Monnickendam op de Veluwe
Monnickendam op de Veluwe Jessica Voeten Margot Jongedijk
Noord-Veluws Museum Waanders Uitgevers, Zwolle
Avondstemming te Stroe, 1920
Inhoud
8 Monnickendam op de Veluwe 22 Boeren in Stroe 30 De Veluwse tekeningen 34 Rond het Hooimansgoed in Stroe 54 Landschap rond Stroe 78 Barneveld 86 Verder op de Veluwe
Woord vooraf
D
e Amsterdamse schilder Martin Monnickendam (1874-1943) was in zijn eigen tijd succesvol en beroemd. Hij ontving vele gouden medailles, deed mee aan meer dan 200 nationale en internationale tentoonstellingen en werd met Jan Sluyters en Kees Maks als de ‘modernen’ beschouwd. Hij reisde veel en bezocht Italië vijf keer. Maar na de oorlog verdween de belangstelling voor zijn kunst, evenals voor al zijn tijdgenoten, en bleven zijn vrouw Alice en dochters Roos en Ruth achter met een immense nalatenschap. In 1949 verhuisde het gezin naar Elspeet en daar zaten zij in hun kleine huisjes met al die schilderijen en tekeningen. Toen kwam er hulp: Ruud van Helden bezocht de vrouwen samen met zijn moeder, die hem zo veel verteld had over de schilder. Hij zag dat de nalatenschap te gronde ging: kapotte lijsten, gescheurde doeken, tekeningen in kranten opgeborgen in natte kelders en schilderijen waar de verf afviel. Er moest iets gedaan worden. Wij kunnen het niet, doe jij het maar. En zo werd in 1973 de Stichting Vrienden van de schilder Martin Monnickendam opgericht met Roos als voorzitter. Nu kunnen we met enige trots terug kijken: ruim 50 eenmanstentoonstellingen georganiseerd, meer dan 200 schilderijen gered en een oeuvrecatalogus gemaakt
6
van 4.300 werken. Bovenal is het gelukt – dat wat de dochters zo graag zagen – om de collectie onder te brengen bij openbare instellingen: een deel van zijn Italiaanse tekeningen naar het Teylers Museum in Haarlem, ruim 700 tekeningen naar het Stadsarchief Amsterdam, tekeningen uit zijn Parijse tijd naar de Fondation Custodia in Parijs, zijn schilderijen met joodse voorstellingen – allemaal gerestaureerd – naar het Joods Museum (bij de overhandiging was dochter Roos aanwezig), de tekeningen uit Rothenburg naar het museum in Rothenburg en daarnaast vele tekeningen en schilderijen naar grote musea, zoals het Rijksmuseum en het Scheepvaart museum. In de twee zomers die Martin Monnickendam doorbracht op de V eluwe heeft hij schitterende tekeningen gemaakt. Waar kunnen die beter ondergebracht worden dan op de Veluwe zelf! Vierenzestig tekeningen schenkt de stichting aan het Noord-Veluws Museum. Prachtige tekeningen die stuk voor stuk laten zie hoe ongerept de Veluwe in die tijd was.
Stichting Vrienden van de schilder Martin Monnickendam
Dankwoord
O
p 25 februari 2024 is het honderdvijftig jaar geleden dat kunstenaar Martin Monnickendam (1874-1943) werd geboren. Ter gelegenheid van dit jubileumjaar worden verschillende tentoonstellingen georganiseerd en worden daarbij enkele publicaties uitgebracht. Deze publicatie is te danken aan de Stichting Vrienden van de schilder Martin Monnickendam, die op donderdag 28 september 2023 officieel een collectie van 64 Veluwse tekeningen als schenking aan het Noord-Veluws Museum overdroeg. De uitgave gaat hand in hand met de tentoonstelling Monnickendam op de Veluwe. Op deze tentoonstelling is een grote selectie te zien van de krijttekeningen die Monnickendam op de Veluwe maakte, maar ook een overzicht van zijn mooiste (familie)portretten en figuurstukken, zijn uitbundige stillevens, kleurrijke landschappen en stadsgezichten in binnen– en buitenland. Martin Monnickendam was een Amsterdamse kunstenaar, maar hij maakte graag reizen om nieuwe inspiratie op te doen. Hij bracht een aantal vakanties door op de Veluwe en vanuit zijn vakantiehuis in Stroe trok hij over de hei, door de bossen en langs de dorpjes. De noorde-
lijke Veluwe waar het Noord-Veluws Museum gevestigd is, vormde tussen 1920 en 1922 een belangrijke inspiratiebron voor Martin Monnickendam. In een museum dat werk toont van kunstenaars die op de noordelijke Veluwe inspiratie vonden, zijn deze tekeningen helemaal op hun plaats. De schenking van de kleurrijke krijttekeningen vormt dan ook een mooie verrijking van de collectie van het Noord-Veluws Museum. Dit boek was niet tot stand gekomen zonder Mr. Ruud van Helden van de Stichting Vrienden van de schilder Martin Monnickendam. De Stichting Vrienden van de schilder Martin Monnickendam is ook nauw betrokken bij de totstandkoming van de tentoonstelling en is tevens de belangrijkste bruikleengever. Onze oprechte dank gaat ook uit naar de andere particuliere bruikleengevers, de gemeente Barneveld, het Joods Museum, Musea Zutphen en Museum Nairac en voor de financiële bijdrage naar de Stichting Van den Broek Lohman Fonds Nunspeet.
Roeland Robert, directeur Noord-Veluws Museum
7
8
Monnickendam op de Veluwe
D
aar staat Martin Monnickendam, voor een hoog toegangshek met hangslot, omzoomd door weelderig struweel. Zijn onafscheidelijke pijp in de mond en in de linkerhand gereedschap dat lijkt op een kwast. Hij draagt stevige wandelschoenen onder een zandkleurige overall omgord met een brede broekriem en iets boven de enkels zien we streepjes die duiden op fietsklemmen. Op haar tekening heeft zijn dochter Roos Monnickendam twee rijwielen teruggebracht tot één: links het voorwiel en rechts de overige driekwart. Een kwinkslag die haar vader moet hebben gewaardeerd. De tekening is gedateerd: ‘29 juli 1921 Stroe’. Nog geen maand later, op 24 augustus, wordt Roos dertien. Voor het tweede achtereenvolgende jaar viert ze haar verjaardag op de Veluwe, waar het gezin Monnickendam de zomermaanden doorbrengt. Hun uitvalsbasis voor wandel- en fietstochten, afgewisseld met ritjes op een boerenkar, is opnieuw het Groene Huisje op het erf van het Hooimansgoed. Boer Jan Nijhof verhuurt het houten optrekje met puntdak in de zomer aan stadsmensen, als een airbnb avant la lettre, als bijverdienste. Het boerenbedrijf van zijn familie, met
<
Huisje te Stroe, 1920. Waterverf op papier, 18 x 13 cm. Oeuvrecatalogus 453/95 Dit is het Groene Huisje op het erf van het Hooimansgoed.
JESSICA VOETEN
uitgestrekte akkers en weilanden, tal van bijgebouwen en stukken woeste grond, is een van de grootste en oudste uit de buurtschap Stroe. Een gevelsteen in het bakhuis vermeldt het jaartal 1797, vermoedelijk geplaatst door de eerste eigenaar. Er worden op het Hooimansgoed schapen, kippen en koeien gehouden, er wordt rogge verbouwd en naar alle windstreken vindt de Amsterdamse schilder er inspiratie, dag in dag uit, twee zomers lang. Martin Monnickendam kijkt zijn ogen uit en tekent. Op een van de schaarse Veluwse vakantiefoto’s zit hij op een krukje in de tuin met schetspapier op schoot, krijtje in de aanslag. Naast hem knijpen zijn dochters Roos en Ruth de ogen dicht tegen de zomerzon. Achter hen ligt tot aan de einder het Kootwijkerzand dat aanstonds zal worden vastgelegd.
Martin Monnickendam op de tekening van zijn twaalfjarige dochter Roos, op vrijdag 29 juli 1921 Collectie Stichting Vrienden van de schilder Martin Monnickendam
9
Meer dan zeventig jaar later vertelde Roos in het Veluws Dagblad: ‘Prachtige vakanties waren dat toen. Ik weet nog goed, dat het langs de landwegen wit zag van de champions. De hele sfeer was er naar om het mooiste van de Veluwe in verf te vangen. Wat dat moest zijn, wist vader meteen.’ Hij trof ‘het meest eigene van de streek’ aan in de bewoners van boerderij Hooimansgoed die hij vereeuwigde op zijn schilderij Boeren in Stroe. Net als haar jongere zus Ruth woonde Roos toen al sinds 1949 in Elspeet, niet ver van Stroe. De zomers op de Veluwe waren van blijvende betekenis geweest voor beiden. Ruth deed haar verhaal veel eerder, aan een verslaggever van dagblad Trouw, die op een decemberavond in 1956 bij haar en haar Veluwse man aanklopte. De
10
sobere woning hing vol schilderijen van Monnickendam, en overal lagen en stonden oudheidkundige voorwerpen die zij en haar man hadden opgegraven. Haar vader, vertelde ze, had destijds in Stroe ‘aardigheid’ gekregen in archeologie. Van zijn oudere collega Willem Hamel kreeg hij twee pijlpunten. Verwoed ging hij vervolgens zelf op zoek op de heidegronden. Zonder veel resultaat weliswaar, maar de liefde voor natuur èn voor oudheidkunde nestelde zich voorgoed bij zijn jongste dochter. Dat Monnickendam in Stroe gefascineerd raakte door de archeologische vondsten in de omgeving, vertelt hij in de ‘vacantiekrabbels’ die hij in de loop van september 1921, met zijn gezin terug in de hoofdstad, op verzoek van het Algemeen Handelsblad heeft geschreven:
<
Martin Monnickendam met zijn dochters Roos en Ruth. In de verte het Kootwijkerzand dat hem inspireerde tot diverse tekeningen, 1920
‘Een schilder kan niet achter een ander aan fietsen, hij wil het natuurschoon ontdekken en daarom gaat hij niet meer naar het Gooi met zijn dansvloeren, maar zoekt hij een ongerepte plek. We hebben onze vacantie doorgebracht op Stroe, Stroe met zijn lieve landjes en zijn zilveren zandverstuivingen, Stroe met zijn gezelligheid en zijn eenzaamheid, met zijn beek, die zich dit jaar slechts verried door waterplanten en met zijn zand, dat urnen en pijlpunten verbergt.’ Hij vervolgt met een éloge op de van oorsprong Rotterdamse Willem Hamel, die omstreeks 1913 met zijn tweede vrouw neerstreek in Kootwijk en daar, betrekkelijk anoniem en ziekelijk door zijn astma, de Veluwse natuur schilderde. Monnickendam bewondert hem daarom: ‘Mauve heeft Laren, Hamel heeft Stroe ontdekt. Ver van de menschen, met zijn zorgzame vrouw en een paar geiten, leeft en werkt Hamel in het onherbergzame, Stroesche zand.’ Zelf maakt Monnickendam in die twee zomers, als de heide bloeit en de rogge wordt geoogst, een enorme productie aan tekeningen en enkele schilderijen waar de lust voor het landleven vanaf spat. Hoewel hij een stadsmens is, voelt hij zich in zijn element op de Veluwe. Zijn vaste kunsthandelaar Bernard Houthakker, bij wie hij met regelmaat exposeert, brengt in januari 1922 een brochure uit die de tentoonstelling begeleidt van Monnickendams oogst van zijn ‘vacantie-uitstapje’. Met verve en zelfspot vertelt de schilder daarin wat hij er beleefde: ‘Wat mijn oog aanschouwde op en boven den grond van Stroe heb ik geteekend; ik schrijf over hetgeen ik niet zag, maar vermoedde, dat zich onder dien grond bevindt.’ Na inleidende herinneringen uit zijn studietijd
volgt een even amusante als beeldende anekdote die door de analogie met het griezelverhaal The Gold-Bug (De gouden tor) van Edgar Allan Poe, haast iets macabers heeft. (Waarbij de lezer van nu zich rekenschap dient te geven van de archeologische monumenten die Stroe nog altijd rijk is.) ‘Onder de blakerende zon had ik de kleur aangenomen van het roode ijzerhoudende zand, dat ik elken nieuwen dag opgroef, zonder de kleinste pottescherf te hebben gevonden en ik dacht er aan schop en bezem aan den kapstok te hangen, toen mijn oog viel op een kuil in de hei. De voortdurende hitte van dezen zomer had een grooten plas opgedroogd, want de bodem was bedekt met waterplanten. Ik daalde in den kuil af, dreef met moeite mijn spa in den drassigen grond en na eenig graven stiet ik op iets hards. Wie “The Golden Bug” van Edgar Poe gelezen heeft, kan begrijpen wat er in mij omging toen ik de eerste natte duig van een ton in het zonlicht zag glinsteren. Na die eerste duig kwamen ze allemaal en ook de hoepels en ook de pin, maar tegelijk kwam het water naar boven en verder graven in het natte zand was niet mogelijk. Vol verwachting en blijde hoop ging ik met een paar duigen naar huis, de heele vracht was te zwaar. Op een heeten dag is een koude douche een welkom ding, nog meer wanneer de pomp teekenen geeft, dat het water gedaan raakt. Maar de douche die mijn explorateursdrift thuis wachtte, was er een van verstandige vermaningen: wat zullen de boeren zeggen? En: als de veldwachter er achter komt; en: Het is voor water voor de schapen! Ik sleepte mijn duigen weer terug, te meer daar elke duig van onder een inkerving vertoonde, die mij nogal modern voorkwam en alle duigen met den pin en den hoepel heb ik bij elkaar in den kuil gestopt. Omzichtige navraag bij de boeren leerde mij, dat bij hen niets bekend was van tonnen in de hei. In het najaar was er in het Stedelijk Museum in Amsterdam een tentoonstelling van Holland tusschen Maas en IJ, en bij de opgravingen van den Arentsburg stond een ton, met de eendere moderne inkeeping onderaan
INLEIDING
11
in de duigen als mijn ton. En dat was een heusche oude Romeinsche waterton. Ik weet de plek in het Stroesche Zand waar mijn ton in duigen ligt: het is niet zoo ingewikkeld als in “The Golden Bug”…’ Twee jaar later uit hij zich voor zijn doen zeer serieus. Hij staat vol in de schijnwerpers. Ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag in 1924 krijgt hij een overzichtstentoonstelling in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Als hij wordt geïnterviewd in het gezaghebbende dagblad het Vaderland, meent hij weinig te vertellen te hebben over zijn kunstzinnige motieven. Een schilder is nu eenmaal de hele dag in zijn atelier bezig ‘ver van het alledaagse leven’, zegt hij. Toch komt hij tot een duidelijk credo: ‘Mijn grote liefde gaat uit naar het in beeld brengen van een menigte.’ En dan wordt het interessant, want volgens Monnickendam is het absoluut niet noodzakelijk om in de stad ‘de volte’ te zoeken. ‘Op het land treffen we deze evengoed aan. Men behoeft slechts te denken aan de processie, de feesten, sterften en ge-
In de tuin van het Groene Huisje op het erf van het Hooimansgoed, 1920. V.l.n.r.: Douwinus J. van Houten, Miss Mary Mac Andrew, Mrs Edwards, Alice, Anna van Houten-Edwards met achter haar Ruth en uiterst rechts Roos. De Amerikaanse Anna Edwards, sinds een jaar getrouwd met een telg van de Van Houten-chocoladefabriek, was een leerlinge van Monnickendam via het atelier van freule De Jonge.
12
boorten bij de boeren.’ Waarop de verslaggever, doelend op het monumentale doek Boeren in Stroe concludeert: ‘In één der nieuwste werken van den schilder te Stroe op de Veluwe gemaakt wordt zulks nader aangetoond.’ Monnickendams Veluwse werk is juist verrassend mensloos: de uitgestrekte zandverstuivingen, de opgebonden roggeschoven, een verlaten landweg, een houtmijt bij een zandweg, een uitgestorven dorpsstraatje, vergezichten over de heidevelden en schuren, huizen, koeien, schaapskooien en andere dorpse bebouwing waar slechts af en toe een menselijk figuur bijna als een schaduw op figureert, de oude stenen op de joodse begraafplaats in Barneveld, de lege poort van de sjoel van Elburg. Toch neemt hij in vrijwel al zijn ogenblikken onze waarneming mee; het is zijn, en dus ook ons blikveld dat op het stille bospad of tussen de vliegdennen naar het landelijke leven koekeloert. Er kan elk moment iets voorvallen, iemand vanachter een schoof tevoorschijn komen, de lucht kan onheilspellend betrekken, of juist schitterend opklaren. Monnickendam neemt de bewegingen en de schakeringen waar op het platteland, zoals hij een ‘menigte’ observeert. Onderwijl documenteert hij momenten uit het gezinsleven, die niet actief, maar ronduit luierend aanvoelen, als een lome zomer. Nu en dan komen vrienden op bezoek bij het Groene Huisje. Ze picknicken in de tuin van het Hooimansgoed en wandelen, en ook dan gaat er tekengerei mee. Voor Monnickendam uit beklimt een groepje een heuvel bij Stroe: het gaat om zijn dochters en de grote schare kinderen van advocaat Cornelis Pekelharing en zijn vrouw Nanny Mauve, huisvrienden van de Monnickendams. Onder een vliegden ligt Alice op een plaid te rusten, terwijl de meisjes aan weerszijden van de stam zitten te lezen. Het jaar daarop ligt Alice aan de rand van het vliegdennenbos met een weids uitzicht over de rossige Stroese heide en opnieuw zitten haar dochters vlakbij te lezen. Op een schets van zijn vrouw is duidelijk te zien dat ze haar schoenen heeft uitgetrokken.
Boven op de heuvel, 1921. Krijt op papier, 36 x 26 cm Oeuvrecatalogus 483/112 De Hilversumse advocaat Cornelis Johannes Pekelharing en zijn vrouw Johanna Wilhelmina ‘Nanny’ Mauve, huisvrienden van de Monnickendams, kwamen in Stroe op bezoek met hun zestal kinderen
INLEIDING
13
Alice en kinderen in het bos bij Stroe, 1920. Krijt op papier, 36 x 25,5 cm Oeuvrecatalogus 452/89 Ruth zit links van de boom, Roos rechts.
14
Vliegdennen op de hei in Stroe, 1921. Krijt op papier, 36 x 26 cm Oeuvrecatalogus 482/107 Links ligt Alice Monnickendam te rusten. Ruth zit vlakbij haar en Roos zit rechts met haar rug tegen de boom
INLEIDING
15
Familie Monnickendam in de tuin in Stroe, 1921. Olieverf op doek, 112 x 158,5 cm Collectie Museum Nairac te Barneveld, schenking Stichting Vrienden van de schilder Martin Monnickendam, 2016
Op een schilderij uit 1920 heeft hij zijn gezin bij elkaar gezet in de weelderige tuin van het Hooimansgoed. Ze zijn allemaal tot in de puntjes gekleed, heel anders dan de vrijetijdskleding die ze gewoonlijk dragen. Ruth zit weer te lezen. Roos staat er bedachtzaam luisterend bij en Alice kijkt bijna in zichzelf gekeerd met een half oog naar haar lezende kind. De stemming heeft iets droefgeestigs, ondanks het warme kleurenpalet. De schilder, in donker colbert, staat met de rug naar ons toe en het lijkt of hij aan het werk is, met een paar kwasten in de hand. Daardoor krijgt het schilderij enigszins een Droste-effect. Op een foto uit dezelfde zomer van een gezelschap vrienden en gezinsleden rond een pick-
16
nickkleed (zie pag. 12) staat ook de keukenstoel waar Ruth op zit en uiterst rechtsachter Alice de schilderezel. Mogelijk zette hij het al klaar voor dit doek. In de linkeren rechterbovenhoeken van het schilderij zijn tussen de bomen door stukjes te zien van de monumentale achttiende-eeuwse boerderij Hooimansgoed en een van de bijgebouwen. Middenin de tuin staat een vrouw met haar handen in de zij. Het moet wel om Willempje ‘Wimmeu’ Nijhof gaan, gezien het postuur. Bovendien is er een voorstudie van de boerin in exact dezelfde pose. Martin Monnickendam, geboren op 25 februari 1874 in Amsterdam, was acht maanden ouder dan de boerin, en kwam net als zij uit een hechte familie. Vanaf jonge leef-
tijd legde de schilder in spé al zijn gezinsleden vast. Zijn beide ouders steunden zijn wens om van zijn tekenliefde zijn professie te maken. De kunsten kwamen niet van de kant van zijn vader Nathan Meijer Monnickendam, wiens voorouders daadwerkelijk uit het Noord-Hollandse vissersdorp stamden. Wel van moederszijde onderging Martin al vroeg invloed. Samuel, een jongere broer van zijn moeder Roosje Rippe, was in die tijd een bekende voordrachtskunstenaar. Achternicht Rachel van Dantzig, een paar jaar jonger dan Martin, werd beeldhouwster. Uit de vele ansichtkaarten en briefjes door de jaren heen van zijn oudere broer Jacques en zijn jongere zussen Elisabeth en Rachel komt een onderlinge sfeer naar voren van vanzelfsprekende hartelijkheid, met interne grapjes die alleen in de beperkte kring werden
Alice Monnickendam rustend in het bos te Stroe, 1921. Houtskool op papier, 25 x 37,5 cm Oeuvrecatalogus 483/110
Boerin, Willempje Nijhof (1874-1953), 1920. Krijt en waterverf op papier, 22,8 x 18,5 cm Oeuvrecatalogus 486/128
verstaan. Het viertal groeide op in zekere welstand. Hun vader verdiende een goed inkomen als boekhouder en kon zich ten tijde van zijn huwelijk in 1871 een huis permitteren op stand: niet langer op de Zwanenburgwal in de armoedige jodenbuurt maar aan de overkant van de Amstel met zicht op de Munttoren. De comfortabele jeugd valt af te lezen aan enkele huiselijke taferelen van voor de eeuwwisseling: de lange slanke zussen bezig met borduurwerk of musicerend in een behaaglijk interieur. De ouders gezeten aan de tafel met het Perzisch kleed, wat stijfjes ogend, maar vriendelijk. Hij tekent zijn moeder aan dezelfde tafel, in dezelfde houding, met naast haar theekopje het kopje van een zwart-witte poes die zich op haar schoot heeft genesteld. Een paar jaar later zit ze opnieuw voor haar zoon, en dan heeft ze veel meer uitdrukking op haar zachte gezicht. De brief – een groot doek uit 1905 waarvan de verblijfplaats onbekend is – toont zijn moeder en profil getooid met een zwarte sluier in de bloeiende tuin terwijl tegenover haar een van de dochters een brief voorleest. De lente is al op dreef; Roosje Monnickendam-Rippe is net weduwe geworden en zal niet lang daarna sterven, pas 57 jaar.
INLEIDING
17
Ruim een jaar na de dood van de ouders trad Martin in het huwelijk. Alice Mouzin, geboren in Rollingergrund in het Groot Hertogdom Luxemburg, had hij ontmoet bij een van zijn schildersvrienden, de bohemien Joseph Breemer, wiens atelier in de binnenstad bekend stond als ‘het hol van Jopie’. Wekelijks hield hij er artistieke bijeenkomsten onder de noemer ‘Ontboezemingsavonden’. Alice was een werkende vrouw. Ze voerde sinds 1898 de directie van de Industrieschool voor Vrouwelijke Jeugd op de Amsterdamse Weteringschans. Die positie moest ze terstond opgeven, aangezien getrouwde vrouwen geen overheidsbaan mochten houden. Een ‘eervol ontslag’ volgde. Ze wijdde zich daarna aan het gezinsleven, was actief in de vrouwenbeweging, werkte aan haar weefkunst, gaf cursussen handwerken en zat in diverse commissies voor tentoonstellingen over kunstnijverheid en toegepaste kunst, zoals het destijds heette. Toen in 1932 een handleiding voor ‘Eenvoudige handwerken’ verscheen, schreef ze in de inleiding: ‘Een begonnen handwerk is als een vriend, die wacht, als een halfgelezen boek dat boeit. Men behoeft zich niet te haasten: het is er. Het wordt een stukje kleur, een genot voor het oog, voor het gevoel, een momentje vreugde in de sleur van den dag.’ Dat jaar exposeerde ze samen met haar dochter Ruth in Kunstzaal Van Meurs diverse handwerken. Zij liet variaties op een oude Zweedse appliqué-techniek zien en haar dochter een eveneens Zweeds georiënteerd weef-en gobelinwerk. Haar intensiteit als kunstenares spreekt in het geheel niet uit haar bewaard gebleven, gelinieerde notitieboekje. De pagina die begint met 1904 eindigt met ‘1920 Stroe wandeltocht - Garderen - Drie etc’. De volgende pagina begint met ‘1921 Stroe wandeltocht nr Kampen’ en eindigt in 1934. Dertig jaar op twee pagina’s. Beknopt en zakelijk noteerde Alice plaatsen en reizen, met hooguit een summiere toevoeging: ‘1906 met Martin Denemarken & Zweden’. Dat ze dat jaar op 9 augustus trouwden staat er niet bij. Een van de mooiste documenten uit de papieren
18
Bij den Juwelier, 1909. Aquarel, 83 x 68 cm Collectie Rijksmuseum Amsterdam, schenking Stichting Vrienden van de schilder Martin Monnickendam 2009
nalatenschap van het schildersgezin is het huldeblijk ter gelegenheid van de bruiloft. Het werd in Art Nouveau-stijl vormgegeven door de begaafde tekenaar en boekbandontwerper Albert Hahn, die sinds enige jaren enorm opgang had gemaakt met zijn bijtende politieke prenten in de progressieve pers. Hij en 35 andere (schilders)vrienden schreven hun namen netjes naast en onder elkaar in de goudomrande vakjes. Zonder hiërarchie staan ze bijeen, nu veelal lang vergeten kunstenaars, die zich sinds het fin-de-siècle manifesteerden met nieuwe stijlen. Maar ook de in zijn woest kleurgebruik aan Monnickendam verwante figuratieve schilder Kees Maks, en Piet Mondriaan, die wereldwijd een wegbereider zou worden van de abstracte kunst.
‘Diamants Montana Paris’ stond er op de gevel van Kalverstraat 52 waar Jacques Monnickendam sinds 1907 nepdiamanten verkocht ‘beslist niet van echte te onderscheiden’ en ‘doublé heeren-horloges extra plat’. Advertenties, die aanzwelden in de kooplustige decembermaand, lokten met speciale aanbiedingen: ‘Het is nu tijd voor Uwe St.-Nicolaaszendingen naar Ned.-Indië’ en soms waren er bijzondere uitstallingen te bewonderen, zoals in de zomer van 1912: ‘Deze week extra in onze étalage, de correcte nabootsing der historische Kroondiamanten en van den vermaarden Cullinan in de verschillende phasen.’ (De Cullinan was in 1908 bij de diamantair Asscher gekloofd om te worden verwerkt in de Engelse kroonjuwelen.) De schone schijn van ‘Montana Diamants’ is bewaard gebleven in een aquarel uit 1909 die Monnickendam, met enige spot, Bij den juwelier noemde. Hij zette zijn zusjes Elisabeth en Rachel samen met zijn broer Jacques op de voorgrond, terwijl de winkelbediende een nepdiamant aan de linker ringvinger van een elegante, in fluweelrood geklede dame schuift. Alles schittert en glittert en flonkert voorspoedig. De stichting schonk dit meesterwerk in 2009 aan het Rijksmuseum. Ook in 1909 ontving Monnickendam voor zijn schilderij École des Arts et Metiers een Gouden Medaille op de Internationale Kunsttentoonstelling in München. Hetzelfde jaar kreeg hij in Nederland een Gouden medaille voor het schilderij De Fruitverkoopster. Het betreft een van zijn andere geliefde thema’s, het aloude stilleven, maar dan voorzien van levenslustige disgenoten. Duidde overvloedig voedsel, van sappig glanzend fruit tot vetgemeste gans, vroeger op het vluchtig aards bestaan, bij Monnickendam gold zo’n tafereel juist het vieren van het leven. Hij excelleerde in elk vruchtje, takje, veertje, haartje of velletje en gebruikte zijn vrouw Alice of een van zijn dochters als stralend middel- of contrapunt. Soms maakte hij er, met koksmuts en brede lach, een zelfportret van, bijvoorbeeld in 1917, met naast hem
een aantrekkelijke vrouw die, om de titel De verboden vrucht te verklaren, hem lachend met de ene hand van zich afduwt en met de andere tussen alle overdaad een grote bak dadels omkiepert op een schaal. Monnickendam had een montere natuur en een onvermoeibare werklust. Meestal was hij kwistig met licht en kleur. Als het niet anders kon, dempte hij zijn kleuren en paste hij zijn geliefde zuid-Franse blauw en fluweelrood spaarzaam toe, zoals voor zijn reportages in het Algemeen Handelsblad van de watersnood benoorden Amsterdam in 1916. Of voor de rechtbanktekeningen die hij in 1917 voor de Amsterdammer maakte, tijdens het proces tegen de beklaagden van een geruchtmakende inbraak bij de juwelier Begeer. In opdracht van zijn kunsthandelaar Houthakker portretteerde hij in diezelfde periode tijdens de Eerste Wereldoorlog verdwijnende stukjes Amsterdam. Het is een zonnige en dynamische stad vol passanten die de schilder net genoeg tijd geven om de kwintessens van hun kleurige en beweeglijke gestaltes te vangen voor ze alweer een straat verder zijn. Weemoedigheid lijkt
De Verboden Vrucht, 1917. Olieverf op doek, 119 x 150 cm Particuliere collectie
INLEIDING
19
De Hoek van het Leidscheplein naast den schouwburg, 1916. Krijt op papier, 25,2 x 35,2 cm Collectie Stadsarchief Amsterdam, schenking Stichting Vrienden van de schilder Martin Monnickendam 2009
Gezicht op de Nicolaas Witsenkade, 1940. Olieverf op doek, 45 x 67 cm Particuliere collectie
hem vreemd. Zijn momentopnamen van het stadsleven sprankelen of er, terwijl hij zijn hoed opzette om de deur uit te gaan, al een swingend liedje bij hem opkwam.
bedrag zes topstukken van Monnickendam aanschafte tijdens de tentoonstelling in het Stedelijk Museum konden ze zich een groot pand permitteren op de Stadhouderskade. Het reizen ging door, vaak met het gezin erbij. Normandië en Bretagne in 1926, Italië tussen 1929 en 1938 vijf keer. Telkens keerde Monnickendam terug met stapels schetsen en tekeningen. Maar ook het theater leven boeide hem. Hoe kan het ook anders – met Boeren in Stroe toonde hij zich een volleerd ensceneur, tot in de details van de rekwisieten. Enkele van zijn mooiste doeken bevatten dan ook scènes, niet van het schouwspel op het toneel, maar van het schouwspel in de loges, waar hij het menselijk gewoel, de ‘volte’ regisseert en de beschouwer inviteert met hem mee te gluren.
Opgegroeid aan de Amstel was hij de rivier trouw gebleven, ook in zijn werk. Zijn atelier bevond zich sinds 1901 in de De Ruyterstraat (vanaf 1921 Lutmastraat 271). Alice trok bij hem in en hun dochter Roos werd er geboren op 20 augustus 1908. Op oudejaarsdag 1910 verhuisden ze naar de overkant van de Amstel, naar de Grensstraat, waar op 9 april 1911 Ruth werd geboren. Beide gebeurtenissen ontbreken in het gelinieerde notitieblokje van hun moeder. Een ander, stevig handschrift, dat van Roos, noteerde naderhand bij 1908: ‘Ik geb.’ en bij 1911: ‘Ruth geb.’. Monnickendam hield zijn atelier aan de overkant van de Amstel aan. Hier maakte hij de schilderijen die hem tijdens de zomers in Stroe en omgeving invielen en hier werkte hij de tekeningen uit. Ook van de reizen na de Veluwe, zoals naar Duitsland in 1922 en 1923 en België en Luxemburg de jaren daarna. En dan noteert Alice in haar notitieboekje bij het jaartal 1925: ‘Huis gekocht’. Nadat verzamelaar Piet Boendermaker voor een enorm
20
Martin Monnickendam, gemengd gehuwd, werkte tot het einde. Buiten werken was verboden tijdens de Duitse bezetting. De gracht en de kade tegenover zijn huis hebben een ijzige aanblik op schilderij en aquarel die hij van het winterse uitzicht maakte. Maar het venster was hem niet genoeg en er was inkomen nodig. Hij nam de opdracht aan om op de bitterkoude oudejaarsdag van