onderbouw | havo/vwo
WWW.OPNIVEAU-ONLINE.NL
leeropdrachtenboek
onderbouw | havo/vwo
onderbouw | havo/vwo
onderbouw | havo
leeropdrachtenboek
leeropdrachtenboek
leeropdrachtenboek
1 2 3
NEDERLANDS
NEDERLANDS
PROEF
NEDERLANDS
KATERN
Het onderwijs verandert, net zoals uw leerlingen. Om uw leerlingen nog steeds te kunnen uitdagen en enthousiasmeren, werkt Op niveau aan een compleet nieuwe editie voor de onderbouw. Dit proefkatern geeft een goede eerste indruk van de tweede editie. Sommige onderdelen worden nog aangepast voordat het boek naar de drukker gaat. Dit geldt bijvoorbeeld voor de projectopdrachten, de beelden en de labeling van de opdrachten volgens RTTI en OBIT.
DE VOORDELEN VAN OP NIVEAU ONDERBOUW 2E EDITIE: de methode is zowel modulair als lineair te doorlopen; alle toetsen én opgaven volgens RTTI en OBIT; veel aandacht voor lezen dankzij de samenwerking met de Jonge Jury; uitgebreid digitaal lesmateriaal.
Wilt u meer weten over Op niveau onderbouw 2e editie of een demo ontvangen over de digitale mogelijkheden? Neem dan contact op met de Klantenservice via 088 800 20 15 of mail naar vo@thiememeulenhoff.nl.
9789006613636
NEDERLANDS
Blok Fictie 2.1 2.2 2.3
90
Voorbereiding op het schrijven . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 90 Informerende teksten: nieuwsbericht en e-mail . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92 Taalverzorging. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 96 Spreken, kijken en luisteren
2.16 2.17
81
Oriënterend lezen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81 Onderwerp, deelonderwerp, alinea . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84 Schrijven
2.13 2.14 2.15
77
Woordenschat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77 Taalbeschouwing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80 Lezen
2.11 2.12
71
Weet je het nog?. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71 Persoonsvorm in de verleden tijd . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72 Voltooid deelwoord . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 74 Over taal
2.9 2.10
65
Zinsontleding – Weet je het nog? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 65 Zinsontleding – zinsdelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 65 Spelling
2.6 2.7 2.8
56
Lekker lezen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56 Over lezen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61 Gedicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 63 Grammatica
2.4 2.5
2
98
Kijken en luisteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 98 Spreken en gesprekken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .100 Projectopdracht
104
55
Fictie
Voordat je aan deze paragraaf begint: • weet je wat fictie is. (blok 1, paragraaf 1.2)
2
2F
Aan het einde van deze paragraaf: • kun je zeggen bij welk genre een boek hoort; • herken je de hoofdpersoon en de bijfiguren in een verhaal; • weet je hoe een gedicht verschilt van een verhaal. TREK KADER GROTER/KLEINER TOTDAT DIT NIET MEER ZICHTBAAR IS
2.1 Lekker lezen Nieuwe schoenen New York, september 1943
5
10
15
20
25
30
56
Toen Apke naar de oorlog ging, kreeg iedereen thuis nieuwe schoenen. Niet nieuw-nieuw, zoals de glimmende hoge legerschoenen van Apke, die naar vers leer roken en nog helemaal stijf aanvoelden, maar nieuw zoals ze het bij Linus thuis gewend waren: de oude schoenen van de een werden de nieuwe schoenen van de volgende in de rij. Voor Linus was het hoog tijd. Om zijn tenen niet bij iedere stap te voelen had hij zich aangewend om op de buitenkant van zijn voeten te lopen. Hij maakte zichzelf wijs dat het niet opviel, maar Rosie Donnelly hielp hem luidkeels uit de droom als ze de kans kreeg. ‘Hé Linus Muller, neuzen gestoten? Of moet je soms nodig?’ ‘Laat die meid toch kletsen’, zei Liam als hij Linus’ rode kop zag. Liam had makkelijk praten; die was opgegroeid met de scherpe tong van zijn oudere zus. Hem kon ze niet meer snel raken. ‘Is Linus daar eindelijk?’ riep zijn moeder naar beneden toen hij de winkeldeur open duwde. Het was zaterdagmiddag en druk in de winkel. Zijn vader stond achter de toonbank tomaten af te wegen voor een klant. Opschieten nou, seinde hij met zijn ogen naar Linus. In de winkel bestond hun taal uit gebaren en blikken. Je weet hoe je moeder is als je haar laat wachten. Ze had natuurlijk het laatste half uur bij iedere klant die binnen was gekomen hetzelfde geroepen. Ja ja, ik ga al. Linus stak een hand op en liep door. In de ruimte achter de winkel was Simon bezig kisten op te stapelen. Linus klom met de zware boodschappentas naar boven. Vier paar jongensschoenen stonden boven aan de trap, van klein naar groot. Alleen de middelste tree was nog leeg. ‘Waar bleef je nou toch?’ Zijn moeder kwam de keuken uit met een juten zak. ‘Meteen van de winkels naar huis, had ik gezegd. Je laat Apke wachten, én de schoenmaker. Hoe moet hij alle schoenen in één middag repareren als hij ze te laat krijgt?’ ‘Het was hartstikke druk overal.’ Linus trapte zijn schoenen uit en zette ze op de uitgestoken hand van zijn moeder. Voorzichtig kneep hij in zijn tenen, boog en strekte ze tot er weer gevoel in kwam. ‘Simon is anders al lang terug, en die moest verder dan jij.’ Gelukkig was ze te druk met zijn schoenen inspecteren om door te vragen. Linus was op weg naar huis bij Liam langsgegaan
2
35
40
45
50
Fictie
en samen waren ze tot bij Fifth Avenue gelopen, om te kijken of er al wat te zien was van de legerparade. Alle zijstraten waren afgezet, maar het zou nog een tijd duren voor de soldaten kwamen. Samen met Liam had Linus over het hek gehangen, de boodschappentas tussen zijn voeten op de grond. Zonder auto’s leek de straat nog breder dan anders. Hij stelde zich voor hoe daar straks duizenden soldaten zouden marcheren, in eindeloze rijen, helemaal tot bij Washington Square Park. Soldaten die vanavond op enorme schepen naar Europa vertrokken om mee te vechten tegen Hitler. Maar eerst zouden ze vanmiddag worden toegejuicht door heel New York. Heel New York behalve Linus, die thuis moest blijven omdat zijn schoenen bij de schoenmaker waren. Hij had de hele week gezeurd en gesmeekt of dat niet een week later kon, maar zijn moeder was onverbiddelijk. ‘Er komen nog meer parades dan me lief is’, zei ze. Zijn moeder hield niet van oorlog. ‘Als we zondag Apke naar de trein brengen moet iedereen er piekfijn uitzien.’ Zijn moeder was klaar met haar inspectie en stopte het laatste paar schoenen in de zak. ‘Apke?’ Ze hield de zak omhoog. ‘Nieuwe zolen en hakken, de stiksels nalopen, en nieuwe veters.’ ‘Albert’, verbeterde Apke. Nu hij achttien was geworden en in het leger ging wilde hij dat ze hem bij zijn echte naam noemden, maar het lukte niemand om eraan te denken. ‘O’Leary op 75th Street. Hij wacht erop, dus haast je.’ Zonder iets te zeggen nam Apke de zak van haar over. Sinds een paar dagen droeg hij zijn uniform, en je kon aan hem zien dat hij een boodschap als deze eigenlijk te min vond voor een echte soldaat. Maar hij moest wel. Hij was de enige van de jongens met schoenen. Linus keek hem verlangend na. De hele stad vol helden, en hij zat thuis. Als een held op sokken.
55
60
65
70
75
De vloer van het magazijn achter de winkel was koud aan Linus’ voeten, ook al had hij drie paar sokken over elkaar aangetrokken. Hij had een berg worteltjes geschrapt waar zijn vader een week mee vooruit kon. Iedere keer als de winkelbel klingelde zette hij een stap naar achter, om te zien wie er binnenkwam. Als Apke snel was, kon hij misschien het einde van de parade nog meemaken. Maar toen Liam om half vijf kwam vragen of Linus nog meeging, was er nog geen spoor van Apke. Liam zei dat hij hem eerder die middag bij Werthers had zien binnengaan. Die verkocht tijdschriften en rookwaren, en het was de plek waar iedereen kwam om nieuwtjes te horen, over de buurt of over de oorlog. Apke was er natuurlijk zijn uniform gaan showen. Als hij de schoenen maar niet vergeet, dacht Linus bezorgd, terwijl hij luisterde naar Liam, die met rode wangen vertelde over rijen soldaten die echte geweren droegen en zo strak marcheerden dat je er kippenvel van kreeg. En dat hij het dreunen van de trommels had gevoeld in zijn borst, zó dichtbij had hij gestaan. Zodra Liam was uitverteld werd hij onrustig. Hij wilde terug, dat begreep Linus ook wel. Als Apke niet snel kwam desnoods in zijn eentje. ‘Kómt-ie nou nog?’ vroeg Liam telkens. ‘Straks wordt het donker …’ Toen Apke eindelijk thuiskwam was Liam al lang weer vertrokken. ‘Mag ik nog even naar buiten?’ vroeg Linus. ‘Ik heb het Liam beloofd. Alleen maar tot aan Fifth, even kijken en dan kom ik terug.’ ‘Het is de laatste avond dat je broer thuis is’, zei zijn moeder. Ze tilde Sis uit de kinderstoel. ‘En dus blijft iedereen hier. Ook Apke zelf.’ Ze draaide zich om naar Apke, die al boven aan de trap stond en hoopte ongemerkt nog even naar buiten te glippen. Alsof de hele stad zijn uniform niet al had gezien.
57
Fictie
2
80
‘Albert’, verbeterde Apke. In plaats van te antwoorden gaf zijn moeder Sis aan hem over en begon de zak leeg te halen. Morgen ging Apke in het leger, maar vandaag was zijn moeder nog gewoon de baas. Daar veranderden een paar glimmende schoenen en een nieuw uniform helemaal niets aan.
85
De nieuwe schoenen roken naar lijm en naar schoenpoets. Linus had de punten volgestopt met kranten en de veters zo strak mogelijk aangetrokken, maar bij iedere stap die hij zette voelde hij zijn voeten een beetje zwemmen. De neuzen krulden op; de jubeltenen van Simon hadden ze iedere dag omhoog geduwd. Nu moesten Linus’ tenen ze weer naar beneden zien te krijgen. Hij kon Rosies spottende stem al bijna horen. Kijk Linus nou! Eerst had-ie alleen flaporen en nu heeft-ie d’r twee wipneuzen bij! Het was de laatste zondag van september. Het was druk op straat en dus liepen ze in een rij achter elkaar. Van groot naar klein, zoals bij alle belangrijke gebeurtenissen. Hun vader voorop, Apke er vlak achter, zijn plunjezak over zijn schouder. Met de nieuwe legerpet stak Apkes hoofd net iets uit boven dat van hun vader. Linus’ oude schoenen waren nu de nieuwe schoenen van Max, die achter Linus liep. Max had de hele zondagochtend geklaagd dat ze hem veel te groot waren en dat hij zijn eigen schoenen terug wilde, maar dat kon niet want die waren nu van Wilke. Het was een lange wandeling naar Grand Central Station, en het leek of hun vader steeds sneller ging lopen. Telkens als Max over zijn eigen voeten struikelde moest hij Linus bij zijn middel grijpen. ‘Het gaat te snel voor de kleintjes, Bertie!’ riep hun moeder over alle hoofden heen naar voren. Ze liep achteraan met Sissie op haar arm en duwde Wilke voor zich uit. Tussen hem en Max viel een opening die steeds groter werd. Pas toen Wilke begon te huilen, stopte hun vader en tilde hem op zijn schouders. Samen met Wilke torende hun vader weer boven iedereen uit.
90
95
100
105
110
115
120
125
58
Apke ging niet meteen met de boot naar Europa. Hij moest eerst naar een trainingskamp, met andere soldaten die net als hij nog nooit in de oorlog hadden gevochten. Linus vond het doodzonde dat Apke niet meeliep in de parade en gewoon met de trein vertrok. Maar toen ze de enorme hal van Grand Central Station binnenkwamen kreeg hij een plechtig gevoel, alsof ze binnenstapten in een kathedraal. Door ramen hoog boven hen viel het zonlicht in schuine banen naar beneden. Geluiden van stemmen en voetstappen galmden om hen heen. Vanuit de verte kwamen vlagen muziek. Ze werden opgenomen in het gewoel. Dicht op elkaar schuifelden ze de statige hal door. Op het perron zag het groen van de legeruniformen. Er hing een zenuwachtige drukte, mensen riepen en lachten door elkaar. Aan het einde van het perron speelde een legerkapel marsmuziek. Hun vader stelde hen netjes naast elkaar op, en toen dat was gebeurd, wist niemand goed wat nu te doen of te zeggen. Bij het afscheidsfeest van gisteravond was de hele buurt langs gekomen. Er waren zoveel goede wensen geroepen dat er niets meer overbleef. ‘Nou jong.’ Hun vader stak zijn hand uit. ‘Om de kogels heen lopen hè, je weet het.’ Het was een grapje dat de buurman gisteren had gemaakt. Apke knikte een beetje schaapachtig, omhelsde hun vader en werkte zo snel hij kon de hele rij af. Hun moeder, met Sis nog op haar arm, haakte haar vrije arm om zijn hals. Sis graaide met een plakkerig vuistje door Apkes haar, en toen hij zich eindelijk had bevrijd en Sissies handje leeg was, greep ze naar zijn pet en gooide die met een schreeuw van plezier weg. Apke dook in de menigte, kwam een stukje verderop weer boven en zwaaide de pet lachend boven zijn hoofd. In de stroom van soldaten werd hij steeds verder bij hen vandaan geduwd, naar de wachtende trein, de
2
130
135
140
145
150
Fictie
trapjes op, tot hij binnen verdween. Na een tijdje stak hij ergens bij een raam zijn hoofd naar buiten, maar nog voor hij iets kon zeggen werd hij weer weggetrokken en verscheen er een vreemd hoofd. De muziek stopte. Linus dacht dat er nu iemand een toespraak zou houden. De burgemeester, of een generaal misschien. Maar in plaats daarvan werden alle deuren een voor een met een klap dichtgegooid. Een fluit, geknars van wielen, langzaam kwam de trein in beweging. Mensen riepen door elkaar en renden naast de trein mee. Linus moest Wilke opvangen die in het gedrang bijna omver werd gelopen, en toen hij weer opkeek, verdween de trein zwaaiend en schommelend in de verte en zag hij zijn broer nergens meer. ‘Apke!’ riep hij. Zijn stem ging verloren in het lawaai. Een zware klont landde in zijn buik. Het gevoel verspreidde zich naar zijn armen en benen. Opeens wist hij zeker dat hij van alles vergeten was te zeggen, en nu kon het niet meer. ‘Albert’, zuchtte hun moeder. Alsof ze vond dat zij Linus moest verbeteren nu Apke het zelf niet meer kon doen. Ze bleven staan kijken tot de trein helemaal door de tunnel was opgeslokt. Hun vader hoestte een paar keer. Hij maakte met zijn wijsvinger kleine rondjes in de lucht, en iedereen draaide een kwartslag. In ganzenpas, als hun eigen kleine leger, liepen ze het perron af, door de reusachtige hal naar de uitgang. Van klein naar groot dit keer, hun moeder voorop met Sis, die een geluid maakte tussen huilen en neuriën. Max liep nu voor Linus uit. Als hij struikelde trapte hij telkens op de hielen van Wilke, die boos omkeek. ‘Nóú!’ riep hij dan, zijn stem iedere keer een trapje hoger van verontwaardiging. Net zolang tot hun vader hem weer op zijn schouders zette. Linus was niet de enige die eraan moest wennen om in andermans schoenen te lopen. Uit: Truus Matti, Mister Orange.
Lees- en discussievragen Opdracht 1 B
1 2 3 4
I B
5
I
6
B
7 8
I
9
Welke belangrijke gebeurtenis is er in de stad op zaterdagmiddag? Hoe komt het dat Linus daar niet bij kan zijn? Wat gaat er met Apke gebeuren op zondag? a In regel 53-54 staat dat Linus thuiszit als een held op sokken. Wat is een held op sokken? b Waarom noemt Linus zichzelf een held op sokken? Welke gebeurtenis is er nog geweest tussen regel 83 en regel 85? Deze gebeurtenis wordt later alleen even kort genoemd. In regel 137 staat: ‘Een zware klont landde in zijn buik.’ Wat weet je door deze zin over hoe Linus zich voelt, nu Apke weggaat? Het gezin van Linus telt zes kinderen. Schrijf hun namen op, van de oudste tot de jongste. In het gezin van Linus zijn veel vaste regels en de kinderen zijn gehoorzaam. Schrijf een voorbeeld uit het verhaal van een regel en een voorbeeld van de gehoorzaamheid van de kinderen op. a Schrijf een voorbeeld op van een regel bij jou thuis. b Vind jij het belangrijk dat er regels zijn in een gezin? Leg je antwoord uit.
59
Fictie
2
B 10 a Is dit verhaal fictie of non-fictie? b Betekent dit dat alle personen in het verhaal in werkelijkheid niet bestaan of bestaan hebben? Leg je antwoord uit. I 11 Leg uit of het boek waar dit verhaal uit komt bij jouw leessmaak past of niet. Zou je het hele boek willen lezen?
Leestips Andere boeken over gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog:
Ik kan nog steeds niet vliegen – Anna Woltz Luuk en Ida mogen na de Hongerwinter op krachten komen in een gastgezin in Denemarken. Ida mist vooral haar vader en gaat naar hem op zoek. Zal ze hem vinden? Hanna’s reis – Martine Letterie De Joodse Hanna is geen lieverdje, zeker niet als ze samen is met haar vriendin Anneke. Ze wordt opgepakt en naar een tehuis gestuurd. Ze is woedend, maar haar ouders vinden het goed. Zij denken dat ze in het tehuis veilig is voor de Duitsers. Gevangen vogel – Rita Lazo Nina uit Amsterdam ziet hoe haar ouders door de Duitsers worden opgepakt. Wat hebben ze gedaan en waar zijn ze nu? Op de boerderij van haar oom is Nina veilig, maar de vragen over haar ouders laten haar niet los. Oorlogswinter – Jan Terlouw In de Hongerwinter van 1944-1945 moet Michiel een brief bezorgen aan Bert. Als die wordt opgepakt, leest Michiel de brief zelf. In het bos zit een gewonde Engelse piloot verstopt. Moet Michiel nu zelf deze man gaan verzorgen?
Over Truus Matti Truus Matti is geboren in 1961. Als kind dacht ze dat iedereen graag schrijver wilde worden. Omdat er toch ook iemand al die boeken moest lezen, werd ze eerst maar lezer. Jammer genoeg mocht ze elke week maar twee boeken lenen in de bibliotheek. Na haar opleiding vergat ze haar schrijfplannen. Pas in 2006 schreef ze haar eerste boek, Vertrektijd. Ze had intussen op de kunstacademie verhalen leren maken in tekeningen en films, maar toen er steeds meer woorden in haar tekeningen terechtkwamen, besloot ze te gaan schrijven. Mister Orange is haar tweede boek.
60
2
Fictie
2.2 Over lezen Opdracht 2 B
O
1 Wie is de hoofdpersoon in het verhaal Nieuwe schoenen? 2 Schrijf twee namen op van bijfiguren in dat verhaal. 3 Schrijf twee zinnen op uit het verhaal waardoor je iets te weten komt over wat de hoofdpersoon voelt. 4 Welke twee verschillende gevoelens heeft de hoofdpersoon over zijn oudste broer? 5 Wat is in het verhaal Nieuwe schoenen het probleem van de hoofdpersoon? Kijk voor het beantwoorden van deze vraag vooral naar het laatste deel van het verhaal. 6 Is er in een verhaal altijd maar één hoofdpersoon? Leg je antwoord uit. 7 Lees de theorie over hoofdpersoon en bijfiguren en controleer of je antwoorden kloppen.
Hoofdpersoon en bijfiguren De belangrijkste persoon in een verhaal noem je de hoofdpersoon. Veel verhalen hebben een hoofdpersoon, maar soms zijn er twee hoofdpersonen of nog meer. Je kunt een hoofdpersoon herkennen door te letten op de volgende dingen: • Van een hoofdpersoon kom je het meest te weten. Je leest wat deze persoon doet en hoe hij of zij eruitziet, maar ook wat hij of zij denkt en voelt. Je leert deze persoon dus heel goed kennen. • Het grootste deel van het verhaal ‘beleef’ je vanuit een hoofdpersoon. Je ziet de gebeurtenissen door zijn of haar ogen. • Een hoofdpersoon heeft in het verhaal een belangrijk probleem of een opdracht. Hij of zij heeft een duidelijk doel: het probleem oplossen of de opdracht volbrengen. Andere personen in het verhaal noem je bijfiguren. Deze personen zijn minder belangrijk, je komt over hen minder te weten en je leert hen minder goed kennen dan de hoofdpersoon.
Genres Leesboeken en verhalen kun je verdelen in verschillende verhaalsoorten. Een ander woord voor verhaalsoort is genre. Je weet tot welk genre een verhaal behoort door te kijken welk onderwerp belangrijk is in het verhaal. Voorbeelden van genres zijn avonturenverhaal, oorlogsverhaal, liefdesverhaal, probleemverhaal, grappig verhaal, meidenverhaal, historisch verhaal of sprookje.
61
Fictie
2
Opdracht 3 B
I
1 Tot welk genre behoort het verhaal Nieuwe schoenen dat je hebt gelezen bij opdracht 1? 2 Hierna staan drie flapteksten van leesboeken. Tot welk genre behoren deze boeken? a Rusland, 1932. Lara, een meisje vol dromen, woont bij haar oom Ivan en tante Irina. Hoewel Lara goed kan leren, moet ze van school af om geld te gaan verdienen. Tante is werkster in het Alexanderpaleis waar vroeger de laatste tsarenfamilie woonde. Als ze een keer een ongelukje krijgt, gaat Lara met haar mee om te helpen. Er gaat een heel nieuwe wereld voor haar open als ze gaat ronddwalen in het prachtige paleis. Op haar ontdekkingstocht komt ze terecht in de slaapkamers van de vier grootvorstinnen, de dochters van de tsaar. Daar vindt ze de dagboeken van Olga, de oudste dochter. Maar wat is toch dat gegiechel dat ze steeds hoort? Lara’s leven krijgt een andere wending en familiegeheimen worden ontrafeld. Gelukkig is Boris er om haar te helpen. b Overal op de wereld spelen kinderen Superhelden.nl. Alleen de allerbeste spelers mogen door naar de geheime levels op het virtuele eiland Pala. Maar niemand weet dat het eiland echt bestaat. Niemand weet dat de allerbeste spelers worden ontvoerd en op Pala tegen hun wil worden opgeleid tot superspion. Afgestudeerde spionnen heten Superhelden en worden op internationale missies gestuurd. Alleen de mysterieuze leider Onno weet wat het einddoel is. Sinds haar vaders zelfmoord doet de veertienjarige Iris Goudhoorn niets anders dan gamen. Haar lievelingsgame is Superhelden.nl, waarin ze de ene highscore na de andere haalt. Superhelden Alex en Fiber worden naar Nederland gestuurd om Iris te ontvoeren. Maar zelfs zij weten niet wat Onno’s plannen met Iris zijn. Want Iris is uitzonderlijk getalenteerd, zelfs voor een Superheld … c Wie is toch dat mysterieuze meisje met die viool? Bijna iedere dag staat ze in het park te spelen en ze verdwijnt dan ’s avonds weer in een zwarte auto. Elke dag weer speelt ze diezelfde dromerige melodie. Felix wist niet dat muziek zo magisch en meeslepend kon zijn. Net als het meisje zelf. Bloedmooi en betoverend is ze. Sinds hun ontmoeting lijkt Felix’ kalme leventje voorgoed veranderd. Op een dag is ze verdwenen, weggejaagd door de politie of voor iemand op de vlucht? Nu komt het er voor Felix op aan: heeft hij de moed om haar te helpen, ook al komt hij daarmee zelf in grote problemen? Een verhaal over een bijzondere vriendschap, tegen alle vooroordelen in. 3 Schrijf de titel op van het laatste boek dat je zelf gelezen hebt of van een boek dat je wel zou willen lezen. Tot welk genre behoort dit boek? 4 Wat is jouw lievelingsgenre? Leg uit wat je aanspreekt in dit genre. 5 Van welk genre houd jij helemaal niet? Leg uit wat je tegenstaat in dit genre. 6 Bedenk een titel voor een probleemverhaal, een avonturenverhaal en een sprookje. Aan de titel moet je meteen kunnen zien tot welk genre het verhaal behoort.
Opdracht 4 B
62
1 Ga naar www.jongejury.nl en zoek daar de lijst met boeken. Hoeveel genres gebruikt de Jonge Jury voor het indelen van de boeken waarop je kunt stemmen voor De Prijs van de Jonge Jury? 2 Hoe kun je in de lijst met boeken zien tot welk genre een boek behoort? 3 Schrijf de genres onder elkaar en geef bij elk genre een korte uitleg wat er met dit genre bedoeld wordt. 4 Leg uit waarom sommige boeken in de lijst tot twee genres behoren.
2
Fictie
5 Zoek op internet informatie over het boek Kinderen van Moeder Aarde van Thea Beckman. Tot welke twee genres behoort dit boek? 6 Boeken indelen in genres kan handig zijn als je op zoek bent naar een boek dat bij jouw smaak past. Toch heeft het indelen ook een nadeel. Welk nadeel is dat?
2.3 Gedicht Opdracht 5 Lees het gedicht Spadoken en beantwoord daarna de vragen.
Spadoken Wat kraduipt er, wat sladuipt er in de tuin door de straduiken? Wie kladappert met de luiken, wie kladopt er op het raam? Wie kradabbelt aan kozijnen, wie fladappert met gordijnen? Wie fladuistert steeds mijn naam? Wie sladaat opeens die deur dicht met een keiharde kladap? Wat kradaakt en wat knaderpt er halverwege de tradap? Wie schadarrelt door het huis heen in het donker van de nacht? Een schadim uit het gradaf?!
‘Ik wil een sladokje water. Kun jij bij het lichtknadopje? En kun jij bij de kradaan? Ik dradoomde van spadoken.’
Daar stadommelt en schaduifelt een schadaduw op mij af … Een stademmetje zegt zacht:
Ik schadater: ‘Bangerik! Kom, kladim bij mij in bed met dradop voor de schradik.’
Uit: Judy Elfferich, In: Er zit een feest in mij, Querido’s Poëziespektakel 5.
B I
B
1 2 3 4
Hoeveel personen komen in dit gedicht voor? Wie zouden deze personen kunnen zijn? Vertel in je eigen woorden wat er in het gedicht gebeurt. In het gedicht komen rare niet-bestaande woorden voor. Leg uit waarom deze woorden goed bij de gebeurtenissen in het gedicht passen. 5 Wie is in het gedicht de grootste bangerik? Leg je antwoord uit.
63
Fictie
2
Gedichten Gedichten zijn anders dan verhalen. Een gedicht gaat over één gebeurtenis, moment of gevoel. Een gedicht herken je aan de volgende eigenschappen: • De regels zijn niet helemaal vol geschreven. Er is veel wit op de bladzijde. • De regels staan in groepjes bij elkaar. Een groepje regels noem je een strofe. • In een gedicht komt soms rijm voor. • Een gedicht heeft ritme. Je hoort dat goed als je het gedicht hardop leest. Niet elk gedicht heeft al deze eigenschappen. Zo zijn er bijvoorbeeld gedichten die niet zijn verdeeld in strofen, en er zijn ook gedichten zonder rijm.
Opdracht 6 B
1 2 3 4 5
Lees het gedicht Spadoken nog eens. Welke eigenschappen van een gedicht heeft het? Hoeveel strofen heeft het gedicht Spadoken? Kijk naar de rijmende woorden in het gedicht. Wat valt je op? Over welk gevoel gaat het gedicht Spadoken? Schrijf de eerste strofe van het gedicht over. Lees de strofe hardop en luister goed naar het ritme van de regels. Zet een streepje onder de lettergrepen die nadruk krijgen.
Toets Opdracht 7 T
I
64
Kies een boek dat jou aanspreekt. Je mag het nog niet eerder hebben gelezen. Lees het boek. 1 Maak bij het boek een vriendenpagina van de hoofdpersoon. Je kunt de vriendenpagina op twee manieren maken: knip afbeeldingen uit tijdschriften of maak ze zelf, plak ze op en schrijf er tekst bij of werk in Word, kopieer afbeelding van internet of gebruik eigen foto’s en typ er tekst bij. 2 De vriendenpagina bestaat uit de volgende onderdelen: a Een afbeelding van iemand die de hoofdpersoon voorstelt. Ga na hoe de hoofdpersoon in het verhaal wordt beschreven of hoe hij of zij in jouw verbeelding eruitziet. Zoek een afbeelding die past bij deze beschrijving of maak zelf een afbeelding van iemand die lijkt op de hoofdpersoon. Vraag wel altijd toestemming voordat je een foto van iemand maakt en gebruikt! Geef de hoofdpersoon een plaats in het midden van de vriendenpagina. Schrijf de naam van de hoofdpersoon onder de afbeelding. Schrijf er ook nog enkele andere gegevens bij, zoals leeftijd, het probleem dat deze persoon heeft in het verhaal en eigenschappen van deze persoon. b Afbeeldingen van de bijfiguren in het verhaal. Geef deze afbeeldingen een plaats om de hoofdpersoon heen. Trek lijnen van de hoofdpersoon naar de bijfiguren en schrijf bij de lijn wat hun relatie is, bijvoorbeeld ‘vader’ of ‘vriendin’. Schrijf onder elke afbeelding de naam van de bijfiguur. c Een foto of tekening die laat zien tot welk genre het verhaal behoort. Geef deze afbeelding een plaats in het midden boven de hoofdpersoon. Schrijf het genre erbij. Als het verhaal tot meer dan één genre behoort, kies je meer afbeeldingen. d De titel en de schrijver van het boek. Plaats deze onder aan de vriendenpagina. 3 Geef de vriendenpagina een mooie opmaak.
2
Grammatica
Je weet dat elke zin in elk geval een onderwerp en een werkwoordelijk gezegde heeft, dat uit één of meer werkwoorden bestaat. De meeste zinnen bestaan uit meer delen dan alleen een onderwerp en een werkwoordelijk gezegde. Met zulke zinnen ga je aan de slag.
Voordat je aan deze paragraaf begint: 2F • kun je de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp in een zin benoemen. (blok 1, paragraaf 1.3, 1.4 en 1.6) Aan het einde van deze paragraaf: • kun je het bouwplan van een basiszin vaststellen; • kun je bij gegeven werkwoorden een bouwplan voor een zin maken; • kun je zinnen in zinsdelen verdelen; • kun je vaststellen of een zin grammaticaal correct is. TREK KADER GROTER/KLEINER TOTDAT DIT NIET MEER ZICHTBAAR IS
2.4 Zinsontleding – Weet je het nog? Opdracht 8 B
1 Welk teken tekent Lisa op de muur? Is teken of tekent in deze zin het werkwoordelijk gezegde? 2 Tijdens het wandelen wandelen de kwekkende dames altijd lekker door. Welke van de twee vormen van wandelen is het werkwoordelijk gezegde? 3 Leg je antwoorden op de vragen 1 en 2 op twee manieren uit. Gebruik in je uitleg de tijden de getalproef.
Opdracht 9 B
Schrijf het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp van de volgende zinnen op. 1 In Limburg werken veel jongeren ’s zomers in de horeca. 2 Mijn ouders willen twee keer in de maand in een bekend restaurant eten. 3 Sta jij elke dag om zeven uur op? 4 Op het perron vond de zwerver gisteren een briefje van honderd. 5 Aan het eind van de maand wil Danique een racefiets kopen. 6 De hovenier gaat de zieke bomen in het najaar omhakken.
2.5 Zinsontleding – zinsdelen Opdracht 10 I
1 Welke van de volgende uitspraken is een begrijpelijke zin? D De meeste peuters lopen. A Gaat naar het station. E Vliegende vissen op de foto. B Baby’s huilen. F De trein stopt. C Tommie een nieuwe fiets.
65
2
Grammatica
B I
2 a Wat is een zin volgens jou? Schrijf jouw omschrijving van het begrip zin op. b Leg je keuze(s) bij vraag 1 uit. 3 Lees de theorie hierna. Bekijk je antwoorden en wijzig ze als het nodig is. 4 Maak begrijpelijke zinnen van de uitspraken die je bij vraag 1 niet hebt geselecteerd. 5 Vergelijk je zinnen met die van een klasgenoot. Bespreek de verschillen.
Een zin is een verzameling woorden. Deze woorden vormen samen een tekst waarvan de betekenis duidelijk is. Een zin bestaat uit twee basisdelen: • een deel dat ‘zegt’ wat de handeling is (= werkwoordelijk gezegde). • een deel dat ‘zegt’ wie/wat de handeling uitvoert (= onderwerp). voorbeeld 1 Isa en Tom
praten
In deze zin is praten de handeling en Isa en Tom voeren de handeling uit.
De zin van voorbeeld 1, Isa en Tom praten, is een erg korte zin. Je kunt de zin uitbreiden door er delen aan toe te voegen. Deze delen geven extra informatie. Je bedenkt voor het schrijven wat je wilt toevoegen. Hiervoor gebruik je vraagwoorden als wat, wie, aan wie, met wie, wanneer, waar, waarmee en waardoor. voorbeeld 2 Isa en Tom
praten
met wie?
wanneer?
waar?
Opdracht 11 B
Kijk naar voorbeeld 2. 1 Breid de zin Isa en Tom praten uit met één deel. Je laat weten met wie Isa en Tom praten. 2 Breid de zin verder uit met het deel wanneer. Bepaal zelf de volgorde van de delen. 3 Breid de zin nog een keer uit met het deel waar. Bepaal zelf de volgorde van de delen. 4 Wissel je zinnen uit met die van een klasgenoot en ga na of de opdracht goed is uitgevoerd.
De delen waaruit een zin bestaat, noem je zinsdelen. Een zinsdeel kan uit één woord of uit meer woorden bestaan. Elk zinsdeel heeft een betekenis. Het laat bijvoorbeeld weten wie iets doet, wat er gebeurt, met wie iets gebeurt, wanneer iets gebeurt, waar iets gebeurt of hoe iets gebeurt. Om ervoor te zorgen dat de lezer de betekenis van het zinsdeel begrijpt, staan de woorden van een zinsdeel bij elkaar. De zin uit voorbeeld 2 bestaat uit vijf zinsdelen met elk hun eigen betekenis.
66
2
Grammatica
Opdracht 12 B
De zinnen 1 t/m 6 zijn korte zinnen die bestaan uit een onderwerp en een werkwoordelijk gezegde. Maak elke zin langer door er één zinsdeel aan toe te voegen. Denk niet te lang na. Schrijf op wat er in je opkomt. 1 Martijn werkt … . 4 Mijn zusje krijgt … . 2 Wiebe koopt … . 5 Opa en oma ontvangen … . 3 De docent liep … . 6 De spechten maken … .
Opdracht 13 B
1 Breid de zinnen die bij opdracht 12 staan nog een keer uit. Nu bedenk je de informatie niet zelf. Je vult elke zin aan met een antwoord op de vraag wanneer? 2 a Welke zinnen zijn minder goed te begrijpen? b Hoe komt dat volgens jou? 3 Vergelijk deze zinnen met je zinnen uit het antwoord van opdracht 12. a Welke zinsdelen mis je? b Welke vraag hoort bij deze zinsdelen?
Voordat je een zin opschrijft, denk je na over de informatie die je erin wilt opnemen. Je maakt als het ware een bouwplan voor je zin. Bij sommige werkwoorden weet je van tevoren dat je bepaalde zinsdelen moet toevoegen en andere zinsdelen mag toevoegen. Dit heeft te maken met de betekenis van het werkwoord. voorbeeld 3 De betekenis van het werkwoord omhakken zorgt ervoor dat je altijd twee vragen stelt en dus twee delen moet toevoegen: 1 Wie hakt om? 2 Wat hakt de persoon om? omhakken
wie?
ander zinsdeel
wat?
ander zinsdeel
ander zinsdeel
De basiszin bestaat uit drie delen. Je mag de zin langer maken door er delen aan toe te voegen. wie voert de handeling uit?
wat is de handeling?
wat (is nodig)? hoe?
De tuinman
hakt … om
de boom.
De tuinman
hakt … om
de boom
met zijn bijl
wanneer?
waar?
vanmiddag
in het bos.
67
Grammatica
2
voorbeeld 4 Vanwege de betekenis van het werkwoord slapen is één vraag voldoende: Wie/wat slaapt? slapen
wie?
ander zinsdeel
ander zinsdeel
ander zinsdeel
De basiszin bestaat uit twee delen. Je kunt de zin langer maken door er andere delen aan toe te voegen. wie/wat voert de handeling uit?
wat is de handeling?
wat (is nodig)?
De hond
slaapt
x
De hond
slaapt
x
hoe?
wanneer?
waar?
rustig
de hele avond
in zijn mand.
Opdracht 14 B
1 Neem het schema hieronder over. Schrijf de volgende werkwoorden bij ‘wat is de handeling?’ onder elkaar op: opbellen, wegsturen, fietsen, bewaren, zwemmen, aanhouden. wie/wat voert de handeling uit?
wat is de handeling?
wie/wat (is nodig)?
opbellen 2 Bij welke van de werkwoorden van vraag 1 stel je altijd twee vragen? Schrijf in de twee kolommen eigen zinsdelen op. 3 Bij welke van de werkwoorden van vraag 1 is één vraag voldoende? Schrijf in de kolom een eigen zinsdeel op. 4 Breid het schema uit met twee kolommen. Boven de ene schrijf je op waar? en boven de andere wanneer? 5 Schrijf in deze kolommen eigen zinsdelen op. 6 Vergelijk je ingevulde schema met dat van een of meer klasgenoten. a Zijn er verschillen? b Probeer samen een verklaring voor de verschillen te vinden. c Roep de hulp in van je docent als jullie vragen hebben.
68
2
Grammatica
Opdracht 15 B
In de oogsttijd plukken de mannen ijzerzagen uit de bomen. Djamila verzorgt elke ochtend haar bedspijlen. 1 Is de opbouw van deze zinnen goed of fout? Leg je antwoord uit. 2 Stel je voor dat je deze zinnen in een tekst hebt gebruikt. Je docent rekent ze fout. Waarom doet hij dat?
Het herkennen van zinsdelen Als je zelf de schrijver van een tekst bent, maak je je eigen zinnen volgens een bouwplan. Wanneer je de lezer van een tekst bent, zijn de zinnen al gemaakt. Om erachter te komen wat de schrijver precies bedoelt, moet je een zin in zinsdelen kunnen verdelen en de betekenis van de delen achterhalen. Op deze manier verdeel je een zin in zinsdelen: 1 Zoek de persoonsvorm. Zet een streep voor en achter de persoonsvorm. Het woord of de woorden vóór de persoonsvorm vormen een zinsdeel. 2 Maak van de overgebleven woorden begrijpelijke delen. Zet er een streep achter. Alleen begrijpelijke delen vormen een zinsdeel. De betekenis van de hele zin moet hetzelfde blijven. Een zinsdeel kun je in z’n geheel op een andere plaats in de zin opschrijven. 3 Bekijk hoeveel zinsdelen de zin heeft. voorbeeld 5 Morgen repareert Melchior zijn fietsband. 1 De persoonsvorm = repareert. £ 2 Zet ik een streep achter Melchior? £ £ Zet ik een streep achter zijn? £ £ Zijn | repareert | Melchior | £ fietsband. (fout) 3 De zin heeft vier zinsdelen. £
Morgen | repareert | Melchior zijn fietsband. Morgen | repareert | Melchior | zijn fietsband. Ja, dat is een zinsdeel. Morgen | repareert | Melchior | zijn | fietsband. (fout) Nee, dat is onbegrijpelijk; zijn is niet te verplaatsen: zijn fietsband hoort bij elkaar. Elk zinsdeel is een antwoord op een vraag:
Morgen
repareert
Melchior
zijn fietsband.
wanneer?
handeling?
wie?
wat?
In een zin staan de werkwoorden niet altijd naast elkaar. Toch vormen alle werkwoorden en delen van werkwoorden van een zin samen een zinsdeel. voorbeeld 6 1 In de vakantie | wil | Lizette | altijd | uitslapen. (4 zinsdelen) 2 Stuur | je | de verkeerde artikelen | morgen | terug? (4 zinsdelen)
69
Grammatica
2
Opdracht 16 B
1 Verdeel alle zinnen van opdracht 9 in zinsdelen. Sla na elke zin een regel over. 2 Schrijf onder elk zinsdeel het vraagwoord dat bij het zinsdeel hoort.
Opdracht 17 B
Maak van de volgende zinnen goede zinnen. Zet bij elke zin de volgende stappen: Stap 1: Schrijf de persoonsvorm op. Stap 2: Schrijf daarvoor op wie de handeling uitvoert. Stap 3: Maak van de overige woorden eerst goede zinsdelen. Stap 4: Zet deze zinsdelen in een goede volgorde achter de persoonsvorm. Stap 5: Zet strepen tussen de zinsdelen. Stap 6: Schrijf het aantal zinsdelen achter de zin op. 1 De stormschade bestelde nieuw na de scherm een kitesurfer. 2 Op de sloeg na in Paola les haar de iPad aantekeningen. 3 Favoriete willen altijd op de programma hun vriendinnen zien vrijdagavond. 4 Voorwerpen hebben belangrijke de grafrovers uit gestolen piramides.
Opdracht 18 B
Gebruik voor deze opdracht je schema met zinsdelen van opdracht 14, vraag 4-5. 1 Maak bij elk werkwoord een zin. Gebruik hiervoor de informatie uit het schema. Houd je aan het volgende: Bij twee werkwoorden maak je een zin waarin: – het werkwoord een voltooid deelwoord is. – het werkwoord een infinitief is. – het werkwoord een persoonsvorm in de verleden tijd is. 2 Hussel de woorden van de zin door elkaar, zodat de zin onbegrijpelijk wordt. Bijvoorbeeld: Een heeft aan brief zijn Daan bureau geschreven allerliefste aan vriendin zijn. 3 Ruil je zinnen van vraag 2 met die van een klasgenoot die niet bij jou in de buurt zit. 4 Herschrijf de gehusselde zinnen van je klasgenoot tot goede zinnen. Zet strepen tussen de zinsdelen. Schrijf het aantal zinsdelen achter de zin op. 5 Geef het werk aan de klasgenoot van wie jij de gehusselde zinnen hebt ontvangen. 6 Kijk vraag 4 na van je klasgenoot.
Opdracht 19 B
70
1 De buurman zag de postbode met de verrekijker. a Verdeel deze zin op twee manieren in zinsdelen. b Leg het betekenisverschil uit. 2 Je hebt geleerd dat werkwoorden een handeling uitdrukken. Werkwoorden kunnen ook een proces of een toestand uitdrukken: Proces: De bal rolt. Toestand: De bal ligt. a Schrijf nog twee werkwoorden op die een proces uitdrukken. b Schrijf nog twee werkwoorden op die een toestand uitdrukken. c Maak het schema voor de basiszin voor de werkwoorden van vraag a en b.
2
Spelling
Lang geleden waren er geen regels over hoe je woorden moest spellen. Iedereen schreef de woorden op zoals ze werden uitgesproken. Dat zorgde vaak voor verwarring: mensen begrepen elkaar verkeerd. Daarom is er een officiële spelling gekomen. Als je je daaraan houdt, laat je zien dat je aandacht aan je tekst besteedt. Daarmee maak je een goede indruk op de lezer.
Verwarrende werkwoorden Lopen wordt liep, maar hopen niet hiep. Laten wordt liet, maar praten niet priet. Komen wordt kwam, maar dromen niet dram. Vragen wordt vroeg, maar zagen niet zoeg, Vliegen wordt vloog, maar wiegen niet woog. Uit: Joke van Leeuwen, Waarom een buitenboordmotor eenzaam is.
Voordat je aan deze paragraaf begint: • ken je het verschil tussen de stam en de ik-vorm van een werkwoord. (blok 1, paragraaf 1.8) Aan het einde van deze paragraaf: • kun je klankveranderende (sterke) werkwoorden onderscheiden van klankvaste (zwakke) werkwoorden; • kun je de persoonsvorm vervoegen in de verleden tijd; • kun je het voltooid deelwoord vervoegen. TREK KADER GROTER/KLEINER TOTDAT DIT NIET MEER ZICHTBAAR IS
2.6 Weet je het nog? Opdracht 20 B
In tekst 1 zijn sommige persoonsvormen verkeerd gespeld. 1 Schrijf de persoonsvormen die verkeerd zijn gespeld over en zet de verbeterde vorm erachter. 2 Leg uit waarom jouw spelling wel goed is.
71
Spelling
2
Tekst 1 Zoals elke woensdagmiddag wandelt Samira ook vandaag naar het bos. De schuur van de boswachter bevind zich diep in de bossen. Samira verbaast zich altijd weer hoe ver het is. Maar dat vindt ze geen probleem. Samen strandden ze elke week op paden die voor anderen gesloten blijven. Telkens is ze weer verrast over de planten en dieren die ze zien. Er gebeurd altijd wel iets. Het bos veranderd elke week een beetje. Wordt je daar niet een beetje jaloers van?
Opdracht 21 B
Schrijf in je eigen woorden op wat het verschil is tussen de stam en de ik-vorm van een werkwoord.
2.7 De persoonsvorm in de verleden tijd Er bestaan twee soorten werkwoorden: klankveranderende en klankvaste werkwoorden. Bij klankveranderende of sterke werkwoorden verandert de klank in de verleden tijd (v.t.). voorbeeld infinitief
ik-vorm v.t.
lopen
ik liep
vinden
ik vond
Opdracht 22 B
72
1
Selecteer de klankveranderende werkwoorden uit het rijtje en schrijf ze over. inbreken – werpen – stoppen – krabben – nemen – missen – opeten – komen – leven – gelden – besluiten – plaatsen 2 Schrijf van deze werkwoorden de ik-vorm in de verleden tijd op. 3 Vergelijk je antwoorden met die van een klasgenoot. Bespreek de verschillen.
2
Spelling
Klankvaste of zwakke werkwoorden zijn werkwoorden waarvan de klank niet verandert. De persoonsvorm in de verleden tijd schrijf je met de ik-vorm + te(n) of ik-vorm + de(n). voorbeeld infinitief
persoonsvorm v.t.
stoppen
ik stopte
boffen
wij boften
verbazen
ik verbaasde
antwoorden
wij antwoordden
Om te bepalen of je + te(n) of + de(n) moet schrijven, kun je de regel van ’t kofschip gebruiken. Bij deze regel ga je uit van de stam van het werkwoord (zie blok 1). Is de laatste letter van de stam een medeklinker uit ’t kofschip? £ Schrijf ik-vorm + te(n). Is de laatste letter van de stam geen medeklinker uit ’t kofschip? £ Schrijf ik-vorm + de(n). De letter x telt ook als een medeklinker uit ’t kofschip, omdat die klank eindigt op een s. De stam van waxen krijgt dus + te(n).
voorbeeld infinitief
stam
’t kofschip?
persoonsvorm v.t.
schroeven
schroev
nee
ik schroefde
vissen
viss
ja
wij visten
Opdracht 23 B
Schrijf de persoonsvorm op in de verleden tijd. Gebruik bij twijfel ’t kofschip. 1 Jonas … (beseffen) te laat dat de pan nog gloeiend heet was. 2 Het … (plenzen ) zo hard dat het riool het water niet kon afvoeren. 3 Daniëlla … (tobben) lang voordat ze besloot welke telefoon ze wilde kopen. 4 Na de laatste les … (racen) ik direct weg om op tijd bij drumles te zijn. 5 De buurman … (lozen) zijn afval vroeger illegaal in het bos. 6 Na haar grote doorbraak … (verhuizen) de zangeres al snel naar Los Angeles. 7 Gisteravond … (leiden) de gastheren het bezoek naar de eetkamer. 8 Mijn laptop … (crashen) direct nadat ik de nieuwe software geïnstalleerd had. 9 De verzekering …(vergoeden) de schade die de reizigers hadden opgelopen. 10 De zwangere vrouw … (puffen) in het ritme dat de verloskundige aangaf.
73
Spelling
2
2.8 Het voltooid deelwoord In blok 1 heb je in de paragraaf Grammatica geleerd hoe je het voltooid deelwoord herkent.
Opdracht 24 B
1 Schrijf het voltooid deelwoord uit de volgende zinnen op en zet de ik-vorm in de verleden tijd erachter. a Mijn vader had na de spruitjes een lekker toetje beloofd. b Er werd opvallend veel gekucht tijdens het prachtige concert. c We hebben echt geboft met het mooie weer vorig weekend. d De betekenis van het woord ‘vriend’ is door de social media veranderd. e Vanaf de kade hebben we het cruiseschip uitgezwaaid. f Het smeltwater heeft geleid tot vele overstromingen. 2 Wat valt je op als je kijkt naar de d’s en t’s in het voltooid deelwoord en de persoonsvorm in de zinnen uit vraag 1? 3 Welke conclusie kun je daaruit trekken?
Bij klankveranderende werkwoorden is de spelling van het voltooid deelwoord gemakkelijk: je schrijft precies op wat je hoort. Gewonnen, gezien, gekregen. Klankvaste werkwoorden hebben een voltooid deelwoord dat eindigt op -t of -d. Er zijn twee manieren om de goede eindletter te bepalen. 1 Maak het voltooid deelwoord langer door er een bijvoeglijk naamwoord van te maken. Luister of je aan het eind een d of een t hoort. voorbeeld infinitief
bijvoeglijk naamwoord
voltooid deelwoord
verstuiken
de verstuikte enkel
ik heb verstuikt
bellen
het gebelde nummer
hij heeft gebeld
2 Twijfel je of je een d of t hoort? Pas dan de regel van ’t kofschip toe: Is de laatste letter van de stam een medeklinker uit ’t kofschip? £ De laatste letter van het voltooid deelwoord is -t. Is de laatste letter van de stam geen medeklinker uit ’t kofschip? £ De laatste letter van het voltooid deelwoord is -d.
74
2
Spelling
Opdracht 25 B
1 Vervoeg het werkwoord als voltooid deelwoord. a De conducteur wilde zeker weten dat hij alle kaartjes had … (controleren). b De schoonmakers hebben de rommel … (opruimen) die bleef liggen na de optocht. c Verschillende mensen hebben … (klagen) bij het bestuur van de vereniging. d Na een uurtje in de vriezer is die fles water zeker … (bevriezen). e Kun jij mij vertellen wat er gistermiddag op het schoolplein is … (gebeuren)? f Die laffe jongens hebben een gehandicapte man … (beroven). g Heb je je vanochtend bij de conciërge … (melden)? h De presentator was behoorlijk … (verrassen) door het antwoord van zijn gast. i We hebben hard … (juichen) toen de koning in zijn koets langsreed. j Als straf hebben de jongeren de graffiti van de muur … (schrobben). 2 Vergelijk je antwoorden met die van een klasgenoot. Hebben jullie dezelfde antwoorden?
Opdracht 26 B
1 Teken een schema met pijlen waarin je de regel van ’t kofschip voor het voltooid deelwoord uitlegt. Begin het schema met de infinitief. Een klasgenoot moet met behulp van jouw schema kunnen opzoeken of hij -t of -d moet schrijven. 2 Wissel je schema uit met dat van een klasgenoot. Kun je met het schema van je klasgenoot de werkwoorden uit opdracht 25 vervoegen? Bespreek samen de problemen die je eventueel tegenkomt.
Opdracht 27 B
Er is een derde manier om te bepalen of je een d of een t schrijft in de verleden tijd en in het voltooid deelwoord. In deze opdracht ga je die manier stap voor stap ontdekken. 1 Neem het schema op pagina 76 over. Schrijf in de eerste kolom de stam op van de gegeven werkwoorden. 2 Bepaal van de laatste klank van de stam of je je stem gebruikt als je hem uitspreekt. Dit doe je door twee vingers op je adamsappel te leggen. Als je nu ‘aaa’ zegt, voel je je adamsappel zachtjes trillen. Dat komt doordat je je stem gebruikt. Als je fluistert, gebruik je je stem niet en zal je adamsappel dus ook niet trillen. Spreek de letter uit zoals hij in de infinitief klinkt. Niet zoals je dat doet als je het alfabet opzegt (‘kaa, el, em’), maar alleen de medeklinker (‘k, l, m’). Vul in de tweede kolom ja of nee in. 3 Schrijf in de laatste kolom het voltooid deelwoord op met behulp van ’t kofschip. 4 Wat valt je op als je kijkt naar de d’s en t’s in de voltooid deelwoorden en het gebruik van je stem? 5 Welke conclusie kun je daaruit trekken? 6 Test deze derde manier met de werkwoorden rappen, lunchen, gamen en pushen. Krijg je hetzelfde voltooid deelwoord als met de methode van ’t kofschip?
75
Spelling
krabben
2
stam
stem? ja/nee
voltooid deelwoord
krabb
ja
gekrabd
aerobiccen keffen joggen juichen coachen bloeien hakken huilen wanen gapen vuren blussen leven waxen suizen
Opdracht 28 B
Vervoeg het werkwoord in de volgende zinnen. 1 De journalisten … (vermoeden) gisteravond al dat er iets gebeurd was. 2 Damian heeft vanmorgen nog geld … (pinnen) bij de bank. 3 De tsunami … (verwoesten) vorig jaar de dorpjes langs de kust. 4 Remy … (fronsen) haar voorhoofd toen ze de vraag op het bord zag staan. 5 De voetballer schreeuwde luid toen hij een doelpunt had … (scoren). 6 Ik … (durven) niet te kijken toen ik hoorde dat de keeper de bal had gemist. 7 Het vreemde voertuig werd nog lang … (nastaren). 8 Het heeft mij niet … (verbazen) dat Pieter te laat kwam. 9 Felice heeft haar abonnement op het glamourblad … (verlengen). 10 De snelle jongen … (snowboarden) soepel de berg af toen hij zag dat hij werd gefilmd.
Dictee Opdracht 29 B
76
Maak het dictee. Luister hiervoor naar de instructies van de docent.
2
Over taal
‘Een beeld zegt meer dan duizend woorden.’ Dat is een bekende uitdrukking. Soms heb je heel veel woorden nodig om iets te vertellen, terwijl een goed gekozen plaatje de boodschap in een oogopslag duidelijk kan maken. Weet jij waar je deze plaatjes kunt tegenkomen en wat ze betekenen?
Aan het einde van deze paragraaf: • begrijp je de betekenis van verschillende schooltaalwoorden; • begrijp je de betekenis van verschillende moeilijke woorden; • kun je antoniemen herkennen; • kun je beeldtaal herkennen en begrijpen. TREK KADER GROTER/KLEINER TOTDAT DIT NIET MEER ZICHTBAAR IS
2.9 Woordenschat Schooltaalwoorden Opdracht 30 B
1 Vorm tweetallen en verdeel onderling de onderstaande woorden. 2 Schrijf de betekenis op van jouw woorden. Als je twijfelt over de betekenis, mag je een woordenboek gebruiken. 3 Schrijf met elk woord een zin op waaruit de betekenis al een beetje blijkt. Werkwoorden mag je vervoegen. Onderstreep het schooltaalwoord. 4 Ruil je zinnen en schrijf de betekenis op van de onderstreepte woorden. 5 Vergelijk jullie opgeschreven betekenissen. Kloppen ze? Als je twijfelt, kun je het woordenboek erbij pakken of raad vragen aan je docent. dominant – (de) evaluatie – (de) feedback – globaal – impulsief – (het) instinct – intensief – introduceren – motiveren – oriënterend – primair – prominent – (het) segment – selecteren – sporadisch – (de) tegenstelling
77
Over taal
2
Woorden uit de media Opdracht 31 B
Schrijf de grondvorm op van de onderstreepte woorden en zet de betekenis erachter. Kies uit de betekenissen onderaan. 1 In een haastig opgezette bijeenkomst kondigde de schooldirecteur zijn aftreden aan. 2 Onze maatschappij evolueert onder invloed van de Amerikaanse cultuur. 3 Tijdens het afscheidsconcert brachten verschillende BN’ers een ode aan de overleden volkszanger. 4 De onderzoeker wil dat de kinderen samen bepalen hoe ze de snoepjes onderling zullen verdelen. 5 Volgens de coach ontbrak bij de spelers de juiste instelling om de wedstrijd te winnen. 6 Mijn moeder waarschuwde me in de stad altijd op mijn hoede te zijn voor zakkenrollers. 7 Om stemmen te winnen, beloofde de burgemeester het vandalisme in de probleemwijken aan te pakken. 8 Dit nummer is een moderne variant op het bekende Für Elise van Beethoven. 9 De kettingkast van mijn fiets maakt een verontrustend geluid als ik tegen een heuvel op rijd. 10 Ondanks zijn hoogtevrees waagde Harm de sprong van de hoogste duikplank. aanrichten van vernielingen – er niet zijn – iets afwijkende vorm – iets gevaarlijks doen – eerbetoon – bekendmaken – onder elkaar – opletten voor dreigend gevaar – om je zorgen om te maken – zich langzaam ontwikkelen
Antoniemen Opdracht 32 B
78
1 Selecteer uit onderstaande woorden de synoniemen en schrijf deze op. 2 Van de woorden die overblijven, kun je ook tweetallen maken. Schrijf deze tweetallen op. 3 Wat valt je op als je kijkt naar de tweetallen die je bij vraag 2 hebt opgeschreven? Wat is hun onderlinge verband? traag – rijwiel – explosie – modern – verdediging – ontploffing – schrijver – fiets – angstig – ouderwets – snel – vriend – bang – auteur – vijand – aanval
2
Over taal
Woordraadstrategie 3: Zoek een antoniem Als je een moeilijk woord tegenkomt, kun je soms de betekenis raden door te zoeken naar een antoniem in de tekst. Dat is een woord met een tegengestelde betekenis. Zo is warm bijvoorbeeld het antoniem van koud. Soms kun je een antoniem al zien aankomen, doordat er in de tekst een signaalwoord wordt gebruikt. Een signaalwoord wijst op een verband tussen twee zinnen of zinsdelen, in dit geval op een tegenstelling. voorbeeld • De puzzel leek heel complex, maar bleek uiteindelijk juist eenvoudig. • Hoewel Daisy ingetogen overkomt, kan zij ook erg uitbundig zijn.
Sommige antoniemen lijken op elkaar, maar zijn elkaars tegengestelde door het voorvoegsel: voorbeeld onbetrouwbaar – onbetrouwbaar gedwongen – ongedwongen gepland – ongepland
indirect – indirect correct – incorrect efficiënt – inefficiënt
immoreel – immoreel perfect – imperfect populair – impopulair
Opdracht 33 B
1 Schrijf de vetgedrukte woorden uit tekst 2 over. 2 Van sommige vetgedrukte woorden vind je een antoniem in de tekst. Schrijf dit erachter. Kies voor de overige woorden een antoniem uit deze lijst. Let op, in deze lijst staan enkele woorden te veel. gezellig – formeel – toenmalige – moeilijk – gul – optimist – mits – gierig – saai – want 3 Leid met behulp van het antoniem de betekenis van het vetgedrukte woord af. Schrijf deze betekenis op.
Tekst 2 Meneer Huizinga van biologie registreert je tijdens de les veldwerk als absent, tenzij je aan het begin van de les bij hem hebt gemeld dat je present bent. Tijdens het veldwerk is iedereen namelijk actief bezig en het onderling contact is vrij informeel. Meneer Huizinga is een echte pessimist, die verwacht dat zijn leerlingen passief in de aula blijven hangen en de praktijkopdrachten niet uitvoeren. Dat heeft hij in het verleden weleens meegemaakt. Zijn huidige leerlingen kunnen echter prima zelfstandig werken. Bij hen kan hij best wat meer vrijgevig zijn met zijn vertrouwen.
79
Over taal
2
Opdracht 34 B
Herschrijf de tekst: vervang de vetgedrukte woorden door een antoniem.
De film die we gisteravond zagen, was heel spannend. We waren te laat in de bioscoop, maar de chagrijnige medewerker liet ons toch de zaal in. De thriller had heel positieve recensies gekregen in de krant. We verwachtten er dus veel van. De beroemde acteur speelde een brutale man die wraak wilde nemen op zijn baas. Het slot van de film was erg verrassend.
2.10 Taalbeschouwing Beeldtaal Opdracht 35 B
Bekijk afbeelding 1 t/m 6. Schrijf van elk pictogram op waar je het kunt tegenkomen en wat het betekent.
Afbeelding 1
Afbeelding 2
Afbeelding 3
Afbeelding 4
Afbeelding 5
Afbeelding 6
Ook zonder woorden kun je iets duidelijk maken, bijvoorbeeld door een plaatje te gebruiken. Dat heet beeldtaal. Als beeldtaal goed wordt gebruikt, kun je er heel snel informatie mee doorgeven. Bijvoorbeeld over hoe je je voelt, wat je moet doen (of juist niet) of wie iets heeft gemaakt. Ook mensen die een andere taal spreken, begrijpen direct wat er wordt bedoeld. Pictogrammen zijn voorbeelden van beeldtaal.
Opdracht 36 T
80
Ontwerp zelf een pictogram voor een van de volgende boodschappen: – Verboden je eigen eten en drinken te nuttigen. – Pas op voor harde muziek! – Dit is een vrijgezellenfeest. – Gelieve hier dialect te spreken.
2
Lezen
Dagelijks word je met heel veel teksten geconfronteerd. Soms is het niet nodig of mogelijk ze helemaal van begin tot eind te lezen. In deze paragraaf leer je hoe je snel een idee krijgt van het onderwerp van een tekst. Voordat je aan deze paragraaf begint: • kun je het tekstdoel, de tekstsoort en de tekstvorm van een tekst benoemen. (blok 1, paragraaf 1.11 en 1.12)
2F
Aan het einde van deze paragraaf: • kun je met de stappen van oriënterend lezen het onderwerp van een tekst bepalen; • weet je wat een alinea is; • kun je een passend tussenkopje voor een alinea bedenken; • weet je dat een alinea over een deelonderwerp gaat. TREK KADER GROTER/KLEINER TOTDAT DIT NIET MEER ZICHTBAAR IS
2.11 Oriënterend lezen Opdracht 37 B
I
Bij deze opdracht werk je samen met een klasgenoot. 1 Dek tekst 3 af met een blaadje. Beantwoord de vragen hieronder en schrijf jullie idee op over de inhoud van de tekst. a Lees de tekst bij 1. Waarover gaat de tekst volgens jou? b Lees de tekst bij 2. Waarover gaat de tekst? Klopt je antwoord bij 1? Pas het antwoord zo nodig aan. c Lees de tekst bij 3. Is er nieuwe informatie? Wat betekent het woord schaakstellingen? Wat heeft deze informatie met je antwoord op de vorige stap te maken. d Lees de tekst bij 4. Welke nieuwe informatie is er? Voegt deze informatie iets toe? e Lees de tekst bij 5. Welke nieuwe informatie is er? Past deze informatie bij je idee over de inhoud van de tekst? f Lees de tekst bij 6. Staat er nieuwe informatie in dit deel van de tekst? g Lees de tekst bij 7. Geeft de bron nog nieuwe informatie? Zo ja, welke? h Lees de tekst bij 8. Voegt de afbeelding nog informatie toe? 2 Schrijf je conclusie over de inhoud van de tekst op. Vul hiervoor de volgende zin aan: Deze tekst gaat over … . Gebruik maximaal tien woorden. 3 a Wat is het tekstdoel van deze tekst? b Wat is de tekstsoort van deze tekst? 4 Vergelijk jullie antwoorden met die van klasgenoten. 5 Wat weet je al over dit onderwerp? Schrijf op wat je al weet. 6 Wil je nog meer weten over dit onderwerp? Leg je antwoord uit. 7 Welke informatie verwacht je onder de tussenkopjes ‘Schaken’, ‘Vioolspelen’ en ‘Taxi’ te krijgen?
81
Lezen
2
Tekst 3 1 Oefening baart kunst 2 Dat gezegde is er niet voor niets. Zo is dat ook met je brein. Je brein wordt ‘sterker’ als je oefent; je kunt slimmer worden in iets en je leert iets beter doen. En dat zie je soms zelfs terug op breinscans. 3 Schaken ……………………………………………………… ……. schaakstellingen ………………………………… 4 Vioolspelen ……………………………………………………… 5 Taxi ……………………………………………………… 6 Dit waren een paar ‘inkijkjes’ in de wonderlijke werking van ons brein. Ze tonen aan dat je met oefenen en veel doen heel ver kunt komen. Dat betekent voor jou dat jij ook beter kunt worden in wat je leert en doet. Of het nu schaken is of rekenen, wiskunde, taal, muziek maken, tekenen of iets anders dat je graag wilt of moet kunnen. Je hoeft niet de allerbeste te worden, maar je kunt je brein verder ontwikkelen. 7
8
Naar: Gerjanne Dirksen. Help, ik word slimmer! Begrijp het brein en leer beter.
Als je snel wilt weten welk tekstdoel een tekst heeft en over welk onderwerp een tekst gaat, lees je een tekst oriënterend. Je beslist dan of je de tekst helemaal wilt lezen. Bij oriënterend lezen zet je de volgende stappen. Je bekijkt: • de titel. Deze staat boven de tekst en geeft óf aan waarover de tekst gaat óf juist niet om ervoor te zorgen dat je nieuwsgierig wordt naar de tekst. • de eerste zinnen. Deze geven je meestal een idee over het onderwerp van de tekst. • de tussenkopjes. Die maken duidelijk waarover de tekst gaat die eronder staat en ze maken een tekst overzichtelijker. • de laatste zinnen. Deze herhalen meestal waarover de tekst gaat. • de anders gedrukte woorden. Deze woorden zijn meestal belangrijk voor de inhoud van de tekst. • de illustratie. Een beeld kan extra informatie over het onderwerp geven of een tekst aantrekkelijker maken. • de bronvermelding. Deze geeft aan waar de informatie vandaan komt en of die betrouwbaar is.
82
2
Lezen
Oriënterend lezen Tekst 1
titel
1 Oefening baart kunst
tussenkopje
2 Dat gezegde is er niet voor niets. Zo is dat ook met je brein. Je brein wordt ‘sterker’ als je oefent; je kunt slimmer worden in iets en je leert iets beter doen. En dat zie je soms zelfs terug op breinscans.
eerste zinnen
3 Schaken ...................................................................................................................................................................... ..........................schaakstellingen...........................................................................................................
tussenkopje
4 Vioolspelen ...................................................................................................................................................................... ......................................................................................................................................................................
tussenkopje anders gedrukte woorden
5 Taxi ...................................................................................................................................................................... ......................................................................................................................................................................
tussenkopje
6 Dit waren een paar ‘inkijkjes’ in de wonderlijke werking van ons brein. Ze tonen aan dat je met oefenen en veel doen heel ver kunt komen. Dat betekent voor jou dat jij ook beter kunt worden in wat je leert en doet. Of het nu schaken is of rekenen, wiskunde, taal, muziek maken, tekenen of iets anders dat je graag wilt of moet kunnen. Je hoeft niet de allerbeste te worden, maar je kunt je brein verder ontwikkelen.
laatste zinnen
7 Naar: Gerjanne Dirksen. Help, ik word slimmer! Begrijp het brein en leer beter. 2011 8
illustratie
Bron afbeelding: http://www.stagewerkt.nl/2012/03/30/ook-stagebegeleider-moet-verbreinen/
bronvermelding
Opdracht 38 B
1 Maak op basis van de theorie en de afbeelding over oriënterend lezen een stappenplan dat uit maximaal 50 woorden bestaat. 2 Vergelijk je stappenplan met dat van een klasgenoot. 3 Wijzig als het nodig is je eigen stappenplan. 4 Schrijf het stappenplan op achter in je schrift of op een aparte kaart, zodat je het altijd bij de hand hebt.
83
Lezen
2
2.12 Onderwerp, deelonderwerp, alinea Nadat je de stappen van oriënterend lezen hebt gezet, kun je in één woord of in enkele woorden aangeven wat het onderwerp van de tekst is. Een onderwerp bestaat vaak uit verschillende deelonderwerpen. Een stukje tekst over een van die deelonderwerpen noem je een alinea. Een alinea begint altijd op een nieuwe regel. voorbeeld Onderwerp: de iPad in de klas Deelonderwerpen: • digitale schoolboeken • altijd internet • interactief onderwijs
Tekst 4 Oefening baart kunst Dat gezegde is er niet voor niets. Zo is dat ook met je brein. Je brein wordt ‘sterker’ als je oefent; je kunt slimmer worden in iets en je leert iets beter doen. En dat zie je soms zelfs terug op breinscans. 5
10
15
Schaken Heb je wel eens geschaakt? Best moeilijk toch? Je kunt het leren door te oefenen. In Hongarije groeiden drie zusjes samen op: Susan, Judit en Sofia Polgar. Vanaf hun vierde jaar kregen ze schaakles van hun vader. Ze hebben heel veel geoefend en getraind, soms wel veertig uur per week. Nu zijn twee van de drie meisjes de beste vrouwelijke schaakspelers in de wereld. Je kunt dat terugzien in hun brein. Heel goede schakers hebben namelijk zo veel schaakstellingen gezien, dat ze schaakstellingen heel snel kunnen herkennen. Ze gebruiken hiervoor hetzelfde deel van de hersenen dat we gebruiken om gezichten te herkennen. Vioolspelen Bespeel jij ook een muziekinstrument? Let dan goed op! Mensen die goed viool kunnen spelen, hebben veel geoefend. Dat kun je terugzien op de afbeelding van het brein van een goede vioolspeler. De plek in het brein die de vingers bij het vioolspelen bestuurt, is sterker.
20
25
84
Taxi Misschien ken je wel die mooie zwarte taxi’s die in Londen rondrijden. Taxichauffeurs moeten een zware toets afleggen, voordat ze een vergunning krijgen voor zo’n speciale taxi. Ze moeten heel veel routes uit hun hoofd kennen. Ook moeten ze andere routes weten te vinden, wanneer er bijvoorbeeld een verkeersopstopping is. Ze hebben hun richtingsgevoel heel goed ontwikkeld.
2
30
35
Lezen
Eigenlijk hebben ze daardoor een heel goede routeplanner voor Londen in hun hoofd. (Net zoals een TomTom!) Het gebiedje in het brein dat voor dat richtingsgevoel zorgt, is bij deze taxichauffeurs dan ook sterker geworden. Net als een spier die je getraind hebt in de sportschool. Dit waren een paar ‘inkijkjes’ in de wonderlijke werking van ons brein. Ze tonen aan dat je met oefenen en veel doen heel ver kunt komen. Dat betekent voor jou dat jij ook beter kunt worden in wat je leert en doet. Of het nu schaken is of rekenen, wiskunde, taal, muziek maken, tekenen of iets anders dat je graag wilt of moet kunnen. Je hoeft niet de allerbeste te worden, maar je kunt je brein verder ontwikkelen. Naar: Gerjanne Dirksen. Help, ik word slimmer! Begrijp het brein en leer beter.
Opdracht 39 B
1 a Uit hoeveel alinea’s bestaat tekst 4? b Schrijf van elke alinea de eerste twee en de laatste twee woorden op. 2 Lees de titel van tekst 4. a Wat betekent ‘Oefening baart kunst’? b Wat is de functie van de titel? A Het onderwerp van de tekst noemen. B De lezer nieuwsgierig maken. 3 Lees de eerste zinnen van tekst 4 nog een keer. Waarom staat sterker in regel 2 tussen aanhalingstekens? 4 Lees de tekst onder het tussenkopje ‘Schaken’. a Wat zijn schaakstellingen (regel 11)? b Wat is het deelonderwerp van deze alinea? c Vind je het tussenkopje ‘Schaken’ passen bij het deelonderwerp van deze alinea? Leg je antwoord uit. 5 Lees de tekst onder het tussenkopje ‘Vioolspelen’. a Wat is het deelonderwerp van deze alinea? b Vind je het tussenkopje ‘Vioolspelen’ passen bij het deelonderwerp van deze alinea? Leg je antwoord uit. 6 Lees de tekst onder het tussenkopje ‘Taxi’. a Schrijf een synoniem voor afleggen in regel 23 op. b Beschrijf in één zin de inhoud van deze alinea. c Vind je het tussenkopje ‘Taxi’ passen bij de inhoud van deze alinea? Leg je antwoord uit. 7 Lees de laatste zinnen nog een keer. Schrijf een synoniem op voor wonderlijke in regel 31. I 8 a Waarom heeft de schrijver volgens jou deze titel voor de tekst gekozen? b Kijk nog eens naar je antwoord op vraag 2b. Klopt je antwoord nog? 9 Welke nieuwe informatie heb je uit de tekst verkregen? 10 a Bedenk een vraag over de inhoud van de tekst. Schrijf deze vraag en het antwoord op. b Stel je vraag aan een klasgenoot en controleer zijn antwoord.
85
Lezen
2
Opdracht 40 B
1 Lees de titel en het tussenkopje van tekst 5. Voorspel in een zin van maximaal 15 woorden de inhoud van de tekst. 2 Zet een voor een de stappen van oriënterend lezen. Verander als het nodig is je antwoord op vraag 1. 3 Wat zijn hooggespannen verwachtingen (regel 6)? 4 Schrijf in eigen woorden op wat er gebeurt als ‘de beelden van de beveiligingscamera’s worden geanalyseerd’ (regel 18-20). 5 Bedenk een tussenkopje voor de tekst van de alinea die begint met We hebben (regel 5). Leg uit waarom je dat tussenkopje kiest. 6 Het tussenkopje ‘Ver weg’ past boven de alinea. Leg dit uit en gebruik twee voorbeelden uit de tekst. 7 a Schrijf een synoniem op voor specifieke in specifieke verzorging (regel 33). b Welke specifieke verzorging hebben de aapjes nodig? 8 Maakt de directeur zich meer zorgen om de kleintjes of om de moeder? Leg je antwoord uit. 9 Denk je dat de aapjes nog worden teruggevonden? Licht je antwoord toe. 10 a Wat is het tekstdoel, de tekstsoort en de tekstvorm van tekst 5? b Leg uit waarom dat volgens jou zo is.
Tekst 5 Apengezin gestolen
5
10
Hele familie weg – Ze zijn zich kapot geschrokken, de verzorgers in de Apenheul. Zondagnacht werden vijf gouden leeuwaapjes gejat. Met hok en al. Het is niet de eerste keer dat in Nederland zulke zeldzame dieren ontvoerd worden. ‘De beestjes leveren blijkbaar iets op. Dat is niet zo mooi.’ ‘We hebben heus nog wel hoop’, zucht Apenheuldirecteur Frank Rietkerk. ‘Maar eerlijk is eerlijk: geen hooggespannen verwachtingen.’ Hij en de apenverzorgers maken zich grote zorgen. Zondagnacht knipten dieven een gat in het hek rond het dierenpark. Ze slopen naar het verblijf van de gouden leeuwaapjes, braken de deur open en sjorden het nachthok, een soort houten kistje, van de muur. Van de vader, de moeder en hun drie kinderen ontbreekt tot nu toe ieder spoor. ‘We krijgen wel tips binnen’, vertelt Rietkerk. ‘Dat is lief en hartverwarmend. Maar het heeft tot nu toe nog niet tot een oplossing geleid.’ De politie doet onderzoek naar de verdwijning. Het park is helemaal doorzocht en de beelden van de beveiligingscamera’s worden geanalyseerd.
15
20
86
Ver weg De directeur gokt dat de leeuwaapjes inmiddels niet meer in Nederland zijn. Het is hier namelijk verboden om apen als huisdier te houden. Gouden leeuwaapjes komen in het wild alleen nog in Brazilië voor. Er zijn er nog maar een paar honderd van over. De beestjes doorverkopen aan een andere dierentuin in Europa kan ook niet. ‘Iedereen weet dat ze gestolen zijn’, legt Rietkerk uit. ‘Ze maken namelijk deel uit van een speciaal fokprogramma dat de dierenparken onderling hebben afgesproken.’ Vorig jaar in maart werden ook al dertien zeldzame dwergaapjes gejat uit dierenpark Wissel in Epe. Die zijn nooit meer teruggevonden. ‘Kennelijk zit
2
25
30
35
40
Lezen
er toch ergens handel in die beestjes’, denkt de directeur. ‘Dat is verontrustend.’ Rietkerk is erg bezorgd over het gestolen apengezin. ‘Ze hebben heel specifieke verzorging nodig’, vertelt hij. ‘Ze zijn niet bestand tegen kou, eten volgens een speciaal dieet en kunnen slecht tegen stress. De drie kleintjes zijn niet meer zó piep. Die redden zich wel’, denkt de directeur. ‘Maar hun moeder is de jongste niet meer. Daar maak ik me de meeste zorgen over. Laten we duimen dat de dieven verstand van de dieren hebben. Als ze zo veel moeite doen om de familie te stelen, doen ze hopelijk net zo veel moeite om ze gezond te houden.’ Uit: Bouwien Jansen, Apengezin gestolen. In: 7Days.
Opdracht 41 B
1 Oriënteer je op de inhoud van tekst 6. Zet een voor een de stappen van oriënterend lezen. 2 a Beschrijf in maximaal vijf woorden het onderwerp van de tekst. b Wat is de functie van de titel? c Uit hoeveel alinea’s bestaat de tekst? I 3 a Schrijf op wat jij al over het onderwerp weet. b Wat verwacht je over het onderwerp te weten te komen? B 4 a Welke ode bracht Dorota aan Nutella? b Schrijf een synoniem op voor het woord creaties (regel 13). c Schrijf een eenvoudiger woord op voor handlanger (regel 18). d Welk synoniem voor ‘permanent’ staat in de tweede alinea? e Is een logo hetzelfde als een creatie? Leg je antwoord uit. f Schrijf twee synoniemen op voor het woord populair (regel 34). 5 Boven de tweede alinea staat geen tussenkopje. a Over welk deelonderwerp gaat deze alinea? b Bedenk een passend tussenkopje voor deze alinea en schrijf dat op. 6 Stel je voor dat Pankowska opgepakt wordt. Zou ze dan een boete of straf krijgen? Gebruik voor je antwoord informatie uit de tekst. 7 Het tussenkopje ‘Smeerbare logo’s’ past goed bij de alinea eronder. Leg in maximaal 30 woorden uit waarom dat zo is. 8 Voldoet het logo van koffiehuis Maxwell House aan de eisen die Pankowska had, namelijk smeerbaar, simpel en populair? Leg je antwoord uit. Gebruik hiervoor informatie uit de tekst. I 9 Bedenk twee vragen bij de tekst. Schrijf de vragen en de antwoorden daarbij op. 10 a Stel je vragen aan een klasgenoot. b Controleer zijn antwoorden.
87
Lezen
2
Tekst 6 Ode aan Nutella
5
10
15
20
25
30
35
40
Vriendelijke graffiti – Dorota Pankowska (23) is dol op Nutella. Zo dol dat ze een ode aan het merk wilde brengen. In herkenbare Nutella-letters smeerde de Canadese fotografiestudente de hazelnootpasta op een muur in haar stad Brampton. Ook andere merken kregen hun eigen graffitivariant. ‘Ik wilde straatkunst maken en mijn liefde voor Nutella uitdrukken in Nutella’, vertelt Pankowska. Zo kwam het dat ze zich, met haar hart bonzend in haar keel en een vriend op de uitkijk, als een echte graffitikunstenaar in de nacht waagde om haar creaties te maken. Bang om iets te doen wat eigenlijk niet mocht, bleef ze op haar hoede. ‘Ik heb zelfs de Canadese wetten over vandalisme opgezocht’, vertelt de laatstejaars student. ‘Die gaan vooral over “permanente schade” en deze logo’s zijn niet blijvend. Gepakt worden was een risico, maar het was het absoluut waard.’ Eén keer werd ze betrapt, toen ze de laatste twee logo’s zonder handlanger maakte. ‘Ik was bezig met het Heinz-logo toen een auto stopte en er iemand uitstapte. Ik pakte snel mijn telefoon en deed of ik gewoon iets aan het checken was, in de hoop dat hij niet dacht dat ik iets verdachts deed … Een minuut later hoorde ik “Dori?”. Bleek het gewoon een vriend te zijn!’ Pankowska heeft goede herinneringen aan de spannende momenten. ‘Het was echt heel leuk om te doen.’ Smeerbare logo’s Nutella is natuurlijk niet het enige merk dat je kunt schijven met letters gemaakt van het product zelf. Dus besloot Pankowska er een serie van te maken. Zo spoot ze met een bus scheerschuim ‘Gilette’ op de muren, schreef ze ‘Skippy’ met een pot pindakaas, toverde ze met een tube tandpasta ‘Colgate’ op de bakstenen en spelde ze in ketchup het logo van Heinz. Op internet zocht ze de logo’s op. De letters vergrootte ze in Photoshop, printte ze stuk voor stuk uit, plakte ze op dik papier en sneed ze uit. Op die manier kon ze de productnamen makkelijk op de muren smeren met een plamuurmes. ‘De meeste logo’s die ik heb gedaan waren smeerbaar, simpel en populair’, vertelt de kunstenares. Een uitzondering is het koffiemerk Maxwell House, dat logo vond ze gewoon mooi. ‘Ik drink niet eens koffie, tenminste, nog niet’, lacht Pankowska. Het liefst had ze ook Maltesers met een stukje straatkunst geëerd. ‘Dat zijn mijn favoriete chocolaatjes. Maar dat logo lijkt me wel erg moeilijk. Daar gaat veel lijm en tijd in zitten.’ Voor nu is Pankowska klaar met haar project Pro Bono Promo (‘reclame voor niets’). Ze vindt het niet jammer dat de logo’s straks weer verdwijnen. ‘Dat is juist het beste eraan! Niets is voor altijd. Zelfs echte graffiti wordt weer bedekt. Sommige projecten zijn leuker omdat ze tijdelijk zijn, en ik denk dat dit er een van is. Zeker omdat ze evolueerden: sommige logo’s bleven weken zitten, waardoor mensen het afbreekproces konden zien.’ Uit: Charlotte Goldhoorn, Ode aan Nutella. 7Days
88
2
Lezen
Opdracht 42 B
I
Je hebt tekst 6 helemaal gelezen. Beantwoord de volgende vragen. 1 a Waar gaat de tekst over? Vat de tekst samen in maximaal 30 woorden. b Wat ben je te weten gekomen door het lezen van de tekst? c Zijn er nog onduidelijkheden in de tekst? Zo ja, welke? Zo nee, hoe komt dat? 2 a Wat is het tekstdoel volgens jou? b Wat is de tekstsoort? 3 a Heb je je op de inhoud van de tekst georiënteerd volgens het stappenplan? Leg je antwoord uit. b Klopte je voorspelling van het onderwerp van de tekst? c Heb je problemen ervaren bij het begrijpen van woorden en delen van zinnen? d Zou je een ander deze tekst aanraden? Leg je antwoord uit.
Opdracht 43 B
1 Zet bij tekst 7 een voor een de stappen van oriënterend lezen. 2 Voorspel in maximaal vijf woorden het onderwerp van de tekst. 3 a Wat is de functie van de titel? b Wat is het tekstdoel? 4 Wat betekent het woord gekiekt (regel 2)? 5 Welk voorwerp wordt bedoeld met vogeltje (regel 1) en koekoek (regel 5)? 6 Wat hebben kaas en omelet met elkaar te maken? 7 Met welke afbeelding kun je direct duidelijk maken waarover de tekst gaat?
Tekst 7 Lach dan! Waarom moeten we lachen naar een vogeltje? Waarom lachen we als we worden gekiekt? En waarom zeggen die Engelsen (rare jongens) eigenlijk ‘kaas’? … 5
10
15
Zoek de koekoek Waarom wordt ons opgedragen om naar een onzichtbare vogel te lachen? … Zeg eens ‘omelet’! … Zo zeggen Bulgaren zele (kool), Denen appelsin (sinaasappel), Spanjaarden patata (aardappel), Zuid-Koreanen kimchi (gefermenteerde groenten) en Zweden omelett (omelet). … Tot slot: wij in Nederland staan niet alleen met ons vogeltje. Want ook in bijvoorbeeld Brazilië, Hongarije, Kroatië en Servië lachen mensen naar een vogeltje. Vrij naar: Berry Overvelde, ‘Lach dan!’ Quest braintainment.
89
Schrijven
2
Goede teksten schrijven is een hele kunst. Die kunst ga je stap voor stap leren. Bij het schrijven van een tekst moet je rekening houden met verschillende onderdelen, zoals de indeling van de tekst, de eisen van de tekstsoort en de taalverzorging. In deze paragraaf leer je de opbouw van een aantal informatieve teksten en een aandachtspunt voor taalverzorging. Voordat je aan deze paragraaf begint: • kun je het taalgebruik voor je publiek bepalen; • kun je een tekst schrijven waarvan de inhoud bij het schrijfdoel past. (blok 1, paragraaf 1.15)
2F
Aan het einde van deze paragraaf: • kun je het schrijven van een informerende tekst voorbereiden; • kun je het onderwerp en de deelonderwerpen voor je tekst bepalen; • kun je een tekst in alinea’s verdelen; • kun je een tekst herschrijven op basis van feedback; • kun je verschillende soorten informerende teksten schrijven. TREK KADER GROTER/KLEINER TOTDAT DIT NIET MEER ZICHTBAAR IS
2.13 Voorbereiding op het schrijven Informerende teksten, zoals nieuwsberichten en informatieve teksten in kranten, hebben als doel de lezer iets nieuws te laten weten. Voor het schrijven van deze teksten beantwoord je van tevoren in elk geval de 5W+1H-vragen. De antwoorden op de vragen gebruik je voor je tekst. In een informerende tekst staat alleen informatie.
Wie? Wat? Waar? Wanneer? Wie? Hoe?
Informerende tekst
90
2
Schrijven
Opdracht 44 B
T I
1 Kies een van de vier afbeeldingen (7 t/m 10). 2 a Stel bij de afbeelding de 5W+1H-vragen. b Schrijf de antwoorden op de 5W+1H-vragen onder elkaar op. Deze antwoorden zijn de informatie voor de tekst. 3 Voordat je start met schrijven, maak je een overzicht. a Schrijf in een paar woorden op met welke informatie je gaat beginnen. b Bepaal de volgorde van de informatie en schrijf de punten in een paar woorden op in je overzicht. 4 Schrijf de tekst. 5 Lees je tekst goed door. a Staat de informatie in de goede volgorde? b Krijgt de lezer antwoord op de 5W+1H-vragen? c Pas de tekst aan als dat nodig is.
Afbeelding 7
Afbeelding 8
Afbeelding 9
Afbeelding 10
91
Schrijven
2
Opdracht 45 B
I
1 a Ruil je tekst met die van een klasgenoot. b Lees de tekst van je klasgenoot goed door. Beantwoord de vragen 5a en 5b van opdracht 44 voor de tekst van je klasgenoot. c Schrijf je feedback op in en/of onder de tekst. d Geef de tekst met je feedback terug aan je klasgenoot. 2 a Lees de feedback van je klasgenoot. b Herschrijf je tekst.
2.14 Informerende teksten: nieuwsbericht en e-mail Een nieuwsbericht heeft altijd een duidelijk onderwerp. Dat zie je meestal terug in de titel. Aan de hand van de antwoorden op de 5W+1H-vragen bepaal je deelonderwerpen. Deze beschrijf je in de alinea’s van de tekst. Je begint een nieuwsbericht meestal met een alinea waarin heel beknopt de 5W+1H-vragen zijn beantwoord. Titel
O
.................................................................................................................................................................................. ..................................................................................................................................................................................
N
........................ .................................................................................................................................................................................. ..................................................................................................................................................................................
alinea/deelonderwerp 1
........................ .................................................................................................................................................................................. ..................................................................................................................................................................................
alinea/deelonderwerp 2
........................ .................................................................................................................................................................................. ..................................................................................................................................................................................
alinea/deelonderwerp 3
D E R W E
.................................................................................................................................................................................. ..................................................................................................................................................................................
R
Bron
P
Opdracht 46 I
92
1 Bekijk het schema van afbeelding 11 op pagina 93. 2 Bepaal per onderdeel het hokje dat past bij jou. 3 Bepaal bij welk onderdeel of bij welke onderdelen je op het eind van het blok een hokje wilt opschuiven. 4 Schrijf op bij welk onderdeel je jezelf wilt verbeteren. Bewaar deze aantekening(en) goed. Bij opdracht 55 heb je ze nodig.
2
Schrijven
Rubric schrijven onderdeel
nr. 1F
op weg naar 2F
2F
inhoud
4
Het doel van mijn tekst is met wat moeite te ontdekken.
Het doel van mijn tekst is in grote lijnen duidelijk.
Het doel van mijn tekst is duidelijk en mijn tekst is goed afgestemd op het schrijfdoel.
structuur
10
Ik verdeel mijn tekst in alinea’s. Regelmatig beginnen de zinnen binnen een alinea op een nieuwe regel waar dat niet hoort. De scheiding tussen twee alinea’s is regelmatig op een plek waar dat niet hoort.
Ik verdeel mijn tekst in alinea’s. Soms beginnen de zinnen binnen een alinea op een nieuwe regel waar dat niet hoort. De scheiding tussen twee alinea’s is soms op een plek waar dat niet hoort.
Ik verdeel mijn tekst in correcte alinea’s. De zinnen binnen een alinea volgen elkaar op.
publieksgerichtheid
13
Ik kan het publiek steeds vaker aanspreken op een manier die bij hen past. Ik kan al beter de juiste toon kiezen.
Ik spreek het publiek aan op een manier die bij hen past. Ik kies de juiste toon.
Ik spreek het publiek aan op een manier die bij hen past. Ik kies de juiste toon.
woordenschat
14
Ik gebruik vooral woorden die vaak voorkomen. Ik gebruik woorden die te moeilijk/te makkelijk zijn.
Ik gebruik ook woorden die minder vaak voorkomen en varieer mijn woordgebruik een beetje. Ik gebruik steeds minder woorden die te moeilijk/te makkelijk zijn.
Ik varieer mijn woordgebruik goed en gebruik ook woorden die niet zo vaak voorkomen. Soms maak ik nog fouten met uitdrukkingen. Ik gebruik geen woorden die te moeilijk/te makkelijk zijn.
taalverzorging
15
Alle zinnen beginnen met een hoofdletter en eindigen met een punt. In de rest van de interpunctie maak ik nog vaak fouten. Ik maak mijn zinnen steeds minder vaak te lang/te kort.
Alle zinnen beginnen met een hoofdletter en eindigen met een punt. In de rest van de interpunctie maak ik soms nog fouten. Ik maak mijn zinnen niet te lang/te kort.
Mijn interpunctie is meestal goed. De interpunctie maakt het daardoor makkelijk om de tekst te volgen. Ik maak mijn zinnen niet te lang/te kort.
16
Ik maak nog regelmatig Ik maak bijna geen fouten fouten in de zinsbouw. Mijn meer in de zinsbouw. tekst is wel goed te begrijpen.
Ik gebruik altijd goedlopende en begrijpelijke zinnen.
Afbeelding 1
93
Schrijven
2
Opdracht 47 B
T
1 a b c d
Lees je eigen tekst van opdracht 45 nog een keer. Over welk onderwerp gaat de tekst? Schrijf dit op in maximaal vijf woorden. Welke deelonderwerpen herken je in de tekst? Schrijf deze op. Verdeel de tekst in alinea’s. Als je bij een deelonderwerp maar een paar regels tekst hebt, probeer je twee deelonderwerpen samen te voegen tot een nieuw (groter) deelonderwerp. 2 Bedenk bij het onderwerp een titel. 3 a Herschrijf de tekst als nieuwsbericht voor de plaatselijke krant. b Schrijf de titel op boven de tekst. c Schrijf aan het begin van de eerste alinea op: – de plaatsnaam waar je schrijft; – je naam. d Verdeel de tekst per deelonderwerp in alinea’s. 4 Lees je tekst nog een keer goed door en verbeter hem als het nodig is.
Tekst 8 Hoe komen we af van al die plastic tasjes? Laatst viel ik bijna van schrik van mijn stoel. Ik las namelijk dat we op de hele wereld vijfhonderd miljard tot een triljard (uitgeschreven is dat 1.000.000.000.000.000.000.000) plastic tasjes per jaar gebruiken. We gebruiken ze maar kort en gooien ze dan weg. Of ze waaien weg, want ik zie ze regelmatig in bomen hangen en in rivieren drijven. Dieren komen erin vast te zitten en worden ziek, omdat ze het giftige plastic niet kunnen verteren. En al dat plastic vormt samen met ander afval een plastic soep in onze oceanen. … Hoe zorgen we ervoor dat mensen niet meer met een plastic tas gezien willen worden? Waar moeten we onze boodschappen wel in doen? En als het geld kost, hoe gaan we dat betalen? De Plastic Soup Foundation en sommige bedrijven werken al hard aan het plasticprobleem. Er moet nog veel meer gebeuren. Wij zijn benieuwd naar jouw antwoorden. Stuur deze aan Ben Witte via B.Witte@sevendays.nl. Naar: Prinses Laurentien, ‘Hoe komen we af van al die plastic tasjes?’ In: 7days, nummer 2.
94
2
Schrijven
Opdracht 48 T
1 Lees tekst 8. 2 Het onderwerp van deze tekst spreekt jou aan. Je wilt een spreekbeurt over dit onderwerp houden. Om je goed te kunnen voorbereiden, heb je meer informatie nodig. Daarom besluit je meneer Witte een e-mail te sturen. Je wilt informatie over de volgende deelonderwerpen: – de gevolgen van plastic in de oceaan; – de gevaren voor dieren op het land; – de gevaren voor mensen. 3 Bereid het schrijven van de e-mail voor. Gebruik de 5W+1H-vragen en schrijf de antwoorden op in je schrift. 4 Zet de informatie voor je e-mail in de goede volgorde. Hiervoor schrijf je in een paar woorden onder elkaar op wat je wilt schrijven. 5 Schrijf de eerste versie van je e-mail. – Schrijf alle informatie op in de goede volgorde. – Verdeel de tekst per deelonderwerp in alinea’s. – Maak begrijpelijke zinnen. – Houd rekening met je doel en publiek.
Opdracht 49 I
1 Vorm met drie klasgenoten een groepje. 2 a Geef jullie e-mail aan elkaar door, zodat je alle teksten hebt gelezen. b Let bij het lezen op de inhoud, op de alinea’s en het taalgebruik. Gebruik voor je feedback de rubric Schrijven (afbeelding 11). 3 Schrijf bij elke e-mail twee punten op die je goed vindt en twee punten die anders moeten. 4 a Maak met elkaar op een apart papier een overzicht van de punten die jullie goed vinden. b Maak ook een overzicht van de punten die anders moeten. 5 Selecteer de belangrijkste aandachtspunten voor het schrijven van een e-mail aan een bedrijf. 6 Lees de theorie hierna en vergelijk jullie lijst met de theorie.
Als je informatie wilt geven of vragen kun je een e-mail schrijven. Meestal schrijf je dan een e-mail aan een bedrijf of aan iemand die je niet goed kent. Voor zo’n e-mail moet je een paar regels goed onthouden. • Schrijf in de onderwerpregel het onderwerp op van je e-mail. • Begin de e-mail met een aanhef (Beste meneer De Groot, Beste mevrouw Van Belzen, Geachte heer/mevrouw). Je begint de aanhef altijd met een hoofdletter. Achter de aanhef zet je een komma en je drukt twee keer op enter. • Schrijf in de eerste zinnen wat het onderwerp is en waarom je de e-mail stuurt. • Verdeel de tekst van je e-mail in alinea’s. • Eindig je e-mail met een slotzin. Druk daarna twee keer op enter. • Sluit af met de slotformule: Met vriendelijke groet, • Schrijf je naam en eventueel telefoonnummer op. • Gebruik beleefde taal.
95
Schrijven
2
Opdracht 50 I
1 Bekijk de e-mail die je bij opdracht 48 hebt geschreven nog een keer. a Heb je de regels uit de theorie in je e-mail toegepast? b Heb je de vragen voldoende toegelicht, zodat duidelijk is wat je wilt weten en waarom dat is? 2 Herschrijf de e-mail als dat nodig is en pas de regels allemaal toe. 3 Lees je e-mail goed door en beoordeel hem met het beoordelingsmodel in de uitwerkingen.
2.15 Taalverzorging In een informerende tekst schrijf je meestal over een onderwerp waar je veel vanaf weet. Je moet dan extra rekening houden met de woorden die je gebruikt. Woorden die voor jou bekend zijn, zijn soms voor de lezer helemaal niet bekend. Verder moet je niet te lange zinnen maken in je tekst. De lezer raakt dan de draad kwijt en stopt met lezen. voorbeeld Te lange zin Nadat je gisteren eindelijk je tas had ingepakt en achter op je fiets had vastgemaakt, moest je weer zo nodig naar het toilet, waardoor we, omdat we tegenwind hadden, weer een keer te laat op school aankwamen en voor de vijfde keer een te-laatbriefje moesten halen en ons dus weer vier keer vroeg moeten melden. voorbeeld Herschreven zin We moeten ons vier keer vroeg melden, omdat we te laat op school waren. Dat kwam voornamelijk door de tegenwind. Ook kwam het door je getreuzel met je tas en je toiletbezoek.
Opdracht 51 B
96
1 Herschrijf de volgende zinnen. • Schrijf een eenvoudiger woord op voor de onderstreepte woorden. • Vervang elke zin door een aantal kortere zinnen. a Onze oceanen zijn door verschillende oorzaken ernstig verontreinigd, want verwering, zonlicht en golfslag zorgen ervoor dat plastic dat door fabrieken wordt geloosd en door vissers en schepen in het water wordt gegooid in de oceanen zakt. b De TassenBol is een initiatief van Nederlanders die de vervuiling van het milieu door plastic tasjes wil stoppen door op plaatsen als scholen, supermarkten en bibliotheken een TassenBol te zetten die ervoor zorgt dat mensen hun overtollige plastic tasjes van thuis niet in het milieu gooien, maar in de TassenBol stoppen, zodat andere mensen een tasje uit de bol kunnen pakken en daar hun boodschappen in kunnen doen, waardoor er minder zwerftasjes komen. c De directeur laat sporadisch impulsief gedrag zien. Hij motiveert elke beslissing en selecteert zijn woorden heel precies. d Het introduceren van de nieuwe manier van thuiswerken bij het administratieve segment van het bedrijf toont aan dat er sprake is van een grote kostenbesparing. e Als je die dominante aap observeert, ontdek je dat eten zijn primaire behoefte is.
2
Schrijven
Opdracht 52 B
1 Ruil je herschreven zinnen met die van een klasgenoot. 2 Lees de zinnen van je klasgenoot en beantwoord de volgende vragen: – Staat alle informatie in de herschreven tekst? – Staat de informatie in een begrijpelijke volgorde? – Is voor de onderstreepte woorden een goed alternatief gekozen? – Heb je nog andere opmerkingen? Licht je antwoord toe. 3 Geef de zinnen en je opmerkingen terug aan je klasgenoot. 4 Herschrijf je zinnen als je vindt dat je klasgenoot goede opmerkingen heeft gemaakt.
Eindopdracht Toets Opdracht 53 T
Inmiddels heb je van Ben Witte antwoord ontvangen op je vragen. Hij vraagt je of je de vragen uit tekst 8 nog wilt beantwoorden. Stuur je e-mail naar meneer Peter de Putter. 1 Schrijf de vragen uit tekst 8 op in je schrift of op een apart vel papier. 2 Beantwoord elke vraag. Je schrijft je eigen antwoord op. 3 Bepaal het onderwerp en de deelonderwerpen voor je tekst. 4 Schrijf voor elke alinea een kladversie en verwerk hierin de deelonderwerpen. 5 Bedenk voor je e-mail aan meneer De Putter een eerste zin en een afsluitende zin. In de eerste zin noem je het onderwerp. In de tweede zin het doel van je e-mail. 6 Schrijf de e-mail aan meneer De Putter van 7Days. – Houd je aan de regels voor de e-mail. – Verdeel de tekst goed in alinea’s. – Maak niet te lange zinnen. – Gebruik passende woorden. – Schrijf de informatie op in een begrijpelijke volgorde. 7 Controleer je e-mail en verbeter hem als dat nodig is.
Opdracht 54 I
1 Vond je het makkelijk of moeilijk om informatie bij de onderdelen van je tekst te bedenken? Leg je antwoord met voorbeelden uit. 2 Vond je het makkelijk of moeilijk om deelonderwerpen bij de informatie op te schrijven? Leg je antwoord met voorbeelden uit. 3 Vond je het makkelijk of moeilijk om een e-mail volgens de regels te schrijven? Leg je antwoord met voorbeelden uit.
Opdracht 55 I
1 2 3 4
Bepaal voor de onderdelen van afbeelding 11 het hokje dat nu bij jou past. Neem je aantekeningen van opdracht 46 voor je. Heb je jezelf verbeterd? Waarom wel/niet? Wat ga je de volgende keer beter of anders doen?
97
Spreken, kijken en luisteren
2
Vaak kun je in één woord of enkele woorden zeggen waar een programma over gaat, wat het onderwerp is. In het onderdeel Lezen staat hoe je het onderwerp en de deelonderwerpen van een tekst kunt vinden. Bij programma’s is dat eigenlijk niet anders: daarbij kun je ook een onderwerp en vaak meerdere deelonderwerpen benoemen. En als je zelf een presentatie houdt, is die ook altijd opgebouwd rond een onderwerp en enkele deelonderwerpen. Voordat je aan deze paragraaf begint: • kun je het doel en het publiek van een programma benoemen. (blok 1, paragraaf 1.17) Aan het einde van deze paragraaf: • ken je drie verschillende luistermanieren en weet je wanneer je ze toepast; • kun je het onderwerp van een (luister)fragment benoemen; • kun je de inleiding, het middenstuk en het slot van een fragment herkennen; • ken je het verschil tussen formeel en informeel taalgebruik; • kun je een korte informatieve presentatie houden. TREK KADER GROTER/KLEINER TOTDAT DIT NIET MEER ZICHTBAAR IS
2.16 Kijken en luisteren Luistermanieren Je kunt op verschillende manieren luisteren: globaal, precies en selectief.
98
luistermanier
uitleg
voorbeeld
globaal
in grote lijnen een spreker volgen
Je zapt langs alle zenders om te zien/horen of iets je interesseert.
precies
nauwkeurig luisteren, je moet de tekst kunnen samenvatten
Tijdens een autorit luister je nauwkeurig naar het navigatiesysteem dat vertelt hoe je moet rijden, welke weg je moet inslaan.
selectief
gericht zoeken naar uitspraken of beweringen
Je docent maakt de cijfers bekend van de laatste toets en je luistert alleen naar jouw naam en het daarbij behorende resultaat.
1F
2
Spreken, kijken en luisteren
Opdracht 56 B
Lees de volgende drie situaties en beschrijf hoe je luistert: globaal, precies of selectief. 1 Je krijgt de opdracht om twee Nederlandstalige liedjes samen te vatten. 2 Je moet een werkstuk maken over drugsverslaving. Op de radio is een interview aan de gang over verslavingen in het algemeen. Er komen verschillende verslaafden aan het woord, maar jij bent alleen geïnteresseerd in iemand die een drugsverslaving heeft. 3 Je hebt je oma al heel lang niet gezien. Ze is oud geworden en vertelt steeds hetzelfde verhaal, over haar vakantie op een cruiseschip, de hoge golven, de warme zon en het pittige eten. Je raakt een beetje verveeld.
Opdracht 57
B
Lees onderstaande vragen eerst door. Luister vervolgens precies naar de eerste 45 seconden van het fragment en beantwoord de vragen. 1 Wat is het onderwerp van het fragment? 2 Wat is het doel van het fragment? 3 Op welke drie manieren kunnen atleten geld verdienen na het behalen van een gouden medaille op de Olympische Spelen? 4 Wordt er ook gesproken over andere sporten dan schaatsen, bijvoorbeeld voetbal of badminton?
Opdracht 58
B
Luister naar het hele fragment van opdracht 57, maar nu selectief. Geef daarna antwoord op de volgende vragen. 1 Hoeveel geld levert een gouden medaille op? 2 Hoeveel geld brengen reclamecampagnes globaal op? 3 Welke sporter kan reclame maken voor oer-Hollandse producten (bijvoorbeeld melk)? 4 Hoeveel krijgt een goudenmedaillewinnaar van NOC*NSF (olympisch comité)? 5 In het fragment gebruiken de sprekers figuurlijk taalgebruik. Noem minimaal twee voorbeelden. Schrijf ook de betekenis ervan op. Gebruik zo nodig een woordenboek.
Net als teksten hebben televisieprogramma’s of filmpjes ook een onderwerp. Bij het onderdeel Lezen staat hoe je een onderwerp kunt vinden en hoe je het moet omschrijven. In één of twee woorden geef je aan waar een tekst (of fragment of programma) over gaat.
Opdracht 59
B
Lees de volgende vragen door. Kijk en luister vervolgens naar het filmpje en geef dan antwoord op de vragen. 1 Wat is het onderwerp? 2 Wat is het doel van het filmpje? 3 Voor welk publiek, welke doelgroep is het filmpje bedoeld? 4 Hoe heb je geluisterd: globaal, precies of selectief?
99
Spreken, kijken en luisteren
2
Als je moet onthouden wat je hoort en ziet, dan moet je precies luisteren. Het is verstandig om dan aantekeningen te maken. Enkele tips voor het maken van aantekeningen: - Luister goed naar alles wat wordt gezegd. - Schrijf alleen de belangrijke dingen op die je moet onthouden (soms zegt een spreker erbij dat het extra belangrijk is, of hij praat harder of met meer nadruk). - Probeer de informatie zo schematisch mogelijk op te schrijven, met streepjes, getallen, pijlen, enzovoort. - Wees niet bang om vragen te stellen als je iets niet goed begrepen hebt. Beter goede aantekeningen dan iets wat niet klopt! Net als teksten zijn programma’s vaak opgebouwd volgens een vaste structuur. In de inleiding wordt er verteld wat er aan de hand is, of je wordt nieuwsgierig gemaakt naar waar het programma (of fragment) over gaat. Vervolgens wordt daar in het middenstuk uitgebreider op ingegaan en aan het slot volgt er een samenvatting of conclusie. Je kunt het vergelijken met een mop: in de inleiding probeer je de aandacht te trekken, in het middenstuk vertel je wat er precies gaande is en de clou komt pas op het eind.
Opdracht 60 I
Luister nogmaals naar het fragment van opdracht 59. 1 Maak tijdens het luisteren aantekeningen. 2 Vergelijk je aantekeningen met die van een klasgenoot. Welke verschillen zijn er? Vul elkaar zo nodig aan. 3 Maak een korte samenvatting, ingedeeld in inleiding, middenstuk en slot. Vat elk deel samen in enkele zinnen.
2.17 Spreken en gesprekken Formeel en informeel taalgebruik In een informeel gesprek met vrienden, familie of goede bekenden praat je op een andere manier dan in een formeel gesprek met bijvoorbeeld de dokter of schooldirecteur. Je bent dan beleefd, gebruikt nette woorden en spreekt de ander aan met u. Wat je zegt en op welke manier, hangt af van je publiek.
100
formeel
informeel
- je spreekt de ander aan met ‘u’ - je gebruikt nette taal - je bent beleefd
- ‘je’ en ‘jou’ zeggen mag - je mag ‘vlottere’ taal gebruiken (spreektaal, straattaal, dialect) - grapjes maken mag!
2
Spreken, kijken en luisteren
Opdracht 61 B
Lees de volgende situaties en beschrijf of het taalgebruik formeel of informeel is. 1 Je spreekt met een oudere man met een hond die je onderweg tegenkomt. 2 Je spreekt met de rector als je eruit bent gestuurd. 3 Je spreekt met je vrienden af om te gaan schaatsen. 4 Je spreekt met de dokter om uit te leggen waar je pijn hebt. 5 Je spreekt met je buurjongen die een grapje maakt over je nieuwe kapsel.
Informatieve presentatie Bij een informatieve presentatie draag je informatie over aan kijkers of luisteraars. Net als bij een informerende tekst bestaat zo’n presentatie uit een inleiding, middenstuk en slot. Je spreekt duidelijk en in een rustig tempo. De toon is serieus, maar zorg wel voor genoeg afwisseling in je stem door te variëren in het volume en de intonatie. Verschillende vormen zijn mogelijk: bij een radiopresentatie of een voice-over ben je als spreker niet in beeld. Bij een groepspresentatie luistert én kijkt het publiek naar de spreker. Je kunt gebruikmaken van hulpmiddelen, zoals een spiekbriefje, een voorleestekst, materialen, beelden of geluid.
Opdracht 62 B I
T
Kijk goed naar het volgende fragment. 1 Waar gaat het over? Met andere woorden: wat is het onderwerp? 2 Op welk moment kreeg je een idee van wat het onderwerp was? 3 In het fragment zie je beelden en hoor je alleen muziek. Er mist tekst. Schrijf in eigen woorden een voice-overtekst bij het filmpje: een vertelstem die commentaar geeft op wat er te zien is. Je mag gebruikmaken van internet. Denk na over de volgende vragen voordat je de tekst schrijft: - Wat is je spreekdoel? - Wat is je publiek? - Wat weet je publiek al over het onderwerp? (Met andere woorden: hoe leid je je verhaal in?) - Hoe bouw je je verhaal op? (inleiding, middenstuk, slot) - Hoe begin je en eindig je met je verhaal? 4 Geef bij je tekst aan op welke tijden de zinnen bij het fragment uitgesproken moeten worden. 5 Draag de tekst voor terwijl het fragment op de achtergrond speelt.
Opdracht 63 I
Kijk terug naar opdracht 62. 1 Heb je je aan je spreekdoel gehouden? Licht je antwoord met voorbeelden toe. 2 Was je verhaal duidelijk en samenhangend? Licht je antwoord toe. 3 Wat zou je de volgende keer anders doen?
101
Spreken, kijken en luisteren
2
Rubric spreken onderdeel
nr.
1F
op weg naar 2F
2F
voorbereiding
2
De informatie die ik zoek voor een presentatie is vaak niet compleet.
De informatie die ik zoek voor een presentatie is meestal bijna compleet. De gevonden informatie is meestal belangrijk voor mijn presentatie.
De informatie die ik zoek voor een presentatie is altijd compleet. Alle informatie is belangrijk voor mijn presentatie.
structuur
6
Er is een opbouw in mijn presentaties, maar de samenhang is nog niet altijd duidelijk.
Mijn presentaties zijn ingedeeld in inleiding, middenstuk en slot, maar nog niet alles staat op de juiste plek.
Mijn presentaties zijn correct ingedeeld in inleiding, middenstuk en slot.
8
Ik kan een onderwerp niet goed verdelen in deelonderwerpen.
Ik kan een onderwerp verdelen in deelonderwerpen. De scheiding tussen twee deelonderwerpen is niet altijd duidelijk of natuurlijk.
Ik kan een onderwerp verdelen in goede deelonderwerpen. De scheiding tussen twee deelonderwerpen is duidelijk.
9
Het lukt me nog niet goed om rekening te houden met tijd. Daardoor zijn mijn presentaties te lang of juist te kort.
Ik ben me bewust van de tijd die ik heb voor mijn presentaties en houd daar rekening mee. Tijdens de presentatie vind ik het moeilijk om mijn verhaal aan te passen om me aan de tijd te houden.
Ik ben me bewust van de tijd die ik heb voor mijn presentatie en houd daar rekening mee. Tijdens een presentatie kan ik mijn verhaal samenvatten als ik merk dat ik te weinig tijd heb.
10
Ik ben me bewust van de Ik houd goed rekening voorkennis van mijn met de voorkennis van publiek, maar het lukt me mijn publiek. niet daar rekening mee te houden.
Ik houd rekening met de voorkennis van mijn publiek en speel daarop in op een manier die daarbij past.
11
De toon van de tekst en De toon van de tekst en het taalgebruik sluiten het taalgebruik sluiten redelijk aan bij het publiek. aan bij het publiek.
De toon van de tekst en het taalgebruik sluiten goed aan bij het publiek.
14
Ik ben soms niet goed te verstaan. Ik spreek dan te hard of te zacht, binnensmonds, te snel of te langzaam.
Ik ben goed verstaanbaar. Ik spreek altijd met het juiste volume en tempo en spreek de woorden duidelijk uit.
publiekgerichtheid
taalgebruik en techniek
Afbeelding 2
102
Ik ben goed verstaanbaar. Ik spreek bijna altijd met het juiste volume en tempo en spreek de woorden duidelijk uit.
2
Spreken, kijken en luisteren
Opdracht 64 I
1 2 3 4
Bekijk het schema van afbeelding 12. Bepaal per onderdeel het hokje dat past bij jou. Bepaal bij welk onderdeel of bij welke onderdelen je een hokje wilt opschuiven. Schrijf op bij welk onderdeel je jezelf wilt verbeteren.
Toets Opdracht 65 Geef een informatieve presentatie van minimaal vier en maximaal zes minuten over je favoriete sport. Je hoeft die sport niet per se zelf te beoefenen, je kunt er ook heel graag naar kijken. 1 Kies de sport waarover je gaat vertellen. 2 Maak een opzet voor je presentatie met behulp van de 5W+1H-vragen (zie Schrijven). 3 Zorg ervoor dat je presentatie goed is opgebouwd, in een (pakkende) inleiding, middenstuk en slot. 4 Verdeel je presentatie in deelonderwerpen (zie Schrijven). 5 Zet de deelonderwerpen in steekwoorden op een spiekbriefje. 6 Gebruik formele taal. Maak er eventueel een PowerPoint- of Prezipresentatie bij, die als ondersteuning dient. Je presentatie mag er niet afhankelijk van zijn. Let tijdens het spreken op de volgende zaken: - Spreek rustig en zorg dat je goed verstaanbaar bent. - Richt je op de hele klas, niet op ĂŠĂŠn persoon. - Lees niet voor, maar kijk slechts af en toe op je spiekbriefje.
Opdracht 66 1 Bekijk het resultaat dat je voor opdracht 65 hebt behaald. 2 Neem je aantekeningen van opdracht 64 voor je en leg deze naast het resultaat. 3 Komen je antwoorden bij opdracht 64 overeen met de resultaten van opdracht 65? Waarom wel/niet?
103
Projectopdracht
2
Projectopdracht In elk blok is ruimte gereserveerd voor een projectopdracht. Dit is een opdracht van maximaal één lesuur waarin de vaardigheden geïntegreerd worden. De verschillende onderdelen die in het blok aan bod zijn gekomen worden hier in samenhang nog eens geoefend. De leerling moet bijvoorbeeld een reclameposter maken over een boek dat behandeld is bij Fictie, volgens de theorie die behandeld is bij Schrijven en met extra informatie die gezocht is volgens de theorie bij Lezen. De tekst op de poster moet grammaticaal juist zijn en de geleerde spellingregels moeten op de juiste manier toegepast zijn. Op deze manier oefent de leerling de vaardigheden zoals ze in het dagelijks leven ook voorkomen en wordt de samenhang duidelijk. De projectopdrachten doen voornamelijk een beroep op de diepere cognitieve niveaus. Bij RTTI gaat het dan om Toepassen 2 en Inzicht, bij OBIT gaat het om Integreren en Toepassen.
104