Proefhoofdstuk Allemaal taal

Page 1

Als je met kinderen werkt, dan ben je de hele dag met taal bezig. Hoe meer taal kinderen thuis en in de kinderopvang leren, hoe meer succes ze op school zullen hebben. Dat geldt zeker ook voor kinderen die thuis een andere taal spreken. Deze kinderen moeten een nieuwe tweede taal leren, terwijl ze in hun moedertaal nog zoveel moeten leren. Ook voor deze kinderen ben jij heel belangrijk, omdat ze de taal van jou leren. De taal die jij ze leert, is belangrijk voor hun toekomst. Dus je leert niet alleen voor jezelf maar ook voor de kinderen, en daarom: Allemaal taal. Allemaal taal is een lesmethode voor medewerkers in de kinderopvang, waarin door interactieve lessen de theorie van de taal direct gekoppeld is aan opdrachten in de praktijk, bijvoorbeeld het stimuleren van de taalontwikkeling door interactief voorlezen, een verslag schrijven voor de ouders of overleg met collega´s. Doordat de theorie en de praktijk zo nauw met elkaar verbonden zijn, is het mogelijk om in 16 lessen het niveau van de cursisten van 2F naar 3F te verhogen.

Jenny van der Ende



Allemaal taal Taal en communicatie voor pedagogisch medewerkers in de kinderopvang en op de peuterspeelzaal Jenny van der Ende


Colofon Auteur

ThiemeMeulenhoff ontwikkelt leermiddelen voor Primair

Jenny van der Ende

Onderwijs, Algemeen Voortgezet Onderwijs, Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie en Hoger Beroepsonderwijs

Redactie Yvonne Schouten, Zeist

Meer informatie over ThiemeMeulenhoff en een overzicht van onze leermiddelen: www.thiememeulenhoff.nl of via onze

Omslagontwerp

klantenservice (088) 800 20 16

Studio Fraaj, Rotterdam ISBN ???? Vormgeving

Eerste druk, eerste oplage, 2012

Imago Mediabuilders, Amersfoort

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16 Auteurswet j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl., dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www. auteursrechtenonderwijs.nl.

Deze uitgave is voorzien van het FSC-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw voor het gebruikte papier op een verantwoorde manier heeft plaatsgevonden.

De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.


Inleiding Taal leren, waarom? Omdat je nooit klaar bent met taal leren. Taal is meer dan alleen de komma’s op de juiste plaats zetten. Taal is het belangrijkste middel om met anderen te communiceren: met familie, vrienden, collega’s en met kinderen. Taal is spreken en luisteren, taal is lezen en schrijven. Taal is communicatie. Taal leren doe je voor jezelf. Hoe schrijf je een beter observatieverslag of een stukje voor de nieuwsbrief? Hoe kun je snel de EHBO-voorschriften lezen? Hoe kun je het beste gesprekken met ouders voeren? Hoe kun je meer woorden leren zodat je beter kunt zeggen wat je wilt? Hoe kun je je zekerder voelen over taal? Door meer over taal te leren. Taal leren doe je voor de kinderen. Als je in de kinderopvang werkt, dan ben je de hele dag met kinderen bezig. En kinderen moeten nog heel veel taal leren. Hoe meer taal ze van hun ouders en in de kinderopvang leren, hoe beter ze op de basisschool kunnen leren. Dat geldt zeker ook voor kinderen die thuis een andere taal spreken. Deze kinderen moeten een nieuwe tweede taal leren, terwijl ze in hun moedertaal nog zoveel moeten leren. Ook voor deze kinderen ben jij heel belangrijk, omdat ze de taal van jou leren. Taal hoort bij de toekomst van de kinderen. De taal die jij ze leert, is belangrijk voor hun ontwikkeling. Dus je leert niet alleen voor jezelf, maar ook voor de kinderen en daarom: Allemaal taal!

3


Hoe kun je met dit boek werken? Aan het begin van elk hoofdstuk staat een tip voor een prentenboek dat bij het thema van het hoofdstuk past. Je kunt dit boek gebruiken bij het interactief voorlezen en het aanbieden van woorden. Elk hoofdstuk begint met een leestekst die te maken heeft met je werk. In dit boek leer je hoe je het beste met teksten kunt omgaan. Een belangrijk onderdeel van taal leren is nieuwe woorden leren. Met de woorden die je niet kent, ga je aan het werk. Je maakt een eigen woordenlijst. Daarin schrijf je het woord en de betekenis op, en je maakt een zin met het woord. Later maak je de woordenoefeningen, die in ieder hoofdstuk staan. Op deze manier ben je actief bezig met nieuwe woorden. Daarna komen er vragen over de tekst. Die vragen gaan over de inhoud van de tekst. Vaak wordt ook jouw mening over een bepaald onderwerp gevraagd. Je schrijft dan je mening op die je daarna met collega’s bespreekt. In dit boek staan veel schrijfopdrachten. Die maak je eerst zelf en daarna vraag je feedback aan iemand anders. Juist door feedback te krijgen op je werk en dingen te verbeteren, leer je beter schrijven. Elk hoofdstuk behandelt een stukje grammatica of spelling. De onderwerpen die besproken worden, zijn de basisregels uit de grammatica. Die heb je nodig om beter te schrijven. Elk hoofdstuk eindigt met een schrijfopdracht die met je werk te maken heeft. Je levert de schrijfopdracht in bij de docent. Die geeft feedback op je opdracht. Daarna verbeter je de opdracht. Als de opdracht goed is, doe je hem in een map. Zo krijg je een map met schrijfproducten: een portfolio. Ieder hoofdstuk wordt afgesloten met een opdracht over taal in de praktijk. Deze opdracht is vooral bedoeld om te oefenen en te reecteren op het gebruik van taal op je werk. Je doet de opdracht in de praktijk en daarna beantwoord je vragen over hoe de opdracht is gegaan. Dit verslag lever je in bij de docent. Die geeft feedback op je opdracht. Daarna verbeter je de opdracht. Als de opdracht goed is, doe je hem in je portfolio.

4


Door de hoofdstukken heen krijg je informatie en oefeningen over spreken en gesprekken voeren. Het gaat dan om praten met kinderen en gesprekken voeren met hun ouders. Je krijgt adviezen die je in de praktijk kunt gebruiken. Je gaat ook opdrachten met je medecursisten uitvoeren. Bij al deze oefeningen staat het symbool voor spreken. Als je aan een hoofdstuk begint, vul dan eerst het schema op de laatste bladzijde van het hoofdstuk in. Je weet dan meteen wat je al kunt of wat je al weet. Daarna begin je aan het hoofdstuk. De leesteksten en de praktijkopdrachten doet iedereen, want die maak je op je eigen niveau. De woordenoefeningen en de ondersteunende grammatica maak je als je dat nodig hebt. Als je klaar bent met een hoofdstuk, vul je het schema nog een keer in. Zo kun je zien wat je geleerd hebt en waar je nog meer over wilt leren. Het toetsen gebeurt op twee manieren. Aan het begin van het boek zit een taaltoets. Als je die maakt, dan weet je hoe je niveau van spelling, grammatica, lezen en schrijven is. Het resultaat van de toets is 1F, 2F of 3F. Als je het hele boek hebt doorgewerkt, maak je aan het einde nog een toets. In het boek zitten twee assessments, dat zijn projecten die je kunt uitvoeren. Voor deze projecten heb je alle kennis nodig die je tot dan toe geleerd hebt. Deze assessments kun je uitvoeren op je werk. Dat is niet alleen interessant voor jezelf, maar ook leerzaam voor de kinderen. Ten slotte, taal en communicatie leer je niet door een boek te lezen. Je moet het in de praktijk oefenen. Je moet naar jezelf kijken. Je moet naar de kinderen kijken. Jij bepaalt wat je wilt leren en hoe je het gaat leren. Alleen jij kunt ervoor zorgen dat het leren een succes wordt!

5


Allemaal taal

6


Inhoud 1 Hoe kun je leren?

9

2 Praten en luisteren

27

3 Voorlezen en vertellen

49

4 Woorden leren 73 5 Assessment I: Het boekenproject 6 Observeren

89

91

7 Communiceren met ouders 8 Eten en drinken

115

135

9 Wassen en plassen 153 10 Taal en spelen 173 11 Vast en zeker

187

12 Ziekte en ongeluk

201

13 Assessment II: Een dagje uit

219

7


8


3

Voorlezen en vertellen

In dit hoofdstuk: ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■

Interactief voorlezen Stappenplan voorlezen Spelling: werkwoorden verleden tijd De opbouw van een tekst Formeel en informeel taalgebruik Spreektaal en schrijftaal Een e-mail schrijven Lezen voor je beroep: een tekst uit een pedagogisch logboek

De Wiebelbillenboogie

Guido van Genechten (2011), Clavis B.V.B.A. Uitgeverij

Lees de tekst en beantwoord de vragen

Interactief voorlezen 1 Het is dinsdagochtend, 10 uur in kinderdagverblijf Hummeldorp. Rond de tafel zitten acht peuters van 2 en 3 jaar. Ze eten tevreden een appeltje en drinken een glaasje sap. Marian, de pedagogisch medewerker van deze groep pakt een boek. Ze kijkt heel geheimzinnig en zegt: ‘Ik heb een heel mooi boek gevonden, kijk eens?’ De 5 kinderen kijken geboeid. Marian laat de kaft van het boek aan de kinderen zien. ‘Wat zie je hier?’, vraagt ze. De kinderen roepen door elkaar heen: ‘een olifant, een babyolifant, een eendje! Hij heeft een zwembroek aan!’ Marian lacht: ‘Ja, dat zijn 49


Allemaal taal

10

15

20

25

30

35

40

45

50

olifanten. Hebben ze een zwembroek aan?’ ‘Nee, een handdoek.’ ‘Kun je de handdoek even aanwijzen?’, vraagt Marian. ‘Waarom hebben ze een handdoek om?’ ‘Ze komen uit bad!’, roept Suzan. ‘Waarom heb je dan een handdoek om?’, vraagt Marian. ‘Voor je billen!’, roept Bilal. Wat doen die olifanten? De kinderen roepen weer: ‘spelen, lopen, dansen!’ ‘Ja,’ zegt Marian, ‘die olifanten zijn aan het dansen. Wie heeft er wel eens gedanst?’ Marit roept: ‘Met Esma!’ Tigo zit hevig te knikken. ‘En met wie heb jij gedanst?’, vraagt Marian. ‘Mama’, zegt Tigo. ‘Dus jij hebt met mama gedanst, wat gezellig’, zegt Marian. Tigo straalt. Marian laat het boek weer zien. ‘Weet je hoe dit boek heet?’ Ze wijst met haar vinger naar de letters en zegt langzaam: ‘De wiebelbillenboogie’. En ze herhaalt het nog een keer. Suzan begint te roepen: ‘wiebelbillen!’ ‘Laat maar eens zien, waar zitten je billen?’, lacht Marian. Suzan draait zich om en wijst naar haar billen. ‘En heb je ook wiebelbillen?’ Suzan schudt met haar billen heen en weer. ‘Wie heeft er nog meer wiebelbillen?’, vraagt Marian en in een mum van tijd staan alle peuters te wiebelen en te dansen. Marian maakt van de gelegenheid gebruik om de lichaamsdelen te benoemen. ‘Wijs allemaal je billen eens aan. Goed zo! En je knieën, je voeten, je buik, je schouders en je hoofd. Goed zo! Ga maar weer zitten, dan gaan we eens kijken wat de wiebelbillenboogie is.’ De kinderen zijn nieuwsgierig naar het boek en gaan weer zitten. Marian laat de eerste plaat zien. ‘Hier zien we de olifanten weer. Wie zijn dit, denk je?’ Esma zegt: ‘Papa, mama.’ ‘Goed zo, Esma, en wie zijn dit?’ ‘Baby’, zegt Esma. ‘Ja, een baby-olifant en een kindje-olifant.’ ‘Kijk eens naar de plaat. Wat gebeurt hier?’ ‘Mama weg’, zegt Tigo. ‘Mama gaat met de auto weg. Waar gaat mama naartoe denk je?’, zegt Marian. ‘Mama boodschappen doen’, zegt Sam. ‘Dat kan. Wie denkt er iets anders?’, vraagt Marian. ‘Mama naar de dokter’, zegt Maarten. ‘Mama gaat naar de dokter. Wie denkt nog iets anders?’ Marian laat even een stilte vallen. De kinderen denken na. ‘Mama gaat werken’, zegt Suzan. ‘Ja, dat kan allemaal. Mama kan boodschappen doen, of naar de dokter gaan of werken’, zegt Marian. ‘Wat zie je nog meer op deze plaat?’ ‘Saaien’, zegt Esma. ‘Ze zwaaien’, zegt Suzan. ‘Mama gaat weg en papa en de kinderen gaan zwaaien.’ ‘Wanneer zwaaien jullie naar mama of naar papa?’ ‘Bij raam’, zegt Tigo. ‘Bij welk raam?’, vraagt Marian. Tigo wijst naar het raam bij de deur. ‘Goed zo’, zegt Marian. ‘Als mama weggaat, dan ga jij bij het raam zwaaien.’ Ze pakt het boek er weer bij. ‘Wat gaat er gebeuren als mama weg is?’ ‘Papa gaat pannenkoeken bakken’, denkt Maarten. ‘Gaat jouw papa pannenkoeken bakken als mama weg is?’ Maarten knikt. ‘Wat een bofferd ben jij. Welke papa kan er ook pannenkoeken bakken?’ Drie kinderen roepen: ‘ik, mijn papa!’ ‘En wat doen jullie nog meer als mama niet thuis is?’ Esma zegt: ‘spelen.’ ‘Dus jullie gaan spelen. Wie gaat er nog meer met papa spelen?’, vraagt Marian. Alle kinderen roepen dat ze dan


Voorlezen en vertellen Hoofdstuk 3

50

55

65

70

3

60

met papa gaan spelen. ‘En wat doen jullie dan?’, vraagt Marian. ‘Met de auto’s!’ ‘Met de bal!’ ‘In de speeltuin!’ ‘Jullie gaan allemaal met papa spelen. Zullen we eens kijken wat deze kindjes met hun papa gaan spelen?’ Marian bespreekt samen met de kinderen alle platen van het boek. Op elke plaat is weer een ander spel te zien. Ze leest nog niet voor. Ze laat de kinderen over de platen praten. Op de laatste prent zien ze dat mama weer terugkomt. ‘Papa en de kindjes hebben leuk gespeeld. Ze hebben indiaantje gespeeld, en ze hebben in bad gespeeld. Ze hebben een hele leuke dag gehad. En nu is mama weer terug. Vinden de olifanten-kindjes dat ook fijn?’ Sommige kinderen roepen ‘ja’, andere roepen heel stoer ‘nee’. ‘Natuurlijk vinden ze dat fijn’, zegt Marian. ‘Jullie vinden het toch ook fijn als mama straks weer komt?’ ‘Kom allemaal maar staan, dan gaan we de wiebelbillenboogie dansen. Maar wat hebben we nodig om te dansen?’ ‘Muziek!’, roepen de kinderen. ‘Juist. Ik zet de cdspeler aan.’ Een liedje waarin verschillende lichaamsdelen worden genoemd, klinkt door het lokaal. De kinderen dansen met veel plezier en noemen de verschillende lichaamsdelen en schudden met hun billen terwijl ze zingen. ’s Middags praat Marian met de kinderen weer over de platen en daarna leest ze de tekst voor. De kinderen mogen tussendoor altijd reageren op wat ze voorleest. En elke keer na het voorlezen wordt de boogie gedanst, waarbij de kinderen allerlei lichaamsdelen noemen. Marian heeft het boek, verkleedkleren en speelgoed klaargelegd, zodat de kinderen daarna het verhaal kunnen naspelen. De dagen daarna leest ze het boek nog een keer voor (en daarna nog eens en daarna …).

Vragen bij de tekst Opdracht 36 1

Wat is interactief voorlezen?

2

Welke soorten vragen worden er gesteld?

51


Allemaal taal

3

Wat vind je van interactief voorlezen? Waarom?

Stappenplan Voorlezen 1 2 3 4 5 6 7 8 9

10 11 12 13 14

52

Kies een boek dat aansluit bij het niveau en de interesse van de kinderen. Lees het boek eerst zelf. Welke woorden en plaatjes zijn belangrijk? Spreek langzaam en gebruik geen stemmetjes, gebruik hard en zacht praten om de spanning op te bouwen. Laat de voorkant van het boek zien. Vraag wat de kinderen van het boek verwachten. Praat met de kinderen over hun ervaringen. Stel een luistervraag. Een vraag waardoor de kinderen kunnen luisteren met een doel. Stimuleer de kinderen om mee te denken en mee te praten. Geef feedback op het taalgebruik door het goed te herhalen en uit te breiden. Stel verschillende soorten vragen over het boek: Kijken ■ Wat zie je? Waar zie je het? Doen ■ Kun je het aanwijzen? Welk geluid hoort erbij? Kun je het voordoen? Ervaren ■ Wie heeft er wel eens gedanst? Denken ■ Waarom hebben de olifanten een handdoek om? Voorspellen ■ Wat denk je dat er gaat gebeuren? Wat gaan de olifanten doen? Leg de kernwoorden uit. Leg een relatie tussen nieuwe kennis en zaken die ze al kennen. Praat over het probleem en de oplossing. Bied na het voorlezen verschillende activiteiten over het thema aan. Lees hetzelfde boek vaker voor en bied verschillende activiteiten aan.


Voorlezen en vertellen Hoofdstuk 3

Opdracht 37 Het Stappenplan Voorlezen gebruiken. Lees samen nog een keer de tekst. Gebruik het stappenplan Voorlezen. Waar zie je de vaardigheden in de tekst? Zet het nummer van de vaardigheid in de tekst. Bespreek dit met je medecursisten.

Woorden leren Opdracht 38

3

Begrijp je de belangrijkste informatie uit de tekst? 1 Onderstreep de woorden in de tekst die je niet kent. 2 Kijk in de tekst en bedenk zelf de betekenis. Controleer wat de juiste betekenis is. 3 Schrijf de woorden in een woordenlijst en schrijf de betekenis erachter.

Werkwoorden verleden tijd Naast de tegenwoordige tijd (ik fiets) en de voltooide tijd (ik heb gefietst) is er nog een tijd: de verleden tijd (ik fietste). De verleden tijd gebruik je meestal als je over dingen vertelt die na elkaar zijn gebeurd. Voorbeeld: Eerst zaten we in de kring, toen speelden de kinderen tot 10 uur en daarna gingen we lekker naar buiten. Veel boeken zijn geschreven in de verleden tijd. Hoe maak je de verleden tijd? Voor regelmatige werkwoorden is dat bijna hetzelfde als voor de voltooide tijd. Volg het schema.

53


VOORBEELD

VOORBEELD

Allemaal taal

Om half negen fietste ik naar de kinderopvang. 1.

Wat is het hele werkwoord?

fietsen

2.

Wat is de ik-vorm?

fiets

3.

Wat is de laatste letter?

S

4.

Staat deze letter in de grote letters van SoFT KeTCHuP?

ja

5.

Enkelvoud: ik-vorm + te

fiets – te; ik fietste

Meervoud: ik-vorm + ten

fiets – ten; wij fietsten

Om half negen fietste ik naar de kinderopvang. Om half vier wandelde ik naar huis. 1.

Wat is het hele werkwoord?

wandelen

2.

Wat is de ik-vorm?

wandel

3.

Wat is de laatste letter?

L

4.

Staat deze letter in de grote letters van SoFT KeTCHuP?

nee

5.

Enkelvoud: ik-vorm + de

wandel – de; ik wandelde

Meervoud: ik-vorm + den

wandel – den; wij wandelden

Om half vier wandelde ik naar huis.

Opdracht 39 Zet het werkwoord in de verleden tijd. 1

tekenen - Bas

2

wassen - Daarna

3

zetten - Hij

gisteren een grote olifant. hij zijn handen met zeep. zijn naam op de achterkant van de

tekening.

54

4

rennen - Hij

5

lachen - Samen

blij naar zijn moeder. ze om de grappige tekening.


Voorlezen en vertellen Hoofdstuk 3

Werkwoorden met een V of een Z aan het einde van de stam zijn een probleem!

Wat is het hele werkwoord?

verhuizen

2

Wat is de ik-vorm?

[verhuiz]

3

Wat is de laatste letter?

Z

4

Staat deze letter in de grote letters van SoFT KeTCHuP ?

nee

5

Enkelvoud:

ik-vorm + de

… de

6

Meervoud:

ik-vorm + den

… den

7

Nu maak je van de Z een S

ik verhuisde wij verhuisden

Wij verhuisden

1

Wat is het hele werkwoord?

Beloven

2

Wat is de ik-vorm?

[beloov]

3

Wat is de laatste letter?

V

4

Staat deze letter in de grote letters van SoFT KeTCHuP ?

Nee

5

Enkelvoud:

ik-vorm + de

… de

6

Meervoud:

ik-vorm + den

… den

7

Nu maak je van de V een F

ik beloofde wij beloofden

Wij beloofden

VOORBEELD

Wat is de verleden tijd van wij beloven?

3

1

VOORBEELD

Wat is de verleden tijd van wij verhuizen?

Dit geldt ook voor de voltooide tijd: ik ben verhuisd, ik heb geverfd.

55


Allemaal taal

Opdracht 40 Zet deze zinnen in de verleden tijd. 1

zetten - Ik

gisteren om 9 uur de tekenspullen klaar.

2

maken - De kinderen

3

kleuren - Sommige kinderen

4

verven - En andere kinderen

5

proberen - Ook de kleintjes

6

hoesten - Pim is verkouden en

7

niezen - Ook Farouk is verkouden en

8

vegen - Ina

9

heten - Rosa kwam me vertellen dat de olifant Rosalinda

een tekening. . hun tekening. mee te doen. de hele ochtend. voortdurend. steeds met haar mouw over haar neus.

. 10

stoten - Daarna

zij een beker water van de tafel.

Voorlezen en vertellen Onderzoekers van de universiteit weten het zeker: voorlezen is belangrijk voor de taalontwikkeling van kinderen. Kinderen die voorgelezen worden, ontwikkelen een grotere woordenschat. Ze leren niet alleen de woorden van dingen die ze in hun omgeving zien, maar ze leren ook woorden van dingen die ver weg zijn zoals in het bos of in het ziekenhuis. Voorlezen is ook een oefening voor later zelf lezen. De kinderen ontdekken dat lezen leuk is. Ze ontdekken dat er achter al die letters een mooi of spannend verhaal zit. De taalontwikkeling gaat het snelst als kinderen kunnen meepraten over het boek. Als ze kunnen praten over de plaatjes of als ze zelf bedenken hoe het verhaal zal aopen. Door het kijken naar de plaatjes leren ze ook nadenken over plaatjes. De beer in het ene boek ziet er heel anders uit dan de beer in het andere boek. De kinderen leren een relatie leggen tussen plaatjes en hun betekenis.

56


Voorlezen en vertellen Hoofdstuk 3

Door het voorlezen leren kinderen ook beter luisteren en praten. Kinderen willen graag weten hoe het verhaal gaat en luisteren goed. Daarna kunnen ze vragen stellen of zelf iets vertellen. En dat is weer goed voor de ontwikkeling van het spreken. Bron: J. van Coillie, Leesbeesten en boekenfeesten. Hoe werken (met) kinder- en jeugdboeken?

Opdracht 41 Bekijk de tekst over voorlezen en vertellen. Zet deze tekst in de verleden tijd. Je hoeft niet de hele tekst over te schrijven. Schrijf alleen de werkwoorden op die je in de verleden tijd hebt gezet. Bespreek dit met je medecursisten.

3

Het lidwoord: de – het – een Zelfstandig naamwoorden zijn de woorden die je gebruikt om dingen te benoemen, zoals het huis, de jongen. In het Nederlands hebben alle zelfstandig naamwoorden een lidwoord. Elk zelfstandig naamwoord heeft ‘de’ of ‘het’. Je hebt dus de-woorden en je hebt het-woorden. Daar zijn bijna geen regels voor. Dat moet je leren. De enige regel is: Meervoudwoorden altijd met de: de appels, de huizen, de sprookjes Verkleinwoorden altijd met het: het meisje, het huisje, het bloemetje

De-woorden Pak Pak Pak Pak Pak Pak

jij jij jij jij jij jij

de appel? Jij weet over welke appel ik praat. de appels? Jij weet over welke appels ik praat. een appel? Het maakt niet uit welke appel je pakt. appels? Het maakt niet uit welke appels je pakt. deze appel(s)? Het gaat om de appel(s) die ik vlakbij aanwijs. die appel(s)? Het gaat om de appel(s) die ik in de verte aanwijs.

57


Allemaal taal

De-woorden Enkelvoud

meervoud

de appel

de appels

een appel

-- appels

deze appel

deze appels

die appel

die appels

Het-woorden Pak Pak Pak Pak Pak Pak

jij jij jij jij jij jij

het appeltje? Jij weet over welk appeltje ik praat. de appeltjes? Jij weet over welke appeltjes ik praat. een appeltje? Het maakt niet uit welk appeltje je pakt. appeltjes? Het maakt niet uit welke appeltjes je pakt. dit appeltje? Het gaat om het appeltje dat ik dichtbij aanwijs. dat appeltje? Het gaat om het appeltje dat ik in de verte aanwijs.

Het-woorden enkelvoud

meervoud

Het appeltje

de appeltjes

Een appeltje

-- appeltjes

Dit appeltje Dat appeltje

Opdracht 42 Bekijk met je collega’s nogmaals de tekst ’Voorlezen en vertellen’. Onderstreep alle zelfstandig naamwoorden en bespreek met je medecursisten of het een de-woord of een het-woord is. Bespreek ook hoe het lidwoord is gebruikt.

De opbouw van een tekst Het leest gemakkelijk als een tekst goed geschreven is. Als de structuur goed is. Als de tekst logisch is. Als je al informatie krijgt door te kijken naar de titel en de tussenkopjes, de afbeeldingen, vetgedrukte of schuingedrukte woorden en opsommingen.

58


Voorlezen en vertellen Hoofdstuk 3

Als je zelf gaat schrijven, moet je er dus voor zorgen dat de tekst prettig is om te lezen. Het eerste waar je voor zorgt, is dat de tekst er overzichtelijk uitziet. Voor het lezen is het belangrijk dat er een opbouw in de tekst zit, dus zorg ervoor dat je tekst de volgende onderdelen heeft: De inleiding: hier vertel je waarom je deze tekst schrijft en waar de tekst over ■ gaat. Het is een afspraak dat je nooit begint met ‘ik’. Het middenstuk: hierin staat de belangrijkste informatie. ■ Het slot: hierin vat je kort samen wat je hebt geschreven en wat je van de lezer ■ verwacht, wat de lezer moet doen.

3

Als je de tekst hebt ingedeeld, dan maak je alinea’s. De eerste zin van een alinea bevat de belangrijkste informatie. Als de opbouw van het stuk goed is, dan controleer je op spelling en grammatica. Je kunt de lijst bij het stappenplan Schrijven gebruiken. Die vind je in de bijlage.

Opdracht 43 Bereid de tekst in een groepje voor en lees om de beurten een alinea voor.

1

5

10

15

Voorlezen ‘Ik lees iedere dag voor aan de kinderen van mijn groep. Het is opgenomen in het dagritme op een vast moment, vlak voor het slapen gaan. Ik pak een kussen en ga bij de boekenkast zitten. Daarbij vraag ik: wie wil met mij een boekje lezen? De kinderen die belangstelling hebben zoeken zelf het boek uit de kast. Ik merk dat zowel jonge als de wat oudere kinderen er veel plezier aan beleven. Het samen lezen van een boek werkt ontspannend. Kinderen komen tot rust tijdens het voorlezen. En omdat ik altijd op het vast moment op de dag een boek pak, biedt het voorlezen ook regelmaat en vaste structuur op de groep.’ Kinderen die al vroeg boeken leren kennen, zijn taalvaardiger, kunnen sneller lezen en beter rekenen. Dit heeft onderzoek uitgewezen. Voorlezen aan kinderen is dus heel belangrijk. Het prikkelt de fantasie, ontwikkelt het taalgevoel, vergroot de woordenschat en draagt bij aan de interactieve vaardigheden. Zorg daarom dat er dagelijks wordt voorgelezen aan zowel de jongste als de oudste kinderen. De kleinste baby’s zullen weliswaar het verhaal niet begrijpen, maar ze vinden het heerlijk om te luisteren naar jouw stem. Neem dus eens een baby op schoot, of leg het in de buurt, als je de oudere kinderen een verhaal voorleest. Voor baby’s die actief meedoen, zijn aanwijsspelletjes het leukst. Zij leren nieuwe woorden van plaatjesboeken. Doordat ze zien hoe iets eruitziet als je het benoemt, leggen ze het verband tussen het ‘ding’ en het woord dat daarbij hoort. Ook baby’s die nog niet

59


Allemaal taal

20

25

30

35

40

kunnen praten, beleven plezier aan zo’n aanwijsspelletje. Want baby’s herkennen woorden al maanden voordat ze die zelf kunnen uitspreken. Dreumesen beleven veel pret aan korte verhalen die geïllustreerd worden met mooie plaatjes. Die plaatjes zijn van groot belang. Ze volgen het verhaal aan de hand van de illustraties. Dreumesen kunnen eindeloos genieten van hetzelfde boek. Lees daarom gerust eenzelfde boek drie of vier keer per week voor. Het is ook goed een boek meerdere keren te lezen. Kinderen leren hierdoor het verhaal beter te begrijpen en leren te voorspellen wat er gaat gebeuren. Tip: pak eens voorwerpen die bij het voorlezen gebruikt kunnen worden, bijvoorbeeld bepaalde dierenknuffels bij een boek over dieren. Kinderen gaan het voorlezen dan nog leuker vinden. Peuters luisteren al echt naar het verhaal. Door verhalen voor te lezen, leren zij hoe een verhaal wordt opgebouwd: met een begin, een midden en een eind. Ook is het voor deze leeftijd zinnig om te praten over de inhoud van het verhaal. Zij leren zo op een leuke manier actief met taal om te gaan. Peuters zijn heel erg bezig met het ontwikkelen van hun fantasie. Boeken zijn de ideale plaats waar alles kan gebeuren. De held uit het verhaal kan alles, waar de kinderen alleen maar van kunnen dromen. De wereld in een boek is precies zoals zij de wereld graag zouden zien. Vol met kleur, gekke dingen en altijd met een goed einde. Probeer, als het voorlezen nog geen vast moment is, dit in te passen in het dagritme. Schrijf vandaag in het logboek hoe de kinderen reageerden op het voorleesmoment. Wie hadden er vandaag belangstelling, hoe vonden ze het, ontstonden er gesprekjes over het boek? Bron: Radius, Pedagogisch logboek

Vragen bij de tekst Opdracht 44 1

2

60

Wat is de functie van alinea I? a Inleiding b Voorbeeld In welke alinea staat de belangrijkste informatie uit de tekst? a Alinea I b Alinea II c Alinea VI


Voorlezen en vertellen Hoofdstuk 3

3

Wat is de belangrijkste zin in: Alinea II:

Alinea III:

Alinea IV:

Alinea V:

3

Alinea VI:

4

Vertel in je eigen woorden waar de tekst over gaat.

Formeel en informeel taalgebruik Spreek je de lezer aan met u of jij? Binnen de organisatie zijn er afspraken over hoe je ouders aanspreekt. Wat het meest gebeurt, is dat ouders in gesprekken met ‘je’ worden aangesproken en in brieven en e-mail met ‘u’. Maak hierin een keuze. Als je kiest voor ‘u’ dan heet dat formeel taalgebruik en als je kiest voor ‘je’ dan heet dat informeel taalgebruik. Je moet het wel consequent gebruiken.

61


Allemaal taal

formeel taalgebruik

informeel taalgebruik

u

je/jij

U hebt/heeft een afspraak.

Je/Jij hebt een afspraak.

Ik geef het aan u.

Ik geef het aan je/jou.

Dit is uw brief.

Dit is jouw brief.

Alstublieft

Alsjeblieft

In de meeste organisaties wordt er in de dagelijkse communicatie een tussenvorm gebruikt tussen formeel en informeel. In dit boek noemen we dat ‘formeel op het werk’. formeel

formeel op het werk

informeel

Geachte ouders,

Beste ouders,

Hoi,

Geachte mevrouw Van Dam,

Beste collega’s,

Hallo,

Geachte heer, mevrouw,

Beste Marian,

Hoogachtend,

Met vriendelijke groet,

Groetjes,

Met vriendelijke groet,

Hartelijke groet,

Doei!

Schrijven: een e-mail

62


Voorlezen en vertellen Hoofdstuk 3

Een e-mail is hetzelfde als een brief. Net als bij een brief, zijn er regels voor het schrijven ervan. Bij een e-mail gebruik je dezelfde regels als bij elk ander professioneel stuk. Aan:

Hier vul je het e-mailadres in van de persoon aan wie je de mail stuurt.

CC:

Hier vul je de naam in van de persoon die je een kopie van de mail wilt sturen. Je kunt ook jezelf een kopie sturen.

Onderwerp:

Vul altijd een onderwerp in. Zorg dat het onderwerp duidelijk is. Dus als je een afspraak wilt maken dan vul je niet in ‘Afspraak’, maar ‘Afspraak maken’. Zo weet de lezer snel waar de mail over gaat.

3

De opbouw Een aanhef:

Met een aanhef begroet je de lezer. Begin daarom je mail altijd met ‘Beste ouders’ of ‘Geachte ouders’ of ‘Beste Marian’.

Een inleiding:

Waar gaat de mail over, waarom schrijf je de mail nu?

Een middenstuk:

Wat wil je zeggen?

Een slot:

Schrijf altijd een slotregel waarin je nog een keer zegt wat de lezer moet doen. Bijvoorbeeld: ‘Ik hoop dat u op de informatieavond komt.’ Of: ‘Vergeet u niet uw kind laarzen mee te geven?’ Je kunt mensen ook alvast bedanken: ‘Alvast bedankt voor de moeite.’

Een afsluiting:

Met vriendelijke groet, (je naam)

Maak voor elk onderdeel een alinea en plaats daaronder een witregel. Bedenk voor wie de mail bedoeld is: is het een informele mail of is het een formele mail? Schrijf in een mail altijd in volledige zinnen en gebruik niet te veel hoofdletters en uitroeptekens. Als de lezer zo een mail moet lezen, dan lijkt het alsof er GESCHREEUWD wordt!!! Gebruik in een mail voor je werk ook geen smileys ☺. VOORBEELD

Aan: familiejansen@hotmail.com CC: rinke.de.boer@vvtg.nl Onderwerp: Uitnodiging informatieavond over voorlezen

63


Allemaal taal

Beste ouders, In de kinderopvang werken we veel aan de taalontwikkeling van de kinderen. We doen dat bijvoorbeeld door elke ochtend en middag interactief voor te lezen. Wij willen graag aan de ouders laten zien wat interactief voorlezen is. En we willen laten zien welke leuke boeken we gebruiken. We hebben een informatieavond over voorlezen georganiseerd op maandag 12 oktober van 19.30 uur tot 21.00 uur in de hal van de kinderopvang. We geven informatie over interactief voorlezen en we laten een ďŹ lmpje zien dat in onze kinderopvang is gemaakt. Daarna laten we de boeken zien die we gebruiken. En natuurlijk is er een lekker kopje kofďŹ e. Wilt u via de mail even laten weten of u komt? Wij hopen heel veel ouders te zien. Met vriendelijke groet, Rinke de Boer Pedagogisch medewerker VVTG

Opdracht 45 Lees de e-mail en beantwoord de vragen. 1

Welke stijl zie je hier: erg formeel, formeel of informeel? Hoe zie je dat?

2

Welke informatie staat er in de inleiding?

3

Welke informatie staat er in het middenstuk?

4

Welke informatie staat er in het slot?

Opdracht 46 Schrijf een e-mail. Je hebt volgende week maandagavond een scholingsavond over veiligheid. Je kunt daardoor niet naar de informatieavond komen. Schrijf een e-mail aan je leidinggevende waarin je het probleem beschrijft en waarin je uitlegt waarom je niet kunt komen. Is de e-mail formeel of informeel? Denk aan een inleiding, een middenstuk en een slot.

64


Voorlezen en vertellen Hoofdstuk 3

Aan: CC: Onderwerp: (aanhef)

(inleiding)

3

(middenstuk)

(slot)

(afsluiting)

(naam, functie)

Schrijven: spreektaal en schrijftaal De meeste mensen schrijven elke dag wel iets: een sms’je, een boodschappenbriefje, een mailtje naar vrienden. Het lijkt heel gemakkelijk. Je schrijft dan gewoon zoals je het ook zou zeggen, in spreektaal: Hi, ik heb effe me auto naar de garage gebracht. Haal me op om 5. Linda x Op het moment dat je voor je werk gaat schrijven, worden er eisen aan je gesteld. Je schrijft dan niet namens jezelf, maar namens de organisatie. Je schrijft altijd voor iemand anders. Dat kunnen collega’s zijn of ouders of medewerkers van een andere kinderopvang. De organisatie wil dat de lezer goede stukken krijgt zonder

65


Allemaal taal

spelfouten. Want als een lezer slordige stukken met spelfouten krijgt, dan kan hij denken dat de hele organisatie misschien wel slordig is. Als je voor je werk gaat schrijven, dan moet je altijd eerst kijken wie je lezers zijn. Zijn het collega’s of zijn het ouders? Hoe kun je ze aanspreken? Moet het formeel of kan het informeel? Als spreektaal niet goed is, wat is dan schrijftaal? Schrijftaal betekent eigenlijk: netjes tegen je lezer praten. Dat betekent niet dat je moeilijke woorden moet gebruiken, maar wel nette woorden. Dus niet ‘het was een onwijs gaaf feest’, maar ‘het was een erg leuk feest’. Spreektaal

Schrijftaal

Hoi! Ik ben gisteren met de vlinders naar het theater geweest. Naar Woezel en Pip. Dat was onwijs leuk. We hebben hartstikke gelachten om Björn want die had zijn popcorn laten vallen. Je begrijpt dat alle kinderen op de vloer lagen om de popcorn te pakken. Het was echt cool. We zijn met de tram gegaan die wel een beetje vol was. Het was een gave dag! Groetjes! Linda

Beste ouders, Gisteren zijn de Vlinders naar het theater geweest. We gingen met de tram. Het was wel een beetje druk, maar de kinderen vonden dat niet erg. In het theater hebben we ‘Woezel en Pip’ gezien. Het was een leuke voorstelling. Een van de kinderen liet zijn popcorn vallen. Die hebben ze met elkaar opgeruimd. Ze hebben dat met veel plezier gedaan. Het was een hele leuke dag! Linda

Nog een keer woorden leren: de woordenlijst Opdracht 47 1 2 3

66

Kijk naar de woorden in je woordenlijst. Maak met elk woord een zin en schrijf die op in de woordenlijst. Vraag iemand om de zinnen te controleren.


Voorlezen en vertellen Hoofdstuk 3

Op het werk Kies een prentenboek uit dat je interactief wilt voorlezen aan je groep. Gebruik het stappenplan Voorlezen. Praat met de kinderen over het boek. Stel verschillende soorten vragen: Kijken

Wat zie je? Waar zie je het?

Doen

Kun je het aanwijzen? Welk geluid hoort erbij? Kun je het voordoen?

Ervaren

Wie heeft er wel eens gedanst?

Denken

Waarom hebben de olifanten een handdoek om?

Voorspellen

Wat denk je dat er gaat gebeuren? Wat gaan de olifanten doen?

3

Lees het boek voor en bedenk een opdracht bij het boek.

Opdracht 48 Beantwoord de vragen Maak de opdracht en doe die in je map. Zo maak je je eigen portfolio. 1

Welk boek heb je gekozen en waarom?

2

Wat heb je precies gedaan?

3

Hoe reageerden de kinderen daarop?

4

Hebben de kinderen veel taal gebruikt?

5

Over welke onderdelen ben je tevreden?

6

Over welke onderdelen ben je nog niet tevreden?

7

Ga je vaker interactief voorlezen? Waarom wel, waarom niet?

67


Allemaal taal

Schrijfopdracht voor de praktijk Voorlezen is voor alle kinderen belangrijk. Zo leren kinderen nieuwe woorden en leren ze wat je met boeken kunt doen. Bij interactief voorlezen kun je de kinderen heel goed stimuleren om taal en nieuwe woorden te leren en te gebruiken. Schrijf een mail aan je collega’s waarin je vertelt hoe belangrijk interactief voorlezen is. Schrijf het stukje met de volgende opbouw: Inleiding: Je volgt een cursus en je hebt interessante informatie over interactief ■ voorlezen gekregen. Die wil je graag doorgeven aan je collega’s. Middenstuk: Wat is interactief voorlezen? Waarom is interactief voorlezen ■ belangrijk? Hoe doe je dat? Geef een voorbeeld uit de praktijk. Slot: Geef een korte samenvatting en schrijf dat je hoopt dat je collega’s ook ■ interactief gaan voorlezen. Kies je voor formeel of informeel taalgebruik? Let ook op de aanhef en de afsluiting. Let op: schrijftaal, dus geen spreektaal. Maak goede zinnen, waarbij je extra let op de werkwoorden en op de spelling. Verstuur de mail naar een collega. Vraag die collega om via de mail feedback te geven. Maak de opdracht en doe die in je map. Zo maak je je eigen portfolio.

Extra oefenen: woorden Opdracht 49 Deze woorden staan in de teksten. Misschien staan ze al in je woordenlijst en anders kun je ze er bij schrijven. Kies het goede woord in de zin. Je hoeft niet alle woorden te gebruiken. Soms zijn er meerdere mogelijkheden. De woorden moet je soms aanpassen (enkelvoud/meervoud of de vorm van het werkwoord).

68


Voorlezen en vertellen Hoofdstuk 3

werkwoord

werkwoord +

andere woorden

de ervaring

aanbieden

van de gelegenheid gebruik maken

consequent

de kaft

boeien

ruimte scheppen

geheimzinnig

het lichaamsdeel

wiebelen

ingaan op

in een mum van tijd

de bofferd

schudden

reageren op

tevreden

het kernwoord

voorspellen

een relatie leggen tussen

informeel

de luistervraag

parafraseren

3

naamwoord

formeel

de inbreng

logisch

de structuur

overzichtelijk

de alinea de stemmetjes de woordenschat de opbouw de aanhef de afsluiting

1

waar

Als je de voorkant van een boek ziet, dan kun je het verhaal over zal gaan.

2

Voorlezen met

, zoals een lief meisje en een boze beer

is erg vermoeiend. Je kunt beter gebruik maken van hard en zacht. 3

Kinderen worden nieuwsgierig als je

doet over een

nieuw boek. Je doet dan alsof het heel spannend is om het boek te gaan lezen. 4

Als de kinderen heel stil zitten te luisteren naar het voorlezen, dan zitten ze te luisteren.

5

Kinderen die niet stil kunnen zitten, zitten vaak te op hun stoel.

69


Allemaal taal

6

De pedagogisch medewerker

de kinderen als ze iets

zeggen. 7

te

In een gesprek proberen de kinderen tussen het verhaal en de platen.

8

Tijdens een informatieavond kun je om de ouders iets te vertellen over interactief voorlezen.

9

In elk verhaal zitten belangrijke woorden voor het verhaal. We noemen dat de

10

Als de kinderen tijdens het voorlezen iets vertellen over een eigen ervaring, dan kun je daar ervaringen van de kinderen.

70

Je praat dan met elkaar over de


Voorlezen en vertellen Hoofdstuk 3

Even reecteren Opdracht 50 Wat heb je in dit hoofdstuk geleerd? Kennis & vaardigheden

Dat wist ik al

Voldoende

Veel

Hier wil ik meer over leren

Dat ga ik zo doen

Interactief voorlezen

3

Kinderen stimuleren woorden te leren Het stappenplan Voorlezen gebruiken Het lidwoord Spelling: werkwoorden verleden tijd Tekst: de opbouw Formeel en informeel taalgebruik Spreek- en schrijftaal Een e-mail schrijven Lezen voor je beroep: een tekst uit het pedagogisch logboek Nieuwe woorden

71


Allemaal taal

Opmerkingen:

72


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.