6 minute read
Fiets Donner Fiets
Op jonge leeftijd kwam Ahmet Yiğit naar Nederland. Al snel voelde hij zich hier thuis, tot de on-Hollandse massahysterie na ‘9-11’. Minister Donner geeft hem zijn poldergevoel weer
terug. DOOR AHMET YIĞIT
Advertisement
het was midden in de nacht toen ik voor de allereerste keer op Schiphol landde, maar donker was het buiten allerminst. Toen het vliegtuig nog in de lucht was, bonsde mijn hart al van zoveel licht en onderweg naar mijn nieuwe thuis leek het erop alsof de steden en dorpen aan elkaar geplakt waren: er zaten geen -donkere- afstanden tussen. Ik dacht: hier wil ik opgroeien, een toekomst opbouwen. Ik was nog niet eens dertien. Vanaf het eerste moment al voelde ik me in dit polderlandje ‘lekker in mijn vel’. Een Turks gezegde luidt: je bent thuis niet waar je geboren bent, maar daar waar je je brood verdient. Nederland werd al snel veel meer dan slechts een werkplek voor mij en dat geldt ook voor tienduizenden anderen.
Wij, de meesten kennen ons ook wel als allochtonen, hebben ons thuis gevonden in Nederland. Velen van ons zijn hier geboren, anderen elders, maar allemaal zijn we hier volwassen geworden. We groeiden op met Multatuli, Jan Wolkers, Gerard Reve, Harry Mulisch, Johan Cruijff, Van Basten, Gullit, Freek de Jonge en vele anderen. We kunnen inmiddels, zoals dichter Orhan Veli naar Istanbul luisterde, met onze ogen dicht luisteren naar Amsterdam, Rotterdam of Krommenie en ons tegelijkertijd domweg gelukkig voelen aan de Bosporus zoals J.C. Bloem zich destijds voelde in de Amsterdamse Dapperstraat.
Jaren verstreken en Nederland ging steeds meer onder mijn huid zitten. Tijdens de zomervakanties verlangde ik na twee weken al naar Nederland, naar de anders zo irritante motregen, de klagende mensen, de fietsers en ja zelfs naar oude vrouwtjes met plastic hoofddeksels om hun paarse ‘haardos’ te beschermen tegen de regendruppels. Ik verlangde naar de ‘doe normaal en je doet al gek genoeg’-mentaliteit. Een ‘goede morgen’ van de Marechaussee bij de paspoortcontrole aan de Duitse-Nederlandse grens en later op het Schiphol ervoer ik als ‘welkom thuis’. Dat gevoel werd helemaal compleet als het ook nog motregende. Hmm, heerlijk Holland.
Het is 1988. Nederland won het EK-voetbal. De finalewedstrijd bekeek ik op een camping vol met in oranje uitgedoste voetbalgekken. De volgende dag stond ik naast de A2 om ‘onze’ jongens welkom te heten. Jaren later keerde ik voor het eerst na mijn vertrek naar Nederland weer even terug in mijn geboortestreek. Inmiddels was ik al een volwassen jongeman. Gullit, Van Basten en Rijkaard stalen elk weekend weer de harten van miljoenen, ja van miljarden voetballiefhebbers. De jongens van mijn geboortedorp voetbalden toevallig tegen het team uit de grote provinciestad, een oefenpotje voor de stedelingen die uitkwamen in de derde divisie. De helft van ons team bestond uit voor even uit Duitsland, Frankrijk en Nederland teruggekeerde zonen. We speelden gelijk en haalden de regionale pers. Het was een hele prestatie. Een dorp met normaliter honderd zielen wist de score gelijk te houden tegen een semi-profclub. Ik had de gelijkmaker gescoord, een toevalstreffer, dat wel. Een krantje kopte: ‘Hollandse Tulp bezorgt ons hoofdpijn’.
Jeugdvrienden vroegen indertijd nog wat ik zoal leuk vond in Nederland. ‘Alles is er gewoon’, zei ik dan, ’onze ministers gaan op de fiets naar hun werk.’ Dat wekte uiteraard ongeloof. Een burgermeestertje in Turkije gaat zonder een politie- escorte en een konvooi van een paar auto’s de weg niet eens op. ‘Hebben ze daar dan geen vijanden?’, vroegen ze. ‘Tegenstanders zat,’ luidde mijn antwoord. ‘Maar iedereen zegt zijn zegje en daarna wordt een besluit genomen waar we ons dan ook aan houden.’
Later verloor ik mijn verbondenheid met Nederland een beetje. Johan Cruijff was tot mijn ergernis nooit bondscoach en hij werd naar mijn smaak te lang en te hard op de korrel genomen vanwege zijn zogenaamd onnavolgbare teksten; alsof mensen twee duizend jaar
geleden precies begrepen wat Jezus te zeggen had, of veel later Mohammed. De onheuse bejegening van een profeet kan ik nog verdragen. Ook dat hoort bij Nederland: totaal geen ontzag voor de autoriteit, van wie dan ook. ‘11 september’ kwam. Met de twee vliegtuigen die in de Twin Towers vlogen, vloog ook mijn laatste restje vertrouwen in Nederland weg. Islamitische gebouwen werden en masse aangevallen, moslims werden in het zij-kamp geduwd. Na de moord op Pim Fortuyn, die trouwens on-Hollands populistisch en ook on-Hollands populair was, hield het praten in Nederland plotsklaps op. Op het anders zo pittoreske Binnenhof regende het plotseling kogelbrieven. Politieke tegenstanders werden monddood gemaakt, in naam van het boze volk.
Op hol geslagen massa’s bestormden het Binnenhof, ze bedreigden ‘de linkse kerk’, en de ‘beschaafde’ rechts gristenen lieten het maar gebeuren. Het ‘polderen’ hield op. Anders zo moralistische politici lieten het afweten. Ze wisten de massa niet tot bedaren te brengen en lieten die los op migranten. Zelf stapten ze uit de politiek, vaak vluchtend naar extreem dik betaalde banen in het buitenland. ‘Multiculturaliteit’ werd een scheldwoord en die verdween dan ook. In plaats daarvan kregen we debatten over de islam. Velen van ons streden juist jaren om zich los te weken van hun religie, in één klap werden we door anderen daarnaar terug getrokken. Plots werden we allen weer moslim. Je kon hier geboren zijn, of jaren met geluk en succes hebben gewoond, opeens maakte dat geen ene moer meer uit. Eerst waren we Nederlanders met een tintje, daarop werden we allochtonen om uiteindelijk voortaan als moslims te worden beschouwd. Tegenwoordig kent Nederland ook geen minderheden meer maar moslims, geen minderhedenbeleid meer maar moslimpolitiek.
Begin jaren 2000 werd Nederland voor het eerst sinds kort na de Tweede Wereldoorlog weer een emigratieland. Er gingen meer mensen weg dan erheen kwamen. Nederland liep leeg. Elk jaar verdween er een gemeenschap met de omvang van een middelgrote stad (40.000 inwoners). De emigranten trokken naar landen als Denemarken, Zweden en Canada. Ze zochten het Nederland van de jaren vijftig en zestig; blank en met duidelijke, overzichtelijke normen en waarden. Ook sommige Neder-migranten keerden Nederland de rug toe en vooral de beter opgeleiden. Hier voelden ze zich beknot en benadeeld. Eens allochtoon, altijd een allochtoon. Zo werden ze behandeld. Ze zochten hun heil in hun ‘moederlanden’ als Turkije. Ze vestigden zich in steden als Istanbul, sommige van hen hebben daar grote successen geboekt als ondernemer of als bestuurder. Zouden ze in Nederland nooit mogen aanschuiven aan sommige directietafels, nu schuiven Nederlandse directeuren aan bij hen. Ze sluiten nu deals ter waarde van miljoenen euro’s met Nederlandse bedrijven en wel aan hún directietafels aan de Bosporus. Ook ik heb een tijdlang rondgelopen met de gedachte om Nederland vaarwel te zeggen. Nederland zou mij wel overleven, maar ik dit Nederland niet. Het kwam er niet echt van en toen de kansen zich aandienen bleek dat ik meer verknocht was aan dit landje dan ik me realiseerde. Daarna werd het verblijf hier een soort noodzakelijk kwaad. Tot Donner kwam: de onhandige minister in zijn kerkelijk pak. Hij praat nog ‘polygoons’, en zijn zwarte kostuum stamt uit het Nederland van tientallen jaren terug. Toch is Donner een ware polderdemocraat: nuchter en principieel. Niet dat hij voor een of ander raar regime pleit, maar als de bevolking het wil, kan de sharia zo in Nederland ingevoerd worden. Iedereen viel over Donner heen, maar hij gaf geen krimp en bleef pal staan voor zijn geloof in de democratie. En of het nou zure regendruppels regent of kogelbrieven, elke dag hijst Donner zich op zijn -uiteraard zwarte- herenfiets om op zijn gemak te pendelen tussen zijn woning, het Binnenhof en zijn ministerie. Met zijn archaïsch taalgebruik en de wereldvreemde blik in zijn ogen is Donner een polderbewindvoerder uit mijn jeugd -doe maar gewoon, doe je al gek genoeg!