13 minute read

1.3 VERSCHILLENDE ORGANISMEN

Aan het eind van deze paragraaf kun je:

• uitleggen in welke vier hoofdgroepen organismen ingedeeld worden.

• van een organisme vertellen of dit een plant, dier, bacterie of schimmel is.

• uitleggen dat er ‘goede’ en ‘slechte’ bacteriën zijn en van beide voorbeelden geven.

• uitleggen dat er ‘goede’ en ‘slechte’ schimmels zijn en van beide voorbeelden geven.

Bij deze paragraaf hoort de volgende practicumopdracht:

• De loep

Overleg met je docent of je dit practicum gaat uitvoeren.

Startopdracht

1 Welk dier is dat?

Organismen kun je indelen in vier groepen: bacteriën, schimmels, planten en dieren.

Dit ga je doen:

1 Werk in tweetallen.

2 De een neemt een organisme uit één van de vier groepen in gedachten. De ander stelt vragen.

3 Je mag alleen vragen stellen die de ander met ja of nee kan beantwoorden.

4 Is het organisme na tien vragen nog niet geraden? Geef dan het antwoord en draai de rollen om.

5 Voer de opdracht ieder minimaal twee keer uit.

Welke twee vragen leverden de meeste informatie op?

Veel verschillende organismen

Overal om je heen leven organismen. Soms kun je ze duidelijk zien: een koe in de wei, een hoge boom, een vogel in de lucht of een vlieg tegen het raam. Er zijn ook organismen die zo klein zijn dat je ze niet eens ziet.

Organismen zijn er in allerlei vormen en maten. Alleen al het aantal soorten kevers op aarde is gigantisch. Tussen die soorten kevers is er verschil in kleur, vorm en grootte (zie figuur 1).

Figuur 1 Er zijn ongeveer 350.000 soorten kevers bekend. Hier zie je een klein deel ervan.

Indelen in vier hoofdgroepen

Al eeuwen verwonderen mensen zich over de organismen om hen heen. Er zijn heel veel verschillende organismen. Daarom bedachten biologen een manier om overzicht te houden: organismen indelen in groepen. Indelen doe je op basis van kenmerken, zoals kleur, vorm, wel of geen haren, wel of geen bloed, wel of geen poten.

Vroeger konden biologen alleen de organismen indelen die ze met het blote oog zagen. Van bacteriën had nog niemand gehoord. Ze waren simpelweg niet te zien. De uitvinding van de microscoop bracht daar verandering in. Sindsdien weten we dat er superkleine organismen bestaan. Door microscopisch onderzoek ontdekten biologen dat bacteriën en schimmels andere kenmerken hebben dan planten of dieren. Daardoor kun je vier hoofdgroepen maken: bacteriën, schimmels, planten en dieren.

Je kunt bacteriën, schimmels, planten en dieren indelen door naar de kenmerken van cellen te kijken. Er zijn ook andere kenmerken waarop je kunt letten.

Bacteriën

Bacteriën zijn heel kleine organismen die eruitzien als staafjes, spiraaltjes of bolletjes. Een bacterie bestaat uit één cel. Bacteriën zijn eencellige organismen. Bacteriën komen overal op aarde voor. Het maakt niet uit of het vochtig, droog, koud of heet is.

Bacteriën zijn belangrijke opruimers in de natuur. Ze voeden zich namelijk met de resten van (dode) planten en dieren. Ze zetten deze resten om in voedingsstoffen die planten kunnen opnemen. Er leven bacteriën in en op je lichaam. Deze zijn onmisbaar voor je gezondheid. In je darmen bijvoorbeeld zitten darmbacteriën die helpen bij het verteren van je voedsel. Op je huid zitten bacteriën die je beschermen tegen schadelijke bacteriën van buitenaf. Je noemt ze daarom ‘goede’ bacteriën. Ook andere soorten bacteriën zijn nuttig voor mensen, bijvoorbeeld de bacteriën die nodig zijn bij de productie van zuurkool en yoghurt.

Sommige bacteriesoorten kunnen je ziek maken (zie figuur 3). Zulke bacteriën vernietigen of vergiftigen cellen in je lichaam. Je eigen lichaam kan die bacteriën meestal goed bestrijden. Als dat niet lukt, word je ziek.

Virussen

Griep en verkoudheid worden veroorzaakt door virussen. Ook wratten en een koortslip krijg je door virussen. Maar let op: virussen zijn geen bacteriën! Virussen zijn nog veel kleiner dan bacteriën. Ze bestaan niet uit cellen. Het zijn daarom geen levende organismen. Virussen overleven alleen in de cellen van organismen. Ze hebben dus altijd een organisme nodig. Heb je veel virussen in je lichaamscellen, dan kun je er goed ziek van worden.

WIST JE DAT?

Heel veel bacteriën

Op en in je lichaam leven ongeveer 40.000 miljard bacteriën. Samen wegen ze ruim één kilogram! In je dikke darm zitten de meeste bacteriën; daar is ook het meeste voedsel. Op je huid zitten zo’n 50.000 bacteriën per vierkante centimeter.

Schimmels

Sommige schimmels zijn microscopisch klein, sommige zijn juist heel groot. De grootste schimmel is zo’n 1650 voetbalvelden groot. Schimmels lijken op planten, maar ze zijn niet groen. Schimmels kunnen eencellig of meercellig zijn. Voorbeelden van eencellige schimmels zijn gisten (zie figuur 4). Meercellige organismen bestaan uit een heleboel cellen die samen een lichaam vormen. Meercellige schimmels bestaan uit lange, vertakte schimmeldraden. Bij veel soorten groeien hieruit paddenstoelen (zie figuur 5).

schimmeldraden

Een heksenkring (zie figuur 6) is een cirkel van paddenstoelen. Onder de grond van een heksenkring ligt een groot netwerk van schimmeldraden.

Net als bacteriën ruimen schimmels dode resten op in de natuur. Schimmels vind je overal: in de lucht, in het water, in de bodem en in en op planten en dieren. Ze zitten ook op en in jouw lichaam. Meestal kan dat geen kwaad, maar er zijn ook schimmels die kalknagels, jeuk of schilfers veroorzaken. Ook op voedsel zitten schimmels. Als deze schimmels het voedsel gaan ‘opruimen’, groeien ze en worden ze zichtbaar. Van dit beschimmelde voedsel kun je ziek worden.

Sommige schimmels zijn nuttig voor de mens. Er zijn schimmels die we eten, zoals champignons en de schimmel op blauwschimmelkaas. Met gist maken we bier en brood. Met behulp van andere schimmels maken we antibiotica. Dat zijn medicijnen tegen ziekmakende bacteriën.

Planten

Stel, je eet een appel, terwijl je in een linnen hangmat ligt die je tussen twee eikenbomen hebt gespannen. Dan maak je echt gebruik van planten. Planten leven overal op aarde: op het land en in het water. Ze leven op zand, op kleigrond of op andere planten. De meeste planten zijn groen en hebben stengels of takken, bladeren en wortels. Soms hebben ze bloemen en daarna zaden of vruchten (zie figuur 7).

Planten zijn het voedsel van dieren. Deze planteneters worden weer gegeten door andere dieren. Planten zijn dus onmisbaar! Planten zijn ook belangrijk in de geneeskunde. In planten zijn stoffen ontdekt waarmee we verschillende medicijnen kunnen maken.

Veel plantensoorten zijn meercellig. Zelfs kleine planten als speenkruid bestaan uit enorm veel cellen (zie figuur 8). Maar er zijn ook eencellige planten, zoals boomalgen. Je ziet ze vaak als het groene laagje op muren en boomstammen.

Dieren

Er zijn heel kleine eencellige dieren, zoals het pantoffeldiertje (zie figuur 9). Er zijn ook heel kleine meercellige dieren, zoals het beerdiertje (zie figuur 10). De meeste dieren bewegen en alle dieren voeden zich met andere organismen. Je hebt vleeseters, planteneters en alleseters. Mensen horen bij de alleseters. Mensen eten namelijk zowel planten als dieren.

Tot nu toe hebben wetenschappers zo’n 2,1 miljoen soorten organismen beschreven, waaronder 1,5 miljoen dieren, 380.000 planten en 140.000 schimmels. Er zullen nog veel nieuwe soorten organismen ontdekt worden. Er zijn plaatsen op aarde waar onderzoekers nog nooit geweest zijn, zoals ondoordringbare regenwouden en diepe oceanen. Daar leven vast en zeker soorten die nog niet ontdekt zijn.

Opdrachten

2 Schimmels a Noem drie voedingsmiddelen die snel schimmelen. En noem drie voedingsmiddelen die niet zo snel schimmelen. b Kun je verklaren waardoor dit verschil ontstaat.

Schimmels vind je soms ook in de keuken.

Tip: Je mag internet gebruiken.

3 Groepen organismen

Bij biologisch onderzoek is de microscoop enorm belangrijk.

Welke groepen organismen konden wetenschappers pas indelen na de uitvinding van de microscoop?

☐ bacteriën

☐ dieren

☐ planten

☐ schimmels

4 Fantasiedier

In de figuur zie je een fantasiedier. Je vindt er kenmerken van verschillende diersoorten in terug.

Noteer van dit dier de belangrijkste onderdelen. Noteer vervolgens achter elk onderdeel een dier dat dit onderdeel ook heeft.

Vergelijk en bespreek je antwoorden met een klasgenoot.

5 Voedsel bewaren

Er is een aantal manieren om voedsel langer te bewaren. Noem drie verschillende methoden. Geef aan waardoor die methoden werken.

6 Bacteriën en schimmels

Geef twee verschillen en twee overeenkomsten tussen bacteriën en schimmels.

7 Op het menu

Stel een menu samen met een voor-, hoofd- en nagerecht dat zowel bacteriën, schimmels, planten als dieren bevat. Maak hiervan een menukaart.

Extra Opdrachten

8 Bacteriën om je heen

Dit zijn momenten in de ochtend van Naomi.

• Moment 1: Naomi poetst haar tanden met water uit de kraan.

• Moment 2: Naomi eet een kom yoghurt.

• Moment 3: Naomi eet een banaan en gooit de bananenschil in de GFT-bak.

Bacteriën spelen een rol op elk van de drie momenten. Welke rol spelen de bacteriën?

Moment 1:

Moment 2:

Moment 3:

9 Indelen

Er is een hoofdgroep van organismen die je in de lucht, in het water, in de bodem en op andere organismen kunt vinden. Sommige zijn meercellig en andere zijn eencellig.

Over welke organismen gaat het stukje tekst? ◯ bacteriën

10 Alexander Fleming a In welke hoofdgroep horen de organismen waarmee penicilline wordt gemaakt? b In welke hoofdgroep horen de organismen die met penicilline bestreden worden? c De uitvinding van de microscoop was belangrijk voor het verklaren en bestrijden van allerlei ziekten. Leg dit uit.

De arts Alexander Fleming onderzocht bacteriedodende middelen. Na een dag onderzoek vergat hij een schaaltje met bacteriën op te ruimen. Toen hij later het schaaltje wilde schoonmaken, zaten er plukjes schimmel in. Het schaaltje zat vol met bacteriën, behalve direct om die plukjes schimmel heen. Deze penseelschimmel bleek een bacteriedodende stof af te scheiden.

Er was nog veel nader onderzoek nodig, maar uiteindelijk leidde deze ontdekking tot een heel belangrijk medicijn: penicilline. Penicilline was het eerste antibioticum.

Meer oefenen met de stof uit deze paragraaf? Kies online voor Herhaling of Plus.

1.4 ORGANISMEN EN HUN OMGEVING

Aan het eind van deze paragraaf kun je:

• uitleggen dat organismen aan hun omgeving aangepast zijn.

• benoemen wat een soort is in de biologie.

• verschillende samenlevingsvormen van organismen noemen.

• uitleggen hoe verschillende soorten organismen samenwerken en/of van elkaar afhankelijk zijn.

Startopdracht

1 Een perfect aangepaste dromedaris

Denk je aan een woestijn, dan denk je aan hitte, zand en stof, gebrek aan water en voedsel. Misschien denk je ook aan karavanen met dromedarissen. De dromedaris is een eenbultige kameel die perfect is aangepast aan de extreme omstandigheden in woestijnen. Hij is daardoor in staat om mensen en goederen over heel grote afstanden door droge gebieden heen te vervoeren.

Werk in tweetallen.

Tip: Je mag internet gebruiken.

Welke aanpassingen heeft de dromedaris aan de omstandigheden in de woestijn?

Schrijf in 5 minuten zoveel mogelijk aanpassingen op. Je kunt denken aan uiterlijke kenmerken en aan gedragskenmerken (wat de dromedaris doet).

Welk tweetal vindt de meeste aanpassingen?

Theorie

Aangepast aan de leefomgeving

Op onze planeet zijn allerlei verschillende landschappen. Vochtige jungles, hete woestijnen, diepe oceanen, hoge bergen, moerassen, enzovoort. Bijna overal kun je organismen vinden en op al die plekken zijn ze anders. Een uilensoort die in extreem koude gebieden leeft, ziet er anders uit dan een uilensoort die in Nederland leeft (zie figuur 1 en 2). Een witte uil valt niet op in de sneeuw, een bruine uil valt niet op in een boom. Ze zijn goed gecamoufleerd: de kleur van hun veren past bij de kleur van de omgeving.

Dat is zeker het geval bij de kameleon (zie figuur 3). Kameleons leven vooral in tropische en subtropische bossen. Door de camouflage valt het dier niet op voor roofdieren. De dieren hebben nog meer aanpassingen aan de omgeving. De poten hebben precies de juiste vorm om zich vast te klampen aan takken. De ogen van de kameleon kunnen onafhankelijk van elkaar alle kanten op draaien. Hij ziet daardoor vanuit alle richtingen een predator (slang, roofvogel) of een prooi aankomen.

Een predator is een organisme dat op zijn prooi jaagt. Het jagen om op te eten heet predatie: een organisme (predator) vangt een ander organisme (prooi) en eet het op. Kameleons vangen met hun uitrolbare tong insecten zoals wandelende takken. Dreigt er gevaar, dan laat de kameleon zich vallen en doet alsof hij dood is. De kameleon heeft kenmerken en een leefwijze die goed passen bij zijn leefomgeving. En zo is het met alle organismen in de natuur.

Watervogels zijn aangepast aan leven op en bij het water. Zij smeren hun veren goed in met vet. Zo trekt het water niet in hun veren als ze naar vissen duiken. En boven water rollen de druppels makkelijk van hun veren af. Zo blijven ze droog. Een aalscholver is ook een watervogel (zie figuur 4). Hij heeft maar heel weinig vet om zijn veren mee in te smeren. Als hij in het water duikt, worden zijn veren dus nat.

De aalscholver laat na het vissen zijn veren drogen, want vliegen met natte veren kost veel energie. Je zou denken dat de aalscholver niet goed is aangepast aan zijn omgeving.

Maar dat is niet zo. Juist omdat de aalscholver zwaar is en geen vette veren heeft, kan hij veel dieper duiken dan de andere watervogels. Zo vangt hij vissen die voor andere vogels onbereikbaar zijn. Doordat een aalscholver andere aanpassingen heeft dan andere watervogels, is er weinig concurrentie. De aalscholver kan daardoor beter overleven.

Zo is het overal in de natuur: organismen concurreren om voedsel, ruimte, water of licht. Elke soort is op zijn eigen manier aangepast aan de biotische en abiotische omgevingsfactoren. Daardoor kunnen er veel soorten naast elkaar bestaan.

Verschillende soorten

In de biologie wordt het woord ‘soort’ niet willekeurig gebruikt. Een soort bestaat uit organismen die zich onder natuurlijke omstandigheden onderling kunnen voortplanten en dan vruchtbare nakomelingen krijgen. Een bosuil en een sneeuwuil zijn verschillende soorten; zij kunnen zich niet onderling voortplanten. Maar een grijze wolf en een hond kunnen zich wel onderling voortplanten en vruchtbare nakomelingen krijgen (zie figuur 5). Ondanks alle verschillen kun je ze in de biologie tot dezelfde soort rekenen.

Manieren van samenleven

Lantaarnvissen leven diep in de oceaan of in donkere grotten waar geen licht komt. De vissen gebruiken lichtgevende bacteriën om andere lantaarnvissen in het donker te vinden. Deze bacteriën zitten in speciale organen onder de ogen van de lantaarnvis (zie figuur 6). De lantaarnvis en de lichtgevende bacterie zijn aangepast aan elkaar en hebben hier beide voordeel van. De lantaarnvis kan soortgenoten vinden, de bacteriën krijgen voedingsstoffen van de lantaarnvis. Zo leven deze verschillende soorten organismen hun hele leven samen.

Als twee verschillende soorten organismen langdurig met elkaar samenleven, noem je dat symbiose. Er zijn verschillende vormen van symbiose. Zo kan het zijn dat het samenleven voor beide soorten voordeel oplevert, zoals bij de lantaarnvis. Het samenleven kan ook voor één van de soorten geen voordeel opleveren of zelfs nadelig zijn.

Parasieten en gastheren

Heb je wel eens een teek gehad? Dan spreek je van parasitisme. Parasitisme is een vorm van symbiose, waar maar één van de twee soorten van profiteert. De andere soort ondervindt er nadeel van. Een parasiet is een organisme dat op of in een ander organisme leeft. Het organisme waar de parasiet op of in zit noem je de gastheer

Ook vlooien zijn parasieten. Teken en vlooien leven van het bloed van andere organismen. Meestal merkt de gastheer daar niet veel van, hoogstens heeft die een beetje jeuk. Soms kun je van een tekenbeet toch ziek worden. Sommige teken zijn namelijk besmet met een bacterie. Die krijgen ze in hun lichaam door bloed te zuigen van besmette knaagdieren of egels (zie figuur 7). De teek kan de bacterie overdragen op het volgende organisme waarvan hij bloed opzuigt. Bij mensen kan de bacterie de ziekte van Lyme veroorzaken. Je wordt dus niet ziek van de teek zelf, maar van de bacterie die hij in jouw bloed heeft gebracht. De teek is een parasiet die een parasiet overbrengt.

Teken leven in bossen, duinen, parken en tuinen, in hoog gras of tussen dode bladeren. Na een wandeling is het verstandig om jezelf op teken te controleren en ze op de juiste manier te verwijderen (zie figuur 8).

WIST JE DAT?

De ossenpikker helpt de neushoorn. Neushoorns zijn erg populair bij stropers, omdat hun hoorns veel geld waard zijn. Ze worden zelfs met uitsterven bedreigd. De dieren zien slecht, waardoor stropers gemakkelijk dichtbij kunnen komen. Behalve als er ossenpikkers aanwezig zijn. Ossenpikkers zijn vogels die teken en andere parasieten van de huid van de neushoorns pikken. Deze vogels zien een mens al van grote afstand aankomen en slaan dan alarm. De neushoorns hebben geleerd om daarnaar te luisteren. Ze reageren op het alarm door weg te rennen.

2 Organismen

Noteer bij elke omschrijving het juiste begrip.

• Organismen die samen vruchtbare nakomelingen kunnen voortbrengen behoren tot dezelfde:

• Een organisme heeft een uiterlijk waarmee het niet opvalt in de leefomgeving:

• Organisme dat op prooi jaagt om deze op te eten:

• Organisme dat op een hinderlijke manier samenleeft met een ander organisme:

• Organisme dat een ander organisme in of op zich draagt:

• Twee organismen van verschillende soorten die langdurig samenleven:

3 Leefomgeving

Bekijk het lijstje van organismen en hun kenmerken.

• Blauwe pijlgifkikker: Zijn omgeving moet warm zijn en zijn huid moet goed vochtig blijven. Hij eet kleine insecten.

• Laplanduil: Kan goed tegen kou en heeft bomen nodig om nesten in te bouwen.

• Europese haas: Kan goed tegen wind en regen. Kan niet tegen extreme kou en extreme hitte.

• De gewone grootoorvleermuis: Leeft vooral in open loof- en naaldbossen, waar hij tussen de bomen kan jagen. Hij kan niet tegen extreme kou en extreme hitte.

• IJswalvis: Leeft in ijskoud water, moet boven water ademhalen. Hij is voor bescherming tegen orka’s afhankelijk van het zee-ijs rond de Noordpool. Is daarnaast een heel goede zanger.

Bekijk de figuur. Je ziet verschillende leefomgevingen, met hun temperatuur en neerslag.

Geef in de tabel aan in welke leefomgeving(en) de dieren voorkomen. Werk in tweetallen.

Hints:

• Loofbos komt niet voor in het gebied waar de laplanduil leeft.

• De Europese haas komt niet voor in woestijnen en bossen.

4 Bladsnijdersmieren

De bladsnijdermieren hebben een ondergrondse ‘schimmelmoestuin’. Ze brengen er verse bladeren naartoe. Deze bladeren snijden ze met hun kaken eerst in heel kleine stukjes en geven het dan als voedsel aan bepaalde schimmels. Deze schimmel leeft op de verse bladeren en maakt voedzame bolletjes. Die bolletjes zijn het eten van de mieren. De mieren zorgen ervoor dat ‘hun’ schimmel niet overwoekerd wordt door andere schimmels. Zo beschermen ze hun schimmeltuin.

Heeft de schimmel voordeel of nadeel van deze voedselrelatie? En de mier? Kies de juiste antwoorden.

• Schimmel: heeft voordeel | heeft nadeel | geen voordeel of nadeel

• Mier: heeft voordeel | heeft nadeel | geen voordeel of nadeel

5 Sloot a Noem twee abiotische factoren die gunstig zijn voor kikkers. Je mag het opzoeken. b Noem twee biotische factoren die er mogelijk voor zorgen dat er toch maar weinig kikkers in die sloot leven.

In een bepaalde sloot zijn de abiotische factoren heel gunstig voor een kikkersoort. Toch worden er bij onderzoek maar weinig kikkers van deze soort geteld.

6 Huismus versus huiszwaluw

Huiszwaluwen bouwen nesten in open schuren en onder dakranden. Soms wordt zo’n nest veroverd door een huismus, die graag in dezelfde soort omgeving wil nestelen. Huismussen en huiszwaluwen leven in dezelfde omgeving en stellen dezelfde eisen aan hun omgeving en de plaats en het model van hun nest.

Waar is dit een voorbeeld van?

◯ camouflage

◯ concurrentie

◯ parasitisme

◯ predatie

7 Zombie-mieren

Scan de QR-code en bekijk het Planet Earth-filmpje van BBC.

Zijn de uitspraken juist of onjuist?

De schimmel in het filmpje is een parasiet.

De schimmel maakt paddenstoelen aan.

Het gedrag van de mier wordt beïnvloed door de schimmelinfectie, waardoor de mier (door omhoog te klimmen) de schimmel beter verspreidt.

De mier wordt zombie-mier genoemd, omdat er een steel uit zijn hoofd groeit.

Juist Onjuist

This article is from: