Thema 2. Reliëf
1
THEMA 2
Reliëf
INHOUD 1 2 3 4 5 6
RELIËF IN HET LANDSCHAP EN OP FOTO RELIËF OP KAART RIVIEREN IN HET LANDSCHAP EN OP KAART RELIËFVORMEN HERKENNEN IN HET LANDSCHAP EN OP KAART RELIËF IN BELGIË RELIËF IN EUROPA
Thema 2. ReliĂŤf
2
Thema 2. Reliëf
1
1. RELIËF IN HET LANDSCHAP EN OP FOTO
1. Het reliëf Het geheel van afwisseling tussen hoogten en laagten in het landschap noemen we het reliëf. 2. Elementen van het reliëf (de vier H’s) Als we het uitzicht van het reliëf willen beschrijven, gebruiken we de vier reliëfelementen (de 4 H’s) van het reliëf. In landschappen kunnen we drie reliëfelementen beoordelen: Hoogteverschil. Dit is het hoogteverschil tussen twee punten. Dit hoogteverschil geeft aan hoe “sterk” (grote hoogteverschillen) of hoe “zwak” (kleine hoogteverschillen) het reliëf is. Helling. Hellingen zijn steil (tot zelfs loodrecht) of zacht. Horizonlijn: de lijn waar de hemel en aarde elkaar schijnbaar raken. De horizonlijn kan golvend zijn (vb. in de Vlaamse Ardennen), eerder recht (vb. in de Kempen) of getand (vb. in gebergten) Het vierde element, de hoogteligging, is enkel afleesbaar van de kaart of GPS en niet waarneembaar in het landschap of op foto. HOOGTE topografische kaart GPS
HOOGTEVERSCHIL HORIZONLIJN Reliëfelement waarneembaar op ... topografische kaart
topografische kaart
doorsnede foto/ landschap
doorsnede foto/ landschap
foto/ landschap
HELLING
OPDRACHTEN a) Duid de vier reliëfelementen aan op de foto (figuur 1:reliëf aan de Hollebeek in Temse). b) Kleur de horizonlijn groen op figuur 1.
3. Hellingsvlakken en kniklijnen (figuur 1 en 2) We bestudeerden al eerder het reliëf bij de Hollebeek in Temse. Bij regenweer loopt het water er over de dalende weide naar de beek toe. Deze beek vormt een kniklijn in het landschap: er komen twee hellingsvlakken samen. Indien de twee hellingsvlakken elkaar raken aan het laagste punt, noemen we de kniklijn een dallijn. De twee hellingsvlakken zijn de dalflanken. De dalflanken en de dallijn samen vormen het dal of de vallei. Raken de twee hellingsvlakken elkaar aan het hoogste punt, dan spreken we van een kamlijn.
Thema 2. Reliëf
2
OPDRACHTEN a) Duid op figuur 1 de hellingsvlakken aan met blauwe pijltjes (= richting van het afvloeiende water) b) Overtrek de kniklijnen op figuur 1 en 2: de kamlijn met rood de dallijn met blauw c) Vul de schema’s (figuur 2: hellingsvlakken en kniklijnen) aan.
2. RELIËF OP KAART 1. Hoogtepunten, hoogtelijnen en hoogtezones (figuur 3: reliëf aan de Hollebeek) Het reliëf wordt op kaarten voorgesteld aan de hand van punten, lijnen of kleurvlakken. a) Hoogtepunten Omcirkel het laagste en het laagste punt op figuur 3. Dit zijn hoogtepunten. Op atlaskaarten worden hoogtepunten dikwijls voorgesteld met een klein driehoekje. Een hoogtepunt is de juiste hoogte van een plaats gemeten ten opzichte van de zeespiegel bij gemiddeld laagtij in Oostende . De Tweede Algemene Waterpassing (TAW) is de basishoogte ten opzichte waarvan alle hoogtes in België worden uitgedrukt. Een TAW hoogte van 0 meter is gelijk aan het gemiddeld zeeniveau bij laagtij in Oostende.
b) Hoogtelijnen Op de topografische kaart bemerk je doorlopende lijnen. Dit zijn hoogtelijnen (synoniem: isohypsen - enkelvoud: isohypse). Overtrek de hoogtelijn van 25m met bruin. Een hoogtelijn is een lijn die plaatsen verbindt die op gelijke hoogte liggen. Bij heel wat hoogtelijnen geeft een getal aan hoe hoog een bepaalde plaats ligt ten opzichte van de zeespiegel (bij gemiddeld laagtij in Oostende). Op een hoogtekaart noteren we die getallen zo dat de bovenkant van elk cijfer naar het hogere deel van het landschap gericht is. Heuvels/ putten in het landschap worden aangeduid door gesloten hoogtelijnen. Het hoogteverschil tussen twee opeenvolgende hoogtelijnen is het hoogtelijneninterval (of equidistantie). Hoeveel meter bedraagt het hoogtelijneninterval op figuur 3? ............. Het hoogtelijneninterval is het hoogteverschil tussen twee opeenvolgende hoogtelijnen. c) Hoogtezones De zones tussen twee hoogtelijnen worden ingekleurd. De laagste zones krijgen meestal een donkergroene kleur. Naar de hogere zones varieert de kleur over geel en rood naar bruin. Kleur de hoogtezone tussen 5m en 10m volgens de legende op figuur 3. Een hoogtezone is een zone tussen twee hoogtelijnen.
Thema 2. Reliëf
3
2. Indeling van het reliëf in drie grote hoogtezones Op basis van de hoogteligging deelt men het reliëf in drie grote hoogtezones. van 0 m tot 200 m
LAAGLAND
van 200 m tot 2000 m
MIDDELLAND
meer dan 2000 m
HOOGLAND
Opgelet: België wordt op zijn beurt ingedeeld in Laag-België (0 tot 100 m), Midden-België (van 100 tot 200 m) en Hoog-België (vanaf 200 m). Deze indeling heeft dus niks te maken met de indeling in de drie grote hoogtezones.
OPDRACHTEN a) Werk met de atlas. - Hoe noemt het hoogste punt van België? .......................................... Welke hoogte heeft deze plaats?
..........................................
In welke provincie ligt deze plaats?
..........................................
- Tot welke grote hoogtezone behoort - Sint-Niklaas? .................................. - Botrange?
..................................
- Andorra?
..................................
- Blankenberge?.................................. - Welke hoogtezone komt niet voor in België? laagland - middelland - hoogland - In het zuiden van Oost-Vlaanderen en in het noorden van Henegouwen liggen de Vlaamse Ardennen. Geef de naam en de hoogteligging van het hoogste punt in de Vlaamse Ardennen.
.............................................................................
- Bepaal de hoogte van ... de Mont-Blanc (hoogste berg in de Alpen) de Elbroes (hoogste berg van Europa)
.................. ..................
de Mount-Everest (hoogste berg ter wereld) .................. b) Maak de opdrachten op figuur 4 (digitaal hoogtemodel Sint-Niklaas en omgeving). c) Werk met figuur 5: facetkaart van het reliëf van de eigen leefruimte (1/100 000) - De afkortingen op de kaart stellen steden of dorpen voor.
-
SN
= .......................................
H
= .......................................
B
= .......................................
SG
= .......................................
T
= .......................................
Benoem en kleur de waterwegen blauw. Schrijf de ontbrekende hoogtecijfers op de juiste manier in de cirkeltjes. Maak van deze kaart een hoogtezonekaart door te kleuren volgens de legende. Teken op de hellingsvlakken (op de streepjeslijn) de pijlen van het afstromend water. Waar komt dit water terecht? ........................................................................... .................................................................................................................... Welk deel van het dal heb je aangeduid? ..................................................................
Thema 2. Reliëf
4
3. Reliëfdoorsnede (figuur 6, 7, 8) 30
- Figuur 6 is een zijaanzicht van een duin. - Figuur 7 is een bovenaanzicht van een duin. Op deze figuur zien we ook de achterzijde van de duin, aangegeven met hoogtelijnen. - Figuur 9 toont ons de reliëfdoorsnede van M naar N
20
10
0
Als we een dwarse lijn over de hoogtelijnen tekenen, kan het reliëf in profiel getekend worden. Zo kan je je een beeld vormen van het reliëf in het landschap. Deze tekening noemen we een reliëfdoorsnede.
figuur 6
- Vul de ontbrekende hoogtecijfers aan op figuur 6, 7 en 8. N
M
Techniek: tekenen van een reliëfdoorsnede. A. Indien de snijlijn evenwijdig is met de X-as figuur 7
We maken een reliëfdoorsnede langs de snijlijn MN op figuur 7. 30
- Breng met een verticale lijn de punten met bekende hoogte van de snijlijn MN over naar de overeenkomstige lijn op het figuur 8 en stip ze daarop aan. - Verbind de aangeduide punten van figuur 9 met een vloeiende lijn. Zo verkrijg je de reliëfdoorsnede.
20
10
0 figuur 8
B. Indien de snijlijn niet evenwijdig is met de X-as - Leg een papierstrookje langs de snijlijn MN en duid er de snijpunten met de verschillende hoogtelijnen op aan. Bij elk snijpunt noteer je ook het hoogtecijfer. - Leg dit strookje langs de x-as. - Tenslotte breng je elk punt van het papierstrookje over in het assenstelsel en verbind je de punten. Toepassingen op de tweede techniek vind je op de volgende pagina’s. Opmerking: Door de verschillende schaal van hoogte en lengte geeft een reliëfdoorsnede dikwijls een vertekend beeld van het reliëf.
voorbeeld van een reliëfdoorsnede door het Iberisch schiereiland.
Thema 2. Reliëf
5
OPDRACHTEN De reliëfdoorsnede door het Waasland (1/100 000) van noord naar zuid. -
Kleur de Schelde en de Durme blauw. Teken de reliëfdoorsnede liëfdoorsnede volgens de lijn AB. A Kleur de hoogtezones volgens de legende. legende In de doorsnede bemerk je een asymmetrisch profiel: een steile en een zachte helling. Hoe herken je op de kaart
- een steile helling? - een zachte helling?
Thema 2. ReliĂŤf
6
Teken de reliĂŤfdoorsnede door de Slingerbeek [AB] in Waasmunster.
Thema 2. ReliĂŤf
7
Teken de reliĂŤfdoorsnede door de Maasvallei [AB] in Engis.
250 200 150 100 50 0
Thema 2. ReliĂŤf
8
Teken de reliĂŤfdoorsnede van de Scheldevallei [AB] in Berlare.
12 10 8 6 4 2 0
Thema 2. ReliĂŤf
9
3. RIVIEREN IN HET LANDSCHAP EN OP KAART 1. Ontstaan Rivieren kunnen op verschillende manieren ontstaan. Een rivier zoals de Schelde ontstaat als een heel smal beekje bij een bron. Bij een bron botst het ingesijpelde neerslagwater op een ondoordringbare laag gesteente. (zie schets). Door het steeds bijvoegen van bijrivieren (vb. de Leie) bij de hoofdrivier wordt die groter en breder. Ook het rechtstreeks afvloeien van regenwater zorgt voor extra water in de rivier. Tenslotte kan ook het smeltwater van gletsjers rivieren bevoorraden. Een gletsjer is een traag bewegende rivier van pakketten ijs. Gletsjers vind je in hooggebergten terug. Hoofdrivieren monden uiteindelijk uit in zee.
gletsjer
2. Delen van de rivier Je kan de loop van een rivier onderverdelen in drie grote delen. - de bovenloop: de zone waar de rivier smal is en een sterke stroming heeft. - de middenloop: de zone waar de rivier verbreedt. - de bovenloop: de rivier is er het breedst en stroomt trager. Als je tegen de stroomrichting in vaart, vaar je stroomopwaarts. Vaar je met de stroomrichting mee, dan vaar je stroomafwaarts. De linkeroever van een rivier zie je links wanneer je vanaf de bron naar de monding kijkt. OPDRACHTEN a) Vul op de bijgaande schets de delen van de rivier aan. Schrap ook wat niet past. bron - monding - bovenloop - middenloop - benedenloop linkeroever rechteroever stroomopwaartsstroomafwaarts
stroomopwaartsstroomafwaarts
linkeroever rechteroever
Thema 2. Reliëf
10
3. Stroomstelsel - stroombekken - waterscheidingslijn (atlas p.11 11)
Stroomstelsel (= rivierstelsel): Het geheel van rivieren waarvan het water naar éénzelfde rivier stroomt, met andere woorden: de d hoofdrivier met alle bijrivieren ervan. De hoofdrivier mondt uit in de zee. zee
Uit welke rivieren bestaat het Scheldestelsel? ............................................................ ............................................................................................................................ Uit welke rivieren bestaat het IJzerstelsel? ? .................................................................
Stroombekken (= rivierbekken of stroomgebied): Gebied ebied waarin het stroomstelsel ligt of het gebied d dat door het stroomstelsel wordt afgewaterd. In ons land komen vijf stroombekkens voor: het bekken van de Maas, Schelde, IJzer Seine en Rijn.
Sint-Niklaas Niklaas behoort tot het stroombekken van de .......................................... ......................................... Diksmuide iksmuide behoort tot het stroombekken van de .............................................
Waterscheidingslijn (=waterscheidingskam): (= Grens tussen twee stroombekkens. stroombekkens
OPDRACHTEN Werk erk met onderstaande kaart van het stroombekken stroomb van de Schelde. a) Overtrek de Schelde met blauw. b) Kleur het Scheldebekken groen. c) Welke rivieren, die tot het Scheldestelsel behoren, monden niet rechtstreeks uit in de Schelde?
Thema 2. Reliëf
4. Rivieren in de eigen leefruimte
11
(figuur 9)
Deze vereenvoudigde topografische kaart toont de waterlopen in de eigen leefruimte. Ook de grootste woonkernen staan aangeduid. OPDRACHTEN a) Noteer in de titel de schaal b) De letters op de kaart stellen dorpen of steden voor. Benoem deze. A = .................................... B = .................................... C = .................................... D = .................................... c) Benoem de ontbrekende namen van de waterlopen op de figuur. 1 = .................................... 2 = .................................... 3 = .................................... 4 = .................................... d) Kleur de hoogtezone van meer dan 25m bruin. e) Kleur het stroomstelsel van de Durme lichtblauw. f) Kleur de rivieren die tot het stroomstelsel van de Schelde, maar niet tot het stroomstelsel van de Durme behoren donkerblauw. g) Teken de waterscheidingslijn tussen het stroombekken van de Durme en de Schelde groen.
5. Rivieren in België Werk met figuur 10: rivieren in België en je atlas p. 11. OPDRACHTEN a) Benoem alle rivieren op de kaart. b) Vul de namen van de stroomgebieden. c) Kleur het stroomgebied van de Maas geel. d) Enkele waterscheidingslijnen zijn reeds getekend. Teken zelf de waterscheidingslijn tussen de Maas en de Schelde e) Overtrek met blauw het stroomstelsel van de Schelde f) Naast de drie grote stroomgebieden zijn er in ons land nog twee delen die worden ontwaterd door twee grote rivieren, die niet zelf in ons land stromen. Welke twee hoofdstromen zijn dit? g) EXTRA: benoem alle steden op de figuur.
6. Rivieren stromen in valleien Rivieren doen dalen of valleien ontstaan. Hierdoor ontstaat er een dalbodem, met aan elke kant (steile of zachte) dalflanken. We kunnen een zestal soorten valleien herkennen.
Thema 2. ReliĂŤf
12
OPDRACHTEN a) Welk dal herken je op de volgende afbeeldingen?
reli (p. 6-7-8) b) Welke dalvormen herken je op de reliĂŤfdoorsneden?
Thema 2. Reliëf
13
SYNTHESEOPDRACHT Beantwoord de vragen of schrap wat niet past aan de hand van deze afbeelding van de Gorges du Tarn - Zuid-Frankrijk).
4 1 786 m
3 2 390 m
a) Welke dalvorm herken je in dit landschap?
.............................
b) De aangeduide kniklijn is een dallijn - kamlijn. c) Welk cijfer past bij het volgende element van het reliëf? •
Horizon
.....
Helling(-svlak)
.....
•
Hoogte
.....
Hoogteverschil
.....
d) Op deze plaats bevinden we ons in het laagland - middelland - hoogland. Ter info: hier zie je de belangrijkste begrippen ivm het reliëf nog eens op een rijtje.
Thema 2. Reliëf
4.
14
RELIËFVORMEN IN HET LANDSCHAP EN OP KAART
Naar het uitzicht van een reliëflandschap kunnen we vier reliëfvormen onderscheiden: vlakte-, plateau-, heuvel- en gebergtelandschappen. 1. Reliëfvormen in het landschap
vlakte Een effen horizon met weinig hoogteverschillen wijst op een vlakte.
plateau Een zacht golvende (of effen) horizon , onderbroken door rivierdalen wijst op een plateau.
heuvel Een golvende horizon met hoogteverschillen tot maximaal 500 meter wijst op heuvelland.
gebergte Een getande of sterk golvende horizon wijst op een scherp of afgerond gebergte. Hoogteverschillen zijn minstens 500 meter.
Samengevat: vlakte
plateau
horizon
horizontaal
horizontaal
helling hoogteverschil
geen tot zacht geen of klein
zacht en steil klein en groot
heuvelheuvelland golvend zacht en steil matig, minder dan 500m boven de omgeving
berg- gebergte afgerond of getand zeer steil heel groot, meer dan 500m boven de omgeving
Opmerking: soms wordt een depressie (= een laagte) als de vijfde reliëfvorm beschouwd. Een depressie of laagte is een reliëfvorm die verzonken of ingedrukt is ten opzichte van het omliggende gebied.
Thema 2. Reliëf
15
2. Reliëfvormen op kaart Op kaart lees je de hoogtelijnen om af te leiden welke reliëfvorm is voorgesteld. OPDRACHT Verbind de blokdiagrammen met de juiste hoogtezonekaart.
O
O
O
O
O
O
O
O
heuvel
plateau
vlakte
depressie 3. Hoogtezones en reliëfvormen Afhankelijk van in welke hoogtezone de reliëfvorm voorkomt, benoemt men de reliëfvorm anders. De cursief gedrukte termen worden het vaakst gebruikt. HOOGTEZONES > 2000 m
200 - 2000 m
0 - 200 m
HOOGLAND
MIDDELLAND
LAAGLAND
RELIËFVORMEN hooggebergte (afgerond - getand) hoogplateau hoogvlakte middelgebergte (afgerond - getand) middelhoog gelegen heuvelland middelhoog plateau middelhoge vlakte laag heuvelland laagplateau laagvlakte
Thema 2. Reliëf
5.
16
RELIËF IN BELGIË
Figuur 11 is de facetkaart van het reliëf van België. De cijfers op de kaart komen overeen met de belangrijkste reliëfgebieden in ons land. Kleur de facetkaart in volgens de legende. 1. Laag-België (0- 50 meter) •
Het Noordelijke deel van ons land wordt Laag-België genoemd. Laag-België ligt helemaal in het laagland - middelland - hoogland (schrap wat niet past).
•
Benoem de volgende reliëfgebieden. Noteer ook de hoogteligging en de reliëfvorm.
Hoogteligging
Nr 1.
Reliëfgebied
Reliëfvorm
2. 3. 4. 2. Midden-België (50 - 200 meter) •
Iets zuidelijker in ons land ligt Midden-België. Midden-België ligt helemaal in het laagland - middelland - hoogland (schrap wat niet past).
•
Benoem de volgende reliëfgebieden.Noteer ook de hoogteligging en de reliëfvorm.
Hoogteligging
Nr 5.
Reliëfgebied
Reliëfvorm
6. 7. 8. 9. 10. 3. Hoog België (200 meter en hoger) •
Hoog-België ligt ten zuiden van Samber en Maas, en heeft de grootste hoogteverschillen van België. Hoog-België ligt helemaal in het laagland middelland - hoogland (schrap wat niet past).
•
Benoem de volgende reliëfgebieden.Noteer ook de hoogteligging en de reliëfvorm.
Hoogteligging
Nr 11. 12. 13. 14. 15. 16.
Reliëfgebied
Reliëfvorm
Thema 2. Reliëf
17
OPDRACHTEN a) In welk reliëfgebied ligt Dinant? .............................................. b) In welke hoogtezone ligt het land van Herve? ............................................. c) De Fagnestreek behoort tot de Belgische kalksteenplateaus. Het wordt slechts door een rivier gescheiden van de Famennestreek. Welke rivier is dit? .................... d) De leemplateaus in Midden-België bestaan uit drie deelplateaus. Welke plateaus zijn dit? .................................................................................................................
6.
RELIËF IN EUROPA
Figuur 12 is de facetkaart van het reliëf van Europa, gebaseerd op een satellietafbeelding van Europa. De donkerste zones komen overeen met de hoogste gebergten. Kleur de facetkaart in volgens de legende. 1. Het Europese hoogland •
Het Europese hoogland bestaat allemaal uit indrukwekkende en mooie hooggebergten, met hoogteverschillen van verscheidene duizenden meters. Vermits het hooggebergten zijn, moeten de toppen hoger zijn dan 2000 meter. Deze hooggebergten zijn al van oudsher hinderend voor vlot verkeer. Het toerisme is er sterk aanwezig.
•
Plaats het passende cijfer op de juiste plaats op de facetkaart van het reliëf.
Nr 1.
Alpen
2.
Pyreneeën
3.
Kaukasus
4.
Karpaten
5.
Pindosgebergte
6.
Kastiliaans scheidingsgebergte
7.
Scandinavisch Hoogland
8.
Sierra Nevada
9.
Dinarische Alpen
10.
Reliëfgebied
In welke land(en)?
Hoogste top
Apennijnen •
Extra: - In welke landen liggen deze hooggebergten? - Geef de naam en hoogte van de hoogste bergtop in dit gebergte.
2. Het Europese middelland •
In het Europese middelland (gelegen tussen 200 en 2000 meter) vinden we voornamelijk (toeristisch aantrekkelijke) middelgebergten en plateaus. Soms zijn de plateaus zo ver ingesneden door rivieren dat enkel nog heuvels overblijven.
Thema 2. Reliëf
•
18
Plaats het passende cijfer op de juiste plaats op de facetkaart van het reliëf.
Nr
Reliëfgebied
-In welke land(en)? Plateaus
11.
Wolga plateau
12.
Midden-Russisch plateau
13.
Balkan plateau
14.
Plateau van Wales Middelgebergten
15.
Scottish Highlands
16.
Vogezen
17.
Zwarte Woud
18.
Centraal Massief
19.
Oeralgebergte
20.
Jura
21.
Eifel
•
Extra: - In welke landen liggen deze plateaus en middelgebergten?
3. Het Europese laagland •
Het Europese laagland strekt zich uit langs de kusten en riviervlakten. laagvlakten en laagplateaus domineren hierin.
•
Plaats het passende cijfer op de juiste plaats op de facetkaart van het reliëf.
Nr 22.
Reliëfgebied Laagvlakte van de Po
23.
Hongaarse Laagvlakte
24.
Kaspisch laagland
25.
Laagvlakte van de Donau
26.
Frans Laagland
27.
Noord-Duitse Laagvlakte
28.
Noord-Russisch Laagland
-In welke land(en)?
OPDRACHTEN a) De Vogezen hebben een gelijkaardig uitzicht als de streek, net ten oosten ervan. De twee streken worden gescheiden door de Rijn. Welke streek in Duitsland is dit? ........................................................... b) Welk gebergte vormt de natuurlijke grens tussen Frankrijk en Spanje? ........................................................... c) Welke laagvlakte is Noord-Italië is vermaard voor zijn voortreffelijke fruitteelt? ...........................................................
Thema 2. Reliëf
19
DOELSTELLINGEN RELIËF Doelstelling
Waar? KENNIS
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21.
Begrip reliëf omschrijven. Vier elementen van het reliëf opsommen. Dallijn, kamlijn, kniklijn en afstromend water op valleidoorsnede aanduiden. Begrip hoogtepunt, hoogtelijn, hoogtezone, hoogtelijneninterval verklaren. De drie grote hoogtezones volgens hoogteligging (aantal meters) opsommen. Ontstaanswijzen van rivieren opsommen en verklaren. Delen van een rivier aanduiden op schema. Zes soorten rivierdalen opsommen. Begrippen stroomstelsel, stroombekken, waterscheidingslijn omschrijven. Drie grote stroomgebieden van België opsommen. Vier reliëfvormen en hun kenmerken opsommen. Reliëfgebieden op de kaart van België situeren (met atlas). Reliëfgebieden op de kaart van Europa situeren(met atlas). INZICHT Elementen van het reliëf op een foto, tekening herkennen en aanduiden; Reliëf op kaart voorstellen, lezen (met behulp van hoogtelijnen, hoogtezones en hoogtepunten); Steile, zachte hellingen op kaart herkennen; Reliëfdoorsnede lezen, tekenen; Alle soorten rivierdalen onderscheiden op kaart, foto, tekening; Stroomstelsel, stroombekken, waterscheidingslijn, stroomrichting op kaart tekenen, afbakenen, aanduiden; Reliëfvormen herkennen, beschrijven, op foto, op tekening door de reliëfelementen te onderzoeken; Reliëfkaart van België, van Europa lezen met de reliëfgebieden en de hoogtezones.
Figuur 1: ReliĂŤf aan de Hollebeek in Temse
Figuur 2: hellingsvlakken en kniklijnen
Kniklijn: dallijn - kamlijn 1)
2)
Vereenvoudigde voorstelling valleivorm aan de Hollebeek in Temse Kniklijn: dallijn - kamlijn
Figuur 3: De Hollebeek in Temse Zie opdrachten p. 2 a) Hoogtepunten - Omcirkel het laagste en het laagste punt b) Hoogtelijnen en hoogtelijneninterval - Overtrek de hoogtelijn van 25m met bruin. - Hoeveel meter bedraagt het hoogtelijneninterval? ............. c) Hoogtelijnen - Kleur de hoogtezone tussen 5m en 10m in de passende kleur volgens de legende.
figuur 4: digitaal hoogtemodel Sint-Niklaas en omgeving
3
1 4
2 5 6
Deze kaart geeft het reliĂŤf (zowel natuurlijk als menselijk) weer. Zo merk je, niet ver buiten het centrum van Sint-Niklaas, drie grote putten (1), gemaakt door de steenbakkerij SVK. Je merkt ook twee linten in het landschap, waarbij men kunstmatig het reliĂŤf heeft opgehoogd of uitgegraven. Wat stellen deze lijnen voor? (2)
....................................................
(3)
....................................................
In Steendorp merk je een diepe put in het landschap (4). Welk nut heeft deze put? Welke rivieren stromen door de laagste delen van het landschap? (5)
....................................................
(6) ....................................................
Figuur 5:: facetkaart van het reliĂŤf van de eigen leefruimte
B SG
SN
T
H
> 25 m
bruin
15 - 25 m
oranje
5 - 15 m
geel
<5m
groen
Figuur 5 schaal 1/100 000
Figuur 9: Rivieren in de eigen leefruimte. (vereenvoudigde topografische kaart: schaal .................................) ..........
Afwateringskanaal van de Wase polders
B Vrasenebeek
2 Molenbeek
A
Barbierbeek
4 C
1 3 D 2
Figuur 10: rivieren en stroomgebieden en BelgiĂŤ
1. .................................... 2. .................................... Stroomgebied
Stroomgebied
3. ....................................
8 6
van 1
de ...........
4. ....................................
2
5. ....................................
en de
11
4
7
.............
van
5
de
6. ....................................
......................
2
7. ....................................
10
9
8. .................................... 17
3
9. .................................... 16 14
Stroomgebied
10. ...................................
3
van de
.....................
11. ................................... Rijn
13
15
12. ................................... 13. ...................................
Seine Rijn
14. ................................... 15. ...................................
12
16. ................................... 17. ...................................
figuur 11: facetkaart van het reliëf van België
4 2
1
5
4
3
3
3
3 10
9
14
8
7 6 16 11 16
11 13 12
16
+400 200-400 50-200 5-50 0-5
bruin rood geel lichtgroen donkergroen
5
15
Nr 1.
Reliëfgebied
Nr 9.
2.
10.
3.
11.
4.
12.
5.
13.
6.
14.
7.
15.
8.
16.
Reliëfgebied
Figuur 12: facetkaart van het reliĂŤf van Europa