R
V
Richard van den Dool schilderijen
D
D
1
2
R ichard van den Dool schilder ijen
V
R Richard van den Dool
Dordrechts Museum
D
schilderijen
Waanders Uitgevers
D
inhoud
9
pe t er scho on voorwoord
13
ger r i t w il l ems Het oog moet kunnen dwalen
28
schilderijen i
58
schilderijen ii
70
schilderijen iii
120
schilderijen iv dertig bij dertig
149
gijsb ert va n der wa l tekstfragment
Landschap, olieverf Waarom geen landschap geschilderd, geschetst, geborsteld, tegen de wand gezet, achterstevoren, weer omgedraaid en hernomen, zoals ze dat doen.
voorwoord
Want landschap is er, ook zonder ons en als we er zijn en het zien kan het maken dat wij een woestijngod verzinnen, naar een bergrede luisteren, bij een beekje mantra’s gaan murmelen, of er een schilderij van maken, bijvoorbeeld van een boom alleen die aan het platte land een aanzien geven kan dat het bij alle weidsheid zo naar de hemel toe nog nodig had.
j . e ij k e l b o o m
Mijn band met Richard van den Dool (Sliedrecht, 1949) voert vele jaren terug, om precies te zijn naar 1991. We werkten toen beiden aan de tentoonstelling De Zichtbaere Werelt. Schilderkunst uit de Gouden Eeuw in Hollands oudste stad in het Dordrechts Museum. Richard als inhoudelijk adviseur en vormgever van tentoonstelling en catalogus, ik als junior conservator. Wat mij in de vele gesprekken die we toen voerden, meteen al opviel was zijn gevoel voor schoonheid en zijn oog voor kwaliteit. Het zou een vriendschap voor het leven worden, want in de jaren die volgden, zijn we elkaar nooit meer uit het oog verloren. Integendeel zelfs, want samen hebben we voor het Dordrechts Museum mooie tentoonstellingen mogen maken, waaronder Willem ii – Kunstkoning in 2014, Een koninklijk paradijs. Aert Schouman en de verbeelding van de natuur in 2017 en vorig jaar nog In het licht van Cuyp. Aelbert Cuyp & Gainsborough – Constable – Turner.
9
Een onbetwist hoogtepunt was de tentoonstelling Willem Bastiaan Tholen 1860-1931. Een gelukkige natuur in 2020, die zowel in Parijs als in Dordrecht te zien was. Tholen is een van Richards favoriete schilders en de tentoonstelling was zijn initiatief. Weinigen weten, dat Richard van den Dool – samen met zijn vrouw Olga – ook verzamelaar is. Overal in zijn statige huis hangen, staan of liggen schilderijen. Je komt letterlijk ogen te kort. De nadruk ligt op het landschap; Richard heeft daarbij een grote voorliefde voor negentiende-eeuwse schilders als Matthijs Maris, Willem Roelofs, Hendrik Johannes Weissenbruch en Willem Bastiaan Tholen. Maar ook werken van kunstenaars als Jean Brusselmans, Peter Blake en R.B. Kitaj ontbreken niet. Kortom, een rijke, gevarieerde collectie, die met passie en met een goed oog voor kwaliteit is verzameld en in de jaren dat wij elkaar kennen enorm in omvang is toegenomen. Het is die passie waarmee de verzamelaar Richard van den Dool van grote betekenis is geweest voor de versterking van de collectie van het Dordrechts Museum. Zo is het aan zijn gevoel voor schoonheid te danken dat we de afgelopen twee decennia prachtige landschappen van onder andere Willem Roelofs, Wijnand Nuijen, Paul Huet, Johan Barthold Jongkind, Eugène Louis Boudin en Félix Ziem aan de Collectie Dordrecht hebben kunnen toevoegen; stuk voor stuk topwerken!
De expositie Richard van den Dool. Schilderijen wordt voor velen een eerste kennismaking met zijn werk. Want veel exposeren deed Richard niet. Ik had het voorrecht het voorwoord te mogen schrijven voor de tentoonstelling Richard van den Dool / schilderijen in 1996 in het patriciërshuis, Voorstraat 125 te Dordrecht. En na een tentoonstelling van zijn werk in Galerie In Vorm in 2005 werd het lange tijd stil. Tot 2020, toen werk van hem werd getoond in een van de kabinetten van Museum Belvédère. En dan nu, twee jaar later, een uitgebreid overzicht van ruim zestig landschappen in het Dordrechts Museum, een museum gewijd aan zes eeuwen schilderkunst dat laat zien hoe aloude thema’s, zoals het landschap, steeds opnieuw worden hernomen en telkens anders geïnterpreteerd. De expositie Richard van den Dool. Schilderijen is niet alleen een langgekoesterde wens van mij, maar ook de laatste tentoon stelling in mijn loopbaan als directeur van het Dordrechts Museum. Een mooier afscheid had ik me niet kunnen voorstellen. peter schoon
juni 2022
Maar Richard van den Dool is in de eerste plaats schilder. Verzamelen, adviseren en inrichten van tentoonstellingen komen voor hem daarna. Zijn schildersloopbaan begon al eind jaren zestig. En in die vijftig jaar is de thematiek, of beter gezegd, de aanleiding om te schilderen bij hem altijd dezelfde gebleven, de natuur verveelt hem nooit. Motieven voor schilderijen vindt Richard dicht bij huis in Dordrecht: bij de rivier de Oude Maas met z’n twinkelende reflecties op het water, of in zijn eigen tuin, waarin het licht speelt met bomen, struiken en de seizoenen. Steeds weer dezelfde plekken, maar nooit hetzelfde. Zijn schilde rijen laten zich het best omschrijven als landschappen die niet bestaan. Luchtspiegelingen op het grensvlak van realiteit en verbeelding. Zelf zegt hij dat ze het gevolg zijn van jaren schilderen.
10
11
gerrit willems
In gesprek met Richard van den Dool
Het oog moet kunnen dwalen
Als Richard van den Dool van zijn stille huis naar zijn atelier loopt, komt hij door de tuin, een stadstuin waarvan de muren je omarmen. Er is een pad en er zijn perken met planten en bloemen. En ruimte genoeg voor een paar imposante bomen en weelderige struiken. ‘Er is altijd wel iets waar ik even naar kijk en wat blijft hangen. Een blad dat ineens opvalt. Of hoe een tak zich buigt en beweegt. Als ik dan aan het werk ben, glippen die observaties bijna ongemerkt het schilderij binnen. De muur naast het atelier bijvoorbeeld, waar klimop over hangt en waar ik iedere dag een paar keer langs kom, daar zie ik van alles op gebeuren. Lichtvlekken, schaduw, kleur, beweging. Elke dag iets anders. Dat boeit me enorm, over die muur heb ik een hele serie schilderijen gemaakt. Ik bewonder schilders die van motief veranderen en het dan heel anders gaan aanpakken. Dat zal ik niet snel doen. Ik heb eigenlijk alleen oog voor de natuur, voor tuinen, landschappen, een vijver met planten, de oever van een rivier. Waarom ik dat schilder weet ik niet. Dat heb ik altijd gedaan, vanaf het begin. Ik vraag het me ook niet meer af. Dit is kennelijk wat mij bezighoudt. Ik heb geen behoefte om te gaan schilderen in verre streken, of om maatschappelijke of politieke thema’s te verbeelden. Ik heb als kunstenaar genoeg aan blaadjes, planten, bomen, water, licht.’ Hij zoekt geen adembenemende vergezichten, spectaculaire natuurverschijnselen of pittoreske hoekjes. Het zijn de dagelijkse waarnemingen van de onnadrukkelijk aanwezige natuur niet ver van huis die hem inspireren. Het water van de Oude Maas voor de deur, altijd anders, steeds hetzelfde. De tuin achter het huis.
13
Een tochtje door de polder. Van wat hij gezien heeft, maakt hij een kleine schets, summier en snel, alleen van de vorm en alleen als geheugensteuntje. Geen uitgewerkte tekeningen. En hij maakt foto’s, de laatste jaren ook met de telefoon. ‘Maar meestal onthoud ik het gewoon, ik sla die beelden op in mijn geheugen. Dat heb ik mij in de loop van de jaren zo aangeleerd. Er staan in mijn atelier geprepareerde doekjes klaar waarop ik snel iets kan vastleggen. Die dingen maak ik in één keer, in een uurtje hooguit. Dit kan leiden tot een serie. Ik maak ze eigenlijk alleen voor mijzelf, om te zien hoe iets uitpakt en ook om op ideeën te komen voor nieuw werk. Wat ik op de kleine doeken doe, gebruik ik weer in mijn grotere schilderijen. Dat is geen kwestie van even uitvergroten. Je kunt niet één op één zomaar een vorm opblazen. Dat mislukt altijd. Wat je op een klein doek zet, is op een groot doek niet meer hetzelfde. Er ontstaat een andere verhouding van de vormen tot het vlak en tot het geheel van een compositie. Je gebruikt ook andere penselen. Zoals ik schilder, gaan er verschillende kleine werken als ideeën op in een groot werk. Soms zet ik die kleine doeken ernaast als ik aan het werk ben. Over de grote schilderijen doe ik lang, maanden, soms wel jaren. Ik beschouw ze als mijn eigenlijke werk. Het schilderen zelf gaat ook hier weer vrij snel, maar het duurt alles bij elkaar toch een hele tijd voordat een schilderij af is. Ik werk er niet continu aan, ik pak het zo nu en dan weer op. Dan kijk ik er weer een tijd naar. Of het staat ergens in een hoek en dan zie ik in het voorbijgaan of er iets is wat mij stoort of wat beter kan. Dan verander ik kleine dingen totdat ik tevreden ben. Daarom werk ik ook altijd aan verschillende doeken tegelijkertijd. Dat is ook iets wat van invloed is op wat ik verander: ik neem een verandering soms mee van het ene doek naar het andere. Ik kan schilderijen naar elkaar toe trekken, maar het komt ook voor dat ze juist meer van elkaar gaan verschillen. Ik zoek in een schilderij naar harmonie en balans, tegelijk moet er spanning zijn. Als er te weinig balans is, voeg ik een vlek of veeg toe waar dat nodig is. Als er te weinig spanning is, los ik dat ook zo op. Voor de spanning doe ik iets wat eigenlijk de boel verstoort. Iets waarvan je als kijker kunt denken, hè waarom Wolkenlucht boven de dijk, 1976 olieverf op doek 50 x 50 cm
14
15
zit dat kleurtje daar? Maar als je het weghaalt, zou het juist saai worden. Hoe dat continue proces van steeds iets veranderen bij mij werkt, weet ik ook niet precies. Het is niet zo dat ik in een trance ben, maar het gaat wel vanzelf. Dat is niet uit te leggen, het is intuïtie. Uiteindelijk wil ik graag dat de indruk ontstaat dat een geschilderde voorstelling doorgaat over de randen van het doek heen. Alsof wat ik geschilderd heb voorbij komt. Dat is ook de reden dat ik veel doe aan de randen van een schilderij. Ik zet mijn observaties in kaders, waarvan ik hoop dat ze zich als het ware voortzetten buiten dat kader. Wat ik ook belangrijk vind, is dat als je naar het schilderij kijkt, je het beeld niet in één keer kunt overzien. Dat je blik omhoog kan en omlaag, naar het midden van het doek of juist naar de randen.’
Riet langs de Lek, 1973 zwart krijt op grijs papier 34 x 43,5 cm
Dat de schilderijen beelden oproepen van planten, spiegelend water, dwarrelend licht of een open plek in het bos, is onmiskenbaar. Maar het wordt toch nooit helemaal duidelijk waar je nu precies naar kijkt. Doordat Van den Dool steeds iets toevoegt, verdwijnt de eerste opzet. Dan kan het twee kanten op. De ene keer ontstaan er voorstellingen met duidelijk gedefinieerde en van elkaar te onderscheiden vormen, die in de richting van de figuratie gaan. De andere keer worden het diffuse, onscherpe vormen, lopen de verftoetsen vloeiend in elkaar over en gaat het in de richting van abstractie. ‘Toch is het nooit abstract wat ik maak. Daar houd ik mij niet mee bezig. Je mag het wel zo zien, maar ik zie dat zelf niet zo. Al mijn schilderijen blijven in mijn ogen landschappen. Het is ook geen gebied tussen figuratie en abstractie waarin ik werk. Het gaat mij niet om de directe, letterlijke weergave van wat ik gezien heb. Het zijn evenmin impressies. Het enige wat ik daar over kan zeggen is dat er een nieuwe werkelijkheid ontstaat op het doek, die verwijst naar wat ik heb gezien. En naar wat jij gezien kunt hebben. Ik begin meestal met een tekening direct op het doek. Die ga ik niet invullen, maar ik werk dat gegeven steeds verder uit. Ik begin ook wel eens alleen met vlekken en strepen, waaruit ik dan langzaam iets laat ontstaan. Voor de eerste opzet werk ik met sterk
Griend Boven-Hardinxveld, 1973 zwart krijt op papier 35,5 x 43,5 cm
16
17
verdunde verf en een sneldrogend medium. Daar ga ik dan op door met kleine korte toetsen. Dan doe ik ook nog eens heel weinig verf aan mijn penselen, ik wrijf ze bijna helemaal droog op het palet voordat ik iets doe. Je kunt het zien, mijn penselen worden allemaal rond op den duur van steeds maar dat poetsen. Ik schilder dus droog. Als ik een kleur feller wil maken, zet ik er dunne laagjes overheen. Grotere vlakken zet ik wel in één keer op met iets meer verf, maar ook als ik daar aan doorwerk, werk ik verder met korte toetsen. Eigenlijk zo ongeveer als een ets, je zet het op en verdiept het daarna in verschillende daarop volgende bewerkingsfasen. Als ik begin is het nog helemaal niet duidelijk welke kant het opgaat. Maar op een gegeven moment wordt het wel duidelijk. Dan ben ik toch al ver gevorderd. Dan besluit ik of ik het ga afwerken of dat ik er aan doorga. Dat is nooit een bewuste keuze, ik heb geen eindresultaat in mijn hoofd. Er is wel een opzet, maar geen plan. De uitwerking blijft een proces waarin alles wat ik aan beelden in mijn hoofd heb nog kan gaan meedoen. Je moet ook niet onderschatten hoeveel overeenkomsten er zitten tussen mijn schilderijen. Als je twee uitersten naast elkaar ziet, (afb. p. 115 en 117) dan zijn er, hoe verschillend ook, vergel ijkbare elementen. Er is altijd iets van een doorzicht, de beweging zit erin, de suggestie dat het doorgaat buiten het kader. En de blik kan dwalen.’
Winter in Hardinxveld-
Hoewel Richard van den Dool al jong het verlangen had om kunstenaar te worden, durfde hij het niet aan om er zijn beroep van te maken. Hij koos er voor om te blijven schilderen in de luwte van de kunstwereld en tegelijk bij die wereld betrokken te zijn als vormgever. En al vrij snel ook als verzamelaar. Een wonderlijke combinatie van artistieke zelfverzekerdheid en een gevoeligheid voor het oordeel van anderen − iets waar meer kunstenaars mee worstelen − weerhield hem ervan om met zijn talent naar buiten te treden. ‘Ja, heel vreemd, die dubbele houding, vind ik zelf ook. Ik ben wel naar de kunstacademie in Rotterdam gegaan om schilder te worden. Maar ik was te jong, ik was zestien. Ik kon dat niet aan destijds, ik had het moeilijk en mijn ouders stonden er ook niet
Giessendam, 1978 olieverf op doek 45 x 45 cm
18
19
20
Zonder titel, 1977
Normandië, 1979
olieverf op doek
olieverf op doek
50 x 50 cm
60 x 60 cm
21
achter. Ik ben niet het type om op een schip aan te monsteren en naar New York te gaan om daar mijn geluk als kunstenaar te beproeven. Ik ben eerst maar in een stencilbedrijfje gaan werken dat mijn vader had gekocht. Met schilderen ben ik doorgegaan, dat ben ik mijn hele leven blijven doen. Schilderen heb ik mijzelf geleerd, in de praktijk, door het te doen. Ik probeerde van alles, landschap, figuur, abstract, alles. Door een vriend van mij, Adrie Mouthaan die ook schilderde, kwam ik in contact met zijn docent Joop Kropff (1892-1979). Een schilder die tot de Nieuwe Haagse School gerekend wordt. Hij wilde mij niet aannemen als leerling, want ik was al te ver vond hij, maar hij gaf me wel advies. Op zondagmiddagen, schilderijtjes meenemen en samen kijken. Dan hadden we het er over wat goed was, wat je kon veranderen, hoe je iets kon aanpakken, over wat ik wilde. Op die middagen kwamen er ook andere kunstenaars langs. Door Kropff kwam ik in een heel andere wereld terecht dan waarin ik zat. Daar heb ik ontzettend veel geleerd. Daarna, ik was halverwege de twintig, ging ik het nog serieuzer aanpakken. Werkte ik aan mijn techniek, ging naar musea en bestudeerde schilderijen van kunstenaars die ik bewonderde. Ik was een groot liefhebber van het werk van Matthijs Maris. Zijn landschappen hadden invloed op wat ik schilderde. Die bewondering is gebleven, maar zijn invloed niet. Hoewel mijn gevoeligheid voor het diffuse licht er toen misschien toch wel is ingeslopen. Een landschap van Maris waar ik helemaal weg van was, heb ik later aan mijn schilderijenverzameling kunnen toevoegen. Ik exposeerde in die tijd in allerlei galerietjes. Op de gekste plekken heb ik mijn werk laten zien. Gelukkig werd ik daar niet van, ik ben er mee opgehouden. Ik werkte nog in de drukkerij van mijn vader en was inmiddels begonnen als grafisch vorm gever. Daarin ben ik best succesvol geworden. Ik heb met veel kunstenaars, uitgevers en andere vormgevers samengewerkt. Ik heb nog met Willem Sandberg (1897-1984), voormalig directeur van het Stedelijk Museum Amsterdam en een gerenommeerd grafisch vormgever, aan de lichtbak gestaan om samen met hem aan nieuwe uitgaven van zijn Experimenta Typographica te werken. Van hem heb ik ook goed leren kijken.’
22
Als beginnend kunstenaar kun je niet voorzien waar je halverwege of tegen het einde van je carrière staat. Je kunt studeren en oefenen om beter te kunnen wat je wilt, maar waar dat uiteindelijk toe leidt, is onzeker en onvoorspelbaar. Dat een kunstenaar zijn tijd vooruit kan zijn, is een twijfelachtig concept. Alsof je zou kunnen weten wat de verre toekomst brengt. In de praktijk gaat dat ook niet zo, een kunstenaar weet beter waar hij vandaan komt dan waar hij heen gaat. Iets nieuws in de schilderkunst ontstaat door een reactie op wat vooraf ging, hetzij als een breuk, hetzij als een variatie. En ja, er is ook de mogelijkheid van herhalen. Dat heeft Van den Dool niet gedaan. ‘Aan het begin van de jaren zeventig werkte ik nog direct naar de natuur (p. 14 en 16). Dan ging ik de polder in en zat ik te schetsen op een dijk of in de grienden. Die tekeningen werkte ik in het atelier uit tot schilderijen. Na verloop van tijd werden die landschappen steeds leger. Ik liet alle detaillering weg, totdat ik alleen nog vereenvoudigde vormen overhield: wolken, een horizon, een sloot, de polder in grote vlakken verdeeld, verder niets. Het schilderij kwam meer en meer alleen in het atelier tot stand. Ik liet ook steeds meer kleur weg. Urenlang zat ik te poetsen op die doeken en haalde kleur weg door er dunne lagen overheen te zetten. Die techniek heb ik mijzelf aangeleerd en ik gebruik die nog altijd. Alleen nu ook om kleur toe te voegen. Ik ben mijn motieven daarna nog verder gaan stileren, met vlakjes en streepjes. Het werd kaler en kaler (p. 20-21). Dat kwam ook door wat ik toen om mij heen zag in de kunst. Ik kwam vaak in Gorinchem, bij een groep kunstenaars die zich verzameld hadden rond cultureel centrum Het Badhuis. Zij werkten op verschillende manieren met de ideeën van het Minimalisme en ik werd er korte tijd door beïnvloed. Ik heb altijd om mij heen gekeken op zoek naar andere manieren om iets te schilderen. Er is maar weinig werk uit die jaren overgebleven. Het zijn ook geen schilderijen die ik nog zou willen laten zien. In de tweede helft van de jaren tachtig had ik te weinig tijd om op het atelier te zijn door mijn werk als vormgever en als docent op de kunstacademie in Tilburg. Mijn creatieve energie ging toen vooral zitten in het lesgeven. Een geweldige tijd en een geweldige academie, maar mijn atelier zag ik veel te weinig.
23
De tuin van Willem #4, 2019 olieverf op doek 50 x 50 cm
Na een aantal jaren als docent heb ik het atelier weer meer opgezocht, maar ik kon niet verder met die kale landschappen. Het was een doodlopende weg. Toen heb ik mijzelf gedwongen om dagelijks naar het atelier te gaan om te experimenteren met techniek en vorm. Om opnieuw een weg te vinden. Ik nam daarvoor plankjes van veertien bij negentien centimeter en probeerde daarop van alles uit. Eigenlijk al meteen met meer kleur. Dat heb ik een tijdlang gedaan, ik heb series gemaakt van wel meer dan honderd kleine werken, ik dwong mijzelf om er elke dag minstens een te maken. Uiteindelijk heb ik mijn draai gevonden in wat ik nu maak. Daar ben ik langzaam naartoe gegroeid. Voor mij leidt alles wat ik hiervoor gedaan heb, tot wat ik nu doe, en hiermee kan ik heel lang door. Binnen deze manier van werken kan ik nieuwe ideeën kwijt. Dat gevoel had ik vroeger niet. Zo af en toe maak ik trouwens nog figuratieve, realistische landschappen naar de waarneming. Dat onmiddellijke contact heb ik nodig om een gevoel van verbondenheid met de natuur te behouden. Dan ga ik naar de polder en zoek een rustige plek om te schetsen. Of ik schilder een tuin, ik heb een hele serie gemaakt van de tuin van de schilder Willem den Ouden. Als basis heb ik altijd hetzelfde palet, vier kleuren geel en vijf à zes kleuren blauw, wat groenen, altijd roze en wat witt inten erbij. Groen en blauw domineren, maar ik kan absoluut niet zonder roze. Brilliant Pink van het merk Michael Harding. Dat zit de laatste jaren overal in, al is het maar een stipje. Mijn favoriete kleur. Voor de spanning en een vederlichte disbalans gebruik ik graag een klein stipje roze. Het gaat mij trouwens niet om de kleur, ik gebruik geen kleur om de kleur. Het gaat om mijn beleving van de natuur. Ik ben niet iemand bij wie je het woord lyrisch vlug zou bedenken, maar mijn schilderijen hebben die lyriek wel in zich. En ze zijn de weerslag van wat ik onderga als ik buiten ben. Kleur staat in dienst van mijn observaties en mijn ideeën. Daarom zou ik mijn kleurgebruik ook niet expressief willen noemen. Ik smijt niet met verf. Ik probeer juist heel precies elke kleur op zijn plek te krijgen. Bij kleur vind ik het heel belangrijk dat ik die zuiver houd. Ik meng de kleuren nooit op het doek. Ik meng veel, maar op het palet. Op het doek blijft een kleur zo goed als onvermengd, het blijft die kleur.’
Skye, 2017 olieverf op doek 50 x 50 cm
24
25
Richard van den Dool beschouwt de schilders van de Haagse School en de School van Barbizon als zijn voorgangers. Landschapschilders van de negentiende eeuw met oog voor de schoonheid van de alledaagse natuur en een voorkeur voor eenvoudige motieven. In hun esthetiek hebben die schilders hun natuur beleving tot het uiterste opgestuwd. Moeilijk te overtreffen en alleen nog te herhalen. Als schilder heeft Van den Dool zich los gemaakt van zijn bewonderde voorbeelden. In niets doet zijn werk denken aan de negentiende eeuw. Als verzamelaar daarentegen ligt daar wel zijn voorkeur. Overal in huis hangen en staan schilderijen. Maar hij bewondert en verzamelt ook werk van kunste naars die verder van hem weg staan, zoals van de excentrieke Duitse landschapschilder Eugen Bracht, de Belgen Gustave van de Woestyne en Jean Brusselmans, of de Engelse Peter Blake en − zijn absolute favoriet – de Amerikaan R.B. Kitaj. ‘De wereld van deze kunstenaars is een heel andere dan die van mij. Bij Kitaj bijvoorbeeld zie je zijn persoonlijkheid en zijn levensgeschiedenis terug in zijn werk. Dat hebben meer kunstenaars en dat bewonder ik enorm. Dergelijke aspecten ontbreken volledig in mijn eigen werk. Maar die kunstenaars zetten mij wel aan om te gaan schilderen. Ze inspireren mij om zo persoonlijk mogelijk te zijn en mijn eigen koers te varen. Wat ik maak zijn landschappen die niet bestaan. Wat ik maak is niet de werkelijkheid. Ik hoop dat wie er langer naar kijkt in die nieuwe wereld gezogen wordt. En dat het je niet verveelt, dat je steeds iets nieuws ziet of elke keer iets anders. Zo kijk ik ook naar schilderijen van anderen. Als het steeds iets nieuws brengt, als het blijft boeien, als je steeds opnieuw wil kijken, dan is het een goed schilderij.’
Zand en water, 2001 olieverf op doek 75 x 65 cm
26
27
schilderijen
I
tuin bomen licht bladeren vlekken lijnen takken schaduw zon bloemen wind gras
Zonder titel, oktober 2013 olieverf op doek 40 x 30 cm
31
Zomertuin, 2007/2021 olieverf op doek 160 x 160 cm
32
33
Tuin, maart 2020 olieverf op doek 100 x 100 cm
34