Vivo 4 havo beoordelingshoofdstuk

Page 1


BIOLOGIE

Beste docent,

Vivo is de nieuwe biologiemethode voor vmbo, havo en vwo. Vanaf schooljaar 2025-2026 kun je aan de slag met Vivo voor bovenbouw havo en vwo. In dit katern vind je hoofdstuk 3 uit 4 havo. Via handige ‘geeltjes’ ontdek je alles over Vivo en hoe de methode jou kan ondersteunen in de lespraktijk.

• Vivo laat inzien waarom

Motivatie is de drijfveer om tot leren te komen. Als leerlingen begrijpen waaróm ze iets leren, zijn ze veel beter gemotiveerd om te leren. In de lesstof en in de activerende opdrachten van Vivo wordt de relevantie voor de leerling direct duidelijk.

• Vivo start vanuit samenhang

Binnen de biologie hangt alles samen. Zowel binnen als tussen de organisatieniveaus van de biologie.

Starten vanuit samenhang bevordert het overzicht en inzicht voor leerlingen. Want als leerlingen de verbanden zien, snappen ze hoe biologie werkt en kunnen ze biologische kennis breder toepassen.

Vivo start daarom steeds vanuit het grote plaatje

• Vivo bereidt leerlingen optimaal voor op het examen

Het lesmateriaal van Vivo is compact opgebouwd vanuit het examenprogramma. Examenvoorbereiding, op inhoud én vaardigheden, is volledig geïntegreerd in het materiaal, dankzij de ondersteuning van de ervaren makers van Examenbundel.

Speciaal ontwikkeld voor bovenbouw havo/vwo

Met Vivo voor bovenbouw havo/vwo motiveer je je leerlingen voor het vak biologie, en je helpt hen kritisch te leren nadenken. De methode sluit goed aan op hun leefwereld en maakt daardoor het waaróm van de biologie duidelijk. Er is volop afwisseling tussen werkvormen en uitgebreide aandacht voor inzicht en toepassen.

Vivo biedt je als docent de vrijheid om je eigen lessen in te richten. De methode geeft veel ondersteuning om te differentiëren door middel van extra oefenen en meer uitdaging.

Benieuwd naar Vivo?

Bel of mail Rick voor meer informatie of een presentatie bij jou op school. Of neem contact op met de contactpersoon voor jouw school via thiememeulenhoff.nl/accountmanagers-vo.

Rick Pötgens r.potgens@thiememeulenhoff.nl (06) 16 33 84 53

Scan de code en ontdek hoe collega-docenten met Vivo werken.

“We zijn nu enige tijd met Vivo aan de slag, en we merken dat de biologie echt dichter bij de leerling komt. Dat Vivo in de leefwereld van de leerling zit.”

Hanneke Huijben (Twents Carmel College, Losser)

BIOLOGIE

4 HAVO DEEL A

Beste leerling,

Vivo heeft boeken voor elk leerjaar van havo- en vwo-bovenbouw.

Je kunt ook kiezen voor maatwerk. Je stelt dan je eigen boek samen, eventueel met eigen materiaal. Online kan dat ook met eDition.

Je gaat aan de slag met Vivo. In de leerboeken van Vivo vind je alles wat je nodig hebt voor je eindexamen. Ook leer je wat het belang van biologie is voor jou, jouw familie, de maatschappij en onze planeet.

We wensen je veel succes en plezier met biologie!

Team Vivo

COLOFON

Auteurs

Martine Kalisvaart, Greetje Kranenburg, Marinke van der Velde, Bram Winkelman

Eindredactie

Christine Dirkse, Agnes van Straaten-Huygen

Taalredactie

Maurice Breugelmans

Illustraties

De delen van Vivo worden gemaakt door ervaren docenten en de beste illustratoren, hierbij ondersteund door de ervaren makers van de Examenbundels Biologie.

Gemma Stekelenburg, Rogier Trompert, Marjolein Luiken

Ontwerp

Omslag: Carlo Polman - OudZuid Ontwerp

Binnenwerk: Tom Lamers - Reclamers

Opmaak

Crius Group, Hulshout

Omslagbeeld

Shutterstock / Oleksandr Filatov

Over ThiemeMeulenhoff

ThiemeMeulenhoff ontwikkelt slimme flexibele leeroplossingen met een persoonlijke aanpak. Voor elk niveau en elke manier van leren. Want niemand is hetzelfde. We combineren onze kennis van content, leerontwerp en technologie, met onze energie voor vernieuwing. Om met en voor onderwijsprofessionals grenzen te verleggen. Zo zijn we samen de motor voor verandering in het primair, voortgezet en beroepsonderwijs.

Samen leren vernieuwen.

www.thiememeulenhoff.nl

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2024

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl.

De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd. Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.

Vivo maakt duurzame keuzes. De boeken worden CO2-neutraal in Nederland geproduceerd, op papier met FSC-keurmerk.

INHOUD

ZO WERK JE MET VIVO

Leerjaar 4 havo deel A

Hoofdstuk 1 Biologie

1.1 Biologie in samenhang

1.2 Levende en niet-levende omgeving

1.3 Samenwerkende orgaanstelsels

1.4 De cel

1.5 Celvermeerdering

1.6 DNA en eiwitsynthese

1.7 Natuurwetenschappelijk onderzoek

1.8 Alles in samenhang

1.9 Examenopgaven

Vivo behandelt alle examenstof in minder hoofdstukken dan andere methodes. Zo kun je je leerlingen goed en effectief voorbereiden op het examen.

Leerjaar 4 havo deel B

Hoofdstuk 4 Ademhaling

4.1 Ademhaling in samenhang

4.2 Gaswisselingsorganen

4.3 Longventilatie en longcapaciteit

4.4 Gaswisselingen in longen en weefsels

4.5 Gezonde longen

4.6 Alles in samenhang

4.7 Examenopgaven

Hoofdstuk 5 Gedrag en bewegen

5.1 Gedrag en bewegen in samenhang

Hoofdstuk 2 Seksualiteit en voortplanting

2.1 Seksualiteit en voortplanting in samenhang

2.2 Alle organismen planten zich voort

2.3 Voortplantingsorganen van de mens

2.4 Zwangerschap, geboorte en ontwikkeling

2.5 Bescherming tegen zwangerschap en soa

2.6 Voortplanting bij dieren

2.7 Alles in samenhang

2.8 Examenopgaven

Hoofdstuk 3 Voeding en vertering

3.1 Voeding en vertering in samenhang

3.2 Cellen hebben voedingsstoffen nodig

3.3 Verteringsorganen en hun werking

3.4 Opname in het inwendig milieu

3.5 De lever werkt als regelcentrum

3.6 Bewust kiezen wat je eet

3.7 Bronnen beoordelen over voeding

3.8 Alles in samenhang

3.9 Examenopgaven

Vivo is zorgvuldig opgebouwd vanuit het examenprogramma. Het is een compacte methode met focus op de eindtermen.

5.2 Signaalverwerking

5.3 Waarneming

5.4 Reageren door te bewegen

5.5 Gedrag

5.6 Gedragsonderzoek

5.7 Alles in samenhang

5.8 Examenopgaven

Hoofdstuk 6 Erfelijkheid

6.1 Erfelijkheid in samenhang

6.2 Iedereen is uniek (genotype en fenotype)

6.3 Chromosomen, genen en allelen

6.4 Overerving van eigenschappen

6.5 Erfelijkheidsonderzoek

6.6 Genexpressie en genregulatie

6.7 Mutaties

6.8 Alles in samenhang

6.9 Examenopgaven

Hoofdstuk 7 Evolutie en biodiversiteit

7.1 Evolutie en biodiversiteit in samenhang

7.2 Veranderen van soorten

7.3 Verwantschap tussen soorten en groepen

7.4 Biodiversiteit

7.5 Verlies van variatie

7.6 Onderzoek in ecosystemen

7.7 Alles in samenhang

7.8 Examenopgaven

Leerjaar 5 havo

Hoofdstuk 8 Ecologie

Hoofdstuk 9 Mens, milieu en duurzaamheid

Hoofdstuk 10 Hart, bloedvaten en afweer

Hoofdstuk 11 Uitscheiding

ZO WERK JE MET VIVO – De biologie van je leven

In Vivo vind je alles wat je nodig hebt voor de voorbereiding op je examen. Hieronder zie je alle onderdelen van een hoofdstuk uitgelegd.

In Zo werk je met zie je hoe Vivo is opgebouwd.

Per

STARTEN MET HET HOOFDSTUK

• Het hoofdstuk start met de grote vraag

Deze vraag ga je aan de hand van het hoofdstuk beantwoorden.

• De hoofdstukvraag staat in een overzichtstekening: het grote plaatje

Daarin zie je de samenhang met andere hoofdstukken en de belangrijkste zaken van dit hoofdstuk om te onthouden.

• In de eerste paragraaf vind je themaopdrachten. Overleg met je docent of je deze gaat maken en zo ja, of je dan andere opgaven mag overslaan.

WERKEN MET DE PARAGRAFEN

• Bij de paragraaftitel zie je aan de iconen welke hoofdpunten uit het grote plaatje in de paragraaf terugkomen.

• Aan de leerdoelen zie je wat je in deze paragraaf gaat leren.

• De balk met organisatieniveaus geeft aan welke niveaus in de paragraaf aan bod komen.

• Bij de practica en verslagen ga je zelf iets onderzoeken: je docent bepaalt welke je gaat doen. Je vindt deze online.

• In de practica en opdrachten oefen je ook met verschillende vaardigheden die nodig zijn voor je examen. Bijvoorbeeld met een microscoop werken of tabellen gebruiken. Meer theoretische vaardigheden komen aan bod in een eigen paragraaf aan het eind van sommige hoofdstukken.

• De paragraaf begint met een startopdracht. In deze opdracht ga je meteen actief aan de slag om je voorkennis op te halen.

3.1 Voeding en vertering in samenhang

WERKEN IN HET BOEK OF ONLINE

Je kunt aan de slag in je leeropdrachtenboek met schrift of online. In je boek vind je alles wat je nodig hebt: theorie en opdrachten. Deze staan natuurlijk ook online, plus handige extra’s.

Boek

• Theorie

• Opdrachten

• Examenvoorbereiding Online

• Theorie

• Opdrachten

• Examenvoorbereiding

• Verder oefenen op maat

• Practica en verslagen

• Proeftoets

WERKEN MET DE PARAGRAFEN

• In de theorie zie je blauwgedrukte woorden: de belangrijkste begrippen

• In groene kaders staan contexten. Je ziet bijvoorbeeld hoe het onderwerp van de paragraaf terugkomt in het dagelijks leven en mogelijke beroepen.

• Iedere paragraaf heeft negen basisopdrachten. Daarna is er een Terugkijkopdracht om te zien of je de leerdoelen al beheerst. Wat gaat goed en waar moet je nog aan werken?

• Online kun je daarna verder met Oefenen A en Oefenen B. Oefenen A oefent vooral kennis en begrip, Oefenen B gaat om toepassen en analyseren van de stof.

• Bij de opdrachten staat soms een icoon.

Staat bij opdrachten waar je samenwerkt met klasgenoten.

Staat bij opdrachten waar je kritisch nadenkt.

ALLES IN SAMENHANG

• Je kijkt terug op het grote plaatje Begrijp je de verbanden en kun je de hoofdstukvraag beantwoorden met wat je hebt geleerd?

• Met de afsluitende examenopgave oefen je de stof uit het huidige en andere hoofdstukken uit het grote plaatje.

• Met de online proeftoets controleer je of je de theorie goed hebt geleerd.

EXAMENPARAGRAAF

• Hier vind je eindexamenopgaven die horen bij de theorie van het hoofdstuk. Bij elke paragraaf die over eindexamenstof gaat, horen één of meer opgaven. Zo kun je je goed voorbereiden.

• Bij elke opgave hoort ook een hint bij

3 Voeding en vertering

INHOUD

3.5

3.6 Bewust kiezen

VAARDIGHEDEN

Bij de inhoudsopgave zie je ook welke vaardigheden in dit hoofdstuk geoefend worden, in de opdrachten en/of de practica.

Prikkelende foto's zorgen voor verwondering.

Elk hoofdstuk start vanuit samenhang. Hierdoor kunnen leerlingen de stof beter plaatsen en begrijpen.

3.1 Voeding en vertering in samenhang

Per land, cultuur en seizoen verschilt het welke voedingsmiddelen mensen eten, maar hoe ieder mens voeding verteert, is hetzelfde. Het verteringsstelsel voegt sappen aan voeding toe en neemt bruikbare stoffen op in het bloed. In dit hoofdstuk leer je over voeding en vertering. In het grote plaatje zie je welke hoofdstukvraag en essenties daarbij centraal staan, welke verbanden er zijn met andere hoofdstukken en hoe dit terugkomt in het eindexamen.

Mens, milieu en duurzaamheid H9

Hart, bloedvaten en afweer H10

Ademhaling H4

Welke verbanden zijn er?

De prikkelende hoofdstukvraag dient als kapstok voor de stof. De leerling gaat deze vraag in het hoofdstuk beantwoorden.

Elk organisme heeft energie nodig

Hoe zorgt gezonde voeding

voor balans in je lichaam?

Uitscheiding H11

1 Het grote plaatje

Waar komt dit terug in het examen?

Subdomein M2, O1, O2, P3

Waar draait het in dit hoofdstuk om?

Door verteren neem je voedingsstoffen op

Je lever is een regelcentrum

Door bewuste keuzes krijg je de juiste voeding

In het grote plaatje zie je de verbanden binnen de biologie en de belangrijkste punten uit het hoofdstuk. Ook zie je welke subdomeinen in dit hoofdstuk aan bod komen.

STARTOPDRACHT

1

Eetcultuur

Waar je woont, bepaalt voor een groot deel met welke voedingsmiddelen je opgroeit.

Hungry Planet: What the World Eats is een fotoreportage die de eetcultuur in verschillende landen vastlegt.

TIP Maak deze opdracht met een klasgenoot om nieuwe inzichten van elkaar op te doen.

Op de volgende foto's zie je wat een gezin in Turkije en een gezin in Engeland in één week tijd eet en drinkt.

a Noem een groot verschil in de manier waarop voedingsmiddelen in Turkije en Engeland te koop zijn.

b Uit welke cultuur herken jij de meeste voedingsmiddelen van je eigen eetpatroon?

c Welke eetcultuur vind je er gezonder uitzien?

Leg je antwoord uit.

OPDRACHTEN

2 Het grote plaatje

In het grote plaatje zie je links dat het onderwerp van dit hoofdstuk in verband staat met vier andere hoofdstukken.

a Wat zijn deze verbanden?

Noteer per onderwerp je antwoord in een of meer volledige zinnen.

b In het grote plaatje zie je rechts de vier essenties van dit hoofdstuk. Wat weet je al hierover uit de onderbouw? Beantwoord de volgende vragen:

1 Welk koolhydraat is de voornaamste brandstof voor de cellen in je lichaam?

2 Wat gebeurt er in de dunne darm met je voedsel?

3 Wat wordt gemaakt door de lever en opgeslagen in de galblaas?

4 Waarom is het belangrijk om genoeg vezels te eten?

c Dit hoofdstuk draait om de vraag: Hoe zorgt gezonde voeding voor balans in het lichaam?

Noteer je voorlopige antwoord op deze vraag in enkele volledige zinnen.

d Hieronder staan de tien organisatieniveaus binnen de biologie. Bekijk nogmaals de hoofdstukvraag en de vier essenties. cel weefsel molecuul organel orgaan orgaanstelsel organisme populatie ecosysteem systeem aarde

Welke zeven organisatieniveaus komen terug in dit hoofdstuk?

THEMAOPDRACHTEN

3 Kiezen om iets niet te eten

In de opdrachten van de eerste paragraaf worden leerlingen uitgedaagd het grote plaatje toe te lichten, met behulp van voorkennis uit de onderbouw én de organisatieniveaus.

Steeds meer mensen in Nederland kiezen voor een vegetarisch of veganistisch dieet. Ze eten dan geen vlees (vega) of geen dierlijke producten (vegan). Er zijn ook mensen die juist een carnivorendieet volgen, een volledig dierlijk dieet.

Maak met een klasgenoot een infographic op A3-formaat over de drie genoemde diëten. Maak de infographic op basis van de volgende vragen. Overleg met je klasgenoot wie welke vragen onderzoekt:

• Welke voedingsmiddelen passen bij een vegetarisch, veganistisch of carnivorendieet?

• Wat zijn redenen dat mensen kiezen voor een vegetarisch of veganistisch dieet?

• Wat zijn redenen voor mensen om te kiezen voor een carnivorendieet?

• Welke voedingsstoffen krijgen mensen met een carnivorendieet heel weinig binnen? Zoeken ze hiervoor alternatieven?

• Welke voedingsstoffen krijgen mensen met een veganistisch dieet heel weinig binnen? Zoeken ze hiervoor alternatieven?

• Welk dieet is volgens jullie het meest gezond en waarom?

• Ken jij influencers die een van de diëten van deze opdracht promoten? Zo ja, waarom doen ze dat?

Gebruik eventueel de vaardigheidskaart Informatie presenteren.

MEER THEMAOPDRACHTEN

Vivo heeft de meeste (onderzoeks) vaardigheden verwerkt in vaardigheidskaarten, waarnaar wordt verwezen bij opgaven en practica. Enkele meer theoretische onderzoeksvaardigheden komen aan bod in speciale paragrafen. Bekijk hiervoor 3.7 Bronnen beoordelen over voeding.

Online vind je nog enkele themaopdrachten bij dit hoofdstuk. Deze grote opdrachten gaan over stof uit meerdere paragrafen en vragen om onderzoeksvaardigheden en/of creativiteit.

De themaopdrachten zijn erg geschikt voor leerlingen die liever meer in samenhang en/of onderzoekend over paragrafen heen leren. In de docentenomgeving staat een overzicht welke leerdoelen in de themaopdrachten terugkomen.

3.2 Cellen hebben voedingsstoffen nodig

Aan het eind van deze paragraaf kun je:

• de rol van homeostase voor een gezond lichaam beschrijven.

• de zes typen voedingsstoffen noemen.

• beschrijven of voedingsstoffen brandstof, bouwstof, reservestof of beschermende stof zijn.

• toelichten hoe cellen in een organisme brandstoffen, bouwstoffen, reservestoffen en beschermende stoffen gebruiken.

Aan dit icoon ziet de leerling over welk deel van het grote plaatje de paragraaf gaat.

molecuul organel

cel weefsel

orgaan orgaanstelsel organisme populatie ecosysteem systeem aarde

Bij deze paragraaf hoort de volgende practicumopdracht:

• De invloed van voedsel koken op het vitamine C-gehalte Overleg met je docent of je dit practicum gaat uitvoeren.

STARTOPDRACHT

1 Eten voor energie

Iedere paragraaf start met de leerdoelen én je ziet welke organisatieniveaus in deze paragraaf aan bod komen. Het leren werken met de organisatieniveaus maakt de leerlingen bewust van de verschillende niveaus en hoe die zich tot elkaar verhouden.

Je verteringsstelsel verwerkt alles wat je eet of drinkt, zodat je cellen er gebruik van kunnen maken.

TIP Brainstorm eerst met een klasgenoot over de weg die je eten aflegt vanaf je mond naar je cellen en maak daarna pas de opdracht.

Elke basisparagraaf begint met een startopdracht. De voorkennis (uit de onderbouw) wordt geactiveerd, waar mogelijk op een actieve manier en in samenwerking met klasgenoten.

a Voeding draagt bij aan evenwicht in je lichaam. Hoe noem je dit proces binnen de biologie?

b Voedingsmiddelen bevatten voedingsstoffen zoals eiwitten. Noteer welke voedingsstoffen je nog meer kent.

c Uit welke voedingsstoffen bestond je avondmaaltijd gisteren?

Doe het zo:

1 Bedenk welke voedingsmiddelen je at.

2 Zet ze onder elkaar.

3 Noteer achter elk voedingsmiddel welke voedingsstoffen het bevat.

d Voedingsstoffen verwerk je in het verteringsstelsel. Welke organen horen er bij het verteringsstelsel?

e Geef de reactievergelijking van verbranding.

Noteer eerst de stoffen en plaats de scheikundige symbolen erachter.

Gebruik de vorm:

f Activiteiten zijn mogelijk doordat er verbranding in je lichaam plaatsvindt.

Benoem drie activiteiten die je vandaag hebt gedaan en die je hebt kunnen uitvoeren door deze verbranding.

THEORIE

Gezond lichaam

De omstandigheden in jouw omgeving zijn allesbehalve constant. De temperatuur in een leslokaal kan heel anders zijn dan de buitentemperatuur. Als je met veel leerlingen in een lokaal zit, daalt het zuurstofgehalte en stijgt het koolstofdioxidegehalte in het lokaal. En als iemand trakteert op iets zoets, krijgt je bloedsuikerspiegel een flinke piek te verwerken.

In tegenstelling tot omgevingsomstandigheden heeft het menselijk lichaam juist heel constante waarden. De temperatuur is ongeveer 37 °C, de zuurgraad (pH) is 7,4 en de osmotische waarde, het glucosegehalte en het zuurstof- en kooldioxidegehalte blijven binnen bepaalde grenzen. Om deze waarden in een fluctuerende omgeving zo constant mogelijk te houden, zijn er verschillende processen in je lichaam actief. Al deze processen samen noem je homeostase.

Homeostase zorgt voor constante waarden in het inwendig milieu. Tot het inwendig milieu behoren het bloed en het weefselvocht rondom de cellen. Het uitwendig milieu is de omgeving buiten je lichaam, maar ook delen binnen het lichaam reken je tot het uitwendig milieu. Op veel plaatsen staat je lichaam namelijk in open verbinding met het uitwendig milieu, zoals bij je ademhalingsstelsel, verteringsstelsel en uitscheidingsstelsel (figuur 1).

In de theorie is er aandacht voor het 'waarom' van de biologie. Dit komt o.a. terug in de opbouw: zoveel mogelijk van groot naar klein en van functie naar vorm. Op deze manier past de nieuwe kennis die leerlingen opdoen altijd binnen een groter kader.

Het beeld in Vivo is functioneel. Het versterkt, illustreert en legt uit.

inwendig milieu

cel bloedsomloop huid huid

voedsel vertering uitscheiding warmte

ademhaling uitwendig milieu

afvalstoffen ureum, water ontlasting

1 In het lichaam is homeostase mogelijk door de samenwerkende orgaanstelsels.

Orgaanstelsels werken samen om ervoor te zorgen dat verstoringen in het uitwendig milieu zo weinig mogelijk negatieve invloed op het inwendig milieu hebben. De bloedsomloop speelt hierbij een bijzondere rol. Via de bloedsomloop komt het bloed langs de ademhalingsorganen, het verteringsstelsel en de uitscheidingsorganen. Zuurstof, koolstofdioxide, voedingsstoffen en afvalstoffen worden bij deze orgaanstelsels daardoor snel aangevuld of afgevoerd (figuur 1).

Functies van voedingsstoffen

Het voedsel dat je eet, is van belang om de constante waarden van het inwendig milieu te handhaven. Een gezond en gevarieerd eetpatroon levert namelijk voedingsstoffen op die je cellen nodig hebben om te functioneren. Je lichaam kan voedingsstoffen op vier manieren inzetten:

1 Cellen verbanden brandstoffen volgens de reactievergelijking: brandstof + zuurstof  energie + water + koolstofdioxide

Van de energie die hierbij vrijkomt werken alle organen, blijft je lichaam warm en kun je bewegen en groeien.

2 Je lichaam gebruikt bouwstoffen om nieuwe cellen te maken of cellen te herstellen. Voor groei en het genezen van schrammen, botbreuken en ander letsel zijn bouwstoffen dus onmisbaar.

3 Als je meer brandstoffen en bouwstoffen binnenkrijgt dan je direct nodig hebt, slaat je lichaam een deel van deze stoffen op als reservestoffen. Dit gebeurt bijvoorbeeld in de vorm van opslag van vet onder je huid voor als je later een tekort aan brandstoffen of bouwstoffen hebt.

4 Beschermende stoffen zijn noodzakelijk om bepaalde lichaamsprocessen goed te laten verlopen. Bijvoorbeeld in je afweersysteem of bij de communicatie tussen cellen.

Blauwgedrukte woorden zijn de belangrijkste begrippen. Deze zijn met definities online terug te vinden in een begrippenlijst.

Bij havo is er meer aandacht voor een compacte, gestrucureerde opzet van de theorie, samenwerkend leren en herhaling

Bij vwo is er meer aandacht voor diepgang, kritisch denken en wetenschappelijke contexten.

Er zijn zes verschillende typen voedingsstoffen die de vier bovengenoemde functies vervullen. Dat zijn koolhydraten, vetten, eiwitten, mineralen, vitamines en water

Plantaardige voedingsmiddelen bevatten bovendien voedingsvezels of kortweg vezels

Je rekent deze niet tot de voedingsstoffen, omdat ze niet in het inwendig milieu worden opgenomen, maar ze zijn wel onmisbaar voor een goede darmwerking.

Een voedingsstof kan meerdere functies hebben (figuur 2). Hij kan bijvoorbeeld de ene keer een brandstof zijn en energie leveren, terwijl hij een volgende keer als bouwstof wordt ingezet. Als je te veel voedingsstoffen binnenkrijgt, gebruikt je lichaam ze weer als reservestof. Welke functie een voedingsstof krijgt, hangt dus af van wat jouw lichaam op dat moment nodig heeft.

moment nodig heeft.

Voedingsstof

koolhydraten (=suikers) vetten

eiwitten mineralen (= zouten) vitamines water

Functies als voedingsstof

brandstof, in mindere mate bouwstof, reservestof brandstof, bouwstof, reservestof

bouwstof, in noodgevallen brandstof bouwstof en beschermende stof beschermende stof bouwstof

2 Voedingsstoffen en hun functies

Koolhydraten

Zie ook je informatieboek (Binas)

zetmeel: tabel 67F3

glucose: tabel 67F1

glycerol: tabel 67G1

vetzuren: tabel 67G2

tabel 67H1tabel 82A -

Tegenwoordig eten veel mensen in Nederland voedsel van over de hele wereld. NoordAfrikaanse couscous, rijst uit Azië en Italiaanse pasta zijn veelgebruikte producten die veel koolhydraten bevatten. In de traditionele Nederlandse keuken leveren vooral aardappelen en brood deze voedingsstof.

Een van de bekendste koolhydraten is zetmeel. Dat bestaat uit lange moleculen (figuur 3) die tijdens de vertering worden afgebroken tot glucose. Glucose is ook een koolhydraat, maar dan veel korter). Cellen gebruiken als brandstof korte koolhydraten, zoals glucose.

vetten

koolhydraten eiwitten

3 Bronnen van koolhydraten, vetten en eiwitten

Vetten

Olie, boter en margarine bevatten voornamelijk vetten en ook noten en vette vlees- en vissoorten bestaan voor een groot deel uit vet. Vetten zijn opgebouwd uit glycerol en vetzuren. Je lichaam heeft vetten als bouwstof nodig, bijvoorbeeld in celmembranen en het zenuwstelsel, maar vet is ook bruikbaar als brandstof. Van alle voedingsstoffen is vet bovendien het meest geschikt als reservestof, omdat het per gram de meeste energie bevat en dus geschikt als reservestof. Vet is lichter dan andere brandstoffen, kan gemakkelijk opgeslagen worden en brengt per gram de meeste energie op.

Eiwitten

Vlees, eieren, melk en andere zuivelproducten bevatten veel eiwitten. Plantaardige producten met veel eiwitten zijn peulvruchten, zoals bruine bonen, sojabonen en kikkererwten. Eiwitten zijn bouwstoffen voor het lichaam. Zelf zijn ze opgebouwd uit aminozuren. Er zijn twintig verschillende aminozuren. Negen hiervan moet je via je voedsel binnenkrijgen, dat zijn de essentiële eiwitten. De overige elf niet-essentiële aminozuren kan je lever eventueel maken. Waar vetten en koolhydraten alleen uit koolstof, waterstof en zuurstof bestaan, bevatten aminozuren ook altijd stikstof.

Mineralen

Mineralen zijn zouten. Van de volgende zes mineralen heeft je lichaam behoorlijk veel nodig: calcium, chloride, fosfor, kalium, magnesium en natrium. Van andere mineralen, zoals ijzer, jodium, koper, fluor en zink, heeft je lichaam maar heel kleine hoeveelheden nodig. Deze mineralen noem je spoorelementen. Sommige mineralen gebruikt je lichaam als bouwstoffen, zoals ijzer in hemoglobine, calcium in botten, fluor in tanden en kiezen en jodium in het schildklierhormoon. Andere mineralen hebben een rol als beschermende stof. Zo spelen natrium en kalium een belangrijke rol bij het constant houden van de osmotische waarde van je bloed.

Vitamines

Vitamines zijn beschermende stoffen. Je hebt ze maar in kleine hoeveelheden nodig, maar ze zijn noodzakelijk voor allerlei processen in je lichaam. Zo is vitamine A bijvoorbeeld onmisbaar om goed te kunnen zien bij weinig licht. Vitamine A wordt ook wel retinol genoemd. Het vitamine is nodig om retinal te maken, een stof die het mogelijk maakt om in de schemering goed te zien. Retinal verandert van vorm, van cis-retinal naar trans-retinal, op het moment dat er licht op de staafjes in je netvlies valt (figuur 4). Het trans-retinal laat los van de stof opsine en dat zorgt ervoor dat opsine actief wordt. Het geactiveerde opsine zet een aantal reacties in gang, die uiteindelijk leiden tot een signaal naar de hersenen. Na het afgeven van het signaal wordt het trans-retinal weer omgezet in cis-retinal en kan de reactie nogmaals plaatsvinden. Deze hele cyclus duurt slechts duizenden van een seconde.

licht

cis-retinal

trans-retinal

signaal

inactief opsine actief opsine

4 In de schemering zien: door licht verandert cis-retinal in trans-retinal.

Je lichaam kan de meeste vitamines niet zelf maken; ze moeten in je voedsel aanwezig zijn.

Water

Water is een belangrijke bouwstof voor het menselijk lichaam. Het weefselvocht en het bloed bestaan hoofdzakelijk uit water en de cellen in je lichaam bestaan gemiddeld voor 70% uit water. Dagelijks heb je ongeveer twee liter water nodig om het verlies van vocht door zweet, uitademing, urine en ontlasting te compenseren. Bij heftige diarree of overmatige inspanning in heel heet weer, kun je uitgedroogd raken.

CONTEXT

Elke havoparagraaf bevat een context.

Contexten bevatten geen examenstof. Ze helpen om de relevantie van het vak voor de leerling duidelijk te maken. Zo komen er regelmatig biologische beroepen en opleidingen langs.

Niet alles wat leeft eet

Niet alle organismen halen hun voedingsstoffen uit voedingsmiddelen.

Planten maken hun glucose zelf uit koolstofdioxide en water met behulp van zonlicht: het fotosyntheseproces.

andere voedingsstoffen voor terug. Dit

Soms werken planten hierbij samen met dieren of schimmels: het dier of de schimmel gebruikt de glucose die de plant maakt en de plant krijgt daar andere voedingsstoffen voor terug. Dit is bijvoorbeeld het geval bij korstmossen (figuur 5) of koraal.

5 Een korstmos is een samenwerkingsvorm tussen een alg en een schimmel.

Daarnaast bestaan er nog levensvormen die energie uit bepaalde chemische reacties gebruiken om glucose te produceren. Zo zetten zwavelbacteriën in de diepzee waterstofsulfide om in zwavel, waarbij glucose ontstaat.

OPDRACHTEN

2 Kijken in het inwendig milieu

Controleer je theoriekennis met de volgende vragen.

Elke paragraaf heeft negen basisopdrachten. Leerlingen kunnen de opdrachten in hun schrift of online maken. Online ontvangt de leerling directe feedback. Je kunt als docent ook feedback toevoegen.

a Welke van deze vijf veranderingen in het uitwendig milieu vragen om directe actie om verstoring van het inwendig milieu te voorkomen?

A Binnen is het 20 °C. Je loopt in je T-shirt naar buiten, daar is het 10 °C.

B Je loopt in een stil bos en hoort opeens het geluid van een hamerende specht tegen een boom.

C Je loopt langs een foodtruck en ruikt een heerlijke etensgeur.

D Door een ongeluk rijden er geen bussen en ga je lopend naar huis.

E Je kijkt naar een horrorfilm en schrikt heel erg van een enge scène.

b Beschrijf het verband tussen zetmeel en glucose.

c Waar in je lichaam gebruik je brandstoffen?

3 De functies van voedingsstoffen

Controleer je theoriekennis met de volgende vraag.

Welke verschillende functies hebben voedingsstoffen?

Geef per functie aan welke voedingsstof je lichaam daarvoor kan gebruiken.

Koolhydraat Vet Eiwit Mineraal

Twee liter per dag?

Het lichaam reguleert de hoeveelheid water in je lichaam. Dit gebeurt door meer of minder water af te voeren via de urine of door een dorstsignaal te creëren. In de afbeelding zie je een schema dat de regulatie van vocht in je lichaam weergeeft. In het midden zie je wanneer de osmotische waarde stijgt () of daalt ().

Met de eerste twee opdrachten kan de leerling theoriekennis controleren. De vervolgopdrachten gaan over toepassen en inzicht.

osmotische waarde ↑

hypothalamus hypofyse

dorst drinken

terugresorptie H2O ↓

ADH ADH

osmotische waarde ↓

terugresorptie H2O ↑

a Wat is het verband tussen de hoeveelheid water in je bloed en de osmotische waarde van bloed?

b Bij een tekort aan water in het lichaam maakt de hypofyse in de hersenen het hormoon ADH aan. ADH reguleert in de nieren de urineproductie. Leg uit of het hormoon ADH zorgt voor meer of minder urineproductie.

c Een volwassene heeft dagelijks gemiddeld anderhalf tot twee liter vocht nodig. Als je heel veel meer drinkt, loop je het risico op watervergiftiging. Symptomen van watervergiftiging zijn: opgezwollen handen en voeten, hoofdpijn en sufheid. In ernstige gevallen kan iemand een epilepsieaanval krijgen, bewusteloos raken en zelfs overlijden.

Beschrijf hoe de symptomen van watervergiftiging in je lichaam ontstaan na het drinken van extreem veel water.

d Een kameel of dromedaris kan veel langer overleven zonder water dan een mens. Deze dieren slaan vet op in hun bult(en); dat zorgt niet alleen voor een energievoorraad, maar ook voor de productie van vocht.

Leg uit hoe vet in de bult van een kameel vocht kan produceren voor het lichaam.

Bij opdrachten waar samenwerken meerwaarde heeft, staat een tip 'samenwerken'. Het kan gaan om samen brainstormen, uitwisselen of reflecteren.

Homeostase op allerlei manieren

Benoem bij de volgende situaties op welke manier(en) er sprake is van verstoring van homeostase en hoe deze wordt hersteld.

TIP Maak eerst de helft van de opgave. Wissel daarna je antwoorden uit met een medeleerling en geef/vraag elkaar uitleg. Maak daarna de rest van de opgave.

1 Else maakt een examen biologie. Ze zit drie uur achter elkaar met dertig leerlingen in de gymzaal. Na twee uur merkt Ellen dat het warm en benauwd is geworden.

2 Luuk heeft gymles. Hij rent over het veld om met zijn team de estafette te winnen. Het lukt, ze winnen. Luuk heeft een rood hoofd, hij zweet en hij heeft dorst.

3 Dylan doet aan wielrennen en hij heeft talent. Om beter te worden doet hij een hoogtestage in de bergen. Op grote hoogte traint hij in een lagere zuurstofconcentratie, vergeleken met de concentratie op zeeniveau.

4 Zahra staat op het schoolplein te kletsen met een vriendin. Het is winter en erg koud buiten. Na een tijdje ziet Zahra dat haar vingers helemaal wit zijn geworden.

6 Lange en korte koolhydraten

De moleculen van koolhydraten zijn niet allemaal even lang. Gebruik bij deze opgave je informatieboek (Binas tabel 67F).

a Glucose is een voorbeeld van een monosacharide, het kortste koolhydraat. Noteer drie andere monosachariden.

b Wat is de meer gebruikte verzamelnaam voor monosachariden en disachariden?

c In koeienmelk zit het koolhydraat lactose. Door melk te fermenteren, kun je yoghurt maken. Bij fermentatie zetten bacteriën lactose om in melkzuur. In het diagram zie je gegevens van de pH en het lactose-gehalte tijdens dit fermentatieproces.

Welke lijn hoort er bij de pH en welke lijn bij de concentratie lactose? Leg je antwoord uit.

7

Brandstof, bouwstof en reservestof

Ids heeft zijn havodiploma gehaald, maar hij weet nog niet of hij verder wil studeren. Hij gaat daarom eerst een jaar werken bij een hoveniersbedrijf in zijn dorp.

Tijdens de maanden die volgen, merkt Ids dat hij nu per dag meer lunch mee moet nemen dan toen hij nog elke dag naar school ging. Daarnaast gaan zijn T-shirts steeds krapper zitten, omdat zijn armen van al het werk gespierder worden, maar zijn buik en wangen worden juist smaller.

Leg uit hoe je de lichamelijke veranderingen van Ids kunt verklaren.

Gebruik in je antwoord de termen brandstof, bouwstof en reservestof

8 Mineralen bij planten en mensen

Planten hebben net als dieren mineralen nodig. Ze nemen mineralen samen met water via de wortels op. Mineralen voor planten noem je ook wel nutriënten. Je kunt ze verdelen in macronutriënten en micronutriënten (zie de tabel).

Macronutriënten Micronutriënten

stikstof fosfor

kalium

calcium

magnesium zwavel

chloride ijzer mangaan boor zink koper

a Welke vier mineralen hebben mensen en planten behoorlijk veel nodig?

b Welke twee mineralen hebben planten juist meer nodig dan mensen?

c Hoe noem je micronutriënten bij mensen?

d Op de foto zie je aardappelplantjes die zijn gegroeid in potten met verschillende hoeveelheden stikstof per pot.

Beschrijf een onderzoeksvraag die je met dit experiment kunt beantwoorden.

9

Vitamine D

Vitamine D is een bijzondere vitamine, omdat er meer speelt dan alleen je voeding.

a Beschrijf met een klasgenoot de opname en aanmaak van vitamine D in je lichaam en de mogelijke gevolgen van een tekort

Doe het zo:

• Gebruik als bronnen thuisarts.nl en voedingscentrum.nl.

• Bekijk allebei een van de websites en zoek relevante informatie over vitamine D.

• Wissel uit wat jullie hebben gevonden en formuleer samen een antwoord.

b Nederlanders lopen tegenwoordig meer risico om een tekort aan vitamine D te krijgen dan honderd jaar geleden.

Bedenk drie oorzaken voor dit verschil.

10 Koralen

Bij elke context hoort een opgave, soms om te oefenen met toepassen van de theorie, soms om te oefenen met creëren en beoordelen (volgens Bloom).

Lees de context Niet alles wat leeft eet. Hoewel hun uiterlijk anders doet vermoeden, zijn koralen dieren. Het zijn poliepen en ze behoren net als kwallen en anemonen tot de neteldieren. Steenkoralen hebben een kalkskelet (zie de afbeelding). Ze eten zoöplankton, maar leven ook samen met algen.

Deze algen zitten in de huid van het koraal en kunnen glucose maken door middel van fotosynthese.

a Leg aan de hand van de leefwijze van koraal uit waarom het niet in diep of troebel water kan leven

b Voor het bouwen van een kalkskelet heeft een steenkoraal veel bouwstof nodig. Uit welke voedselbron zal het steenkoraal vooral bouwstof gebruiken?

Opdrachten waarbij leerlingen kritisch nadenken zijn aangegeven met het 'breinicoon'.

Terugkijken

In de tabel zie je welke opdrachten bij welke leerdoelen horen. De basisopdrachten heb je net gemaakt. Oefenen A en B vind je online.

Leerdoel

1. Je kunt de rol van homeostase voor een gezond lichaam beschrijven.

Opdrachten Oefenen A Oefenen B

2, 4, 5 12, 13 17

2. Je kunt de zes typen voedingsstoffen noemen. 8, 9 14 16

3. Je kunt beschrijven of voedingsstoffen brandstof, bouwstof, reservestof of beschermende stof zijn.

4. Je kunt toelichten hoe cellen in een organisme brandstoffen, bouwstoffen, reservestoffen en beschermende stoffen gebruiken.

3, 6, 7, 10 14, 15 16, 18

2, 3, 7, 8, 9, 10 15 16, 17, 18

a Noteer per leerdoel enkele hoofdzaken die je hebt geleerd. Deze heb je later nodig bij de paragraaf Alles in Samenhang.

b Hoe heb je de basisopdrachten gemaakt?

Noteer per leerdoel je score. Kies uit 0, –– , – , + of ++. 0 betekent: niets gemaakt; ++ betekent: helemaal goed.

Bij Terugkijken reflecteren leerlingen door hoofdzaken te noteren en de eigen antwoorden bij opgaven te beoordelen. Ook wordt de leerling gevraagd een volgende stap in het eigen leerproces te formuleren door te bedenken waar nog mee geoefend moet/kan worden.

c Welke opdracht of opdrachten ga je (opnieuw) maken om jezelf te verbeteren of om te herhalen voor de toets?

De opdrachten van Oefenen A zijn vergelijkbaar met opdrachten 2 en 3; die van Oefenen B zijn vergelijkbaar met opdrachten 4 tot en met 9.

EXAMENOPGAVEN

Geschikte vervolgopdrachten vinden leerlingen in de online omgeving. Oefenen A concentreert zich op het verder inoefenen, bij Oefenen B gaan leerlingen aan de slag met analyseren en toepassen.

Bij deze paragraaf kun je oefenen met een eindexamenopgave. Overleg met je docent of je de eindexamenopgave Voedsel en eiwitten gaat maken.

Deze eindexamenopgaven staan achter in het hoofdstuk bij elkaar. Je kunt de examenopgaven verweven door het hoofdstuk heen, of in één keer aan het einde laten maken.

3.3 Verteringsorganen en hun werking

Aan het eind van deze paragraaf kun je:

• de organen van het verteringsstelsel benoemen en hun functies beschrijven.

• per voedingsstof benoemen waar de vertering plaatsvindt.

• per voedingsstof de eindproducten van vertering benoemen.

• de werking van enzymen uitleggen.

De organisatieniveaus wisselen vaak per paragraaf. Dit geeft handvatten om te 'jojo'en' tussen de niveaus.

cel weefsel molecuul organel orgaan orgaanstelsel organisme populatie ecosysteem systeem aarde

Bij deze paragraaf hoort de volgende practicumopdracht.

• De invloed van de temperatuur op amylase

Overleg met je docent of je dit practicum gaat uitvoeren.

STARTOPDRACHT

1 Routekaart van je eten

Bij de meeste paragrafen horen practica. Een deel daarvan is ook in de onderbouw aangeboden, een deel is nieuw voor de bovenbouw.

Bij de practica gebruiken de leerlingen handige vaardigheidskaarten. Zo oefenen ze met de vaardigheden die in het examenprogramma staan.

Activeer je voorkennis over het verteringsstelsel door de volgende opdrachten uit te voeren.

Bij de verwerking van voedingsmiddelen zijn meerdere organen betrokken.

a Maak een levensgroot verteringsstelsel.

Werk in een tweetal. Doe het zo:

1 Neem een groot vel papier en laat een klasgenoot dat onder zijn of haar kin houden. Het vel moet groot genoeg zijn zodat het tot de bovenkant van de benen komt.

2 Teken nu schematisch het verteringsstelsel van je klasgenoot op het papier. Probeer alle betrokken organen te tekenen. Je klasgenoot mag meedenken.

3 Leg het vel papier op tafel en bespreek samen de functie van de verschillende organen in het verteringsstelsel.

Tekenen is één van de manieren waarop leerlingen actief voorkennis ophalen bij de startopdracht.

b Enzymen zijn speciale eiwitten in het verteringsstelsel. Noteer per orgaan of er een of eventueel meerdere enzymen aanwezig zijn.

THEORIE

Het verteringsstelsel

Of je nu gedachteloos een zak chips leegeet tijdens het kijken van een serie of heel bewust geniet van een speciaal gerecht in een restaurant: alles wat je eet, komt via je mond je lichaam binnen. Daarna is het een kwestie van kauwen en slikken en een of twee dagen later vind je de voedselresten van je maaltijd in de wc. Dat klinkt als een simpel proces, maar ondertussen hebben de organen van je verteringsstelsel (figuur 1) veel verschillende functies uitgevoerd om het voedsel klein genoeg te maken en voedingsstoffen in je bloed op te nemen.

slokdarm lever

galblaas

twaalfvingerige darm

wormvormig aanhangsel endeldarm dikke darm

mondholte tong middenrif maag alvleesklier dunne darm dikke darm

blinde darm

1 De organen van het verteringsstelsel

Hierbij verdeel je het voedsel in kleinere stukken, waardoor je ze gemakkelijker doorslikt. Ook wordt totale voedseloppervlak groter, zodat je het met speeksel kunt vermengen. Speeksel is het eerste verteringssap. Een verteringssap is een waterige vloeistof met eiwitten die voedsel door een chemische reactie in nog veel kleinere stukken kan splitsen. De eiwitten die deze reactie mogelijk maken heten enzymen. Vertering door enzymen noem je chemische vertering. Het speeksel in je mond bevat alleen enzymen voor de vertering van zetmeel.

In zowel theorie als opdrachten zijn verwijzingen naar Binas opgenomen.

Nadat je voedsel hebt doorgeslikt, komt het via de slokdarm in je maag terecht. De maag produceert ook een verteringssap: maagsap. Dat bevat enzymen die eiwitten uit het voedsel kunnen splitsen. Daarnaast bevat maagsap ook zoutzuur en slijm. Zoutzuur maakt de inhoud van de maag heel zuur, de zuurgraad ligt rond de 1,5. Dat is nodig voor de werking van de enzymen in het maagsap. De extreem zure omstandigheden zorgen er ook voor dat de meeste bacteriën en andere parasieten worden gedood en niet in het inwendig milieu terechtkomen.

Aan het eind van de maag zit de maagportier. Dit is een kringspier die de maag afsluit. Nadat de voedselbrij lang genoeg in de maag is bewerkt, gaat de maagportier af en toe open om de voedselbrij in kleine porties door te laten naar de twaalfvingerige darm. Daar komen het verteringssap alvleessap uit de alvleesklier en gal uit de lever bij de voedselbrij.

Alvleessap bevat verschillende enzymen die koolhydraten, eiwitten en vetten kunnen splitsen. Gal bevat geen enzymen, maar helpt wel bij de vertering van vet.

Ook het darmsap in de dunne darm bevat drie typen enzymen voor de vertering van koolhydraten, eiwitten en vetten. In de dikke darm bevinden zich veel soorten bacteriën die helpen met verteren. De endeldarm is een opslagplaats voor alle onverteerde delen van het voedsel die niet zijn opgenomen in het inwendig milieu.

In je informatieboek (Binas tabel 82E) en in de infographic (figuur 2) zie je een schematisch overzicht van de complete vertering per orgaan en de enzymen die elk verteringssap bevat.

Optimale vertering

Ook de mechanische vertering gaat door nadat je voedsel hebt doorgeslikt. Spieren in de maag- en darmwand kneden de voedselbrij. Hierdoor mengt het voedsel zich met alle verschillende verteringssappen en het kneden zorgt, net als bij kauwen, voor een oppervlaktevergroting van de voedseldeeltjes, zodat de enzymen er beter bij kunnen. Figuur 2 laat zien waar elk enzym zich bevindt en wat de eindproducten zijn. Aan het eind van de vertering zijn alle lange koolhydraten (polysachariden en disachariden) afgebroken tot kleine koolhydraten (monosachariden). Van eiwitten zijn alleen nog losse aminozuren over en vetzuren en glycerol zijn het eindproduct van de vertering van vet. Vitaminen, mineralen en water zijn van zichzelf al klein genoeg en kunnen zonder verdere bewerking door de cellen van de dunne darm worden opgenomen.

Vertering en opname in het darmkanaal

toevoeging en bewerking in het verteringskanaal voedsel

mondholte

slokdarm

lever

alvleesklier

maag twaalfvingerige darm

dunne darm

● emzymen voor koolhydraatsplitsing

● water voor verdunning

● slijm voor glad maken

● enzymen voor eiwitsplitsing

● slijm voor bescherming

● enzymen voor koolhydraatsplitsing

● enzymen voor vetsplitsing

● enzymen voor eiwitsplitsing

koolhydraten

vitamines en mineralen voedingsvezels eiwitten zetmeel

H2O vetten

dikke darm

endeldarm

verklaring van de symbolen

● gal voor emulgeren

● enzymen voor koolhydraatsplitsing

● enzymen voor vetsplitsing

● enzymen voor eiwitsplitsing

● slijm voor bescherming

opname in het bloed van glucose, aminozuren, glycerol, vetzuren, vitamines en mineralen

afbraak van restanten van voedingsstoffen en vezels door darmmicrobioom

opname in het bloed van water en afbraakproducten van bacteriën

● onverteerbare voedseldelen blijven over

glucose (of andere monosacharide)

maltose (of andere disacharide)

verschillende aminozuren

2 Overzicht van alle verteringsenzymen, eindproducten en verteringsorganen

Grote processen worden in verschillende hoofdstukken samengevat in infographics.

De werking van enzymen

Enzymen zijn eiwitten en hebben een functie als katalysator, dat wil zeggen dat ze chemische reacties in het lichaam versnellen. Bij verteringsenzymen gaat het om de reactie waarbij voedingsstoffen in kleine delen uit elkaar vallen. Een enzym past maar op één substraat, net zoals een sleutel maar in één slot past. Voor elk substraat is er dus een specifiek enzym. In figuur 3 is deze reactie weergegeven.

• Het substraat (de voedingsstof) past precies in een enzym en vormt een enzymsubstraatcomplex.

• De chemische reactie vindt plaats, het substraat splitst zich en verandert in het eindproduct

• Het enzym zelf verandert niet door de reactie en kan meteen een nieuwe binding met een substraat aangaan.

enzym-substraatcomplex verbinding tussen substraten verbreekt

3 Het substraat past precies in het enzym en wordt door het enzym in twee delen gesplitst.

Voor de werking van enzymen is homeostase van groot belang. De temperatuur van het lichaam is 37 °C en ieder verteringsorgaan heeft zijn eigen zuurgraad. De pH in de maag is ongeveer 1,5 en in de twaalfvingerige darm ongeveer 8. Dat is nodig om de specifieke enzymen optimaal te laten werken (figuur 3). Buiten hun optimum-pH werken deze twee enzymen minder goed en als de pH te veel afwijkt, werken ze helemaal niet meer.

reactiesnelheid

optimum-pH voor eiwitsplitsend enzym in de maag

optimum-pH voor eiwitsplitsend enzym in de dunne darm

4 Enzymen hebben een eigen optimum-pH.

Eiwitsplitsende enzymen in de maag hebben een optimum-pH van 1,8. Een eiwitsplitsend enzym in de twaalfvingerige darm heeft een optimum-pH van 8.

Bij een te hoge temperatuur of te lage pH verliest een enzym zijn structuur, dat noem je denatureren. Dat is een onomkeerbare gebeurtenis: het eiwit gaat kapot. Een gedenatureerd enzym is niet meer in staat een substraat op de juiste manier te binden. De reactie kan dan ook niet meer plaatsvinden. Dit is weergegeven in de optimumcurve van figuur 3. De ondergrens per enzym noem je het minimum. De bovengrens is het maximum. Tussen minimum en maximum ligt het optimum (= de beste waarde). Bij het optimum werkt het enzym het best. Onder optimumomstandigheden wordt dus per tijdseenheid de grootste hoeveelheid substraat omgezet.

CONTEXT

Melk is niet voor elk

Heb je in de supermarkt weleens lactosevrije yoghurt of melk zien staan? Dat is speciaal voor mensen die na de inname van zuivelproducten buikpijn, een opgeblazen gevoel of diarree krijgen. Zij zijn namelijk lactose-intolerant.

Melk bevat lactose, ook wel melksuiker genoemd. Als baby heeft iedereen een enzym om melksuiker (uit moedermelk of flesvoeding) af te breken. Na het derde levensjaar neemt de productie van dit enzym bij veel mensen wereldwijd sterk af en ze kunnen daardoor klachten krijgen bij het drinken van melk. In West-Europa en Noord-Amerika blijven de meeste mensen het enzym produceren, daardoor zijn hier minder mensen lactose-intolerant dan in Azië of Afrika.

OPDRACHTEN

2 Toevoeging van enzymen

Controleer je theoriekennis met de volgende vragen.

a Hoe noem je de bewerking van voedsel door kauwen en spiersamentrekkingen van de darmwand?

b Welk verteringssap bevat eiwitsplitsende enzymen en doodt bacteriën?

c Wat is het eerste verteringssap dat met voedingsstoffen in aanraking komt?

d Hoe noem je de reactie waarbij een voedingsstof door een enzym wordt gesplitst?

e Welk verteringssap wordt in de twaalfvingerige darm toegevoegd en bevat meerdere typen enzymen?

f Hoe noem je een voedingsstof ook wel, als het precies bij een enzym past en na een reactie een eindproduct is?

g Wat is het eindproduct van de chemische vertering van eiwitten?

h Hoe noem je het proces als een enzym door hitte of sterk zuur kapotgaat en zijn werking verliest?

3

Verteringsfeiten

Controleer je theoriekennis met de volgende vraag.

Op welke plaats worden de enzymen gemaakt die voedingsstoffen afbreken?

Noteer de voedingsstoffen onder elkaar en noteer het orgaan of de organen waar vertering plaatsvindt erachter.

4 Verteringsstelsels vergelijken

Binnen de opdrachten van Vivo is er afwisseling tussen verschillende werkvormen, en een passende verdeling van open en gesloten vragen (conform het eindexamen).

Het verteringsstelsel van een schaap en een varken zijn verschillend (zie de afbeelding). Een schaap is een planteneter, een varken is een alleseter. Het verteringsstelsel van een mens lijkt het meest op dat van een varken.

Leg uit hoe je aan de hand van het dieet van de mens de verschillen tussen het schaap en het varken kunt verklaren.

5 Gasvorming

Tijdens de spijsvertering ontstaan verschillende gassen die via boeren of winden het lichaam verlaten. In sommige gassen zit de atoomsoort stikstof.

Van welke voedingsstofmiddelen zijn de gassen met stikstof voornamelijk afkomstig?

A Eieren, kaas en kikkererwten

B Kool, sla en bananen

C Boter, olie en vis

D Aardappels, brood en macaroni

6 Bacteriegroei

Nadine neemt gedachteloos een hap van haar broodje kipsalade. Bij de tweede hap bedenkt ze ineens dat de smaak anders is dan normaal. Ze ruikt aan het broodje en komt tot de conclusie dat de kip bedorven is.

Leg uit waardoor Nadine van deze ene hap waarschijnlijk geen voedselvergiftiging krijgt, maar wel als ze het hele broodje zou opeten.

Voor leerlingen herkenbare situaties maken het belang van de biologie duidelijk.

7 Omzetting van disachariden

Aan een reageerbuis gevuld met een oplossing van 0 °C die disachariden bevat voeg je een enzym toe. Het enzym is afkomstig van een zoogdier en zet disachariden om in glucose. De inhoud van de buis verwarm je al roerend langzaam tot 80 °C.

Welke grafiek geeft aan hoe het glucosegehalte in de buis verandert?

A grafiek 1

B grafiek 2

C grafiek 3

D grafiek 4

8 pH-schommeling

In het verteringsstelsel zijn er regelmatig pH-schommelingen.

TIP Brainstorm eerst met een klasgenoot over pH, zuren en basen en maak daarna pas de opdracht.

a Bij de overgang van de slokdarm naar de maag verandert de pH van het voedsel van ongeveer 7 naar ongeveer 2.

Leg uit dat de enzymen uit het speeksel die met de voedselbrij meestromen in de maag niet meer werken.

b Bij de overgang van de maag naar de twaalfvingerige darm verandert de pH van het voedsel van ongeveer 2 naar ongeveer 8.

Wat kun je zeggen over de pH van het alvleessap dat aan de voedselbrij wordt toegevoegd?

c Leg uit dat de enzymen uit het maagsap die met de voedselbrij meestromen in de twaalfvingerige darm niet meer werken.

9

Werking van speekselenzymen

De enzymen uit speeksel verteren zetmeel. Enzymen uit alvleessap en darmsap doen dat ook. Dit is noodzakelijk, omdat enzymen uit het speeksel niet meer werken op het moment dat het voedsel in de twaalfvingerige darm is aangekomen.

Wat is de reden dat speekselenzymen in de twaalfvingerige darm niet meer werken?

A Speekselenzymen gaan kapot in de maag.

B Het zetmeel in de twaalfvingerige darm is geen geschikt substraat.

C De pH in de twaalfvingerige darm is te laag.

D De temperatuur in de twaalfvingerige darm is te hoog.

10

Lactase

Lees de context Melk is niet voor elk. Vul de zinnen aan.

1 Het enzym dat lactose kan omzetten in glucose en galactose heet lactase. De groep van voedingsstoffen waar lactose bij hoort zijn de: koolhydraten | vetten | eiwitten

2 Het enzym lactase behoort tot de koolhydraten | vetten | eiwitten.

11 Terugkijken

In de tabel zie je welke opdrachten bij welke leerdoelen horen. De basisopdrachten heb je net gemaakt. Oefenen A en B vind je online.

Leerdoel

1. Je kunt de organen van het verteringsstelsel benoemen en hun functies beschrijven.

Opdrachten Oefenen A Oefenen B

2, 3, 4, 6 12, 13 16

2. Je kunt per voedingsstof benoemen waar de vertering plaatsvindt. 2, 3, 4, 9 12 18

3. Je kunt per voedingsstof de eindproducten van vertering benoemen. 2, 5, 7 14 18

4. Je kunt de werking van enzymen uitleggen. 2, 7, 8, 9 15 16, 17

a Noteer per leerdoel enkele hoofdzaken die je hebt geleerd.

Deze heb je later nodig bij de paragraaf Alles in Samenhang

b Hoe heb je de basisopdrachten gemaakt?

Noteer per leerdoel je score. Kies uit 0, –– , – , + of ++. 0 betekent: niets gemaakt; ++ betekent: helemaal goed.

c Welke opdracht of opdrachten ga je (opnieuw) maken om jezelf te verbeteren of om te herhalen voor de toets?

De opdrachten van Oefenen A zijn vergelijkbaar met opdrachten 2 en 3; die van Oefenen B zijn vergelijkbaar met opdrachten 4 tot en met 9.

EXAMENOPGAVEN

Bij deze paragraaf kun je oefenen met een eindexamenopgave. Overleg met je docent of je de eindexamenopgave Torenvalken gaat maken.

3.4 Opname in het inwendig milieu

Aan het eind van deze paragraaf kun je:

• beschrijven hoe verteerde voedingsstoffen in het bloed terechtkomen.

• beschrijven hoe de functie van de darm wordt ondersteund door de vorm.

• uitleggen waarom bacteriën in de darm onmisbaar zijn.

• benoemen wat er gebeurt met onverteerbare en onverteerde bestanddelen van het voedsel.

cel weefsel molecuul organel orgaan orgaanstelsel organisme populatie ecosysteem systeem aarde

Bij deze paragraaf hoort de volgende practicumopdracht.

• Spijsvertering uitbeelden

Overleg met je docent of je dit practicum gaat uitvoeren.

STARTOPDRACHT

1 Van buiten naar binnen

Activeer je voorkennis over de opname van voedingsstoffen in het bloed door de volgende vragen te beantwoorden.

Om de voedingsstoffen uit je eten te gebruiken, moeten ze vanuit het uitwendig milieu in het inwendig milieu terechtkomen. Voor het transport van alle voedingsstoffen vanuit je darmen naar je bloed is veel ruimte nodig. Volwassen mensen zijn gemiddeld tussen de 1,50 en 2 meter lang, maar hoelang zijn je darmen in totaal? En je bloedvaten?

a Hoe lang denk je dat het spijsverteringskanaal van een volwassen mens is?

b Werk in een tweetal. Bepaal samen de lengte van het spijsverteringskanaal. Doe het zo:

1 Ga naast elkaar staan in de gang, in de aula of op het schoolplein.

2 Eén persoon blijft staan. De ander zet één voet voor de ander. Je bent nu in de maag.

3 Dezelfde persoon zet nu vijf flinke passen naar voren. Je bent zojuist de dunne darm gepasseerd.

4 Zet nu nog een laatste heel grote stap. Je heb zojuist de dikke darm aan de lengte toegevoegd.

5 Draai je nu om. Hoever sta je van elkaar af? Dat is ongeveer de lengte van je spijsverteringskanaal.

Is je antwoord bij vraag a, korter of langer dan de afstand die je van elkaar afstond?

Hoeveel zaten jullie ervan af?

c Het bewerkingsoppervlak van de dunne darm is veel groter dan bereikt wordt met alleen de lengte.

Op welke manieren wordt het darmoppervlak van binnen vergroot?

d Als je dezelfde opdracht zou uitvoeren voor de totale lengte van alle bloedvaten in je lichaam, zou je dan meer of minder stappen moeten zetten?

THEORIE

Voedingsstoffen van de darmen naar het bloed

Als je je over deze tekst buigt en deze regels leest, hebben je hersencellen en spiercellen energie nodig. Daarvoor is transport van glucose uit je voedsel vanuit het uitwendig naar het inwendig milieu nodig. Glucose gaat vanuit je darmen naar je bloedsomloop. Om je lichaam te beschermen tegen invloeden van buitenaf, bevindt zich tussen het inen uitwendig milieu een barrière in de vorm van de darmwand. Glucose en alle andere voedingsstoffen moeten deze darmwand passeren om in het bloed te worden opgenomen.

De opname van voedingsstoffen in het bloed heet resorptie en vindt vooral plaats via de darmwandcellen van de dunne darm. Hoe groter het darmoppervlak, des te meer stoffen het bloed per tijdseenheid kan opnemen. De dunne darm is daarom erg lang. Bij een volwassen mens is de totale lengte ongeveer vijf meter. De dunne darm ligt met veel kronkels opgevouwen in de buikholte.

Naast deze aanzienlijke lengte, heeft de opbouw van de dunne darm nog drie eigenschappen die het oppervlak, en daarmee de resorptiesnelheid, zo groot mogelijk maken (figuur 1).

1 De binnenkant van de darm is sterk geplooid. Hierdoor ontstaan darmplooien.

2 Op de darmplooien bevinden zich darmvlokken. Dat zijn uitstulpingen van de darmwand. Er zitten er ongeveer 3500 per cm2

3 De cellen van de darmvlokken hebben microvilli. Dat zijn microscopisch kleine uitstulpingen van het celmembraan van de darmwandcellen zelf.

microvilli celkern bloedvat

QR-codes verwijzen naar korte clips en animaties die de theorie verlevendigen. De leerlingen kunnen deze tijdens hun huiswerk bekijken.

kringspieren spierlaagje lengtespieren

darmplooi

darmvlokken

1 De dunne darm (a) heeft darmplooien (b), darmvlokken (c) en microvilli (d), waardoor er meer oppervlak voor resorptie ontstaat.

TIP Scan de QR-code en bekijk de animatie over het spijsverteringskanaal en de darmvlokken in de dunne darm

In de darmplooien en darmvlokken achter de darmwandcellen ligt een netwerk van haarvaten. Haarvaten zijn de kleinste bloedvaten van het lichaam met een zeer dunne wand. Om in een haarvat te komen, gaan de voedingsstoffen door de darmwandcellen en de wand van het haarvat heen (figuur 2). Ze passeren tijdens de resorptie dus meerdere celmembranen. Bij sommige voedingsstoffen kost dit geen energie, er is dan sprake van passief transport, bijvoorbeeld bij water en vetoplosbare vitamines. Bij andere voedingsstoffen, zoals glucose, aminozuren en veel mineralen, vindt er actief transport plaats. Hierbij verbruiken de cellen energie om voedingsstoffen op te nemen.

dunne darm

2 Bij de resorptie passeren voedingsstoffen de celmembranen van de darmcellen (1, 2) en het darmhaarvat (3).

Alle voedingsstoffen worden eerst in de kleine darmhaarvaten opgenomen. De haarvaten vormen een netwerk dat overgaat in steeds grotere aders. Uiteindelijk komen deze allemaal samen in de poortader, die het bloed met alle voedingsstoffen naar de lever vervoert.

Dikke darm

Na de resorptie van verteerde voedingsstoffen in de dunne darm bevat de dikke darm alleen nog onverteerde en onverteerbare resten van het voedsel. Deze resten eindigen niet allemaal als ontlasting, want ze vormen een geschikte voedingsbodem voor microben: bacteriën, schimmels en virussen. Deze leven in je darmen en vormen je darmmicrobioom. Een gezond darmmicrobioom bestaat uit honderden verschillende soorten microben. Het totaal aantal micro-organismen dat in je darmen leeft, is ongeveer net zo groot als het aantal cellen in je lichaam.

De samenwerking tussen het menselijk lichaam en het microbioom is een voorbeeld van mutualisme, een vorm van samenwerking waar beide partijen voordeel van hebben. Het voordeel voor de microben in je darm is dat er altijd voldoende aanvoer van voedingsstoffen voor ze is. In ruil daarvoor zetten ze stoffen om die je eigen cellen niet kunnen verteren. Daarbij komen nieuwe, onmisbare, eindproducten vrij. Zo maakt de E. colibacterie in je darmen bijvoorbeeld vitamine K, die van belang is voor de bloedstolling.

Resorptie van vitamine K en andere eindproducten van het microbioom vindt plaats via de wand van de dikke darm. De dikke darm is ongeveer 1,5 meter lang en heeft net als de dunne darm plooien aan de binnenzijde. Het aantal plooien is wel een stuk kleiner dan in de dunne darm, omdat de dikke darm minder voedingsstoffen hoeft op te nemen en er dus minder oppervlak nodig is. De dikke darm neemt wel veel meer water op dan de dunne darm. Naast het vocht dat je zelf drinkt, zijn er in de loop van het hele verteringsproces namelijk ook liters verteringssappen in het darmkanaal terechtgekomen. Bij elkaar opgeteld komt dit neer op ruim acht liter per dag. Doordat de dikke darm het grootste deel van het vocht opneemt, dikt de voedselbrij flink in. De resten die overblijven vormen je ontlasting. Die blijft een tijdje opgeslagen in de endeldarm, het laatste stukje van de darm. De endeldarm wordt aan het eind afgesloten door de anus; dat is een kringspier. Wanneer je de anuskringspier ontspant, kan de ontlasting je lichaam verlaten.

Blindedarm

Bij de overgang van de dunne naar de dikke darm bevindt zich bij mensen een klein stukje darm dat doodloopt. Dat noem je de blindedarm. Bij mensen heeft de blindedarm geen verteringsfunctie meer, maar bij veel planteneters, zoals een paard, konijn of schaap is de blindedarm veel groter (figuur 3) en speelt een belangrijke rol bij de vertering. Planteneters krijgen in hun dieet namelijk veel celwanden van plantencellen binnen. In hun blindedarm bevinden zich, net als in de dikke darm, veel bacteriën die helpen met het omzetten van deze stugge celwanden van cellulose.

schaap mens paard

3 Planteneters hebben vergeleken met mensen een veel grotere blindedarm.

Darmperistaltiek

Alle darmen in je verteringsstelsel duwen het voedsel voort met behulp van kring- en lengtespieren. Doordat deze zich afwisselend ontspannen en samentrekken, wordt het voedsel verder geduwd (figuur 4). Deze beweging van je darmen noem je peristaltiek. Je kunt deze peristaltiek vergelijken met de knijpbewegingen die je maakt als je een balletje door een slang duwt. Peristaltiek vindt overal in het darmkanaal plaats, dus vanaf de slokdarm tot en met de endeldarm, ook in je maag.

4 Kring- en lengtespieren in de darmen duwen de voedselbrij voort.

CONTEXT

Het beroep van diëtist

Anke werkt als diëtist in een ziekenhuis (figuur 5). Ze geeft voedingsadviezen aan ernstig zieke mensen. Met de juiste voeding herstellen patiënten sneller of kunnen ze beter leven met beperkingen die hun ziekte veroorzaakt.

5 Anke voert een meting uit om de spiermassa van een patiënt te bepalen.

Een diëtist kan in een ziekenhuis werken, maar ook andere werkplekken zijn mogelijk. Zo geeft een sportdiëtist advies om sportprestaties te verbeteren en helpen verpleeghuisdiëtisten oudere mensen om fit te blijven. Ook kunnen diëtisten vanuit een praktijk advies geven over voedingsgerelateerde zaken, zoals ondergewicht bij ziekte, allergieën, overgewicht, diabetes (suikerziekte), hoge bloeddruk of slikproblemen.

OPDRACHTEN

2 Resorptie in de darmen

Controleer je theoriekennis met de volgende vragen.

Kies in de volgende zinnen de juiste optie.

1 Het meeste water wordt geresorbeerd in de dikke | dunne darm.

2 De meeste bacteriën die in je darmen leven, maken nuttige | schadelijke stoffen voor het lichaam.

3 Resorptie van glucose kost wel | geen energie.

4 Darmvlokken zorgen wel | niet voor peristaltische bewegingen.

5 De meeste darmplooien per oppervlakte-eenheid vind in de dikke | dunne darm.

6 In de endeldarm vinden wel | geen peristaltische bewegingen plaats.

7 De blindedarm heeft bij herbivoren | omnivoren een functie bij vertering van plantencellen.

3 Bouw en werking van de dunne darm

Controleer je theoriekennis met de volgende vragen.

a Beschrijf twee functies van de dunne darm.

b Op welke drie manieren vindt oppervlaktevergroting in de wand van de dunne darm plaats?

Vitamine K

Ouders van pasgeboren baby’s krijgen verschillende voedingsadviezen. Drie adviezen zijn:

• Geef baby’s van 0 tot 3 maanden die alleen borstvoeding krijgen elke dag extra vitamine K.

• Volg in de eerste 3 maanden geen schema bij de voedingen, maar voed op de momenten dat de baby erom vraagt.

• Start tussen de 4 en 6 maanden met oefenhapjes van vaste voeding. Welk advies heeft vooral te maken met de ontwikkeling van het microbioom van de baby?

Leg je antwoord uit.

TIP Maak eerst de opgave en kijk na. Bespreek dan met een klasgenoot hoe je tot het goede antwoord bent gekomen/had kunnen komen. Welke kennis moet je hebben en welke denkstappen moet je maken?

5 Wereldtoiletdag

Er bestaat in Nederland een medisch toiletpas. Met zo’n pas kunnen mensen aantonen dat ze een medisch probleem hebben, waardoor ze snel naar een toilet moeten kunnen als dat nodig is. Met deze pas kunnen ze dan gebruikmaken van toiletten die normaal gesproken niet openbaar beschikbaar zijn. Sommige mensen die recht hebben op een toiletpas hebben minder controle over het aanspannen van hun anus.

a Waarom is het belangrijk dat je je anuskringspier bewust kunt aanspannen?

b Leg uit dat de anus zich in de meeste gevallen onbewust aanspant.

c Veel mensen met een toiletpas hebben last van ontstoken darmen en hebben daardoor diarree en gewichtsverlies.

Leg met behulp van de functie van de darmen uit hoe je deze symptomen kunt verklaren.

Darmmicrobioom

In je dikke darm bevindt zich het darmmicrobioom.

a Wat is het darmmicrobioom?

b Een gezond darmmicrobioom beschermt je tegen darmontstekingen. Zoek op en leg uit hoe deze bescherming werkt.

c Stel dat je voor een ernstige ontsteking een antibioticakuur moet slikken. Wat doen antibiotica?

d In de bijsluiter lees je dat een mogelijke bijwerking van de antibioticakuur diarree kan zijn. Hoe kun je de bijwerking van diarree verklaren?

Gebruik in je antwoord het begrip microbioom.

e Sommige, zeer ernstige, darmontstekingen zijn niet met medicijnen op te lossen. Sinds 2016 wordt daarom in Nederlandse ziekenhuizen onderzoek gedaan naar poeptransplantatie.

Hierbij wordt het microbioom van een gezond persoon overgebracht naar een patiënt met de ontsteking.

Zoek op en leg uit hoe poeptransplantie is ontstaan en hoe het werkt.

Vul de ontbrekende woorden in.

1 Al in de vierde eeuw gaf de Chinese onderzoeker Ge Hong patiënten met ernstige ‘gele soep’, om uitdroging te voorkomen. Gele soep was een drankje van verse of gefermenteerde menselijke .

2 In Nederland is het pas sinds 2016 mogelijk om een poeptransplantatie te ondergaan. Voorafgaand aan de transplantatie krijgt de patiënt toegediend om zoveel mogelijk van de aanwezige bacteriën te doden. Daarna wordt de verdunde, gefilterde donorpoep via een slangetje door de neus, slokdarm en maag, rechtstreeks in de gespoten.

3 De donorpoep bevat meer dan duizend soorten nuttige . Zij koloniseren het darmstelsel van de patiënt en brengen de natuurlijke balans terug.

4 Zo is er geen ruimte voor de en herstelt de patiënt.

7 Resorptie van glucose

De bloedsuikerspiegel of glucosewaarde van het bloed schommelt. Binnen bepaalde grenzen hoort dit bij de normale homeostase. Door producten met veel suiker te eten, stijgt de hoeveelheid glucose sterk. Producten met lange koolhydraten, zoals volkorenbrood, pasta en groenten, laten de glucosewaarde ook stijgen, maar minder snel en minder hoog.

a Welke grafiek hoort bij de bloedsuikerspiegel na het eten van een chocoladekoekje en welke bij een volkorenboterham?

bloedsuikerspiegel

1 2 3 4 tijd (uren) te hoog gezond niveau te laag P Q R

b Na het eten van een erg zoet product, zoals snoep en chocola, kun je een suikerdip krijgen. De bloedsuikerwaarde van je lichaam zakt dan onder het gezond niveau en je lichaam vraagt om meer suiker.

Welk punt op de grafiek geeft de suikerdip aan: P, Q of R?

c Welk hormoon zorgt voor het ontstaan van een suikerdip?

8 De diëtist

Lees eerst de context Het beroep van diëtist

Diëtist Anke helpt in het ziekenhuis veel mensen met COPD. Dat is de afkorting voor een longziekte waarbij je longen chronisch ontstoken zijn en/of de longblaasjes kapot zijn. Het lichaam moet hard werken om deze ontstekingen de baas te blijven en ademhalen kost meer kracht dan normaal. Patiënten met COPD verliezen spiermassa in het hele lichaam door ontstekingen, gebrek aan beweging, medicijnen en weinig eetlust.

a Welke van deze voedingsstoffen zal Anke COPD-patiënten sowieso adviseren?

A koolhydraten

B vetten

C eiwitten

D vitamines

E mineralen

F water

b Soms schrijft Anke sondevoeding voor aan haar patiënten. Sondevoeding is dunne, vloeibare voeding die je via een slangetje (sonde) rechtstreeks in de maag of de dunne darm toedient.

Welke enzymen zijn niet werkzaam als je de sondevoeding direct in de dunne darm toedient?

A eiwitsplitsende enzymen in speeksel

B eiwitsplitsende enzymen in maagsap

C koolhydraatsplitsende enzymen in alvleessap

D koolhydraatsplitsende enzymen in maagsap

c Wat moet sondevoeding naast voedingsstoffen en water ook bevatten om het verteringsstelsel van een patiënt gezond te houden?

d Met iemands lengte en gewicht kun je een BMI uitrekenen. De formule die daarbij hoort is:

BMI = massa (kg) lengte (m)2

Een COPD-patiënt van 52 jaar is 1,70 meter lang en heeft een massa van 75 kg.

Bereken de BMI van deze patiënt.

Rond af op een heel getal.

e Wat betekent de uitslag van de BMI van deze COPD-patiënt?

In verschillende opdrachten en practica wordt met rekenvaardigheden geoefend.

TIP Kijk op de site www.voedingscentrum.nl/nl/bmi-meter om opdracht e te beantwoorden en meer te leren over je eigen BMI.

f Mensen met COPD hebben regelmatig een hoog BMI, maar toch veel te weinig spiermassa. Anke voert daarom in het ziekenhuis vaak een meting uit van de lichaamssamenstelling (zie de afbeelding). Met een zwak wisselstroompje wordt bepaald hoeveel vet en hoeveel eiwit het lichaam bevat.

Welke voedingsstof zal een COPD-patiënt met een hoog BMI en een lage spiermassa volgens deze meting te veel hebben?

g Verwerk wat je bij deze opdracht hebt geleerd over voeding voor COPD-patiënten tot een dagmenu.

Doe het zo:

• Noteer welke voedingstof(fen) COPD-patiënten veel of juist weinig moeten hebben.

• Noteer een mogelijk(e) ontbijt, lunch en avondmaaltijd voor een COPD-patiënt.

• Noteer bij elke maaltijd welke voedingsstof(fen) er veel of juist weinig in zit(ten).

9 Voedingsstoffen voor de toets

Pim eet ’s morgens om 7:00 uur een ontbijt van yoghurt, granen, noten en fruit.

mond: 1 minuut maag: 2-4 uur slokdarm: 4-8 seconden

dunne darm: 3,5 uur dikke darm: 10-48 uur

a Gebruiken Pims hersencellen de voedingsstoffen uit dit ontbijt als hij het eerste uur (vanaf 8:30 uur) een toets voor biologie moet maken? Gebruik voor je antwoord de gegevens uit de afbeelding.

b Voedsel blijft korter in de dunne darm dan in de dikke darm. Heeft dit te maken met de lengte of met de functie van de darmen? Leg je antwoord uit.

Vezelige kool

Veel koolsoorten bevatten vezels. Koolhydraten in die vezels worden door menselijke enzymen in het verteringskanaal niet verteerd. Bacteriën in het verteringskanaal breken een deel van deze onverteerbare koolhydraten wel af.

a In welk deel van de darm worden de door bacteriën verteerde koolhydraten opgenomen in het inwendig milieu?

b Bacteriën breken ook niet alle vezels uit de kool af. Geef twee redenen waarom het goed is voor de darmwerking dat niet alle vezels worden afgebroken.

c In het verteringskanaal maken bacteriën bij de afbraak van koolhydraten gassen zoals methaan, waterstof en zwavelwaterstof. Als je een wind laat, komen deze gassen naar buiten. De samenstelling van het gasmengsel hangt af van wat je hebt gegeten. In de tabel staat hoe die samenstelling kan zijn. Gemiddeld bevindt zich 200 mL van dit gasmengsel in het verteringskanaal.

stikstof koolstofdioxide waterstof zuurstof methaan zwavelwaterstof

Hoeveel milliliter stikstof bevat deze hoeveelheid gas minimaal?

d Sam eet 250 gram gekookte spitskool.

Analyse per 100 gram eetbaar gedeelte van het voedingsmiddel

boerenkool, gekookt

chinese kool, gekookt chinese kool, rauw groene kool, gekookt groene kool, rauw rodekool, gekookt rodekool, rauw

gekookt savooikool, rauw

gekookt spitskool, rauw spruitjes, gekookt witte kool, gekookt witte kool,

Hoeveel gram vezels bevat de spitskool die Sam eet? Gebruik de voedingsmiddelentabel.

Terugkijken

In de tabel zie je welke opdrachten bij welke leerdoelen horen. De basisopdrachten heb je net gemaakt. Oefenen A en B vind je online.

Leerdoel

1. Je kunt beschrijven hoe verteerde voedingsstoffen in het bloed terechtkomen.

2. Je kunt beschrijven hoe de functie van de darm wordt ondersteund door de vorm.

3. Je kunt uitleggen waarom bacteriën in de darm onmisbaar zijn.

4. Je kunt benoemen wat er gebeurt met onverteerbare en onverteerde bestanddelen van het voedsel.

Basisopdrachten Oefenen A Oefenen B

2, 5, 7, 9 12 17, 18

2, 3, 9 13 19

2, 4, 6 14 20

2, 5, 10 15, 16 21

a Noteer per leerdoel enkele hoofdzaken die je hebt geleerd. Deze heb je later nodig bij de paragraaf Alles in Samenhang.

b Hoe heb je de basisopdrachten gemaakt?

Noteer per leerdoel je score. Kies uit 0, –– , – , + of ++. 0 betekent: niets gemaakt; ++ betekent: helemaal goed.

c Welke opdracht of opdrachten ga je (opnieuw) maken om jezelf te verbeteren of om te herhalen voor de toets?

De opdrachten van Oefenen A zijn vergelijkbaar met opdrachten 2 en 3; die van Oefenen B zijn vergelijkbaar met opdrachten 4 tot en met 9.

EXAMENOPGAVEN

Bij deze paragraaf kun je oefenen met een eindexamenopgave. Overleg met je docent of je de eindexamenopgave Een koe: meer dan een melkfabriek? gaat maken.

3.5 De lever als regelcentrum

Aan het eind van deze paragraaf kun je:

• beschrijven hoe de lever opgenomen voedingsstoffen verwerkt.

• de hormonale regeling van het glucosegehalte van het bloed beschrijven.

• de werking van gal beschrijven.

• de rol van de lever bij de afbraak van stoffen beschrijven.

cel weefsel molecuul organel orgaan orgaanstelsel organisme populatie ecosysteem systeem aarde

STARTOPDRACHT

1 Wat heb je op je lever?

Activeer je voorkennis over de functies van de lever in je lichaam door de volgende vragen te beantwoorden.

De lever is een orgaan dat veel verschillende functies uitvoert.

TIP Brainstorm eerst samen met een klasgenoot over de verschillende functies van de lever en maak daarna pas de opdrachten.

a Welke eindproducten van de vertering komen bij de lever terecht?

b Via welk bloedvat komen de eindproducten bij de lever?

c Welke beweringen over de lever zijn waar?

1 De lever maakt insuline | reageert op insuline

2 De lever | galblaas maakt gal.

3 De lever breekt alcohol af | slaat alcohol op

4 Van een leverziekte kun je een gele huid | groene huid krijgen.

5 De lever zit links | rechtsin je buikholte.

d Vroeger werd vaak gedacht dat het eten van varkens- of runderlever heel gezond was. Waarom zou het eten van lever gezond zijn? En waarom ongezond?

THEORIE

Functies van de lever

Als je een sinaasappel, ei, broodje ham of een aardappel eet, krijg je niet precies de juiste verhouding aan monosacchariden, aminozuren en vetzuren binnen die je cellen nodig hebben. Als je gezond en gevarieerd eet, kan je lichaam dit gelukkig zelf regelen. Als voedingsstoffen via de poortader je lever bereiken, starten de levercellen allerlei processen die je lichaam gezond houden. De functies van de lever zijn (figuur 1):

• glucose opslaan of ombouwen

• aminozuren afbreken of ombouwen

• vetzuren opslaan of ombouwen

• gal produceren

• rode bloedcellen, overtollige stoffen en gifstoffen afbreken

vetzuren ombouwen aminozuren ombouwen

lever

gal maken

galblaas

ureum afvoeren (afval van aminozuren ombouwen)

glucose vrijmaken

glycogeen opslaan glucagon (hormoon)

insuline (hormoon)

nieren

alvleesklier

Aan- en afvoer van stoffen

medicijnen en gifstoffen (zoals alcohol) glucose, vetzuren, glycerol en aminozuren

dunne en dikke darm

1 De lever werkt samen met andere organen en orgaanstelsels om de juiste concentratie voedingsstoffen in het bloed te behouden.

Net als elk ander orgaan krijgt de lever vers bloed aangeleverd via een slagader, de leverslagader. Daarnaast krijgt de lever bloed aangevoerd via de poortader. De poortader is een verzamelader voor vrijwel alle aders van de darmen, de maag en de milt samen (figuur 2). Het bloed in de poortader is zuurstofarm en bevat de opgenomen voedingstoffen. De lever is dus het eerste orgaan dat deze voedingsstoffen ontvangt en begint te verwerken.

twaalfvingerige darm

poortader

onderste holle ader buikaorta

wormvormig aanhangsel dikke darm dunne darm

maag

2 De lever en het poortadersysteem

insuline

eilandjes van Langerhans produceren insuline.

glucosegehalte stijgt

voedsel

Glucose opslaan of ombouwen

milt alvleesklier

dunne darm

dikke darm

endeldarm

anus

Bloed met daarin de producten van de levercellen verlaat de lever via de leverader. Ook worden er vanuit de lever stoffen afgegeven aan de galbuis. In de lever liggen de levercellen in groepjes bij elkaar, omringd door aftakkingen van de leverslagader, de poortader, de leverader en de galbuis (zie figuur 2 en je informatieboek, Binas 82D).

Bij alles wat je doet, gebruik je glucose. Je hersencellen zijn een grootverbruiker van deze brandstof. Elke dag gebruiken ze ongeveer 120 gram glucose. Er moet altijd voldoende glucose in je bloed aanwezig zijn om goed te functioneren, maar niet te veel. Dat kan namelijk schade veroorzaken. De lever speelt een rol in de homeostaseprocessen die de glucoseconcentratie op peil houden (figuur 3).

verbranding

• opname van glucose door de cellen

• omzetting van glucose in glycogeen in de lever en de skeletspieren

glucosegehalte daalt

eilandjes van Langerhans produceren glucagon.

• omzetting van glycogeen in glucose in de lever en de skeletspieren

• afgifte van glucose aan het bloed

glucagon

3 Homeostaseprocessen houden de bloedsuikerspiegel op het gewenste niveau.

Na het eten van koolhydraten stijgt de glucoseconcentratie in je bloed. Meestal komt er meer glucose in je bloed dan je direct gebruikt. Hormoonproducerende cellen in de alvleesklier, de eilandjes van Langerhans, produceren dan insuline. Het hormoon insuline zet het teveel aan glucose om in glycogeen. Dat gebeurt in de lever en de skeletspieren. Als de glycogeenvoorraad in de lever en de spieren maximaal is, slaat het lichaam de rest van de glucose op als vet.

Als de hoeveelheid glucose in het bloed weer daalt, remt dit de aanmaak van insuline, maar het stimuleert juist de aanmaak van het hormoon glucagon. Dit hormoon, ook gemaakt door de eilandjes van Langerhans, zet glycogeen in de lever en spieren weer om in glucose. Als je bloed te weinig glucose bevat en de voorraad glycogeen is op, dan kan de lever ook glucose produceren uit vetten, vetreserves of in noodgevallen zelfs uit eiwitten.

Als je lichaam niet goed in staat is om glucose om te zetten in glycogeen, spreek je van suikerziekte of diabetes. Er zijn twee soorten diabetes. Bij diabetes type I zijn de eilandjes van Langerhans, die insuline maken, kapot. Bij diabetes type II zijn de eilandjes van Langerhans niet kapot, maar reageert je lichaam niet goed meer op insuline. Gezond eten en genoeg bewegen zijn belangrijk om diabetes type II te voorkomen. In figuur 4 zie je iemand met een bloedglucosesensor in de arm. Dat is een hulpmiddel voor mensen met diabetes om de hoeveelheid glucose in het bloed te monitoren en daarop te reageren door koolhydraten te eten of juist extra insuline in te spuiten.

4 Een bloedglucosesensor meet het glucosegehalte in het onderhuidse weefselvocht.

Aminozuren afbreken of ombouwen

Voor de opbouw van eiwitten hebben alle cellen in je lichaam aminozuren uit je voedsel nodig. De levercellen maken bijvoorbeeld stollingseiwitten, de spiercellen maken spiervezels en je darmcellen maken enzymen. Voor de opbouw van eiwitten bestaan er twintig verschillende aminozuren, maar die zijn niet allemaal in elk voedingsmiddel aanwezig. Als je te veel van het ene aminozuur binnenkrijgt en te weinig van een ander, kan de lever elf van de aminozuren in elkaar omzetten. Dit zijn de niet-essentiële aminozuren. De overige negen aminozuren noem je essentiële aminozuren. Deze kan de lever niet maken en die moet je dus voldoende via je voedsel binnenkrijgen.

Als er na het ombouwen van de niet-essentiële aminozuren nog steeds bepaalde aminozuren over zijn, worden ze niet opgeslagen. De lever breekt ze af. Hierbij komt de afvalstof ureum vrij. Je nieren filteren ureum uit het bloed en zorgen ervoor dat de stof via urine je lichaam verlaat.

Vetzuren opslaan of ombouwen

Je lever kan vetzuren op verschillende manieren verwerken. De vier opties zijn:

• omzetten in glucose

• opslaan als vet voor later

• direct verbranden als brandstof

• gebruiken als bouwstof

Om vet als bouwstof te gebruiken, maakt de lever eerst de stof cholesterol aan. Cholesterol dient daarna als bouwstof voor celmembranen, oestrogeen, testosteron en gal.

Gal als emulgator

Gal uit de lever wordt aan de voedselbrij toegevoegd om vetten beter te verteren.

De voedselbrij is namelijk een waterig geheel. Vetten lossen hierin niet op (figuur 5).

Vetsplitsende enzymen kunnen daardoor hun werk niet goed doen. Om vetten op te lossen in de waterige omgeving van de voedselbrij werkt gal als emulgator. Als je een emulgator toevoegt aan de voedselbrij, zal het vetminnend deel van de emulgator zich binden aan het vet, terwijl het waterminnend deel aan de omgeving verbonden blijft. emulgator

vetminnend waterminnend

5 Gal werkt als emulgator en helpt de vetdruppels om in een waterige omgeving uit elkaar te vallen.

Stoffen afbreken

Om het inwendig milieu in evenwicht te houden, breek je voortdurend stoffen af. Dit kunnen lichaamseigen stoffen zijn, zoals melkzuur, hormonen, rode bloedcellen en overtollige aminozuren, maar ook lichaamsvreemde stoffen, zoals medicijnen, drugs en alcohol.

Bij de afbraak van hemoglobine uit rode bloedcellen ontstaat de afvalstof bilirubine. Voor de afbraak van bilirubine gebruiken levercellen een bepaald enzym. Als dit enzym door een ziekte zoals hepatitis, leverontsteking of de ziekte van Pfeiffer niet goed werkt, komt er meer bilirubine in je bloed terecht. Bilirubine heeft een intens gele kleur. Een kleine verhoging van bilirubine in je bloed is daardoor al zichtbaar, je spreekt dan van geelzucht. Dit is als eerste zichtbaar door een gele gloed in je oogwit (figuur 6). Bij hogere waarden van bilirubine in je bloed kan ook je huid een gele verkleuring krijgen.

6 Geelzucht is een teken dat de lever niet meer goed werkt. Dit zie je bijvoorbeeld aan gelig oogwit.

CONTEXT

Leverproblemen door de afbraak van alcohol Alcohol is een lichaamsvreemde stof die de lever uit je bloed filtert en afbreekt. Gemiddeld duurt het afbreken van één glas alcohol anderhalf uur.

Tijdens het afbreken van alcohol liggen de andere functies van de lever stil. Zolang de lever bezig is om alcohol af te breken kan hij bijvoorbeeld geen vet verbranden. Het vet wordt dan tijdelijk in de levercellen opgeslagen. Als je regelmatig veel alcohol drinkt, kan dit zorgen voor leververvetting (figuur 7). Als de lever geen tijd krijgt om hiervan te herstellen, kan levercirrose ontstaan. Gezonde levercellen worden dan vervangen door bindweefsel. Het aantal gezonde levercellen neemt dan af en daardoor werkt de lever minder goed.

OPDRACHTEN

2 De veelzijdige lever

gezonde lever

levercellen

vetcellen

leververvetting

7 Bij leververvetting ontstaan er ophopingen van vet tussen de levercellen.

Controleer je theoriekennis met de volgende vragen.

a Wat is de functie van het hormoon glucagon?

b Welke drie acties kunnen de levercellen met aminozuren uitvoeren?

c Leg in eigen woorden uit hoe gal bijdraagt aan de vertering.

d Moet je met je voeding essentiële of niet-essentiële aminozuren binnenkrijgen?

e Welke rol speelt de lever in de verwerking van afvalstoffen?

3 De lever als productie- en opslagorgaan

Controleer je theoriekennis met de volgende vragen.

Enkele stoffen in het lichaam van de mens zijn essentiële aminozuren, glucagon, glucose, glycogeen, niet-essentiële aminozuren, rode bloedcellen, ureum en vet.

a Welke van deze stoffen kunnen levercellen maken?

b Welke van deze stoffen kunnen in de lever worden opgeslagen?

4

Bloedvaten rond de lever

In de afbeelding zie je schematisch de lever met aansluitende bloedvaten getekend.

Het glucosegehalte in bloedvat 1 is gemiddeld hoger dan dat in bloedvat 2 en 3.

Het ureumgehalte in bloedvat 2 is gemiddeld hoger dan dat in bloedvat 1 en 3.

Hoe heten de bloedvaten?

5

Diabetes mellitus

De volledige term voor diabetes is diabetes mellitus, dat letterlijk ‘honingzoete doorstroming’ betekent. De naam is te danken aan een van de belangrijkste verschijnselen bij onbehandelde diabetes, namelijk ‘zoete’ urine. Die ontstaat doordat er bij diabetespatiënten glucose in de urine komt. Leg uit waardoor ‘zoete’ urine een gevolg is van diabetes.

TIP Maak eerst de opgave en kijk na. Bespreek dan met een klasgenoot hoe je tot dit goede antwoord bent gekomen/had kunnen komen. Welke kennis moet je hebben en welke denkstappen moet je maken?

6 Alvleessap en gal

Bart heeft drie bekerglazen met dezelfde melk. Om te beginnen bepaalt hij het vetgehalte van de inhoud van elk bekerglas. Daarna voegt hij aan elk bekerglas een eigen oplossing toe, zie de tabel. Hij zet de bekerglazen drie uur in een kast bij 37 °C. Daarna meet hij nogmaals het vetgehalte van de drie bekerglazen melk.

Bekerglas Oplossing Vetgehalte begin Vetgehalte na drie uur

1 alvleessap en gal

2 alvleessap en water

3 gekookt alvleessap en gal

Welke uitspraak of uitspraken kan Bart op grond van de resultaten doen?

A Alvleessap verteert vetten sneller met aanwezigheid van gal.

B Alvleessap verteert alleen vetten in aanwezigheid van gal.

C Alvleessap verteert ook vetten indien er geen gal aanwezig is.

D Enzymen in alvleessap verliezen hun verterende werking bij verhitting.

E Enzymen in alvleessap werken na verhitting alleen nog samen met gal.

7 Urinetest

Drugs zoals xtc zijn verboden. Het kan daarom zijn dat de politie wil weten of je drugs in je lichaam hebt. Een urinetest kan hierbij informatie geven. Bij een urinetest wordt niet alleen gezocht naar de drugs zelf, maar ook naar andere stoffen.

Leg uit waarom bij een urinetest niet alleen naar de originele drugs wordt gezocht.

8

De lever en alcohol

Lees eerst de context Leverproblemen door de afbraak van alcohol. Drie leerlingen hebben een gesprek over het drinken van alcohol. Ze bespreken hierbij de volgende stellingen:

• Sterke drank, zoals wodka en whisky is veel slechter voor je lichaam dan bier of wijn.

• Je kunt beter vier drankjes op één avond drinken dan op vier avonden één drankje.

• Als je sterke drank mixt met frisdrank, verminder je het effect van alcohol op je uit lichaam.

Leg bij elke stelling uit of je het wel of niet daarmee eens bent. Zoek eventueel extra informatie op de website van het Trimbos-instituut of het voedingscentrum.

TIP Maak deze opdracht met een klasgenoot om nieuwe inzichten van elkaar op te doen.

9 Bilirubine

Bilirubine is een afvalstof.

a Bij de afbraak van welke stof ontstaat bilirubine?

b Bilirubine wordt samen met gal afgevoerd naar het verteringskanaal. In welk deel van het verteringskanaal komt bilirubine dan terecht?

c De galgang is de verbinding tussen de galblaas en de twaalfvingerige darm. Bij mensen met galstenen kan de galgang geblokkeerd raken. Een aanwijzing voor de aanwezigheid van galstenen is geelzucht en witte of zeer lichtgekleurde ontlasting. Leg uit hoe een verstopte galgang kan leiden tot witte of lichte ontlasting.

10 Levercirrose

Door een vergiftiging, een infectie of een andere ziekte kan de lever onherstelbaar beschadigd raken. Leverweefsel sterft dan af en wordt vervangen door littekenweefsel. Dit wordt levercirrose genoemd. Door het afsterven van cellen worden de functies van de lever steeds minder goed uitgeoefend.

a Welke letter in de afbeelding geeft de lever aan?

b Leg uit hoe het kan dat je gewicht verliest als je lever niet meer goed werkt.

c Als levercellen door levercirrose afsterven, stroomt het bloed minder goed door de lever heen. Twee bloedvaten voeren bloed naar de lever toe: de leverslagader voert bloed vanuit de aorta aan en de poortader

voert bloed vanuit het verteringskanaal naar de lever. Het bloed in de poortader bevat minder zuurstof dan het bloed in de leverslagader.

Leg uit waardoor het bloed in de poortader minder zuurstof bevat dan het bloed in de leverslagader.

d Levercirrose kan een gevolg zijn van overmatig alcoholgebruik. In eerste instantie is dat vaak niet merkbaar, maar de leverfunctie neemt op de lange termijn toch steeds verder af.

Leg uit waarom celdelingen ervoor zorgen dat je als patiënt met levercirrose pas laat klachten voelt.

e Een van de symptomen bij een zieke lever is een gelige huidskleur. Welke van de volgende falende leverfuncties is een verklaring voor het ontstaan van deze gele kleur?

A De lever kan minder afvalstoffen via gal verwijderen.

B De lever kan minder alcohol afbreken.

C De lever kan minder aminozuren afbreken.

D De lever kan minder glycogeen opslaan.

E De lever kan minder niet-essentiële aminozuren aanmaken.

11 Terugkijken

In de tabel zie je welke opdrachten bij welke leerdoelen horen. De basisopdrachten heb je net gemaakt. Oefenen A en B vind je online.

Leerdoel

1. Je kunt beschrijven hoe de lever opgenomen voedingsstoffen verwerkt.

2. Je kunt de hormonale regeling van het glucosegehalte van het bloed beschrijven.

Opdrachten Oefenen A Oefenen B

3, 4

3, 5 12 16

3. Je kunt de werking van gal beschrijven. 2, 6, 9 13 17

4. Je kunt de rol van de lever bij de afbraak van stoffen beschrijven.

2, 7, 9 14

a Noteer per leerdoel enkele hoofdzaken die je hebt geleerd.

Deze heb je later nodig bij de paragraaf Alles in Samenhang

b Hoe heb je de basisopdrachten gemaakt?

Noteer per leerdoel je score. Kies uit 0, –– , – , + of ++.

0 betekent: niets gemaakt; ++ betekent: helemaal goed.

c Welke opdracht of opdrachten ga je (opnieuw) maken om jezelf te verbeteren of om te herhalen voor de toets?

De opdrachten van Oefenen A zijn vergelijkbaar met opdrachten 2 en 3; die van Oefenen B zijn vergelijkbaar met opdrachten 4 tot en met 9.

EXAMENOPGAVEN

Bij deze paragraaf kun je oefenen met een eindexamenopgave. Overleg met je docent of je de eindexamenopgave Galstenen gaat maken.

3.6 Bewust kiezen wat je eet

Aan het eind van deze paragraaf kun je:

• informatie over een voedingsmiddel opzoeken en verwerken.

• toelichten dat het eten van veel verzadigde vetten en veel suiker ongezond is.

• verschillende soorten additieven benoemen.

• uitleggen hoe je voedsel langer houdbaar kunt maken.

cel weefsel molecuul organel orgaan orgaanstelsel organisme populatie ecosysteem systeem aarde

Bij deze paragraaf hoort de volgende practicumopdracht.

• Houdbaarheidsfactoren bij groente Overleg met je docent of je dit practicum gaat uitvoeren.

STARTOPDRACHT

1 Let op het etiket

Activeer je voorkennis over voedingsmiddelen en verpakkingen door de volgende vragen te beantwoorden. Gebruik daarbij (een foto van) een verpakt voedingsmiddel.

Verpakkingen van voedingsmiddelen staan vol met informatie. Weet jij wat al deze informatie betekent?

a Welke informatie over het product vind je op de verpakking?

b Welke voedingsstoffen bevat het product?

c Vind jij dit product gezond?

Motiveer je antwoord met inhoudelijke argumenten.

d Vergelijk je antwoorden met een klasgenoot die een andere verpakking heeft bekeken. Waarin verschillen jullie antwoorden? En welke overeenkomsten zijn er?

Informatie op de verpakking

Lees jij weleens de informatie op de verpakkingen van voedingsmiddelen die je eet? En zo ja, waarom doe je dat? Controleer je de ingrediënten, omdat je een allergie hebt, zoek je naar keurmerken voor dierenwelzijn of kies je een product met zo min mogelijk vet of calorieën?

Wat voor jou de reden ook is, op een verpakking van een voedingsmiddel kun je informatie vinden over:

• voedingswaarden

• ingrediënten

• keurmerken

• houdbaarheid

Voedingswaarden

De voedingswaardetabel op een verpakking geeft altijd aan hoeveel energie, vet, koolhydraten en eiwitten een product per 100 gram bevat. Meestal is ook vermeld hoeveel vezels, zout en vitaminen het product bevat (figuur 1).

Krokante muesli

350 g

ca. 9 porties (40 g)

Ingrediënten: 71% volkoren havervlok, 15% honing, 6,5% zonnebloemolie, 4% zonnebloempit, 3% pompoenpit, natuurlijk vanillearoma, zout, karamelstroop, antioxidant (E306)

Allergie-informatie: bevat havergluten. Gemaakt in een bedrijf waar ook noten worden verwerkt.

Tenminste houdbaar tot: zie bovenzijde.

Koel, donker en droog bewaren

Voedingswaarde per

Voedingswaarde per 100 g

Na openen in gesloten trommel bewaren schaaltje (40 g)

energie vetten waarvan verzadigde vetzuren enkelvoudig onverzadigde vetzuren meervoudig onverzadigde vetzuren koolhydraten waarvan suikers vezels eiwitten zout

Referentie-inname van een gemiddelde volwassene is 8400 kJ / 2000 kcal per dag.

energie energie vetten waarvan verzadigd koolhydraten waarvan suikers vezels eiwitten zout

Percentage van de dagelijkse referentie-inname/100g:

vitamine A vitamine D2

*Referentie-inname van een gemiddelde volwassene (8400 kJ / 2000 kcal per dag.)

1 Voedingswaardetabel van krokante muesli (links) en van plantaardige boter voor op brood (rechts).

Soms geeft de verpakking met percentages aan hoeveel energie en voedingsstoffen het eten van een voedingsmiddel oplevert ten opzichte van de totale hoeveelheid die je op een dag nodig hebt. Deze totale hoeveelheid noem je de referentie-inname of de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid (ADH). In figuur 1 (links) zie je bijvoorbeeld dat een gemiddelde volwassen persoon met een portie van 40 gram muesli een hoeveelheid van 23 gram koolhydraten binnenkrijgt. De voedingswaarde van een portie muesli is ongeveer 9% van de 8400 kJ energie die wordt geadviseerd om dagelijks binnen te krijgen. Hoeveel energie en welke voedingsstoffen iemand precies nodig heeft, verschilt per persoon. Dit ligt aan je lengte, je leeftijd, je sekse, je dagelijkse bezigheden en of je gezond of ziek bent.

Vetten

De voedingswaardetabel geeft bij vetten extra informatie over de verhouding verzadigde en onverzadigde vetzuren. Verzadigde vetten hebben vetzuurketens zonder dubbele bindingen in hun structuurformule. Ze zijn volledig verzadigd met waterstof (zie je informatieboek (Binas tabel 67G2)). Bij onverzadigde vetten zijn er wel dubbele bindingen aanwezig, dat verandert de structuurformule en daarmee het effect op je lichaam. Verzadigde vetten zijn ongezonder dan onverzadigde vetten. Ze verhogen het LDLcholesterol in je bloed. Het LDL-cholesterol blijft plakken aan de binnenkant van bloedvaten (figuur 2). Deze ophoping van cholesterol heet slagaderverkalking en geeft een groot risico op een hart- of herseninfarct, omdat een bloedprop de slagader kan afsluiten. Onverzadigde vetzuren hebben het tegengestelde effect. Zij vormen HDL-cholesterol dat de ophoping juist kan verminderen.

aderverkalking vetafzetting

gezond bloedvat

redelijk gezond bloedvat

vernauwd bloedvat

bloedprop

volledige afsluiting bloedvat

2 Slagaderverkalking is een gevolg van LDL-cholesterol die veel in verzadigde vetten voorkomt.

Suikers

In een voedingswaardetabel staat onder het kopje koolhydraten altijd apart vermeld ‘waarvan suikers’. Suikers vallen onder de koolhydraten en zijn mono- en disachariden. Monosachariden hoef je niet te verteren. Ze komen daardoor sneller in je bloed terecht dan lange koolhydraatketens, zoals zetmeel. Als je veel suiker eet, stijgt je bloedsuikerspiegel dus snel. Als je regelmatig een (zeer) hoge bloedsuikerspiegel hebt, is dat niet gezond.

Overtollige suikers worden als vet opgeslagen en je lichaam kan ongevoelig(er) worden voor het hormoon insuline. Hierdoor loop je een groter risico om diabetes type II te ontwikkelen.

Hulp bij gezond kiezen

Pizza, taart, snoep en friet bevatten veel vet en/of suiker en passen daarom niet in een dagelijks gezond dieet. Het is wel gezond om elke dag volkorenproducten te eten en veel groente en fruit binnen te krijgen.

Er bestaan verschillende hulpmethoden bij het kiezen van een gezond voedselpatroon. Een daarvan is de Schijf van Vijf (figuur 3). Deze schijf adviseert om elke dag voedingsmiddelen uit ieder vak te eten en daarbij de producten die je kiest te variëren. Door onderzoek en nieuwe inzichten wordt de Schijf van Vijf regelmatig aangepast.

TIP De laatste versie vind je op de site van het Voedingscentrum. Hier vind je ook meer uitleg over voedingsmiddelen die in de Schijf van Vijf passen.

3 De Schijf van Vijf bestaat uit vijf vakken met gezonde voedingskeuzes en een bijbehorend advies.

Een ander hulpmiddel bij het kiezen van eten is de nutri-score (figuur 4). De nutri-score is vooral bruikbaar voor producten die niet in de Schijf van Vijf voorkomen, zoals koekjes, frisdrank en ijs. De nutri-score is gebaseerd op een lettercode, waarvan het voordeel is dat je in één oogopslag kunt zien in welke groep een voedingsmiddel valt. De letter A geeft de gezondste keuze aan en de letter E de minst gezonde. Het systeem werkt met punten. Vet, suiker en zout geven minpunten en eiwitten en vezels juist pluspunten. De totale score die uit de puntentelling ontstaat, bepaalt de letter. Een nadeel van de nutri-score is dat je alleen dezelfde soort voedingsmiddelen met elkaar kunt vergelijken, dus alleen chips met chips en crackers met crackers. Geen chips met crackers.

4 Een voorbeeld van nutri-score A

TIP Scan de QR-code en bekijk het filmpje voor meer uitleg over het kiezen van gezonde producten in de supermarkt en de voor- en nadelen van de nutri-score.

Ingrediënten

Naast informatie over voedingswaarden, staan ook alle ingrediënten van een voedingsmiddel op een verpakking vermeld. Hierbij horen ook stoffen die later aan een product zijn toegevoegd om het voedingsmiddel langer houdbaar te maken, de juiste structuur te geven of klonteren tegen te gaan. Deze stoffen noem je additieven Voorbeelden van additieven zijn conserveringsmiddelen, emulgatoren, kleurstoffen en toegevoegde vitaminen en mineralen. In je informatieboek (Binas tabel 82B) vind je een lijst met veelgebruikte additieven die een E-nummer hebben. Een E-nummer betekent dat de Europese Unie de stof heeft goedgekeurd.

TIP Scan de QR-code en bekijk het filmpje over de betekenis van de verschillende E-nummers.

CONTEXT

Keurmerken

Voedsel dat in Nederland te koop is, komt van verschillende plekken op de wereld en wordt op verschillende manieren geproduceerd. Ook daarover kun je informatie op verpakkingen vinden. Vaak staat het land van oorsprong vermeld. Teelt en productie dichter bij Nederland betekent dat er minder ver transport nodig is en daardoor is er minder milieubelasting. Doordat veel etiketten van keurmerken zijn voorzien (figuur 5), kun je bewuste keuzes maken als het gaat om onderwerpen als dierenwelzijn, gebruik van giftige stoffen, eerlijke handel en duurzaamheid.

1 Europees keurmerk voor biologische landbouw

2 Keurmerk van de biologisch-dynamische landbouw in Nederland en Vlaanderen

3 Keurmerk voor biologische producten in Nederland

4 Beter Leven keurmerk van de dierenbescherming voor dierenwelzijn

5 On the way to PlanetProof, keurmerk voor duurzamere bedrijfsvoering

6 Duurzaam gevangen wilde vis, schaal- en schelpdieren

7 Duurzamer gekweekte vis, schaal- en schelpdieren

8 Eerlijke handel en goede positie van boeren en producenten

9 Duurzame tropische landbouw

5 Logo’s van negen veelgebruikte keurmerken op het gebied van milieu, dierenwelzijn en eerlijke handel

Houdbaarheid

Zure melk, een beschimmelde boterham of een rotte appel wil je echt niet meer opeten. Dat is maar goed ook, want bedorven eten kan zorgen voor een voedselvergiftiging. Sommige microben in je omgeving zetten voedingsstoffen in je voedsel om in giftige stoffen. Als je te veel van deze microben of giftige stoffen binnenkrijgt, kun je flink ziek worden. Om voedsel langer houdbaar te maken is het dus zaak om de omstandigheden voor microben zo ongunstig mogelijk te maken, zodat ze geen giftige stoffen kunnen maken en zich niet kunnen delen. Dat kan bijvoorbeeld door een voedingsmiddel heel zout, zuur, zoet, koud of zuurstofarm te maken. Dit soort methoden zie je bij de productie van jam, gerookt vlees, ingeblikte tomaten en diepvriesgroenten.

Of je een voedingsmiddel veilig kunt eten, wordt aangegeven met twee soorten houdbaarheidsdatums. De 'te gebruiken tot'datum is de uiterste consumptiedatum, waarna er een risico voor de gezondheid is. De 'ten minste houdbaar tot'-datum geeft een indicatie van de minimale houdbaarheid. Het product is na die datum niet automatisch bedorven en kan vaak nog dagen of soms weken erna worden geconsumeerd. Het kijk-ruik-proeflabel (figuur 6) helpt je eraan herinneren dat een product vaak nog langer goed is. Dit helpt voedselverspilling tegen te gaan.

6 Label tegen voedselverspilling

OPDRACHTEN

2 Feiten over voeding

Controleer je theoriekennis met de volgende vragen.

a Welke factoren beïnvloeden de hoeveelheid energie die je dagelijks nodig hebt?

b Welk effect heeft het eten van verzadigde vetten op het cholesterolgehalte van je bloed?

c Waarom neem je monosachariden sneller dan polysachariden op in je bloed?

d Uit welke groepen bestaat de Schijf van Vijf?

e Noteer een voor- en nadeel van de nutri-score.

f Noteer drie soorten additieven.

g Op welke vijf manieren kun je zorgen dat voedsel niet bederft?

3 Functie van voedingsinformatie

Controleer je theoriekennis met de volgende vragen

Noteer achter elke vorm van informatie aan de meest passende functie. Kies uit: allergische reactie voorkomen, gezonde keuze maken (2×), milieubewuste keuze maken, voedselvergiftiging voorkomen.

1 houdbaarheidsdatum -

2 ingrediëntenlijst -

3 keurmerk -

4 Schijf van Vijf -

5 voedingswaardentabel -

Voedingswaardetabel

In de afbeelding zie je een verpakking met informatie over broodbeleg.

Ingrediënten: suiker, vollemelkpoeder, cacaomassa*, magere cacaopoeder*, cacaoboter, emulgator (E322), glansmiddel (E414), vanillearoma.

Waarvan toegevoegde suikers 60 g per 100 g en waarvan toegevoegd zout 0 g per 100 g.

Cacaobestanddelen ten minste 20%, melkbestanddelen ten minste 12%.

*Rainforest Alliance gecertificeerd. Zie voor meer informatie ra.org

Ten minste houdbaar tot einde: bevat lactose, melkeiwit.

Ten minste houdbaar tot einde: zie bovenzijde. Kijk, ruik en proef na deze datum. Koel, donker en droog bewaren.

Voedingswaarde per 100

energie vetten, waarvan - verzadigde vetzuren - onverzadigde vetzuren koolhydraten, waarvan - suikers vezels eiwitten zout

a Welke voedingsstof krijg je het meest binnen als je dit broodbeleg eet?

b Hoeveel procent van de vetten bestaat uit onverzadigde vetzuren?

c Past dit product in de Schijf van Vijf? Leg je antwoord uit.

d Welke additieven bevat dit product?

e Een van de additieven is een emulgator. Wat is de functie van een emulgator?

f Kun je dit product nog eten als de houdbaarheidsdatum is verstreken?

g Welke keurmerk heeft dit product? Waar staat dit keurmerk voor?

h Welk broodbeleg denk je dat bij deze informatie hoort?

5 Groenten eten als lunch

Lisa is 21 en deelt op Instagram afbeeldingen over voeding. Ze post op een dag onderstaande foto en zegt daarbij: 'Een gezonde lunch en zo lekker!' Finn ziet de post op Instagram en zegt tegen Lisa: 'Ik kan met deze foto niet goed bepalen hoe gezond deze salade is vergeleken met de salade die ik heb gekocht.'

358 Kcal

Welke informatie mist Finn om een gezonde keuze te kunnen maken?

TIP Maak eerst zelf de opgave. Wissel daarna je antwoorden uit met een klasgenoot en geef/ vraag elkaar uitleg. Vul je eigen antwoorden aan met nieuwe inzichten.

6

Spinazie eten

In de tabel is weergegeven welke voedingswaarden spinazie precies bevat.

Voedingswaarde

Energie

Vet

waarvan verzadigd

Koolhydraten

waarvan suikers

Voedingsvezel

kJ / 26 kcal

g

g

g Zout

/ Thiamine

/ Folaat

*Referentie-inname van een gemiddelde volwassene (8400kJ/2000 kcal).

a Hoeveel spinazie moet je per dag eten om aan de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid vitamine A te voldoen?

Rond je antwoord af op een heel aantal gram.

b Wat betekent het als je 525% van de referentie-inname vitamine K binnenkrijgt bij het eten van 100 gram spinazie?

c Past spinazie in een gezond eetpatroon?

Leg je antwoord uit.

7 Biologische landbouw

Lees eerst de context Keurmerken. Werk in een tweetal.

a In figuur 5 in de context zie je verschillende logo’s die je in de supermarkt kunt tegenkomen. Kies allebei een logo en beantwoord voor jezelf de volgende vragen:

1 Aan welke eisen moet een voedingsmiddel voldoen om het logo te mogen dragen?

2 Zou jij vaker producten met dit logo kiezen, nu je de eisen kent? Leg je antwoord uit.

b Deel je antwoord van vraag 1 met je klasgenoot en leg je keuze bij vraag 2 uit. Draai daarna de rollen om.

c Ben je het eens met de keuze van je klasgenoot bij vraag 2? Bespreek waarom wel of niet. Wissel jullie argumenten uit.

8 Energieverbruik

Het aantal calorieën dat je verbrandt met fietsen hangt af van hoelang je fietst, hoeveel je weegt en hoe snel je fietst.

a Stel dat je 60 kg weegt en met een snelheid van 17 km/u naar school fietst. De tocht duurt

30 minuten.

<16 km/u

16 - 19 km/u

20 - 22 km/u

Hoeveel kcal verbruik je volgens de tabel tijdens de fietstocht?

b In voedingswaardetabellen kom je naast de eenheid kilocalorie (kcal) ook de eenheid kJ (kilojoule) tegen.

1 kcal = 4,2 kJ

Reken het berekenend aantal kcal van opdracht a om in kJ.

c Op school trakteert iemand uit je vriendengroep op een zak chips. Je eet met zijn vieren een hele zak op, waarbij je eerlijk deelt. De inhoud van de zak weegt 200 gram. De voedingswaarden van de chips zijn weergegeven in de afbeelding.

Energie / Energy

Vetten / Matières grasses / Fat waarvan / dont / of which verzadigde vetzuren / acides gras saturés / saturates

Koolhydraten / Glucides / Carbohydrate waarvan / dont / of which suikers / sucres / sugars

Vezels / Fibres alimentaires / Fibre

Eiwitten / Protéines / Protein

Zout / Sel / Salt

Je fietst weer met een snelheid van 17 km/u in 30 minuten van school naar huis. Joep uit je vriendengroep beweert dat je alle chips gemakkelijk verbrandt tijdens de fietstocht naar huis. Heeft Joep gelijk?

Leg je antwoord uit met een berekening.

9 Guacamole

Op de verpakking van guacamole staan de ingrediënten vermeld. Je vindt er ook de additieven.

Guacamole

200 gram ℮

Ingrediënten: 84% avocado, 10% tomaat, ui, 2% jalapeñopeper, zout, koriander, antioxidant (Ascorbinezuur), verdikkingsmiddels (xanthaangom), knoflookpoeder, zwarte peper, limoensap.

Te gebruiken tot en met: zie bovenzijde, mits gekoeld bewaard (max. 4°C). Na openen beperkt houdbaar. Verpakt onder beschermende atmosfeer.

Voedingswaarde per 100 g energie 795 kJ / 190 kcal koolhydraten_____ 1,7 vetten______________________________18 g waarvan suikers_____1,3 waarvan verzadigde vetzuren 3,0 g vezels__________ 3,1 waarvan enkelvoudig onverzadigde vetzuren 12 g eiwitten_________ 2,5 waarvan meervoudig onverzadigde vetzuren 2,0 g zout____________0,8

Een bakje bevat ca. 13 porties. Een eetlepel guacamole (15 g) bevat 29 kcal.

a Welke stoffen zijn de additieven?

b Zoek de additieven op in de lijst met E-nummers in je informatieboek (Binas tabel 82B). Welk E-nummer hoort bij elk additief?

c Welke functies zouden de additieven volgens je informatieboek ook kunnen vervullen?

d Hoeveel energie krijg je binnen als je een eetlepel gucacamole eet?

e Deze guacamole krijgt nutri-score B.

Welke voedingswaarden zorgen ervoor dat de nutri-score behoorlijk hoog is? En welke voedingswaarden halen de score juist naar beneden?

10

Voedsel bewaren

Sommige producten zoals voorgekookte maiskolven kun je vacuüm verpakt kopen.

Waardoor zijn vacuüm verpakte maiskolven langer houdbaar?

A De verpakking bevat conserveermiddelen waar bacteriën niet goed tegen kunnen.

B De verpakking is van tevoren schoongemaakt en bevat geen bacteriën.

C In de verpakking zit geen zuurstof meer, waardoor bacteriën niet kunnen groeien.

D In de verpakking is te weinig ruimte voor bacteriën om te groeien.

11 Terugkijken

In de tabel zie je welke opdrachten bij welke leerdoelen horen. De basisopdrachten heb je net gemaakt. Oefenen A en B vind je online.

Leerdoel Opdrachten Verder leren Verder oefenen

1. Je kunt informatie over een voedingsmiddel opzoeken en verwerken. 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9 12 16, 17

2. Je kunt toelichten dat het eten van veel verzadigde vetten en veel suiker ongezond is. 2, 3, 4, 5, 6, 13 17

3. Je kunt verschillende soorten additieven benoemen. 2, 3, 4, 9 14 16

4. Je kunt uitleggen hoe je voedsel langer houdbaar kunt maken.

2, 3, 4, 10 15 17, 18

a Noteer per leerdoel enkele hoofdzaken die je hebt geleerd. Deze heb je later nodig bij de paragraaf Alles in Samenhang

b Hoe heb je de basisopdrachten gemaakt?

Noteer per leerdoel je score. Kies uit 0, –– , – , + of ++.

0 betekent: niets gemaakt; ++ betekent: helemaal goed.

c Welke opdracht of opdrachten ga je (opnieuw) maken om jezelf te verbeteren of om te herhalen voor de toets?

De opdrachten van Oefenen A zijn vergelijkbaar met opdrachten 2 en 3; die van Oefenen B zijn vergelijkbaar met opdrachten 4 tot en met 9.

EXAMENOPGAVEN

Bij deze paragraaf kun je oefenen met eindexamenopgaven. Overleg met je docent of je de eindexamenopgaven Vet in de voeding en Melkproducten gaat maken.

3.7 Bronnen beoordelen over voeding

Aan het eind van deze paragraaf kun je:

• factoren benoemen die een bron betrouwbaar maken.

• bronnen beoordelen op betrouwbaarheid.

STARTOPDRACHT

In verschillende hoofdstukken is een extra paragraaf opgenomen waarin meer theoretische onderzoeksvaardigheden aan bod komen. Deze worden behandeld aan de hand van een voorbeeld of bron. Overige vaardigheden staan in de vaardigheidkaarten (zie blz. 10).

1 Bronnen bij een profielwerkstuk

Activeer je voorkennis over bronnengebruik bij onderzoek door de volgende vragen te beantwoorden.

Benjamin en Sanne hebben in 2021 een profielwerkstuk gemaakt met de titel: Appels of druiven? Onderzoek naar het verschil in invloed tussen fructose (appels) en glucose (druiven) op sportprestaties. Ze geven in het werkstuk antwoord op de onderzoeksvraag: ‘Wat is het verschil in invloed tussen fructose en glucose op sportprestaties bij mensen tussen de 28 en 55 jaar?’

a Het profielwerkstuk van Benjamin en Sanne bevat een lange bronnenlijst (literatuurlijst).

Leg uit waarom een bronnenlijst bijdraagt aan de betrouwbaarheid van een onderzoek.

b Kies twee bronnen uit de literatuurlijst.

Hoe betrouwbaar vind jij deze twee bronnen?

Leg je antwoord uit.

Voedingssupplementen

Voedingssupplementen

Bietensap, kwark met noten voor het slapengaan en chocolademelk na de inspanning: in de wereld van (top)sporters gaan er allerlei verhalen rond over voeding die prestaties of herstel zouden verbeteren. Een trend in de sportschool zijn pre-workout supplementen. Ze worden aangeprezen als het middel om concentratie, uithoudingsvermogen en energie te verhogen, maar zijn ze wel goed voor je? Klopt het wel wat erover beloofd wordt? Als je daar informatie over op zoekt, is het fijn om te weten welke bronnen hierover het meest betrouwbaar zijn.

Artikel van verkoper Top Health Supplements

Pre-workout: gezond of ongezond? (6 maart 20242)

Veel jonge en fanatieke sporters gebruiken pre-workout supplementen, met als doel energie en focus te verhogen voor een training. Deze supplementen bevatten meestal een mix van cafeïne, beta-alanine, citrulline en soms creatine, aangevuld met suikers, zoetstoffen en kleurstoffen.

De laatste jaren is er veel aandacht voor pre-workout, met tegenstrijdige berichten over hun veiligheid en gezondheidseffecten.

De voordelen zijn overduidelijk5: een beter uithoudingsvermogen, meer kracht, minder spierafbraak en een hogere vetverbranding. Maar hoe zit het met de mogelijke nadelen en bijwerkingen?

Veelvoorkomende bijwerkingen van pre-workout

Veel4 sporters gebruiken pre-workout zonder problemen, maar sommige kunnen de volgende bijwerkingen ervaren. Deze bijwerkingen hangen af van de specifieke samenstelling van het supplement en persoonlijke gevoeligheid voor bepaalde ingrediënten.

• Jeuk en tintelingen

• Hartkloppingen

• Slaapproblemen

• Vermoeidheid

• Maag- en darmklachten

• Hoofdpijn

• Hoge bloeddruk

Conclusies na onderzoek: is pre-workout gezond of ongezond?

We hebben3 deze vraag diepgaand onderzocht5 en komen tot de volgende conclusie. Preworkout supplementen zijn vanzelfsprekend5 niet slecht of gevaarlijk bij ‘normaal gebruik’. Ze hebben veel positieve effecten tijdens het trainen, zoals verhoogde energie, betere focus en verbeterde prestaties. Belangrijk is wel om de aanbevelingen en instructies op de verpakking te volgen, want overmatig gebruik of verkeerde doseringen kunnen leiden tot bijwerkingen en gezondheidsrisico’s.

Artikel van consumentenprogramma Radar

Pre-workout geeft bij meerderheid vervelende bijwerkingen (09-05-20232)

55 procent van de ruim 3.000 ondervraagde pre-workoutgebruikers ervaart vervelende bijwerkingen, zo blijkt uit een enquête van Radar1 uit oktober 2022. In mei 2023 komt het onderwerp opnieuw in het nieuws, omdat de Dopingautoriteit3 in het AD waarschuwt voor pre-workouts.

Radar ondervroeg ruim 3.000 mensen4 die zelf weleens een pre-workout met cafeïne hebben genomen, of dit regelmatig doen. Een meerderheid van de deelnemers aan de vragenlijst is tussen de 18 en 35 jaar.

Bijwerkingen en klachten door pre-workouts

62 procent4 geeft aan dat de supplementen die zij gebruik(t)en het gewenste effect hebben. 34 procent4 laat echter weten dat dit niet of maar deels het geval is. We vroegen ook naar de effecten die mensen ondervinden. Die variëren, waarbij tintelingen (43%) en een verhoogde hartslag (32%) het meest worden genoemd.

Veel mensen lichten toe dat tintelingen of een verhoogde hartslag géén bijwerking of klacht zijn, maar juist de gewenste werking van het middel. De tintelingen worden veroorzaakt door de stof beta-alanine, de verhoogde hartslag door de cafeïne.

In totaal ervaart 55 procent4 van de ondervraagden minimaal een van de onderstaande bijwerkingen.

1 Hoge bloeddruk (6%)

2 Slaapproblemen (28%)

3 Rusteloosheid (25%)

Tips om de betrouwbaarheid te beoordelen

4 Maag- en darmklachten (14%)

5 Vermoeidheid (12%)

6 Hoofdpijn (10%)

De twee artikelen over voedingssupplementen waarschuwen allebei voor lichamelijke klachten en geven vergelijkbare informatie. Om de betrouwbaarheid van de artikelen te beoordelen kun je je eigen kennis en ervaring gebruiken. Let daarbij in ieder geval op de volgende vijf factoren, die in de artikelen al voor je zijn gemarkeerd:

• Factor 1: Achtergrond van de auteur of het publicatiemedium

De informatie van bron 1 komt van een website die pre-workout supplementen verkoopt.

Het bedrijf achter de site heeft er dus belang bij dat bij mensen geen onrust ontstaat over mogelijke bijwerkingen. De tweede bron komt van Radar, een televisieprogramma en online platform dat producten of beweringen van onder andere bedrijven en instellingen onderzoekt om mogelijke negatieve gevolgen voor consumenten te voorkomen. Dit medium is betrouwbaar, want het doel van Radar is om consumenten onafhankelijk te informeren.

Kranten en wetenschappelijke tijdschriften zijn betrouwbare media, omdat hun informatie wordt gecontroleerd en er regels gelden voor het publiceren. Op social media is er geen enkele regel of controle, dus is die informatie vaak onbetrouwbaar.

• Factor 2: Publicatiedatum

De eerste bron is recenter dan de tweede, maar beide zijn relatief recent. Je kan er dus vanuit gaan dat de gegeven informatie nog actueel is en er weinig of geen voortschrijdend inzicht is uit recenter onderzoek.

• Factor 3: Verwijzingen naar andere bronnen en onderzoeken

Een aanwijzing voor betrouwbaarheid is dat er wordt verwezen naar andere betrouwbare bronnen. In het artikel van Radar wordt verwezen naar de dopingautoriteit. Dit is een betrouwbare bron van informatie over doping en supplementen in sport.

• Factor 4: geldigheid van de beweringen

In het artikel van Top Health wordt niet gesproken over concrete aantallen, het artikel van Radar noemt een groep van 3000 mensen waarbij onderzoek is gedaan en de bijbehorende percentages. Betrouwbaar onderzoek test de informatie altijd bij een grote groep of herhaalt metingen.

• Factor 5: Taalgebruik

Populair taalgebruik, het gebruik van veel superlatieven en het trekken van zeer stellige conclusies trekken waarbij geen ruimte is voor twijfel, duidt over het algemeen op minder betrouwbare informatie. In het artikel van Top Health kom je dit taalgebruik op meerdere plaatsen tegen.

OPDRACHTEN

2 Factoren

Factoren voor betrouwbaarheid kunnen aanwezig zijn op verschillende manieren, en zowel positief als negatief.

a De volgende voorbeelden bevatten mogelijk één of meer factoren van betrouwbaarheid:

1 De Schijf van Vijf bestaat al sinds 1953. Op dit moment is de zesde versie actief.

2 In een tijdschrift is geschreven 'Hoewel veel mensen in Nederland lactose-intolerantie als smoes gebruiken om aandacht te trekken, is maar een handjevol personen echt lactoseintolerant.'

3 Mohamed geeft lezingen over gezonde voeding. Hij gebruikt hierbij gegevens uit zijn onderzoek en vult deze aan met aanvullende informatie van de website van het Voedingscentrum.

4 Janne is diëtist en geeft voedingsadviezen via TikTok.

Beschrijf per voorbeeld hoe jij de betrouwbaarheid ervan beoordeelt.

b Bekijk hoe vijf factoren van betrouwbaarheid terugkomen in de artikelen van Top Health Supplements en Radar.

Welke van de twee artikelen is het meest betrouwbaar?

3 Bronnen over kwark

Marianne Meijerink schreef een artikel met de titel: Sportvoeding: junkfood of noodzaak? Het fragment hieronder is een deel van dit artikel.

Een

bakje kwark

(Door Marianne Meijerink)

Eiwitten zijn belangrijk voor spierherstel na het sporten, dus een bakje kwark na een pittige training kan geen kwaad. Sportzorg.nl, een door sportartsen verzorgde portal, geeft als richtlijn dat duursporters genoeg hebben aan ca. 1,2 gram eiwit per kilo lichaamsgewicht per dag en krachtsporters aan maximaal 1,8 gram. Deze hoeveelheden kun je gemakkelijk uit gewone voeding halen. Ook is het zaak niet te overdrijven. Bij een teveel aan eiwitten, waarschuwt het Voedingscentrum, ligt overgewicht op de loer. Dat geldt ook voor sportrepen, die vooral calorieën bevatten.

Normaal gezond eten en drinken is dus het devies. En drink tijdens het sporten water of uw zelfgebrouwen sportdrank (…) Dikke spierbundels en betere prestaties haalt u niet uit een flesje of reep. Dat is een kwestie van trainen, trainen, trainen.

a Welke twee bronnen worden er in het artikel genoemd?

b Zoek de twee bronnen online op en beoordeel of ze betrouwbaar zijn. Leg je antwoord uit.

c Naar aanleiding van het artikel, ga je zelf op zoek naar meer informatie. Je vindt de volgende bronnen:

1 Een instagram-foto van vorige week, waarop een goede vriendin trots een bakje kwark in haar hand houdt en de opmerking plaatst dat zo’n bakje kwark per dag haar hardloopprestaties de afgelopen drie maanden super heeft verbeterd.

2 Een LinkedIn-bericht van een ex-topsporter geboren in 1974 die beweert dat hij en zijn trainingsmaatjes door dagelijks een bakje kwark naar de Olympische Spelen konden. De twee bronnen komen van social media. Dat maakt deze bronnen onbetrouwbaar.

Benoem per bron nog een andere factor die de bron onbetrouwbaar maakt.

4 Drie bronnen vergelijken

Onderstaande drie internetbronnen gaan over voedingsadvies voor professionele wielrenners. bron 1: Zijwielrent.nl bron 2: KNWU Fondo App bron 3: Alles over sport.nl

Werk in een drietal en verdeel de drie bronnen.

a Noteer voor je eigen bron welke factoren van betrouwbaarheid je kunt vinden.

b Wissel jullie bevindingen uit.

Welke bron vinden jullie op basis van jullie analyses het meest betrouwbaar?

5 Terugkijken

Je heb in deze paragraaf geoefend met:

1 Factoren benoemen die een bron betrouwbaar maken.

2 Bronnen met informatie beoordelen op betrouwbaarheid.

Noteer per leerdoel enkele hoofdzaken die je hebt geleerd.

Deze heb je later nodig bij de paragraaf Alles in samenhang

3.8 Alles in samenhang

TERUG NAAR HET GROTE PLAATJE

1 Leven

Dit maakt de cirkel rond. De leerling kijkt terug naar het grote plaatje: wat hebben ze dit hoofdstuk geleerd?

Je ziet hier nog een keer ‘het grote plaatje’ uit de eerste paragraaf. Links zie je de verbanden met andere hoofdstukken, rechts de essenties van dit hoofdstuk.

Mens, milieu en duurzaamheid H9

Hart, bloedvaten en afweer H10

Ademhaling H4

Welke verbanden zijn er?

Hoe zorgt gezonde voeding voor balans in je lichaam?

Uitscheiding H11

Begrijpen de leerlingen de verbanden en kunnen ze de hoofdstukvraag beantwoorden?

Waar komt dit terug in het examen?

Subdomein M2, O1, O2, P3

Elk organisme heeft energie nodig

Door verteren neem je voedingsstoffen op

Waar draait het in dit hoofdstuk om?

Door bewuste keuzes krijg je de juiste voeding

Je lever is een regelcentrum

a Wat heb je geleerd over de samenhang tussen Voeding en vertering en andere hoofdstukken?

b Wat heb je geleerd over elke essentie van Voeding en vertering?

c Je hebt in paragraaf 1 antwoord gegeven op de grote vraag van dit hoofdstuk: Hoe zorgt gezonde voeding voor balans in het lichaam?

Wat is nu je antwoord op de grote vraag?

Kijk terug naar je antwoord in paragraaf 1 en naar je antwoorden bij opdracht a en b voor je je definitieve antwoord opschrijft.

VERDER OEFENEN

Examenopgaven

Bij deze paragraaf kun je oefenen met een eindexamenopgave. Overleg met je docent of je de eindexamenopgave Levertransplantatie gaat maken.

Proeftoets

Maak online de proeftoets bij dit hoofdstuk.

Bij de meeste hoofdstukken is er in de Examenparagraaf ook een overkoepelende examenopgave te vinden. Die combineert stof uit verschillende paragrafen of hoofdstukken. De proeftoets geeft gericht advies waar de leerlingen nog aan moeten werken.

3.9 Examenopgaven

EXAMENOPGAVEN

In deze paragraaf zijn de eindexamenopgaven verzameld die bij de verschillende paragrafen uit het hoofdstuk horen. Aan het eind staat de overkoepelende examenopgave.

Maak de eindexamenopgaven bij de verschillende paragrafen. Met eindexamenopgaven oefen je de stof op examenniveau en wen je aan de vraagstelling van het eindexamen. Gebruik hierbij de vaardigheidskaart Examenopgaven maken. Komt een opgave uit de examenbundel biologie? Kijk dan achter aan de paragraaf voor exclusieve hints van Examenbundel. Deze hints helpen je op weg.

CELLEN HEBBEN VOEDINGSSTOFFEN NODIG

1 Voedsel en eiwitten

Uit: Examen havo 2010-I

Eiwitten zijn onmisbare bestanddelen van ons voedsel. Eiwitten komen in zowel plantaardige als dierlijke voedingsmiddelen voor. In tabel 1 is de biologische waarde van eiwitten in verschillende voedingsmiddelen weergegeven. De biologische waarde geeft aan in welke mate deze eiwitten voor de mens als bouwstoffen bruikbaar zijn. De biologische waarde is gerelateerd aan het eiwit uit kippeneieren. De samenstelling van kippeneieren is zodanig, dat het alle essentiële aminozuren bevat in de voor de mens juiste verhouding. De biologische waarde van het eiwit van kippeneieren wordt daarom op 100 gesteld.

Voedingsmiddel

waarde van de eiwitten vis

Tabel 1

1p

1p 2p

a Koemelk bevat slechts 3 gram eiwit per 100 gram. Gedroogde sojabonen bevatten 40 gram eiwit per 100 gram. Toch is de biologische waarde van koemelk hoger dan van gedroogde sojabonen.

Leg uit waardoor de biologische waarde van de eiwitten van koemelk toch hoger is dan die van sojabonen.

In tabel 2 zijn de gewichtspercentages van eiwitten, vetten en koolhydraten in gedroogde zaden van een aantal peulvruchten opgenomen. Deze voedingsmiddelen zijn alle afkomstig van vlinderbloemige planten.

Samenstelling van gedroogde peulvruchten in procenten eiwitten (%)

Tabel 2

b De gewichtspercentages in tabel 2 zijn per voedingsmiddel opgeteld minder dan honderd procent.

Noem nog twee andere groepen van voedingsstoffen die naast water in de gedroogde peulvruchten kunnen voorkomen.

c Vlinderbloemige planten zoals de sojaplant, leven vaak in symbiose met knolletjesbacteriën. Van deze symbiose hebben beide organismen voordeel.

• Waaruit bestaat het voordeel van de bacterie in deze symbiose?

• Waaruit bestaat het voordeel van de sojaplant in deze symbiose?

VERTERINGSORGANEN EN HUN WERKING

2 Torenvalken

Uit: Examenbundel havo biologie 2024

Kerkuilen slikken de muizen die ze vangen in hun geheel in. Na enige tijd spugen ze de botjes en haren van deze muizen als braakballen uit. In deze braakballen zijn de botjes meestal nog geheel intact. Ook torenvalken produceren braakballen met haren, maar deze braakballen en ook de ontlasting bevatten nauwelijks botjes of restjes daarvan.

Ter verklaring hiervan worden de volgende uitspraken gedaan:

1 Torenvalken produceren in de maagwand een grotere hoeveelheid zuur dan kerkuilen.

2 Torenvalken produceren in de maagwand een grotere hoeveelheid eiwitverterende enzymen dan kerkuilen.

3 Torenvalken produceren in de maagwand een grotere hoeveelheid vetverterende enzymen dan kerkuilen.

Welke combinatie van uitspraken verklaart het verschil tussen beide typen braakballen?

A alleen uitspraak 1 met uitspraak 2

B alleen uitspraak 1 met uitspraak 3

C alleen uitspraak 2 met uitspraak 3

D uitspraak 1 met uitspraak 2 en uitspraak 3

OPNAME IN HET INWENDIG MILIEU

3

Een koe: meer dan een melkfabriek?

Uit: Examenbundel havo biologie 2024

Bij de voedingswijze van dieren maken we onderscheid in carnivoren, omnivoren en herbivoren. Van deze laatste groep staan soorten die zich voeden met grassen en boombladeren voor de lastigste klus. Bij dieren komen in hun spijsverteringssappen geen enzymen voor die celwanden met veel cellulose en soms ook met houtstof kunnen verteren. Samenwerking met bacteriën heeft in de evolutie veel van deze biomassa voor planteneters geschikt gemaakt als voedselbron. Herkauwers zoals de koe bezitten een grote pens (zie de afbeelding) aan het begin van het maag-darmkanaal, waarin veel soorten bacteriën leven die de celwanden van grassen en boombladeren afbreken.

a Het maagsap van de lebmaag bevat dezelfde stoffen als het maagsap van de mens. Over het effect van dit lebmaagsap op de spijsbrij worden de volgende uitspraken gedaan:

1 Door maagzuur uit het lebmaagsap worden enzymen van de bacteriën in de spijsbrij onwerkzaam gemaakt.

2 Door enzymen uit het lebmaagsap worden eiwitten in de spijsbrij verteerd.

3 Door maagzuur uit het lebmaagsap worden vrijwel alle bacteriën in de spijsbrij actief.

1 : slokdarm

2 : t waal f vingerige darm

a : ne t maag

b: pen s

c: boekmaag

d : lebmaag

• Hoe komt een peristaltische beweging tot stand?

• Waarom wordt hier de term antiperistaltisch gebruikt?

b Het maagsap van de lebmaag bevat dezelfde stoffen als het maagsap van de mens. Over het effect van dit lebmaagsap op de spijsbrij worden de volgende uitspraken gedaan:

1 Door maagzuur uit het lebmaagsap worden enzymen van de bacteriën in de spijsbrij onwerkzaam gemaakt.

2 Door enzymen uit het lebmaagsap worden eiwitten in de spijsbrij verteerd.

3 Door maagzuur uit het lebmaagsap worden vrijwel alle bacteriën in de spijsbrij actief. Welke van deze uitspraken is of welke uitspraken zijn juist?

A alleen 1

B alleen 3

C alleen 1 en 2

D alleen 2 en 3

c Bij de vertering van cellulose ontstaan uiteindelijk enkelvoudige suikers. Nadat de spijsbrij de lebmaag is gepasseerd, komt de verdere vertering overeen met de vertering bij de mens.

• Welke enkelvoudige suiker ontstaat bij de vertering van cellulose?

• In welk orgaan wordt deze suiker opgenomen in het bloed?

DE LEVER ALS REGELCENTRUM

4 Galstenen

Uit: Examen havo 2021-I

Noor werkt als radiodiagnostisch laborant in een ziekenhuis. Ze maakt een scan van de buik van een patiënt. Deze patiënt kwam op de spoedeisende hulp met hevige pijn rechtsboven in de buik en met een gelige gelaatskleur.

Op de scan (zie de afbeelding) ziet Noor een witte plek op de lever. Dit bevestigt haar vermoeden dat het galstenen zijn die de buikpijn veroorzaken. Na overleg met de arts wordt de patiënt doorverwezen naar een internist voor behandeling.

a Op de scan zijn vier witte plekken met letters aangegeven. Noteer de letter die de witte plek op de lever aangeeft.

Galstenen kunnen ontstaan in de galblaas. Een deel van de galstenen bestaat voornamelijk uit bilirubine. Bilirubine is een afbraakproduct van hemoglobine en wordt met de gal uitgescheiden.

Het ijzer (Fe3+) dat vrijkomt bij de afbraak van hemoglobine wordt – gebonden aan eiwitten in het bloedplasma – vervoerd naar weefsels waar nieuw hemoglobine wordt geproduceerd.

1p

b In de afbeelding is een aantal organen met letters aangegeven.

1p

2p

Noteer de letter van het orgaan in de afbeelding waar ijzer uit het bloedplasma wordt opgenomen voor de productie van hemoglobine.

letter

In de afbeelding is de galblaas met enkele galstenen getekend. De galgang is geblokkeerd door een galsteen. Gal en stoffen die vervoerd worden via buis X hopen zich hierdoor op. Dit veroorzaakt de pijn bij de patiënt.

galblaas galstenen

twaalfvingerige darm

c Welke stof hoopt zich op in buis X uit de afbeelding?

A hemoglobine

B insuline

C pepsinogeen

D trypsinogeen

d Als de galgang geblokkeerd is, kan bilirubine niet worden uitgescheiden door de lever. Als gevolg hiervan komt de stof in een hoge concentratie in het bloed en in de huid terecht, waardoor de patiënt een gele gelaatskleur krijgt.

Een aantal bloedvaten zijn:

1 aorta

2 bovenste holle ader

3 haarvaten van de longen

4 haarvaten van het hart

5 leverader

6 leverslagader

7 longader

8 longslagader

9 onderste holle ader

10 poortader

P Q R S

Door welke van deze bloedvaten gaat een bilirubinemolecuul op de kortste weg vanuit de lever naar de huid van het gezicht?

Noteer die nummers in de juiste volgorde.

e De internist besluit dat de galblaas van de patiënt moet worden verwijderd. Na de operatie krijgt de patiënt het advies om vette maaltijden te vermijden. Zonder galblaas wordt er namelijk te weinig gal afgegeven na een vette maaltijd.

Leg uit dat door het tekort aan gal niet al het vet verteerd kan worden.

BEWUST KIEZEN WAT JE EET

5 Vet in de voeding

Uit: Examenbundel havo biologie 2024

Eén van de aanbevelingen van het Voorlichtingsbureau voor de Voeding is om voedsel met weinig vet te gebruiken. Toch is vet opgenomen in de voedingswijzer als een onmisbare voedingsstof. Daarbij wordt de aanbeveling gedaan dat de dagelijkse portie vetzuren waaruit vet is opgebouwd, voor ongeveer een derde uit verzadigde vetzuren (VV), voor een derde uit enkelvoudig onverzadigde vetzuren (OV) en voor een derde uit meervoudig onverzadigde vetzuren (MOV) zou moeten bestaan.

In de volgende tabel is de vetsamenstelling gegeven van enkele voedingsmiddelen die op of bij het brood worden gegeten.

schouderham goudse kaas vis (lekkerbekje) ei (gekookt) pindakaas

Welk is dan het beste, uitgaande van de genoemde aanbevelingen van het Voorlichtingsbureau voor de Voeding?

Geef twee argumenten voor je keuze.

6

3

Melkproducten

Uit: Examenbundel havo biologie 2024

Micro-organismen worden gebruikt bij het produceren van voedingsmiddelen. Zo wordt yoghurt gemaakt uit melk door inwerking van onder andere melkzuurbacteriën. Een bijkomend effect van deze bewerking van melk is dat het product langer houdbaar wordt.

a Leg uit waardoor yoghurt langer houdbaar is dan melk. Geef twee argumenten voor je keuze.

b In de volgende tabel staan gegevens over de energie-inhoud en samenstelling van volle melk en volle yoghurt per 100 gram.

Yoghurt bevat minder energie dan de melk waaruit hij is bereid. Leg uit waardoor dit, gezien de bereidingswijze en de gegevens in de tabel, ook is te verwachten.

ALLES IN SAMENHANG

7 Levertranplantatie

Uit: Examen havo 2024-II

Jan heeft een infectie met het hepatitis C-virus gehad, waardoor zijn lever chronisch ontstoken is.

Bij een leverontsteking raken levercellen beschadigd en sterven vervolgens af. Op de plaats van afgestorven levercellen ontstaat littekenweefsel. De leverfunctie neemt door aanwezigheid van littekenweefsel steeds verder af. Jan komt daarom in aanmerking voor een levertransplantatie.

1p

a Wat is een direct gevolg van een slechte leverwerking?

A De afbraak van bloedcellen neemt toe.

B De productie van insuline neemt af.

C De vertering van koolhydraten gaat minder snel.

D De vorming van ureum neemt af.

Er is een donorlever voor Jan beschikbaar gekomen, maar deze is niet in goede staat. Vincent de Meyer, transplantatiearts van het Universitair Medisch Centrum Groningen, heeft een methode om de kwaliteit van een slechte donorlever te verbeteren. Eerst koppelt hij de bloedvaten van de lever aan een machine en plaatst hij de lever in een bak met een koude (4 tot 12 °C), zuurstofrijke spoelvloeistof. Via de bloedvaten wordt deze vloeistof door de lever gepompt. Na een uur wordt de vloeistof langzaam opgewarmd tot 37 °C. Ondertussen wordt de werking van de lever regelmatig gecontroleerd. De afbraak van melkzuur in de lever wordt gecontroleerd door de pH te meten van de spoelvloeistof die uit de lever stroomt. Ook wordt gemeten hoeveel gal de lever produceert.

1p

2p

b Noteer bij welk celproces het melkzuur is ontstaan.

c De zuurstof in de spoelvloeistof is bedoeld om een bepaald celorganel in de levercellen aan het werk te zetten. Dit celorganel produceert dan een energierijke stof die nodig is om de celprocessen in andere delen van de cel te laten verlopen.

• Noteer de naam van dit celorganel.

• Noteer de naam van deze energierijke stof.

d Gal heeft een belangrijke functie bij de spijsvertering. Wat is de functie van gal? En aan welk deel van het spijsverteringskanaal wordt gal afgegeven?

1 De functie van gal is emulgeren van vetten | verteren van vetten

2 De afgifte wordt gedaan aan de maag | twaalfvingerige darm | dikke darm.

Helaas lukt het De Meyer niet om de kwaliteit van de donorlever voldoende te verbeteren. Hij besluit daarom deze lever niet te transplanteren. Een andere mogelijkheid voor Jan zou een donatie zijn van een deel van de lever van een levend persoon. Jans zoon Marco wil wel donor zijn voor zijn vader. Hij heeft dezelfde bloedgroep, maar voordat hij als donor aangewezen kan worden, moet hij ook een leveronderzoek ondergaan, een biopt. Er wordt dan met een naald wat leverweefsel afgenomen voor onderzoek.

2p

e Tijdens de biopsie moet Marco maximaal uitademen.

Welke spieren moet hij hiervoor aanspannen?

A alleen bepaalde tussenribspieren

B alleen de buikspieren

C alleen het middenrif

D bepaalde tussenribspieren en de buikspieren

E bepaalde tussenribspieren en het middenrif

F de buikspieren en het middenrif

Marco’s lever blijkt gezond en twee weken later vindt de transplantatie plaats. De lever van Jan wordt verwijderd en gelijktijdig wordt twee derde deel van Marco’s lever verwijderd. Dit gedeelte wordt in het lichaam van Jan aangesloten op de galbuis en de bloedvaten van de lever. In twee tot drie maanden groeien de levers van Marco en Jan weer uit tot een normale grootte.

2p

f In de afbeelding van de lever zijn drie bloedvaten met letters aangegeven.

leverslagader

Schrijf de letters P, Q en R onder elkaar en noteer de naam van het betreffende bloedvat erachter.

1p

g Jan moet vanwege de transplantatie de rest van zijn leven bepaalde medicijnen blijven slikken.

Noteer de belangrijkste functie van deze medicijnen.

HINTS UIT EXAMENBUNDEL HAVO BIOLOGIE 2024

Torenvalken

• Uit welke componenten bestaat bot?

Een koe: meer dan een melkfabriek

• a: Beweging komt bij dieren altijd tot stand door spieren.

• b: Wat gebeurt er met bacteriën in de maag van de mens?

• c: Zie Binas of ScienceData bij sacharide en bij vertering

Vet in de voeding

• a: Er worden twee aanbevelingen gedaan; gebruik beide.

• b: Let op het zuur in melkzuurbacteriën.

Melkproducten

• Melkzuurbacteriën zijn levende wezens.

Bij elke opgave uit de Examenbundel hoort een hint. Online staat bij deze opgaven een extra uitwerking

Vi·vo - ik leef; levend

Bij biologie leer je over alles wat leeft. Over hoe planten, dieren en mensen in elkaar zitten én hoe zij met elkaar samenleven. Ook jij leeft. Dus biologie gaat ook over jou. Met Vivo kom je alles te weten over het leven in jou en om jou heen.

De biologie van je leven

Wil je meer zien van Vivo voor bovenbouw havo en vwo?

En als eerste het complete 4 havo-boek ontvangen? Maak een afspraak met de contactpersoon voor jouw school en ontvang gratis een Vivo-beoordelingspakket, inclusief Examenbundel.

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.