VAN GOGH IN DRENTHE
‘De lucht was van een onuitsprekelijk fijn lilas wit – geen schapenwolken want het zat meer aan elkaar en bedekte den geheelen hemel. maar vlokken meer of minder toonig lilas – grijs – wit – een enkel scheurtje waardoor ’t blaauw heenschemerde. Dan aan den horizon een roode schitterende streep – daaronder de verbazend donkere vlakte bruine heide en tegen de roode lichtende streep uit een menigte lage daken van kleine keeten.’
Vincent aan Theo, Nieuw-Amsterdam, 3 oktober 1883Met grote trots presenteert het Drents Museum de tentoonstelling en het bijbehorende boek Op reis met Vincent – Van Gogh in Drenthe als hét uithangbord van het ‘Van Gogh in Drenthe’-jaar 2023.
Van Gogh, wie kent hem niet? Uitgegroeid van miskend talent tot een kunstenaar van wereldformaat die kunstliefhebbers over de hele wereld in vervoering weet te brengen door de schoonheid van zijn schilderijen. Niet veel mensen weten dat Van Gogh in zijn jonge jaren ook enkele maanden in Drenthe verbleef. Op 11 september 1883, op 30-jarige leeftijd, kwam hij in de vroege avond met de trein uit Den Haag aan op het station van Hoogeveen om daar zijn Drentse avontuur te beginnen. Het was een mooie dag en het was rond de 15 graden toen Vincent het in 1870 geopende standaard Waterstaatstation van Hoogeveen uitliep op weg naar zijn logement. Van hieruit zou hij later doorreizen naar Nieuw-Amsterdam/Veenoord waar hij zijn bekendste Drentse schilderijen maakte en van waaruit hij ook het kerkje van Zweeloo bezocht.
Als oud-Hoogevener herinner ik mij nog goed dat eind maart, ik meen 1968, in de Hoogeveensche Courant een artikel verscheen met de mededeling dat bij de sloop van een woning aan Het Haagje een schilderij van de beroemde schilder was ontdekt en dat het werk voor ons allen de eerstkomende woensdag in de openbare leeszaal te zien zou zijn. Natuurlijk reed ik ernaartoe en groot was ons aller teleurstelling dat dit een – overigens zeer geslaagde – 1 aprilgrap was.
Het is overigens niet de eerste keer dat er in Assen een tentoonstelling over Van Gogh te zien is. Al in 1953 organiseerde H. Clewits, door zijn goede contacten met de in Assen opgegroeide Stedelijk Museum-directeur Willem Sandberg, al een tentoonstelling over Vincent in ’t Zaaltje, een tentoonstellingsruimte in het pand van de Provinciale Drentsche en Asser Courant, nog geen tweehonderd meter verwijderd van het Drents Museum! Het museum heeft inmiddels zelf twee Drentse Van Goghs in bezit. In 1997 verwierven we De turfschuit en in 2019 samen met het Van Gogh Museum de Onkruid verbrandende boer voor de collectie.
En nu dit geweldige project over de Drentse periode van Van Gogh, waar in musea nauwelijks aandacht aan is besteed. Ik dank hoofdconservator Annemiek Rens voor haar jarenlange onderzoek dat uiteindelijk resulteerde in dit boek en de tentoonstelling. Voorts dank ik alle bruikleengevers die hun werken beschikbaar stellen voor deze tentoonstelling, in het bijzonder het Van Gogh Museum en het Kröller-Müller Museum. Verschillende instellingen en fondsen, waaronder in het bijzonder de Turing Foundation, maakten de uitgave van dit boek mogelijk. Marloes Waanders en het team van Waanders Uitgevers verzorgden de uitgave die zowel in het Nederlands als in het Engels verschijnt. Naast Annemiek Rens schreven ook conservator van het Drents Museum Jan van Zijverden en Mark Goslinga van het Drents Archief mee. Marline Bakker van Glamcult Studio verzorgde het bijzondere ontwerp waarbij zij het Drentse kleurenpalet van Van Gogh evenals zijn reis door Drenthe als inspiratiebron gebruikte.
Harry Tupan
Algemeen directeur Drents Museum
Het Drentse avontuur
Op 30 september 1915 stapten Jan Mankes en Annie Zernike uit de trein in Hoogeveen. Ze waren ‘s ochtends getrouwd en zouden als huwelijksreis een week lang in de voetsporen van Vincent van Gogh door Drenthe trekken.1 Als een bedevaart bezochten zij dertig jaar na Van Gogh de plaatsen Hoogeveen, NieuwAmsterdam/ Veenoord en Zweeloo en lieten zich inspireren door het landschap en de mensen.2 In Drenthe had Van Gogh zichzelf opnieuw uitgevonden. Drie maanden in afzondering van de kunstwereld hadden hem ruimte gegeven om na te denken over het kunstenaarschap. Het landschap bood hem rust en inspiratie om te experimenteren met thema’s en techniek. De periode legde een belangrijke basis in de zoektocht naar zijn lotsbestemming. Dat zal zowel Zernike (de eerste vrouwelijke predikant in Nederland), als Mankes (‘Hollands meest verstilde schilder’) hebben aangesproken.
Het is niet zo vreemd dat Mankes en Zernike interesse hadden in het werk en levensverhaal van Van Gogh. Niet alleen waren er in de voorgaande jaren verschillende tentoonstellingen over de kunstenaar georganiseerd, maar nog belangrijker: in 1914 waren de brieven aan zijn broer Theo uitgegeven. Mankes was erg onder de indruk van het werk en levensverhaal van Van Gogh. Hij schreef erover aan zijn mecenas Aloys Pauwels: ‘Het spiritueele is hoofdzaak in Vincents werk en daaraan is het picturale ondergeschikt.’3 Ook Mankes was op zoek naar een bepaalde bezieling in zijn werk, en ook hij vond deze in de natuur en het leven op het land. Hoewel hun schilderstijl een compleet ander uitgangspunt heeft (Van Gogh: expressief en pasteus, Mankes: beheerst en verfijnd) zijn er zeker paralellen te zien, zoals in het schilderij Douwe met spade, waarin zowel het aardse kleurenpalet als het thema van de mansfiguur met schop aan Van Goghs vroege werk uit Drenthe en Nuenen doen denken. 1 De brievenuitgave en een Drentse Almanak vormden de leidraad voor de huwelijksreis van Mankes en Zernike. 2
Onbekend hoofdstuk
Dat het echtpaar MankesZernike ervoor koos om Van Goghs Drentse voetsporen te volgen is best opmerkelijk. Praktische hindernissen waren er nauwelijks: Mankes was geboren in Meppel en dus bekend in Drenthe, en vanuit hun woonplaats De Knijpe vlak bij Heerenveen was het goed bereisbaar. Maar de Drentse tijd van de bekende schilder lag niet meteen voor de hand. In de vroege literatuur en kritieken over Van Gogh ging het met name over zijn Franse tijd, en wanneer de Nederlandse periode aan bod kwam, beperkte men zich meestal tot Den Haag en Nuenen.
In 1937 schreef de Belgische Walther Vanbeselaere het boek De Hollandsche periode in het werk van Vincent van Gogh, waarin voor het eerst uitgebreider aandacht was voor Drenthe. Vanbeselaere concludeerde: ‘Al zal die tocht ten slotte op een mislukking uitloopen, toch wordt er een inniger band gesmeed tusschen de natuur en hemzelf. […] Hier wordt de stevige grondslag gelegd, waardoor hij, te Nuenen, naast Brueghel en Millet, tot den schilder van het boerenleven zou uitgroeien.’4
Pas zo’n twintig jaar later was er opnieuw aandacht voor het Drentse oeuvre. Ter gelegenheid van een Van Goghtentoonstelling in het V.O.R.K. gebouw in Assen in 1953 ging De Ploegkunstenaar Johan Dijkstra in het Nieuwsblad van het Noorden in op de Drentse tijd.5 Hoewel er op de expositie slechts twee Drentse werken te zien waren (Hutten en Boerderij met turfhopen) benadrukte Dijkstra dat niemand ‘zó diep, zó sterk de geest van het oude Drenthe ondergaan heeft’. Volgens hem kreeg het Drentse oeuvre vooral betekenis wanneer men naar het Franse werk keek. Van Gogh was in Drenthe immers nog lerende. ‘Naast het Brabantse werk zijn de beide prachtige Drentse landschapjes een openbaring. […] wat heeft Van Gogh hier het wezen van de natuur getroffen, hoe diep vergeestelijkt is de bezonken kleur, hoe prachtig is de techniek, de verf is als emailcloisonné!’ Hij sloot af met de lofzang: ‘Als ik weer buiten kom en door het Drentse avondlandschap naar huis rijd, is de hele natuur Van Gogh – Van Gogh. De zon gaat onder, en de avondlucht werpt haar laatste gloed op de havannakleurige herfst
bladeren – bloed en goud. Donkere boerderijen met hooibergen en korenmijten en fluwelige akkers. Ik zie nog één keer het oude Drenthe terug in zijn volle poëtische glorie, ik zie door de ogen van Van Gogh!’
Het zou tot 1959 duren voordat de eerste echte studie over de periode in Drenthe verscheen: Vincent van Gogh in Drenthe, geschreven door de Belgische onderzoeker Mark Edo Tralbaut. Het was meteen ook de eerste keer dat er ter plaatse bronnenonderzoek was gedaan en er ooggetuigen waren gezocht. Tralbaut verzuchtte dat dit meer dan zeventig jaar na dato geen gemakkelijke klus was. Hij had dit werk uitbesteed aan de Assenaar Hendrik Clewits, die nauw betrokken was geweest bij de tentoonstelling in 1953 en zich uitgebreid in de materie had verdiept. Het boek wierp nieuw licht op de Drentse tijd en plaatste de werken en brieven in een bredere historische context.
Tralbaut beschreef de ‘zware, materiële Drentse werken als een breuk met alles wat is voorafgegaan’.6 Hij merkte terecht op dat de periode onderbelicht was; en als er al Drentse werken tentoongesteld werden, dat het om zo’n klein aantal ging, dat ze gemakkelijk ‘doodgeplet’ konden worden tussen de ‘volumineuze vertegenwoordigingen’ van de Haagse en Nuenense tijd.7 Maar, zo vervolgde hij: ‘Trots hun geringe kwantiteit en hun discreet formaat laten zij zich niet wegdrukken van de expositiewand.’ Hij was van mening dat de Drentse werken ‘geheel op zichzelf staan, en zich niet laten verwarren met wat onmiddellijk is voorafgegaan of is gevolgd.’
Toch bleef de Drentse periode ook in de decennia hierna wat je het minst bekende hoofdstuk uit het bekende levensverhaal van Vincent van Gogh zou kunnen noemen. Drenthe werd soms samengevat in enkele zinnen als een donkere periode van grote eenzaamheid waarin weinig van belang gebeurde. Of het werd zelfs helemaal overgeslagen, waardoor de indruk gewekt werd dat Van Gogh vanuit Den Haag meteen doorreisde naar Nuenen. Natuurlijk waren er uitzonderingen, zoals de tentoonstellingscatalogi Vincent van Gogh in zijn Hollandse jaren. Kijk op stad en land door Van Gogh en zijn tijdgenoten 1870/1890 (1980) van Griselda Pollock en het artikel ‘On the Edge: Van Gogh’s Early Ideas on City and Countryside’ van Jenny Reynaerts in Vincent van Gogh. Timeless Country – Modern City (2011) die Van Goghs visie op het landschap belichtten en ook Drenthe behandelden.
Daarnaast werd Van Gogh binnen de bredere context van de vele kunstenaars die aan het eind van de negentiende eeuw afreisden naar schildersparadijs Drenthe behandeld in de tentoonstellingscatalogi De Haagse school in Drenthe (1997) en Barbizon van het Noorden (2019), beiden van het Drents Museum. Ter gelegenheid van de aankoop van het schilderij De turfschuit voor de collectie van hetzelfde museum schreef Mechteld de Bois de publicatie Vincent van Gogh. De turfschuit (1999). De collectiecatalogi van het Van Gogh Museum en het KröllerMüller Museum boden tevens belangrijke informatie. Vanuit een historische invalshoek verscheen onder meer de studie De Drentse tijd van Vincent van Gogh door Wout Dijk en Meent van der Sluis (2001). Natuurlijk zijn er nog meer publicaties geweest waarin de Drentse tijd kort of uitgebreider aan bod kwam. In dit onderzoek werd dankbaar gebruik gemaakt van de aanwezige bronnen.
140 jaar later
Toch miste er mijns inziens een boek waarin vanuit een kunsthistorische en eigentijdse invalshoek gekeken werd naar de Drentse periode van Van Gogh. Maar ook een studie waarin de betekenis van dit werk binnen het gehele oeuvre aan bod kwam. Een publicatie die als naslagwerk zou kunnen dienen binnen het internationale Van Goghdiscours, en tegelijkertijd interessant en leesbaar was voor een breder publiek. Dat alles beoogt dit boek te zijn. Het is opgebouwd rondom een aantal onderdelen. Zo beschrijven Jan van Zijverden, conservator geschiedenis bij het Drents Museum en conservator foto en filmarchief Mark Goslinga van het Drents Archief het decor waartegen de reis van Van Gogh zich afspeelt. Wat voor wereld trof de kunstenaar in 1883 aan in Hoogeveen, NieuwAmsterdam/ Veenoord en Zweeloo? Hoe zat het met de sociaaleconomische omstandigheden van de boeren en de veenarbeiders die hij schilderde en hoe zag het landschap eruit?
Het centrale onderdeel Kiemen in Drentse grond behandelt in zes hoofdstukken de Drentse tijd van Van Gogh vanuit kunsthistorisch perspectief. Er is aandacht voor onder meer zijn beweegredenen om naar Drenthe te gaan, zijn inspiratiebronnen, zijn werkomstandigheden en experimenten met thema’s en techniek – en natuurlijk de betekenis van de Drentse tijd in het complete verhaal van Van Gogh. En dat beelden soms meer zeggen dan woorden, wordt duidelijk in het beeldessay waarin de Drentse thema’s in de context van het oeuvre geplaatst worden. Zo wordt zichtbaar hoe Van Gogh zich ontwikkelde en welke rol de Drentse tijd hierin speelde. Een tijdlijn laat zien welke reis de kunstenaar aflegde. Tot slot komen in de catalogus alle Drentse werken nader aan bod.8
Dit boek verschijnt bij de allereerste tentoonstelling over Van Gogh in Drenthe ooit en wordt georganiseerd door het Drents Museum. De presentatie opent precies 140 jaar nadat Van Gogh voet op Drentse bodem zette. Bijna tien jaar onderzoek ging eraan vooraf. Er vielen voor mij als onderzoeker en auteur steeds meer puzzelstukjes op zijn plaats, deden inzichten zich voor en werden woorden aan het papier toevertrouwd.
Enkele personen zijn in het bijzonder van belang geweest bij deze uren van zwoegen en ploeteren. Algemeen directeur Harry Tupan geloofde in het project vanaf de eerste keer dat ik hem over mijn droom vertelde. Met de Assense buren van het Drents Archief, Egbert Brink en Erwin de Leeuw, en Het Drentse Landschap, Frank van der Velden, verdiepten we ons in het onderzoek naar de Van Goghlocaties, waarover in 2020 een publicatie verscheen. Stagiaire Rosanne Knol en stagiaire en vervolgens junior conservator Floor van Heuvel gingen op pad om bronnenonderzoek te doen. Collega’s Chris Stolwijk van het RKD, Helewise Berger van het Noordbrabants Museum, Nienke Bakker, Louis van Tilborgh en Teio Meedendorp van het Van Gogh Museum, Lisette Pelsers en Renske Cohen Tervaert van het KröllerMüller Museum en Ron Dirven van het Van GoghHuis Zundert dachten op verschillende momenten in het project mee.
Ik ben de genoemde personen, maar ook alle andere mensen die bijgedragen hebben aan de totstandkoming van dit voor mij zo belangrijke project ontzettend dankbaar. Zoals Van Gogh een dag voor zijn vertrek aan Theo schreef: ‘Wat verl. jaar anders was, daar ik nu mijns inziens juist op dat punt van Drenthe ben.’9
Het Drentse avontuur kan beginnen.
Annemiek Rens
‘HET IS HIER ZOO GANSCH & AL DAT WAT IK
MOOI VIND’
Vincent van Gogh keek ongetwijfeld zijn ogen uit toen hij op zestienjarige leeftijd bij zijn oom in Den Haag ging werken. De wereld waarin hij terechtkwam, was volop in beweging.1 Letterlijk en figuurlijk. Paardentrams reden af en aan, winkeletalages verleidden mensen tot het doen van aankopen, arbeiders sjouwden in en uit de metaalen meubelfabrieken, en steeds meer toeristen bezochten het strand van het nabijgelegen Scheveningen. Van Gogh zou een aantal jaren later in de brieven aan zijn broer Theo constateren dat er een nieuwe maatschappij aan het ontstaan was en dat de oude ten onder ging.2 Na een verblijf in de wereldste-
den van die tijd zoals Londen, Parijs en Brussel, keerde hij eind 1881 terug naar Den Haag als kunstenaar in opleiding. Daar volgde hij schilderlessen bij zijn aangetrouwde neef, kunstschilder Anton Mauve. Van Gogh woonde in die tijd vlak bij station Rijnspoor (nu Den Haag Centraal). Hij was gefascineerd door de snelgroeiende stad, de fabrieken en vooral door de arbeiders, die hij op allerlei manieren schilderde en tekende. Maar zijn fascinatie voor het leven in de stad sloeg zo nu en dan om in grote bezorgdheid. Volgens Van Gogh ging de wereld langzaam kapot en waren de mensen in de stad veel te veel gericht op hun uiterlijk in plaats van op hun
innerlijk: ‘Daar is de maatschappij vol van, paraître in plaats van être.’3 Het was een van de redenen waarom Van Gogh naar Drenthe wilde, terug naar de natuur en naar de pure mens. Vlak voor zijn vertrek schreef hij op 21 augustus 1883 aan zijn broer Theo: ‘Ik wou wel eens met de natuur alleen zijn – zonder stad.–’4 Maar hoe zag Drenthe er eigenlijk uit in 1883?
Een provincie met twee gezichten
‘Als een land van heide, heide en nogmaals heide, staat Drenthe voor den geest van niet weinigen, en van alles wat vervelend en verschrikkelijk is, geldt voor menigeen heide als ’t vervelendste en verschrikkelijkste.’ 1 Dat schreef de Rotterdamse dominee Jacobus Craandijk in 1880 in zijn Wandelingen door Nederland. 5 Hij was het hier trouwens niet mee eens, zoals later nog zal blijken. Het Drenthe dat Vincent van Gogh in het najaar van 1883 bezocht, was inderdaad een dunbevolkt gebied. Het grootste gedeelte van de bevolking werkte in de agrarische sector en de turfwinning. Er woonden in de hele provincie zo’n 122.000 mensen. Dat was maar net iets meer dan in de stad Den Haag waar Van Gogh vandaan kwam en waar op dat moment ongeveer 114.000 mensen woonden. Drenthe had geen grote steden. Slechts twee plaatsen hadden iets van een stedelijk karakter: de provinciehoofdstad Assen en het handelsstadje Meppel, beide met net
iets meer dan 8.000 inwoners. 2 De twee grootste gemeenten lagen in het zuiden en zuidoosten van de provincie: Hoogeveen en Emmen. Deze gemeenten telden elk ruim 11.000 inwoners, die voor het grootste deel in de vele veenontginningen in de omgeving woonden.
Geografisch gezien wordt Drenthe vaak vergeleken met een omgekeerd soepbord: in het midden de hoge zandgronden en langs de randen natte moeras- en veengebieden, gevoed door een aantal meanderende riviertjes. De hoger gelegen delen waren veilig voor overstromingen en waren al duizenden jaren in gebruik bij landbouwers. Zo zijn de hunebedden, waar Drenthe ook in 1883 al om bekendstond, grafmonumenten van een agrarische cultuur van ruim vijfduizend jaar geleden. 3 Op de zandgronden vond je in de negentiende eeuw veel kleine boerendorpen met een bescheiden aantal akkers en graslanden, afgewisseld met uitgestrekte heidevelden en hier en daar wat bos. De veengebieden langs de randen van de provincie werden lange tijd relatief
weinig gebruikt, tot ze in de zeventiende eeuw op grote schaal werden ontgonnen voor de brandstof turf.
Drenthe kende in 1883 een kleine, actieve elite, zowel in cultureel als in economisch opzicht. Assen had al vanaf 1854 een eigen Provinciaal Museum van Oudheden (het huidige Drents Museum) en gaf dagelijks de Provinciale Drentsche en Asser Courant uit. Ook Meppel en Hoogeveen publiceerden hun eigen kranten. Het in 1844 opgerichte Genootschap ter bevordering van den Landbouw in Drenthe verspreidde de nieuwste wetenschappelijke inzichten over landbouw en veeteelt. Drentse notabelen namen deel aan nationale en internationale congressen en tentoonstellingen over nijverheid, handel, landbouw en wetenschap. En Drentse ondernemers verenigden zich – al dan niet samen met investeerders uit het westen van Nederland – in allerlei maatschappijen voor landontginning en de verbetering van de infrastructuur. 4
In Drenthe hing de aanleg van de vele nieuwe waterwegen vooral samen met
de turfwinning. Om ook het laatste grote veengebied in Zuidoost-Drenthe te kunnen exploiteren, werden vanuit verschillende richtingen kanalen naar het gebied aangelegd. Een daarvan was de Verlengde Hoogeveense Vaart. Omdat turf het belangrijkste exportproduct van Drenthe was en transport van turf per schip het voordeligst bleek, liep het in Drenthe niet zo’n vaart met de verharding van het wegennet en de aanleg van spoorwegen. Desondanks realiseerden gemeenten, waterschappen en particulieren tussen 1850 en 1875 toch al zo’n 300 kilometer aan verharde wegen. En in 1870 vond de feestelijke opening plaats van ‘de Drentschen spoorweg’ van Meppel naar Groningen, die Van Gogh naar Hoogeveen bracht. 5 De inwoners van Drenthe ervoeren de verbeteringen aan de infrastructuur als een grote sprong voorwaarts. Toen Gedeputeerde Staten in september 1883 voorstelden om de subsidie voor de aanleg van ‘kunst- en straatwegen’ op te trekken van 40 naar 50 procent, schreef de Provinciale Drentsche en Asser
Hoogeveen
Courant: ‘Drenthe is in de laatste 50 à 60 jaren ontzaglijk vooruit gegaan. […] Kanalen en verbeterde wegen waren de buizen, die in vereeniging met een verbeterd onderwijs en met de toenemende courantenlectuur, het licht brachten in de eerste plaats in de hoofdplaatsen der gemeenten en daarna in de gehuchten.’ Ook de economische vooruitgang in de provincie hing volgens de krant nauw samen met de aanleg van de nieuwe kanalen en wegen.6
Het Drenthe van 1883 had dus twee gezichten. Er was nog veel van het ‘oude’ boerenbestaan te vinden dat Van Gogh deed denken aan zijn jeugd in Brabant. Er was nog veel ruimte: natuur zoals we nu zeggen of ‘woeste gronden’ zoals men toen zei. Er waren nog pittoreske boerendorpjes met eeuwenoude, rietgedekte boerderijen en bescheiden, middeleeuwse kerkjes. Tegelijkertijd was het een provincie die volop in ontwikkeling was, net als de rest van Nederland.
‘Een lange rij huizen langs de haven’
Van Gogh reisde per trein van Den Haag naar Drenthe. In Utrecht en Zwolle moest hij overstappen. Het laatste deel van zijn reis ging via de nieuwe spoorwegverbinding tussen Meppel en Hoogeveen, waar hij drie weken zou verblijven. De aanleg van het spoor in 1870 vond plaats op een keerpunt in de geschiedenis van Hoogeveen. De ontwikkeling van Hoogeveen was tot dan toe onlosmakelijk verbonden met de productie van turf. In de zeventiende eeuw begon de Drentse jonkheer Roelof van Echten met hulp van Hollandse kooplieden en zijn vermogende Overijsselse schoonfamilie met de exploitatie van het veengebied rond Hoogeveen. Bijna anderhalve eeuw lang was Hoogeveen de belangrijkste turfproducent van Drenthe en na 1750 zelfs van Nederland. De bevolking groeide sterk en in 1795 was Hoogeveen de grootste gemeente van Drenthe geworden met ruim vierduizend inwoners. De helft daarvan woonde rond
het knooppunt van waterwegen dat het Kruis wordt genoemd, de rest woonde verspreid over de buitenstreken. 6 De productie van turf in de omgeving van Hoogeveen ging na 1800 verder omhoog, toen ook de zogenoemde buitenvenen in gebruik werden genomen. Rond 1850 was het einde van de turfwinning in en rond Hoogeveen echter in zicht. Toen de spoorlijn naar Hoogeveen werd aangelegd, was het grotendeels gedaan met de turfwinning. In 1876 meldde het gemeentebestuur dan ook dat ‘de tijd nadert dat de veenderijen geheel zullen zijn gegraven’.7
Toen Van Gogh in Hoogeveen arriveerde, was het aantal turfgravers inmiddels teruggelopen van 540 in 1851 tot zo’n tachtig à negentig in 1881.8 Veel veenarbeiders zullen zijn meeverhuisd met de veenontginningen, anderen combineerden het werk in het veen met werk in een van de lokale fabriekjes of het rooien van boomwortels in de productiebossen rond Hoogeveen.9 Ook het aantal ‘langdurig bedeelden’ nam tijdelijk flink toe.10 Sommige veenarbeiders
begonnen naast hun werk in het veen een klein boerenbedrijfje op de dalgronden rond Hoogeveen. Afgeveende grond was er ruim beschikbaar. De aanvoer van terpaarde, stadscompost of waterplanten uit het Friese merengebied als groenbemester was te kostbaar om grotere landbouwbedrijven te realiseren.11 Ook schippers en ambachtslieden hadden daarom vaak een lapje grond waarop ze vooral voor eigen gebruik landbouwproducten produceerden. Dit soort keuterboeren had meestal niet meer dan anderhalve hectare grond, een enkele koe voor de mest en een varken. Pacht hoefden ze pas na vijf of tien jaar te betalen.12 Vanwege de hoge hout- en schorsprijzen waren er ook verveners die dennen- en eikenbossen aanlegden op de afgeveende gronden. Het hout ging naar de mijnen in België en Duitsland, schors naar leerlooierijen in Noord-Brabant. Ondertussen hoopten de verveners dat bosbouw de humuslaag zou verrijken, zodat later alsnog landbouw mogelijk zou zijn.13 De opkomst van de turfwinning
in Zuidoost-Drenthe zorgde ervoor dat Hoogeveen toch nog jarenlang volop betrokken bleef bij de turfhandel, nu echter vooral als centrum van de turfvaart. In 1875 passeerde het enorme aantal van 8.184 schepen geladen met turf het Kruis.14 7 De meeste turfschepen hadden een Hoogeveense schipper; in 1890 woonden er maar liefst vijfhonderd (turf)schippers in Hoogeveen.15 De turfschepen voeren af en aan in de periode dat Van Gogh in Drenthe was, het najaar was namelijk het seizoen om de droge turf naar de afnemers te brengen. Voor bouw en onderhoud van de houten schepen waren er acht scheepswerven, vier blokmakerijen, twee zeilmakerijen en drie touwslagerijen in Hoogeveen.16
Na de neergang van de lokale turfwinning ontstond er in Hoogeveen wat kleine industrie. Er waren voldoende goedkope arbeidskrachten beschikbaar en turf was als brandstof in overvloed aanwezig. Toen Van Gogh in Hoogeveen arriveerde, stonden er twee kalkbranderijen, een steenfabriek en
9
10
Steeds
een turfstrooiselfabriek. De aanleg van de spoorlijn bood nieuwe economische mogelijkheden. Zo werd Hoogeveen een belangrijk centrum voor de veehandel in Nederland. Ook de vele imkers uit de gemeente maakten graag gebruik van de trein. Zij konden hun bijenvolken in het voorjaar per trein naar de koolzaadvelden in Friesland en in het westen van het land transporteren. Eenmaal terug in Drenthe zetten de imkers hun bijen uit in de talloze percelen met boekweit in en rond Hoogeveen.
Vergeleken met het mondaine Den Haag met zijn ruim honderdduizend inwoners, moet Hoogeveen voor Van Gogh een oase van rust zijn geweest. In de kom van Hoogeveen woonden op dat moment zo’n vierduizend inwoners, zo’n veertienhonderd Hoogeveners verbleven permanent aan boord van een schip en verspreid over de buitenstreken woonden ook nog eens zo’n zeseneenhalfduizend mensen.17 De meeste woonhuizen stonden in een lang lint aan weerszijden van de Hoogeveense Vaart en langs de grotere kanalen
die daar min of meer haaks op stonden. Of zoals Van Gogh het beschreef: ‘Het dorp of stad hier is voornamelijk eene lange rij huizen langs de haven’.18 Tussen de woonhuizen waren allerlei kleine bedrijfjes gevestigd. 8 Zo telde Hoogeveen in 1876 alleen al 37 bakkerijen, 31 kleermakers, 20 schoenmakers en 14 huisschilders.19 In het centrum vond je ook algemene voorzieningen zoals hotels, een gemeentehuis annex kantongerecht, een postkantoor, verschillende kerken en een synagoge.
Vervoer van en naar Hoogeveen ging per trein, trekschuit of met paard en wagen. Ondanks de aanleg van allerlei nieuwe infrastructuur verplaatsten veel reizigers in Drenthe zich in de tijd van Van Gogh nog altijd te voet over de talloze zandpaden in de provincie.
‘De frissche veldlucht in!’
Vanuit Hoogeveen hoefde Van Gogh niet ver te lopen om de Drentse heidevelden te bereiken, waar hij al veel over had
gehoord. De gehuchten Stuifzand en Zwartschaap lagen namelijk maar een paar kilometer naar het noorden. Vlak daarachter begon de desolate heide. En om het kerkhofje van Pesse te bereiken, zo’n 4 kilometer verderop, moest hij een heideveld oversteken.
De uitgestrekte heidevelden, waar Drenthe in 1883 om bekendstond, waren er niet altijd geweest. Drenthe had lange tijd veel meer bos. Deze bossen werden in de middeleeuwen geleidelijk aan minder omvangrijk door de uitbreiding van de hoeveelheid landbouwgrond en door het gebruik van hout voor de bouw van huizen en als brandstof. Daarnaast hadden de Drentse bossen te lijden onder de Spanjaarden die tijdens de Tachtigjarige Oorlog veel hout gebruikten om Coevorden, Groningen en Steenwijk te versterken. Ten slotte groeide de vraag naar hout in de zeventiende eeuw enorm door de sterke economische groei van Nederland, met als gevolg dat de heide geleidelijk aan steeds verder in omvang toenam. De boerengemeenschap gebruikte de
11
Vanaf het einde van de negentiende eeuw werd de Drentse natuur steeds populairder. Deze wandelgids voor NoordoostDrenthe uit 1906 brengt de heide prominent in beeld. Drents Museum, Assen
heide voor verschillende doeleinden. Zo vulde de gemeente Zweeloo de voorgeschreven rubriek ‘Aard van het gebruik der woeste gronden’ als volgt in voor het Verslag van den toestand der gemeente van 1883: ‘Heide en veen voor brandstof, voeding van schapen, en maken van mest.’20 De met heideplaggen vermengde schapenmest uit de potstal, waarin de overdag rondtrekkende schapen ’s nachts verbleven, werd gebruikt voor het vruchtbaar maken van de akkers. 9 Experimenten met kunstmest vonden al wel plaats, maar dit wondermiddel was vaak nog te duur.
In de loop van de negentiende eeuw gingen burgers en boeren de heide in toenemende mate bekijken als potentieel wingewest. De eindeloze heidevelden zouden veel meer geld kunnen opleveren door ze te ontginnen en te gebruiken voor landbouw, veeteelt, bosbouw en tuinbouw. 10 Halverwege deze eeuw werd dan ook haast gemaakt met het opheffen van het gemeenschappelijk grondbezit van de boerendorpen.21 Dat was tot dan toe vaak een obstakel voor
12
Een kleine plaggenhut op de heide bij Stuifzand, ten noorden van Hoogeveen, rond 18901895.
Geert Jannes Landweer
Drents Archief, Assen (fotocollectie Drents Museum)
de start van particuliere ondernemingen. Naast het idee dat de heide vooral ontgonnen moest worden, ontstond er in de tijd dat Van Gogh in Drenthe tekende en schilderde ook een nieuwe, positieve waardering van de heide. De groei van steden en industrie met bijbehorende drukte en vervuiling, zorgden vooral bij de stedelijke bevolking voor een toenemende behoefte aan een verblijf in de natuur. Steeds meer artsen en wetenschappers raadden een verblijf aan bij de kust, in het bos of op de hei, vanwege de heilzame lucht. 11 Ons huidige begrip ‘recreatie’ komt uit die tijd: in de natuur kon men herstellen, zichzelf herscheppen.
Natuur kreeg een eigen waarde. Frederik van Eeden senior gebruikte in 1880 voor het eerst het woord ‘natuurmonument’. Hij was van mening dat we in Nederland niet alles moesten cultiveren, maar mooie stukjes natuur moesten behouden.22 De Drentse heide werd opeens geroemd vanwege haar schoonheid. De eerder geciteerde dominee Craandijk schreef over de
Drentse heide: ‘Zij verovert geen harten, maar zij wint ze toch, door den invloed van haar eenvoud en haar majesteit’.23 En landbouwer Jan Meeuwes Schiphorst uit Oosterboer bij Meppel, schreef in 1882 in zijn gedicht Op de heide:
‘Stadbewoner! wilt ge kijken
En genieten? spoed u voort!
Neen, nu niet naar Hollands dijken, Hoe ook ’t zeegezicht bekoort:
Op de heide moet g’ eens wezen, Adem, onverdeeld van zin
Er de frissche veldlucht in!
‘k Wed zij wordt gevierd, geprezen, En ge rust dan wel te vreê Op de heide-canapé!’24
Een hutje op de hei
Tijdens zijn verkenning van de omgeving van Hoogeveen stuitte Van Gogh regelmatig op plaggenhutten, zowel in het voormalige veengebied ten zuiden van Hoogeveen als op de zandgronden bij Stuifzand en Zwartschaap. Een
plaggenhut was een eenvoudig onderkomen, dat met weinig middelen en in weinig tijd kon worden gebouwd. 12 De Arbeidsenquête van 1890-1892 beschreef deze bouwsels als volgt: ‘Het bouwmateriaal bestaat uit eenige sparren, turfbonken en heideplaggen; vloeren ontbreken, een schoorsteen is niet altijd aanwezig, soms wel in den vorm eener houten pijp; slaapgelegenheid ellendig, soms ééne bedstede voor man, vrouw en een paar kinderen; mobilair bijna geheel ontbrekend. Dat eene hut in dergelijken bouwstijl niet anders dan zeer laag onder de kap begaanbaar is, ligt in den aard der zaak (…). Eene enkele heeft een stenen geveltje en stroodak, eene andere heeft inwendig planken betimmering tegen de zoden wanden.’25
Aan het begin van de negentiende eeuw groeide het aantal armen in de grote steden enorm. Veel mensen woonden in bedompte kelders en krotwoningen. Het oude systeem van kerkelijke armenzorg kraakte aan alle kanten. Generaal Johannes van den Bosch kwam met het plan om armlastige
stedelingen naar het ‘lege’ Drenthe te verplaatsen, met het idee dat ze hier zelf hun broek konden ophouden door de woeste gronden te ontginnen en landbouwer te worden. In 1818 stichtte hij Frederiksoord in het zuidwesten van de provincie, de eerste armenkolonie van de Maatschappij van Weldadigheid.
Ook in de plattelandsprovincies nam de armoede toe. Vanaf het midden van de negentiende eeuw verschenen langs de randen van de samenleving steeds meer hutten en keten. Zo werden de statige villa’s van de Drentse elite in Assen in 1883 omgeven door aanzienlijke nederzettingen van plaggenhutten en woonwagens bij Loon en op het Aardscheveld. De armoedige bewoners hielden zich in leven met seizoensarbeid bij de boer of in het veen, het maken van gebruiksvoorwerpen zoals bezems, werk als straatmuzikant, stropen, enzovoort. Sommige vrouwen verdienden bij met het verkopen van hun lichaam aan de Asser burgers.26
De burgerij had niet zoveel op met de plaggenhut. Men vond de bewoners
13
onaangepast en potentieel crimineel. Sommigen waren van mening dat ze allemaal naar de strafkolonie voor bedelaars en landlopers in Veenhuizen gestuurd moesten worden. Vreemd genoeg ontstond er tegelijkertijd een nieuwe, romantische waardering van de plaggenhut. Gevoed door de stedelijke behoefte om ‘terug te keren naar de natuur’ kreeg zelfs de plaggenhut iets aantrekkelijks. Op foto’s, schilderijen en ansichtkaarten werd een romantisch beeld neergezet van het ‘hutje op de hei’ in Drenthe als een bijna idyllisch verblijf in harmonie met de natuur. 13
Reis door een gevarieerd landschap
Na een paar weken in Hoogeveen trok Vincent verder naar het oosten van Drenthe, dieper het veen in. Op dinsdag 2 oktober 1883 stapte hij bij het Kruis in de trekschuit naar Nieuw-Amsterdam/ Veenoord. Een trekschuit was vaak een boot van het type snik en werd in de volksmond ook wel ‘de snikke’ genoemd.