blok 5

Na blok 1

het spreektempo

1 x Je moet het nog leren.

2 x Je moet het nog oefenen.

3 x Je kunt het een beetje.

4 x Je kunt het goed.

5 x Je kunt het super goed.

Hoe goed kan ik dat al?

Na blok 1 Na blok 5

...
...
10

... de lichaamstaal

... de spreektoon/ het stemgebruik

Hoe goed kan ik dat al?

Na blok 1

Na blok 5

Hoe goed kan ik dat al?

Na blok 1

Na blok 5

De volgende keer als ik een spreekbeurt of monoloog houd, ga ik dit doen:

11

blok

Spreken & luisteren Mijn groei

Wat heb ik gedaan?

Je hebt in les 2 geluisterd en luisteropdrachten gemaakt.

Wat doe ik nu?

Je leest wat er rechts bij het blaadje staat. Daar groei je naartoe. Bedenk hoever je nu in jouw groei bent. Na blok 1 kleur je een rondje op elke groeilijn, dat geldt voor jou. Na blok 5 doe je dat ook.

Heb je een rondje vlakbij de pit gekleurd? Dan weet je dat je daar meer aandacht aan moet besteden als je een gesprek voert of luistert. Zo kun je daarin groeien.

en

nooit soms

Na
1
5
12

vaak altijd

Ik bedenk altijd mijn luisterdoel.

Ik benoem het doel van de spreker.

Ik kies de juiste luistermanier (globaal, precies, selectief, gericht of kritisch) en ik ga op die manier luisteren.

Ik luister actief (geconcentreerd), overeenkomstig mijn gekozen luistermanier.

Ik stel (mezelf) vragen die (in de tekst) beantwoord kunnen worden.

Ik bedenk wat ik al weet en breid mijn kennis uit met nieuwe informatie.

Ik visualiseer altijd wat ik hoor als dat kan.

Ik onderscheid hoofd- en bijzaken en maak goede aantekeningen als dat nodig is: ik gebruik kernwoorden, pijlen en kleine schema’s.

Ik herken feiten, meningen en argumenten als die er zijn.

Ik herken de juiste tijdsvolgorde, als er een terug- of vooruitblik voorkomt.

Ik bedenk informatie die niet verteld wordt, maar die volgt uit de luistertekst.

Ik volg de rode draad altijd als ik precies of kritisch luister.

Ik bedenk altijd of mijn luisterdoel is behaald en wat ik van de tekst vond.

Ik bedenk altijd wat ik onthouden heb.

Als dat nodig is, trek ik een conclusie of bepaal ik de hoofdgedachte.

Ik maak bij precies en kritisch luisteren een goede samenvatting, als dat handig is.

13

Spreken & luisteren

Na blok 2 en 5

Welke gesprekstips gebruik ik?

Wat heb ik gedaan?

Je hebt in les 1 regelmatig een gesprek gevoerd.

Wat doe ik nu?

Je leest de gesprekstips. Je kleurt na blok 2 en na blok 5:

• groen wat je nu al doet;

• geel wat je nog moeilijk vindt.

Wat je nog moeilijk vindt, maak je geel. Na extra oefenen kun je het hokje alsnog groen maken.

Na blok 2

Ik weet welke rollen handig zijn voor dat gesprek. Ik help bij het kiezen van de juiste rollen.

Ik doe mee aan het verdelen van de taken.

Ik weet dat ik van een ander kan leren en dat wij samen meer weten. verdelen.

Ik houd me aan de volgende gespreksregels:

• Iedereen moet aan de beurt komen.

Ik weet welke taak er bij elke rol hoort:

• De voorzitter leidt het gesprek.

• De verslaggever schrijft op wat er gezegd wordt.

• De tijdbewaker houdt de tijd in de gaten.

• De aanmoediger zorgt dat iedereen blijft meedoen.

• De taakverdeler zorgt dat taken (die later moeten gebeuren) verdeeld worden en dat er afspraken worden gemaakt.

• Het is belangrijk om goed naar elkaar te luisteren.

• Kijk de ander(en) aan als je praat.

Kijk

• Let erop of een ander soms om

• Let erop of een ander soms tussendoor iets wil vragen en geef hem de kans om tussendoor iets te vragen.

• Check of de ander je begrijpt.

• Check of iemand anders ook nog iets wil zeggen.

14

Ik gebruik precieze woorden die duidelijk maken wat ik bedoel.

Na blok 5 en Ben stel check begrepen heb: 'Heb ik goed begrepen

Ik geef geen mening, maar stel eerst vragen om de ander beter te begrijpen.

ander(en) de ruimte om na te denken of goede zinnen te formuleren; ik zeg dan even niets.

Is er een verteller en een luisteraar, dan weet ik wat ik moet doen. Ben ik verteller, dan vertel ik mijn verhaal rustig en kijk ik de ander aan. Als ik aantekeningen heb gemaakt, gebruik ik die.

Ben ik luisteraar, dan luister ik goed. Ik stel wh-vragen. Ik check of ik het goed begrepen heb: 'Heb ik goed begrepen dat … ?' Ik geef niet meteen mijn mening.

JOUW FAVORIETE TIP:

15

Pitstop

Wat heb ik gedaan?

Je hebt in les 5 opdrachten gemaakt. Je hebt 15 keer antwoord gegeven onder ‘Dit kan ik nog’ en 15 keer onder ‘Dit kan ik nu’. Hierdoor weet je hoeveel woorden je nog weet en hoeveel je hebt geleerd.

Dit kan ik nog

Wat doe ik nu?

Je kleurt voor elk goed antwoord een hokje groen.

Woordenschat
Na elke les 5
1 2 3 4 5 6Blok AANTAL GOEDE ANTWOORDEN 1 2Hoofdstuk 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 15 14 13 12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 16

Vergelijk alle ingekleurde blokjes.

Waar vloog jij het hoogst? Dit kan ik nog Blok Hoofdstuk Dit kan ik nu Blok Hoofdstuk Dit kan ik nu 1 2 3 4 5 6Blok AANTAL GOEDE ANTWOORDEN 1 2Hoofdstuk 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 15 14 13 12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 17

en

Woordenschat tips

Wat heb ik gedaan?

Je hebt manieren geleerd om zelf de betekenis van een onbekend woord af te leiden.

Wat doe ik nu?

Je leest de manieren om de betekenis van een woord zelf te bedenken. Je kleurt na blok 3 en na blok 5:

• groen wat je gebruikt als je luistert of leest en een onbekend woord tegenkomt;

• geel wat je nog moeilijk vindt.

Wat je nog moeilijk vindt, ga je extra oefenen.

Daarna kun je het hokje alsnog groen maken.

Na blok 3

Als ik een onbekend woord tegenkom, probeer ik altijd de betekenis te bedenken.

Stap 1:

ik kijk naar het woord zelf en herken een samenstelling.

→ Als ik weet wat de losse woorden betekenen, weet ik ook wat de samenstelling betekent.

→ Als ik weet wat het laatste woord betekent, dan weet ik ongeveer wat de samenstelling betekent.

ik het

ik kijk naar de context van het woord en kijk of er een woord hetzelfde of het tegengestelde betekent. Als dat zo is, bedenk ik de betekenis.

Want het laatste woord van de samenstelling vertelt wat het is. En het eerste woord specificeert dat laatste woord.

Zo bedenk ik de betekenis.

Stap 1:

ik kijk naar het woord zelf en herken één of meer stukjes van het woord. Dan weet ik ongeveer wat het woord betekent.

Zo bedenk ik de betekenis al.

Stap 2:

ik kijk of een afbeelding iets over de betekenis vertelt. Als dat zo is, bedenk ik de betekenis.

Stap 5:

ik controleer altijd in de context, of de betekenis past die ik bedacht heb. Is dat niet zo, dan zoek ik de juiste betekenis op.

ik bedenk wat er in plaats van het onbekende woord kan staan. Ik kijk wat er in die context ook past, op de plek van het onbekende woord. Op grond daarvan bedenk ik de betekenis.

ik kijk naar de context van het woord en kijk of de betekenis wordt gegeven.

Als dat zo is, bedenk ik de betekenis.

Woordenschat
Na blok 3
5
18

Stap 3:

Ik neem een belangrijk woord voor mezelf op in een woordenlijst, bijvoorbeeld in mijn lijst ‘Pittige woorden’. Ik schrijf er de betekenis bij.

ik kijk naar de context van het woord en kijk of andere woorden iets over de betekenis vertellen. Als dat zo is, bedenk ik de betekenis.

Stap 6:

als ik twijfel, zoek ik de betekenis op of vraag ik die aan iemand anders. Twijfel ik dus, omdat ik vind dat de betekenis die ik bedacht heb niet goed past in de context, dan zoek ik de betekenis alsnog op, of vraag ik die aan iemand die het kan weten.

bij.

Als dat nodig is, zoek ik een onbekend woord altijd op in een (digitaal) woordenboek.

Ik weet dat ik in een (digitaal) woordenboek woorden, afkortingen, spreekwoorden, gezegdes en uitdrukkingen kan vinden.

in het (digitale)

woordenboek bedenk ik op welk woord ik ga zoeken. Ik bedenk dus wat de woordenboekvorm is of wat het trefwoord is van een woordgroep.

Als er meerdere betekenissen zijn, kijk ik welke betekenis in de tekst past.

Dan kies ik de juiste betekenis.

Als ik naar uitleg luister en een belangrijk woord niet begrijp, vraag ik wat het woord betekent.

Ik gebruik bij het begrijpen van een tekst in een andere taal ook de stappen die ik geleerd heb. Zo kan ik in een andere taal ook de betekenis afleiden van een onbekend woord.

Ik weet dat het belangrijk is mijn woordenschat uit te breiden.

Ik weet dat ik mijn woordenschat vanzelf uitbreid door veel te lezen, en vooral te lezen wat ik leuk vind.

Ik weet waarom een grote woordenschat belangrijk is.

Hoe breid je zelfstandig je woordenschat uit?

Je leert in Pit manieren om zelfstandig je woordenschat uit te breiden. Die kun je gebruiken op elk moment dat je luistert of leest en nieuwe woorden hoort. Daardoor kun je ervoor zorgen dat je woordenschat groeit! Hoe groter je woordenschat, hoe succesvoller je zult zijn op school en in je werk.

19

Eind van het schooljaar

Gebruik ik wat ik heb geleerd?

Wat heb ik gedaan?

Je hebt geleerd hoe je stap-voor-stap je woordenschat kunt uitbreiden. Je hebt geleerd hoe je taaltaken kunt aanpakken als je luistert, spreekt, een samenwerkgesprek voert, leest of schrijft.

Wat doe ik nu?

Je bekijkt elke aanpak samen met je leermaatje. Praat erover wanneer je dit buiten school gebruikt, of kunt gaan gebruiken. Schrijf onder elke aanpak in welke twee situaties je dit toepast, of kunt gaan toepassen.

Woordenschat

Een onbekend woord? Ik bedenk de betekenis.

1 Je kijkt naar het woord zelf.

2 Je kijkt of een plaatje iets over de betekenis vertelt.

3 Je kijkt naar de context van het woord.

4 Je bedenkt wat er in plaats van het onbekende woord kan staan.

5 Je controleert of jouw betekenis in de tekst past.

6 Als je twijfelt, zoek je de betekenis op of vraag je die aan iemand anders.

Twee situaties waarin ik dit toepas, of kan gaan toepassen:

42

Spreken en luisteren

Luisteren: zo luister ik hiernaar.

1 Je bepaalt jouw luisterdoel: de uitleg begrijpen.

2 Je bepaalt jouw luistermanier: je luistert precies (naar alles).

3 Je luistert actief en volgt de rode draad.

4 Je maakt aantekeningen van de hoofdzaken: je gebruikt kernwoorden, pijlen en kleine schema’s.

5 Je bedenkt informatie die niet verteld wordt, maar wel logisch is.

6 Je stelt een vraag als je iets niet begrijpt of meer wil weten.

7 Je bedenkt wat je onthouden hebt.

8 Je bedenkt of jouw luisterdoel behaald is: heb je alles begrepen?

9 Je maakt een goede samenvatting en gebruikt daarvoor jouw aantekeningen.

Twee situaties waarin ik dit toepas, of kan gaan toepassen:

Spreken: zo pak ik het aan.

1 Je bedenkt jouw spreekdoel: je wil dat jouw ouders ‘ja’ zeggen.

2 Je bereidt je voor op wat je gaat zeggen:

• Je zet de argumenten vóór op een rijtje.

• Je zet de argumenten tegen op een rijtje.

• Je bedenkt wat jouw antwoord is op de argumenten tegen (die mijn ouders zouden kunnen gebruiken).

3 Je zoekt een goed moment om te spreken.

4 Je leidt jouw betoog in.

5 Je gebruikt lichaamstaal, mimiek, gebaren en hebt een goede houding. Je zegt duidelijk wat je bedoelt. Je formuleert goede zinnen. Je spreekt vloeiend en verstaanbaar in een goed tempo. Je hebt de juiste toon (vragend en niet dwingend).

6 Je vat aan het eind samen waar het om gaat en checkt of je duidelijk was.

7 Je vraagt tot slot of jouw ouders akkoord zijn, omdat je dit graag wil en het redelijk is.

Twee situaties waarin ik dit toepas, of kan gaan toepassen:

Ga verder op de volgende pagina.

43

Spreken en luisteren

Een dialoog voeren: zo pak ik het aan

1 Je bedenkt wat het doel van het gesprek is: informatie over jullie zelf uitwisselen.

2 Je bedenkt wat je gaat vertellen.

3 Je vertelt wat belangrijk of leuk is.

4 Je kijkt de ander aan terwijl je vertelt.

5 Je geeft de ander de kans om tussendoor iets te zeggen of te vragen.

6 Je bedenkt vragen waardoor je meer te weten kunt komen van die ander.

7 Als die ander vertelt, luister je goed en kijk je die ander aan.

8 Als die ander vertelt, check je zo nodig of je het goed begrepen hebt.

9 Als die ander wat heeft verteld, vraag je door.

10 Samen ronden jullie het gesprek af.

Twee situaties waarin ik dit toepas, of kan gaan toepassen:

Lezen

Zo pak ik deze leestekst aan

1 Je bepaalt jouw leesdoel: weten of deze tekst geschikt is en zo ja, die informatie gebruiken.

2 Je leest oriënterend: je leest de titel, bekijkt de plaatjes als die er zijn en leest de beginzin(nen).

3 Je weet dan:

• dat het een informatieve tekst is;

dat het schrijversdoel is: de lezer informeren over jouw onderwerp;

dat je tot de doelgroep behoort.

4 Je voorspelt de inhoud.

5 Je bedenkt of deze tekst geschikt is om te gebruiken. Ja, het lijkt je een geschikte tekst.

6 Je gaat de tekst dus intensief lezen.

7 Je onderscheidt hoofd- en bijzaken.

8 Als je het niet meer kunt volgen, ga je een stukje terug en lees je het nog eens. Je zorgt dat je het wel begrijpt door te kijken waar verwijswoorden naar verwijzen en/of door de betekenis af te leiden, of door onbekende woorden op te zoeken.

9 Je schrijft onbekende woorden in jouw woordenlijst, met de definitie en een voorbeeldzin. Die woorden kun je straks gebruiken bij het schrijven.

10 Je bedenkt of jouw leesdoel is behaald. Ja: je kunt de informatie in deze tekst goed gebruiken!

11 Je maakt een kopie van de tekst en markeert de informatie die je wil gebruiken.

Twee situaties waarin ik dit toepas, of kan gaan toepassen:

44

Schrijven

Zo schrijf ik dit

1 Je bedenkt wat jouw schrijfdoel is: jouw gevoelens kenbaar maken.

2 Je bedenkt hoe hij/zij hierop zal reageren en hoe je dit het beste kunt doen.

3 Je kies jouw manier: een gedicht/lied/rap.

4 Je brainstormt en schrijft jouw gevoelens in kernwoorden op.

5 Je bedenkt in welke vorm je jouw gevoelens kenbaar maakt, bijvoorbeeld:

of het een refrein krijgt;

of het rijmt of niet;

of je bepaalde letters zal kleuren of niet;

of je er nog pictogrammen of symbolen bij opneemt.

6 Je bedenkt hoe je ervoor kunt zorgen dat jouw gedicht/lied/rap beeldend is; je bedenkt dus bijvoorbeeld welke vergelijkingen je verwerkt en welke bijvoeglijke naamwoorden jouw gevoelens goed weergeven.

7 Je schrijft jouw gedicht/lied/rap in klad en maakt het steeds mooier door het ritme te verbeteren en sommige woorden te vervangen voor nog sterkere woorden.

8 Je check jouw spelling, zodat er geen spelfouten in zitten.

9 Dan schrijf je jouw gedicht/lied/rap in het net.

10 Misschien stop je jouw gedicht/lied/rap in zijn/haar jaszak. Stiekem!

Twee situaties waarin ik dit toepas, of kan gaan toepassen:

WAT NEEM JE JE VOOR?

Op de middelbare school ga ik:

45
Taal Groeischrift • Groep 8 9 789006 468793

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.