S C H E R V E N VA N E E N L E V E N
Paul de Vilder
Inhoudsopgave
5 7 9 17 29 33
59 61 63 81 111 119 129 138 167 181
Deel I: Scherven van een verleden Proloog Inleiding Mijn achtergrond Het prille echtpaar De Vilder Weg uit Amsterdam, verhuizing naar Huizen Deel II: Mijn scherven Bladeren in het verleden De brokstukken van de middelbare school De jeugd voorbij Op eigen benen Dirk Een droom achterna Schilder Aiguefonde Geestelijk leven
215
DEEL III: Scherven van de toekomst En hoe nu verder Afscheid
233
De verzameling
191 193
DEEL I
Scherven van een verleden
Sterreboslaan, Huizen. Huis en uitzicht.
6
Proloog
Het was 5 mei en het woei. De vlag moest uit. Bevrijdingsdag. Ik was ongeveer 11 jaar, dus het zal rond 1952 zijn geweest. Met bovenmatige inspanning probeerde ik de enorm grote vlag te hijsen aan de witte paal van wel zeker vier meter hoog. Ik had dit nog nooit eerder gedaan en dat hoefde ook niet, want onze huisknecht Co van der Wal deed dat soort klussen in de vroege ochtend, nog voordat wij eraan dachten. Het was een feestdag en dat moest iedereen zien en bovendien was er een goede bries in de lucht. Met trots kreeg ik het voor elkaar en ik stond pontificaal onder de vlaggenmast. Maar niet voor lang. ‘Ik zou die vlag maar snel naar beneden halen, Pauwtje. Denk niet dat je Vader dat wil’. Zonder dat ik het in de gaten had, stond Co van der Wal achter mij. Hij noemde mij ‘Pauwtje’ op z’n Amsterdams en wij hem ‘mijnheer Van der Wal’. Hij verbood ons bijna nooit wat en waarom deed hij dat nu ineens zo streng gedecideerd?
7
Inleiding
Voor we beginnen Co van der Wal Vader noemde hem ‘Co’ en Moeder kortweg ‘Van der Wal’. Raar, maar we vonden dat normaal. Hij was zó vertrouwd met ons en ik beschouwde hem als mijn tweede vader. Behalve op zondag, kwam hij iedere dag vanuit Amsterdam met de bus naar het Gooi. Hij droeg bij ons thuis een roze-wit gestreept jasje en hij was een factotum in ons huis omdat hij alles kon. Van huis uit was Van der Wal metselaar, maar hij wist overal een oplossing voor te vinden. Als Moeder hem wat ongebruikelijks vroeg, was het ‘Effe tikke mevrouw’ en klaarde hij de klus op originele wijze. Wij waren stapel op hem en zijn blijde humeur, wat nog verwonderlijker was omdat hij thuis dertien kinderen had en een vrouw die regelmatig moest worden opgenomen in een inrichting in Santpoort. In feite had Co van der Wal twee banen, want eenmaal thuis in Amsterdam begon hij opnieuw om daar alles op een rijtje te zetten. Zijn zusje Marie woonde jarenlang bij ons in als dienstmeisje. Ze was bepaald geen schoonheid en graatmager, bovendien met een sterke body odeur die zij op afstand naar ons toetochtte. Zij was in mijn jeugd mijn beste vriendin. Co van der Wal
Ons vakantiehuis in Frankrijk Onze jeugd was zorgeloos. Vader en Moeder werden met een hoofdletter geschreven. Alle zeven kinderen hebben dat gevoel tot op late leeftijd behouden. Ik was de één na jongste en bewaarde bijna alles uit mijn jeugd. Later, toen de één na de ander allang het huis uit was, kwam ik erachter dat ik niet de enige was met die tic. Waarom gooiden de anderen ook niets weg na zoveel verhuizingen? Waarom die emotionele band met vroeger? In het eerste hoofdstuk probeer ik daar een antwoord op te geven aan de hand van overgebleven meubilair en dingen die uit de vier laatste huizen nog over zijn gebleven en zich nu in ons Franse vakantiehuis bevinden. Daarna ver-
9
Huis in Zuid- Frankrijk voor de verbouwing
10
S C H E RV E N VA N E E N V E R L E D E N
volgt het verhaal met de wijze waarop ons gezin met zeven kinderen verder is gegaan de laatste vijftig jaar en ik als één na jongste mij een weg heb gebaand. Een belangrijke rol in mijn leven speelt ons vakantie- en familiehuis. In 1972 hebben we dit huis in Frankrijk als vakantiehuis gekocht van ons erfdeel na de dood van Vader. Niet iedereen deed daaraan mee, maar vijf van de zeven kinderen wel en met vol enthousiasme. Mijn plan en kleine droom was al lange tijd om in Zuid-Frankrijk een atelier in de campagne te hebben. Als schilder niet heel verwonderlijk en ook niet erg origineel. Ik kende de streek tussen Toulouse en Carcassonne heel goed, doordat ik in 1967 enkele maanden een Franse cursus heb gevolgd op Château de Cheminières bij Castelnaudary in Zuid-Frankrijk. Deze streek was totaal niet toeristisch en van een natuurlijke schoonheid, met zacht glooiende heuvels en authentieke dorpjes aan de voet van de Pyreneeën. De streek had iets paradijselijk ongeschondens. Na jaren van omzwervingen in de wereld had ik een sterk gevoel naar deze streek te moeten terugkeren. Uiteindelijk vond ik een middeleeuwse boerderij met vele hectaren grond. Men beweerde dat het oudste gedeelte nog uit de tijd van de Arabieren stamde. De naam zou daarop wijzen, het zou betekenen ‘Vader van Taric’. De rest van het huis stamt uit 1823. Het huis was totaal vervallen, maar lag op een plek om direct voor door je knieën te gaan, door de unieke ligging en mogelijkheden. Vreemd genoeg is door mijn enthousiasme van het hele atelierplan niets gekomen, want alle andere familieleden vonden het een droomplek en wilden daar wel hun vakanties doorbrengen. Het gevolg was dat ieder een ander idee had hoe een familiehuis moest worden. De één wilde absoluut een badkamer met bad, de ander een flink groot zwembad en de grotere gezinnen vonden meerdere slaapkamers en extra comfort noodzakelijk. Het is wonderbaarlijk snel gegaan en in volledige consensus. Wat meespeelde was dat er zoveel goede mogelijkheden waren, zoals tennisbanen en de manege op kleine afstand en een internationaal vliegveld in Toulouse voor diegenen die buiten Europa woonden. Na negen maanden was de verbouwing rond, dankzij een aardige aannemer, meneer Barrière, en hulp van een vriend van mijn broer Henk en mij, Ernst Lampe. In 1973 hebben we met ons allen daar voor het eerst de zomer door kunnen brengen. Twee van het gezin deden om goede redenen niet mee. Mijn zusje Marijke en haar man Jan hadden net een nieuw huis gekocht en mijn broer Anton had zijn bedrijf met alle risico’s daaraan verbonden. Als jongste telg steekt Jeanneke Brenninkmeijer bij de opening de kaarsen aan
INLEIDING
11
Sterreboslaan 1942 van links naar rechts Nan, Henk,Marijke, Frans, Moeder, Paul, Vader, Anton.
12
S C H E RV E N VA N E E N V E R L E D E N
Waarom een familiegeschiedenis? Nu zijn we vijftig jaar verder. Alles is altijd in pais en vree verlopen, maar is er veel gebeurd intussen. Waarom dit alles opgeschreven moet worden? Het is voor de kleinkinderen en achterkleinkinderen van Vader en Moeder. Heel klein bier van vreugde en verdriet in de grote wrede wereld die op instorten staat de komende eeuw. De ouders van nu kunnen hun kinderen absoluut geen leefbare planeet garanderen, met smeltende gletsjers, een uitstervende aarde en vervuilde zeeën. Een wereldkaart vol uitbuiting. Nadjezjda Mandelstam, de vrouw van Ossip, heeft in haar memoires geschreven: “IK snap sowieso niet dat de mensen zo geweldig veel belangstelling hebben voor hun eigen kinderjaren. De jeugdjaren waren voor mij een periode van voorbereiding en verder niets.” Dat gaat voor mij niet op want juist in die jaren ben ik geworden wat ik nu ben. Ik heb geen deuken opgelopen en ook geen weemoed naar vroeger. Wel dankbaar dat ik vrij gelaten werd om te dromen en ik ben nog steeds een beetje kind op mijn leeftijd. De aanleiding om dit verhaal te doen, is ontsproten op een zondagnamiddag in de pauze van het Concertgebouworkest in Amsterdam. Ik keek met een paar neven en nichten vanuit de zijvleugel op het Concertgebouwplein en vertelde hun dat dit plein voorheen het Brouwersplein heette. Ik wees hun het huis aan de overkant aan en vroeg of zij dat herkenden. Als schapen keken ze me aan, alsof ze het in Keulen hoorden donderen. Hoezo? ‘Maar jongens dat is het ouderlijk huis van jullie grootvader en daar is hij opgegroeid tot zijn huwelijk in 1927’. Ze konden het amper geloven. Het was voor mij een schok hoe snel alles tot in duisternis verdwijnt, terwijl het niet eens zo héél erg lang geleden was. Ik voelde op dat moment een soort plicht om, voordat de rest van de familie van deze wereld is vertrokken, een familiegeschiedenis door te geven. Het zijn dingen die voorbijgaan en je moet vasthouden of minstens omarmen. Moet ik voor de achterkleinkinderen van Vader en Moeder de intimiteit van mijn privéleven en persoonlijke ervaringen prijsgeven aan de openbaarheid? Waarom en met welk doel? De intimiteit van mijn private leven heeft geen commentaar nodig van anderen, noch rechtvaardiging. Wellicht kan dit boek bijdragen aan een voortschrijdend inzicht. Net zoals ik dat in al die jaren in mijzelf en ten opzichte van de wereld heb ervaren. Ik ben in een min of meer veilige bubbel opgevoed, met persoonlijke vrijheid binnen het gezin. Langzaam moest ik me gaan aanpassen aan de buitenwereld. Veel later botste ik op muren die niet te overwinnen waren. Het stevige en basale fundament van de opvoeding werd eveneens enigszins ontwricht door maatschappelijke invloeden van buitenaf. Ik ging ontdekken dat het vooruitstrevend denken van mijn generatie binnen tachtig jaar eigenlijk niet meer kan bestaan. Het is een sluipende afbraak gebleken in de wereld.
INLEIDING
13
Ik wil nog even de omgeving aanstippen van Vader en Moeder, die weliswaar twee oorlogen hebben meegemaakt. Juist daarom wilden zij ons een veilige haven en thuis bieden. Enkele aspecten van hun manier van leven en teleurstellingen die zij kenden, waren als een spiegel voor ons. Kenmerkend voor hen beiden was hun zelfbeheersing. Wij zijn uitdrukkelijk geen bijzondere familie die in de annalen van de vaderlandse geschiedenis vermelding verdient. Verre van zelfs. Een hele lelijke naam. Had liever onze oorspronkelijk naam gehouden van De Vijlder uit de 16e eeuw. Geen connecties met adellijke- of patriciërsfamilies. Een grootvader die rond 1920 zelfs als nouveau riche werd bekeken. Slechts toevallig opgevoed in o.s.m. kringen en meer niet. Ieder gezin is bijzonder tot op zekere hoogte. Weliswaar kwam de naam De Vilder op een negatieve manier in een bepaalde tijd op de voorpagina’s van alle kranten terecht. Nog weer later waren er sommige ijdeltuiten die er zelf van smulden om regelmatig in het ‘Stan Huygens Journaal’ van de Telegraaf op de societypagina te pronken. Ook was er nog een achterneefje, die een geboren oplichter bleek te zijn. Hij drukte vele miljoenen achterover en was maandenlang hot nieuws in kranten en roddelbladen. De meesten echter, leefden hun leven in alle discretie en bescheidenheid en hun dood werd bevestigd met een annonce in de NRC. Tegenwoordig bijna gênant overbodig met 23 “advertenties” voor een kind van 6 of 23 jaar. Voor mijzelf is het interessant om na te gaan hoe ongeveer in tachtig jaar de wereld waarin ik geboren ben veranderd is. Mijzelf tegen het licht te houden en proberen je eigen spiegelbeeld te doorzien. Hoe ik na mijn beroepsleven uiteindelijk ben beland in een andere wereldorde. Bijna plotseling ging ik ontdekken te zijn beland in een arcade van ellende waar ik stom genoeg niet op was voorbereid. Ik hoop dat ik in dit essay dat kan ontvouwen: mijn naïviteit en blindheid voor bepaalde aspecten. Wat ook niet bijzonder is, zijn de benoemde objecten in het Franse huis. Er is niets kostbaars aan, alleen voor ons. Logisch voor een woning die slechts een gedeelte van het jaar wordt bewoond. De benoemde voorwerpen geven een tijdsbeeld van de huizen waar ze uit afkomstig zijn. Dit verhaal is niet een zoektocht naar ‘Un temps perdu’ zoals Proust dat probeerde te doen. In Godsnaam niet. Ik erger me onuitsprekelijk aan Proust.
Mijn verhaal, mijn gezichtspunt Hiermee is direct het bewijs geleverd dat dit relaas erg persoonlijk is en verre van objectief. Proust geldt namelijk als een geniale auteur en ik zou me moeten schamen om mijn mening over Proust. Dit is te vergelijken met beweren dat Rembrandt een klodderaar zou zijn. Wat ik vind is dus niet algemeen juist. Bovendien verander ik ook nog in de loop der jaren. In mijn puberteit was ik een hartstochtelijk liefhebber van gedichten en later had ik er bar weinig voeling
14
S C H E RV E N VA N E E N V E R L E D E N
meer mee. Ik vind ze nu dikwijls te bedacht. Louis Couperus( 1863-1923) vind ik diepgaander en interessanter dan Proust( 1871-1922). Tijdgenoten en beiden duidelijk gay. Mijn onafhankelijke opinie en eventueel gebrekkige zienswijze, hoe eerlijk ook, is twijfelachtig. Ik ben niet ‘op zoek naar de verdwenen tijd’ zoals Proust, maar ik duik wel het verleden in. Wij gaan niet alleen terug in de tijd aan de hand van de inboedel van het Franse huis, maar vooral naar de mensen en plaatsen waar die objecten ooit een plaats hadden. Het zijn slechts schetsen en ze proberen te verklaren hoe ik zelf ben grootgebracht en hoe ik verder ben gegroeid. Dit soort beschrijvingen, verhalen en anekdotes zijn gevaarlijk, zowel voor jezelf als voor anderen. Je bent bijna zeker incompetent om zo’n geschrift te schrijven en daarin tot op het bot eerlijk te zijn. Omdat ik veel biografieën heb gelezen, weet ik hoe precair het is om objectief een verslag van een leven te schrijven. De reis naar de vergetelheid kun je met zo’n levensverhaal nog even ophouden. Zou ik mij moeten schamen voor een egodocument, met om mij heen al die absurde selfies als weerzinwekkend toppunt van het ‘ik-tijdperk’? Wat is mijn motief mijn verhaal voor het voetlicht te brengen van mijn intimi en dat zonder een ghostwriter? Ik ben overigens geen schrijver. Het is om hun te laten zien waaruit ik ben voortgekomen en wat ik er mee gedaan heb of juist niet. Om het verleden te vangen. Om te proberen een zelfanalyse te maken van een leven, iets wat eigenlijk iedereen zou moeten doen voor je definitief aftakelt. Een hartenkreet van dankbaarheid en pijnlijke ontdekkingen binnen jezelf.
Ik wil mijn gedachten over Proust onderbouwen in dit verhaal, omdat het relevant is hoe ik tegen de dingen in het leven aankijk en net als Proust in ‘À la recherche du temps perdu’ het verleden wil onderzoeken. Marcel Proust (1871-1922) werd wereldberoemd door zijn oeuvre. Zijn belangrijkste werken vormen de delen van de romancyclus ‘À la recherche du temps perdu’. Dit werk verscheen tussen 1913 en 1922. Hiermee introduceerde hij volgens ingewijden een vernieuwende vorm in de Franse literatuur. Het sloeg vooral in als een bom, omdat hij in verhulde vorm en met duidelijke toespelingen, de beau monde waar hij in verkeerde tot in detail kon beschrijven. Ook nu nog beschouwt bijna iedereen Proust als een groot en indrukwekkend schrijver en men refereert maar al te graag aan hem voor zelfbevestiging als literatuurkenner. Ik heb niet alles van Proust kunnen doorworstelen hoewel ik daar oprecht moeite voor heb gedaan. Zelfs ‘Een liefde voor Swann’ heb ik driemaal met grote tussenpozen in mijn leven gelezen, want het kon toch niet zo zijn dat de hele wereld met dit werk en deze schrijver wegloopt en ik het niet op waarde kon schatten? Het was voor mij echter onverdraaglijk, al dat gekoketteer en snobisme. Eindeloze causerieën tussen de beperkte bovenlaag in Parijs aan het begin van de twintigste eeuw. Graven, gravinnen en nouveaux riches passeren de revue. Er zijn delen waar nauwelijks iets gebeurt, slechts gadegeslagen door een sentimentele valse nicht. Langdradig gezever, af en toe gelardeerd met Prousts culturele kennis, wat een geforceerd verhaal oplevert. In die tijd interessant misschien, maar nu stomvervelend. Dit is misschien nog geen reden om een afkeer van Proust te krijgen, maar het is onbegrijpelijk dat hij zo bovenmaats geadoreerd wordt en ik met de beste wil van de wereld niets begrijp van die adoratie. Men beweert dat hij een groot vernieuwer in de literaire wereld was en dat is voor mij een eeuw later moeilijk te onderkennen. Na het lezen van de biografie van Ghislaine de Diesbach werd dan toch eindelijk de bron van mijn ergernis duidelijker: Marcel Proust had, in tegenstelling tot zijn aimabele broer Robert, een extreem naar karakter tot bij het ziekelijke af. En Prousts werk weerspiegelt zijn, wat mij betreft vaak ziekelijke en fatserige, karakter.
INLEIDING
15
Nogmaals, dit is dus mijn verhaal en zeker niet in alle opzichten zuiver en zonder vooroordelen. Mijn eigen beperkte prisma. Het is volgens mij niet mogelijk om slechts op mijzelf te vertrouwen om tot een onbevooroordeelde objectieve beoordeling van andere mensen en hun activiteiten te komen. Veel filosofen hebben zich daarover al gebogen of je dat wel kan. Je fungeert al snel als rechter in je eigen verhaal. Toch geef ik van velen een beeld, en niet objectief, maar volgens mijn huidige inzicht. Dit is glad ijs en daarvan ben ik mij bewust. Ik probeer een stukje van de geschiedenis van de familie te beschrijven en te onderzoeken, om te kunnen vertellen hoe het is geweest. De onderdelen die ik wil beschrijven, bevatten een beperkte tijds- en levensspanne. Het zijn overblijfselen van een kort verleden. Het verleden bestaat nu nog even in ons familiehuis met een nostalgie naar en een herinnering aan de huizen waar de families De Vilder en Joling in leefden. Dit verhaal biedt handvaten om op zoek te gaan. Om het familieverhaal nog even te koesteren als waardevolle scherven uit het verleden. Waar hoorden de voorwerpen oorspronkelijk thuis en waarom zijn ze nog overgebleven? Wat laten ze achter als herinnering en ademen ze nog uit voor ons en waarom willen we ze nog veilig bewaren? De voorwerpen hadden lang geleden een vaste plek en zijn steeds verplaatst en wellicht worden ze in de toekomst weer verplaatst of verwoest door brand of ontvreemd door een nutteloze diefstal, grote waarde hebben ze immers niet. Nog even zou ik ze willen vasthouden en de herinneringen koesteren, want uiteindelijk verdwijnt alles. We bewaren ze niet zozeer als eerbetoon aan onze ouders of grootouders. En het woord ‘nagedachtenis’ is voor deze spullen geen juiste aanduiding. Het bewaren van deze voorwerpen is als een teken van respect voor het onzegbare wat de vorige generatie aan ons heeft doorgegeven in een zekere vorm van leefwijze en beschaving. Tastbare stukken en gevoelens van afwezigheid en aanwezigheid.
16
S C H E RV E N VA N E E N V E R L E D E N
Mijn achtergrond
De gezinnen waar Vader en Moeder uit voortkwamen Het huis op het Brouwersplein (het huidige Concertgebouwplein) moest wel ruim zijn voor het gezin De Vilder, bestaande uit zeven jongens en twee meisjes. Het was een redelijk hecht gezin. De jongste zoon André was een nakomeling die grootmoeder kreeg op haar achtenveertigste. Hij bleef klein en dik, heeft nooit een baan gehad en is nooit getrouwd. Hij leefde van zijn erfenis en bezocht vrijwel alle concerten in het Concertgebouw met een speciaal passe-partout, zijn leven lang. Het gezin De Vilder heeft op verschillende plekken in Amsterdam gewoond en de keuze om aan het betrekkelijk nieuwe Museumplein te gaan wonen, moet met zorg zijn gemaakt. Het was met afstand de duurste plek van Amsterdam en alle straten rondom het plein waren zeer gewild en zouden dat ook blijven tot op de dag van vandaag. Het was wonen op stand. Ook de oudere Amsterdamse families lonkten naar de nieuwe buurt en verhuisden, zij het wat later, vanaf de grachten naar het nieuwe Zuid. Het Rijksmuseum, Stedelijk Museum plus het Concertgebouw uit 1888 gaven allure aan deze grote open plek, met als extra pluspunt het Vondelpark in de nabijheid. Het is ongelooflijk hoe hard Amsterdam groeide vanaf eind van de negentiende, begin twintigste eeuw. De huizen vlogen uit de grond en niet de minste. De katholieke emancipatie speelde een belangrijke rol in de bouw van de Obrechtkerk om de hoek. Kosten noch moeite werden gespaard en men wilde graag om deze kerk heen wonen. De Obrechtkerk heeft een romantische rol gespeeld in de ontmoeting van Moeder en Vader. Moeder heeft mij dikwijls verteld dat ze na de mis extra lang bleef zitten totdat Vader de kerk uitging. Dit zal in de jaren twintig zijn geweest. Werkelijke ontmoetingen hadden echter plaats bij tennisclub ‘TopSpin’. Voor Moeder was het liefde op het eerste gezicht. Vader was bepaald geen rokkenjager zoals enkele van zijn andere broers. Zeker is dat zij allebei intens gelovig waren en dat het hun hele verdere leven samen heeft gesmeed in voor- en tegenspoed. In mijn Moeders familie deed het verhaal de ronde dat zij beneden haar stand trouwde met de zoon van een rijk geworden aannemer. Een beetje on-
17
zinnig was dit wel, omdat haar vader, Anton J. Joling, uit een eenvoudige familie uit Zevenaar stamde. Zijn vader en grootvader waren klokkenmakers en misschien daarom hebben mijn broer Henk en ik een passie voor antieke klokken. Oma Joling-Schwiep kwam weliswaar uit een gefortuneerde familie, destijds wonende op een landgoed ‘de Wildbaan’. Zij verloor al op zeer jonge leeftijd haar moeder (Filbry) en trad op eenentwintigjarige leeftijd in het huwelijk met de architect Anton Joling die toen al 45 jaar oud was. Om Vader en Moeders relatie dan als een mesalliance te betitelen, gaat een beetje ver. Wel is het noemenswaardig, al waren de De Vilders inderdaad nouveau riche, hetgeen overigens geen uitzondering was in de omgeving van het Museumplein of de naburige Obrechtkerk, dat de kinderen van het gezin De Vilder op stand gingen trouwen. Piet, de oudste, trouwde met een meisje Povel. Jan, de advocaat, met een meisje Dyckhoff. Charles zocht het verderop, huwde in Maastricht met een meisje uit een bekende familie Houtappel en de dochter Cisca trouwde met een advocaat, eveneens uit Maastricht. Dochter Rietje trouwde binnen de katholieke club met Frenske Kreymborg van de textielgroep. In die tijd was het wel degelijk belangrijk in welke familie je introuwde en het is wonderlijk dat het gezin zich zo snel en soepel invoegde in hun schoonfamilies. Er waren genoeg snel rijk geworden katholieke families die rondom gingen wonen en er ontstond een zekere Obrechtkerkkliek waar ze contacten mee hadden. Anton Dreesmann, die Vader goed kende, betrok een pand aan de Johannes Vermeerstraat en Ludger Brenninkmeijer aan de Paulus Potterstraat, ook allemaal rond het Museumplein. De zoon van deze Brenninkmeijer trouwde overigens later met mijn zusje Nan. De oude Amsterdamse families bleven in eerste instantie nog weg van deze nieuwe buurt. Zij beschouwden de snel rijk geworden nieuwkomers uit Duitsland en andere verre streken als beneden hun stand, alhoewel deze nieuwe Amsterdamse textielbaronnen en warenhuismakelaars geen patserig gedrag vertoonden. In die stormachtige tijd had vanuit de negentiende eeuw de voornamelijk protestantse elite een grote invloed in Amsterdam, meer nog dan de bestuurlijke laag en de tweede coterie van intellectuelen. Als vermogende particulieren en vanuit hun vaste geloof deden zij al veel aan de sociale woningbouw, armoede en prostitutie. Zij hadden grote invloed op allen die na hen naar Amsterdam kwamen in het begin van de twintigste eeuw. Zij waren de dirigenten van de innerlijke beschaving met ongekende invloed op de nieuwkomers in de stad. Onze grootouders hadden bovendien het geluk in een bruisende stad te komen wonen met energieke en hoogst talentvolle sociaaldemocraten en creatieve stadsbestuurders als Floor Wibaut en Monno de Miranda.
18
S C H E RV E N VA N E E N V E R L E D E N
De jongens De Vilder hadden hun stamkroeg in ‘het Bodegaatje’ op de hoek van de Jan Willem Brouwersstraat en de Van Baerlestraat, tot op heden bekend als ‘het Keizertje’. In die tijd was het meer een buurtkroeg met een biljart, waar zij vaak rondhingen. De jongens De Vilder waren uitstekende biljarters. Zelfs later bij ons thuis stonden er op zolder nog twee biljarten, maar ik heb Vader daar nooit meer op zien spelen. Voetbal speelde een belangrijke rol in het gezin De Vilder, ook de twee meisjes waren fanatiek. Vader was zelfs erelid van A.F.C., de oudste voetbalclub van Amsterdam. De broers waren wel echte schavuiten met een speciale humor die niet door iedereen werd gewaardeerd buitenshuis. Deze humor was nogal scherp en niet innemend. Iets waar Vaders broer Fons later nog veel last van zou krijgen in zijn werk. Vader was veel zachtaardiger van aard en had deze trekjes soms alleen in lichte mate bij ons thuis. Vader en Moeder trouwden op 12 juni 1927 in de Obrechtkerk. De receptie was in het ouderlijk huis van de bruid aan de P.C. Hooftstraat 172. Dit was het korte stuk van de P.C. naar het Vondelpark en werd aangeduid als het ‘Blindedarmpje’ van de P.C. De jongens Piet, Louis, Jan en Fons de Vilder waren al eerder getrouwd en het huis uit. Charles en Rietje volgden al snel daarna. Cisca, met de bijnaam ‘Zus’ heeft grootvader De Vilder na zijn attack twee jaar lang trouw thuis verzorgd tot zijn dood in 1932. Er is een hele serie krantenfoto’s van zijn begrafenis vanuit de Obrechtkerk naar Buitenveldert met wagonladingen vol kransen. Blijkbaar was hij een bekende persoonlijkheid in die dagen. De journalist Wim Wennekes heeft grootvader De Vilder opgenomen in zijn magnum opus in 1992: ‘De aartsvaders. Grondleggers van het Nederlandse bedrijfsleven’. Grootmoeder is uiteindelijk nog twintig jaar weduwe gebleven, maar had een bijzondere relatie met vader Lubbers. Iets dat in 2017 door zoon Ruud (minister-president tussen 1982 en 1994) in zijn autobiografie nog een wansmakelijke terugblik zou opleveren.
MIJN ACHTERGROND
19
Brouwersplein/Concertgebouwplein no 5.
25-jarig huwelijk de Vilder- de Wagter Brouwersplein eetkamer.
20
S C H E RV E N VA N E E N V E R L E D E N