7 minute read

verscheidenheid in levende wezens op aarde

4 Wat is leven?

Biologie gaat over leven. Wat is leven eigenlijk precies? In deze opdracht bespreek je dit met je klasgenoten. Bekijk de foto en lees de tekst over het robothondje Aibo.

Sony’s robothond Aibo beweegt op een natuurlijke manier. Hij eet en hij loopt, net als een echte hond. Aibo kan met kunstmatige intelligentie zelfs leren van zijn baasje en een eigen karakter ontwikkelen. De robothond ontwikkelt zich op basis van hoe zijn baasje hem beloont, aait of straft. Hij leert je ook herkennen en gaat zelf terug naar zijn oplaadmandje.

Bespreek in tweetallen de stelling: “Aibo is een levend wezen”.

• Bedenk zoveel mogelijk argumenten vóór en tegen de stelling.

• Probeer elkaar te overtuigen.

• Wat is jullie conclusie?

5 Biologie in jouw leven

Vivo heeft veel actieve opdrachten, want biologie is meer dan kennis reproduceren.

a Kijk eens uit het raam. Wat zie je buiten gebeuren dat te maken heeft met het vak biologie?

b Kijk eens rond in het klaslokaal. Wat zie je binnen gebeuren dat te maken heeft met het vak biologie?

6 Verbanden: biologie en andere vakken

Biologie is een natuurwetenschap. Het vak hangt samen met andere natuurwetenschappen, zoals natuurkunde en scheikunde, en ook met aardrijkskunde. In deze opdracht benoem je de overeenkomsten en verschillen tussen biologie en de andere vakken.

Met cirkels kun je verschillen en overeenkomsten weergeven.

Tip: Je mag internet gebruiken.

Pak drie vellen papier. Teken op elk vel twee overlappende cirkels zoals in het voorbeeld.

Schrijf in het overlappende deel de woorden die met beide vakken te maken hebben. Schrijf in de buitenste gedeeltes wat de verschillen zijn tussen de twee vakken. Doe dit voor de volgende vakken:

• biologie en natuurkunde

• biologie en scheikunde

• biologie en aardrijkskunde

Biologie in andere beroepen

Je hoeft geen bioloog te zijn om met biologie te maken te krijgen. In andere beroepen kun je ook te maken hebben met biologie. Lees de profielen.

Karsu Dönmez is een bekende zangeres, pianiste en televisiekok. Haar gerechten komen vooral uit de Turkse keuken.

Bertie Steur heeft een akkerbouwbedrijf in Zeeland. Ze verbouwt daar onder andere tarwe, vlas, graszaad, chicorei en suikerbieten. Ook lopen er varkens, kippen en paarden op haar boerderij. Diederik Gommers is arts in het Erasmus-ziekenhuis. Hij behandelt daar patiënten op de intensive care. Tijdens de coronacrisis lichtte hij mensen voor over het coronavirus en over wat hij zag op de intensive care.

Hanne Tersmette is boswachter. Via social media neemt ze kijkers mee in haar werk. Ze maakt video’s over bijvoorbeeld het spotten van ijsvogels en het helpen van insecten. Ook laat ze zien wat er uniek is aan natuurgebieden in Nederland, zoals Dwingelderveld.

Omschrijf voor ieder beroep welke biologische kennis diegene (nodig) heeft.

Afsluiting

8 Biologie, wat heb je eraan?

Hier reflecteert de leerling op de hoofdstukvraag. In de hoofdstukafsluiting komt het hele grote plaatje terug.

De grote vraag van dit hoofdstuk is: ‘Biologie, wat heb je eraan?’

Wat is jouw antwoord op deze vraag? Gebruik in je antwoord de informatie van deze paragraaf.

1.2 LEVENDE WEZENS

Aan het eind van deze paragraaf kun je:

• de zeven levenskenmerken benoemen.

• uitleggen of iets levend, levenloos of dood is.

Aan dit icoon herken je over welk deel van het grote plaatje de paragraaf gaat.

• uitleggen wat biotische en abiotische factoren zijn en hoe deze van invloed zijn op organismen.

Bij deze paragraaf hoort de volgende practicumopdracht:

• De slak

Overleg met je docent of je dit practicum gaat uitvoeren.

Startopdracht

1 Op zoek naar leven

Online staan motiverende en makkelijk uitvoerbare practica Bij de practica gebruikt de leerling handige vaardigheidskaarten a Op welke dingen kunnen de verkenners hebben gelet toen ze dachten dat ze levende wezens zagen? b Wetenschappers onderzoeken of er leven mogelijk is op Mars. Waar letten ze op bij dat onderzoek?

Elke paragraaf begint met een startopdracht Leerlingen gaan actief aan de slag met het onderwerp van de paragraaf. Zo ontdekken ze wat ze al weten en begrijpen ze de stof die erna komt sneller en beter.

Een ruimteschip met wezens van een andere planeet landt op aarde. Verkenners gaan onderzoeken of er op aarde levende wezens voorkomen. Ze komen dieren tegen en laten al snel aan hun commandant weten dat er leven op aarde is.

Overleg in een groepje van 2-4 personen. Noem minimaal vijf dingen waar ze op hebben gelet.

Of de dieren bewogen, ademhaalden, aten, dronken, geluid maakten, zintuigen hadden of bijvoorbeeld reageerden op de verkenners.

Vivo besteedt aandacht aan samen leren, te herkennen aan het samenwerkingsicoon.

Theorie

Wanneer is iets levend?

Een levend wezen noem je in de biologie een organisme. Maar wanneer is iets levend?

Je zegt dat iets levend is als het levenskenmerken vertoont. Sommige levenskenmerken zijn nodig om als organisme te blijven leven. Andere zijn nodig om als soort te blijven bestaan.

Er zijn zeven levenskenmerken.

• Organismen groeien. Jij bent zelf ook nog in de groei.

• Organismen voeden zich door voedingsstoffen uit hun leefomgeving op te nemen. Jij krijgt voedingsstoffen binnen door te eten en te drinken.

• Bij organismen vindt gaswisseling plaats. Dit is het opnemen van zuurstof en het afgeven van koolstofdioxide. Bij jou gebeurt dit tijdens de ademhaling (in- en uitademen).

• Organismen kunnen zich voortplanten en voor nakomelingen zorgen. Een ouder organisme sterft, maar de soort blijft bestaan.

• Organismen kunnen hun omgeving waarnemen en daarmee reageren op wat er gebeurt. Je kunt bijvoorbeeld zien, horen, ruiken, proeven en voelen.

• Organismen kunnen op veranderingen in hun omgeving reageren, meestal door te bewegen. Jij ziet bijvoorbeeld een auto van rechts aankomen en je remt af om op tijd te stoppen.

• Organismen kunnen afvalstoffen afgeven. Stoffen die het lichaam niet nodig heeft worden verwijderd, bijvoorbeeld door te zweten, plassen en poepen.

Wil je weten of iets een levend organisme is, dan onderzoek je of het één of meer levenskenmerken heeft. Een organisme hoeft niet alle levenskenmerken tegelijk te vertonen om levend te zijn.

Als je een watervlo onder de microscoop bekijkt, kun je bijna alle levenskenmerken waarnemen (zie figuur 1).

• De watervlo brengt met zijn poten voedsel naar zijn mond.

• Het hartje van de watervlo klopt.

• Er zitten eieren in de broedruimte aan de achterkant van de watervlo.

• De watervlo zwemt rond.

• Er komt poep uit de anus.

• Het zwarte oog van de watervlo draait rond.

oog (waarnemen) mond (voeden) eitjes (voortplanten) pootjes en sprieten (reageren) darm (afvalstoffen afgeven)

Levend, dood, levenloos

Een naaktslak kan ieder jaar 400 eitjes leggen (zie figuur 2). Stel je eens voor dat iedere naaktslak uit zo’n ei ook weer 400 eitjes zou leggen en de nieuwe naaktslakken daarna ook weer. Hoe zou onze planeet er na een paar jaar uitzien als al die slakken blijven leven?

Zoiets gebeurt niet, want in de natuur gaan veel organismen dood. Bijvoorbeeld door ziekten, ouderdom of doordat ze worden opgegeten.

De theorie is helder geformuleerd door ervaren schrijvers. Elk niveau heeft zijn eigen accent in theorie en opdrachten en wordt geschreven door niveau-specialisten.

Een dood organisme heeft geleefd en heeft de zeven levenskenmerken niet meer. Het verschil tussen levend en dood is soms lastig te zien (zie figuur 3 en 4).

Figuur 3 De schimmels op het brood zijn levend, maar is het brood levend, dood of levenloos?

Als iets nooit levenskenmerken heeft gehad, noem je het levenloos Voorbeelden van levenloze dingen zijn een glazen vaas, de tv en je telefoon.

Aan de hand van twee vragen kun je bepalen of een voorwerp levend, dood of levenloos is (zie figuur 5).

Figuur 4 Deze boom is door bevers doorgeknaagd. De boom lijkt dood, maar misschien blijven sommige delen leven.

Vraag1 janee

Heeft het voorwerp één of meerdere levenskenmerken?

Dan is het levend. Bestaat het voorwerp uit cellen of resten van cellen?

Vraag2 janee

Dan is het dood. Dan is het levenloos.

In de tweede vraag lees je dat je op cellen let. Cellen zijn hele kleine delen van een levend wezen. Of iets cellen of resten van cellen heeft, kun je moeilijk zien aan de buitenkant. Daarvoor doe je onderzoek met een microscoop.

Biotisch en abiotisch abiotische factoren biotische factoren vos/roofdier ziekmakend gras/voedsel hert/concurrent konijn/soortgenoot

Als je in een boom klimt, klim je in iets levends. Maar als je op een rots klimt, klim je op iets wat levenloos is. In de natuur is veel te vinden wat nooit heeft geleefd en dus levenloos is. Denk maar aan stenen, zand en water. Alles in een leefomgeving wat levenloos is, noem je abiotisch. Warmte, de luchtkwaliteit en bijvoorbeeld het zoutgehalte van het water zijn ook abiotisch.

Alles wat leeft of geleefd heeft, noem je biotisch. De natuur bestaat uit een combinatie van abiotisch en biotisch (zie figuur 6 en 7). Als je de bodem onderzoekt, vind je levende organismen, resten van dode organismen en levenloze grond van zand, klei en steentjes. De abiotische en biotische onderdelen in de natuur beïnvloeden elkaar en vormen samen de leefomgeving.

Organismen zijn afhankelijk van de omgeving waarin ze leven. Ze hebben te maken met verschillende omgevingsfactoren. Dat kunnen biotische factoren zijn, zoals soortgenoten en andere soorten dieren of planten. Herten en konijnen eten beide grassen en kruiden. Ze zijn elkaars voedselconcurrenten. Hoeveel grassen en kruiden er voor hen beschikbaar zijn, hangt af van abiotische factoren zoals temperatuur, water en voedingsstoffen in de bodem (zie figuur 8).

WIST JE DAT?

Een echt koele kikker

Kikkers nemen de temperatuur van hun omgeving aan. Als de omgeving 15 graden is, dan is de kikker ook ongeveer 15 graden. In de winter graven de meeste kikkers zich in om te voorkomen dat ze helemaal bevriezen.

De boskikker doet dit anders. Als de temperatuur onder het vriespunt zakt, bevriest zijn hele lichaam. Zijn hart stopt zelfs met kloppen. Als je de boskikker in deze staat bekijkt, lijkt hij dood. Als de lente aanbreekt en de temperatuur stijgt, gebeurt er iets heel bijzonders. De kikker ontdooit en zijn hart begint weer te kloppen. Alsof hij uit de dood opstaat.

Opdrachten

2 Levenskenmerken

In de afbeeldingen zie je vier van de zeven levenskenmerken.

Vul bij elke afbeelding het juiste levenskenmerk in.

Het mooie, bizarre en verbazingwekkende van de biologie komt ook aan de orde!

Elke paragraaf heeft zes basisopdrachten, die leerlingen zowel in het boek als online kunnen maken.

3 Levenskenmerken herkennen

Is een organisme dood als het niet alle levenskenmerken heeft?

◯ Ja, want een organisme leeft alleen als het alle levenskenmerken vertoont.

◯ Nee, want het organisme is pas dood als het niet meer reageert.

◯ Nee, want een levend organisme hoeft niet alle levenskenmerken te hebben.

4 Levenskenmerken bij jezelf

Welke levenskenmerken vertoon jij op dit moment?

5 Tijdelijke levenskenmerken

Welke levenskenmerken vertonen de meeste organismen slechts een deel van hun leven? Leg uit.

6 Levend, dood of levenloos?

Zijn de voorwerpen levend, dood of levenloos?

Vul het juiste woord in.

This article is from: