Fiets Donner, fiets! Op jonge leeftijd kwam Ahmet Yiğit naar Nederland. Al snel voelde hij zich hier thuis, tot de on-Hollandse massahysterie na ‘9-11’. Minister Donner geeft hem zijn poldergevoel weer terug.
Door Ahmet YiĞit
H
et was midden in de nacht toen ik voor de allereerste keer op Schiphol landde, maar donker was het buiten allerminst. Toen het vliegtuig nog in de lucht was, bonsde mijn hart al van zoveel licht en onderweg naar mijn nieuwe thuis leek het erop alsof de steden en dorpen aan elkaar geplakt waren: er zaten geen -donkere- afstanden tussen. Ik dacht: hier wil ik opgroeien, een toekomst opbouwen. Ik was nog niet eens dertien. Vanaf het eerste moment al voelde ik me in dit polderlandje ‘lekker in mijn vel’. Een Turks gezegde luidt: je bent thuis niet waar je geboren bent, maar daar waar je je brood verdient. Nederland werd al snel veel meer dan slechts een werkplek voor mij en dat geldt ook voor tienduizenden anderen. Wij, de meesten kennen ons ook wel als allochtonen, hebben ons thuis gevonden in Nederland. Velen van ons zijn hier geboren, anderen elders, maar allemaal zijn we hier volwassen geworden. We groeiden op met Multatuli, Jan Wolkers, Gerard Reve, Harry Mulisch, Johan Cruijff, Van Basten, Gullit, Freek de Jonge en vele anderen. We kunnen inmiddels, zoals dichter Orhan Veli naar Istanbul luisterde, met onze ogen dicht luisteren naar Amsterdam, Rotterdam of Krommenie en ons tegelijkertijd domweg gelukkig voelen aan de Bosporus zoals J.C. Bloem zich destijds voelde in de Amsterdamse Dapperstraat. Jaren verstreken en Nederland ging steeds meer onder mijn huid zitten. Tijdens de zomervakanties verlangde ik na twee weken al naar Nederland, naar de anders zo irritante motregen, de klagende mensen, de fietsers en ja zelfs naar oude vrouwtjes met plastic hoofddeksels om hun paarse ‘haardos’ te beschermen tegen de regendruppels. Ik ver-
52
Tulpia • ja argang 04 • nr 11
langde naar de ‘doe normaal en je doet al gek genoeg’-mentaliteit. Een ‘goede morgen’ van de Marechaussee bij de paspoortcontrole aan de Duitse-Nederlandse grens en later op het Schiphol ervoer ik als ‘welkom thuis’. Dat gevoel werd helemaal compleet als het ook nog motregende. Hmm, heerlijk Holland. Het is 1988. Nederland won het EK-voetbal. De finalewedstrijd bekeek ik op een camping vol met in oranje uitgedoste voetbalgekken. De volgende dag stond ik naast de A2 om ‘onze’ jongens welkom te heten. Jaren later keerde ik voor het eerst na mijn vertrek naar Nederland weer even terug in mijn geboortestreek. Inmiddels was ik al een volwassen jongeman. Gullit, Van Basten en Rijkaard stalen elk weekend weer de harten van miljoenen, ja van miljarden voetballiefhebbers. De jongens van mijn geboortedorp voetbalden toevallig tegen het team uit de grote provinciestad, een oefenpotje voor de stedelingen die uitkwamen in de derde divisie. De helft van ons team bestond uit voor even uit Duitsland, Frankrijk en Nederland teruggekeerde zonen. We speelden gelijk en haalden de regionale pers. Het was een hele prestatie. Een dorp met normaliter honderd zielen wist de score gelijk te houden tegen een semi-profclub. Ik had de gelijkmaker gescoord, een toevalstreffer, dat wel. Een krantje kopte: ‘Hollandse Tulp bezorgt ons hoofdpijn’. Jeugdvrienden vroegen indertijd nog wat ik zoal leuk vond in Nederland. ‘Alles is er gewoon’, zei ik dan, ’onze ministers gaan op de fiets naar hun werk.’ Dat wekte uiteraard ongeloof. Een burgermeestertje in Turkije gaat zonder een politie- escorte en een konvooi van een paar auto’s de weg niet eens op. ‘Hebben ze daar dan geen vijanden?’, vroegen ze. ‘Tegenstanders zat,’ luidde mijn antwoord. ‘Maar iedereen zegt zijn zegje en daarna wordt een besluit genomen waar we ons dan ook aan houden.’ Later verloor ik mijn verbondenheid met Nederland een beetje. Johan Cruijff was tot mijn ergernis nooit bondscoach en hij werd naar mijn smaak te lang en te hard op de korrel genomen vanwege zijn zogenaamd onnavolgbare teksten; alsof mensen twee duizend jaar