DONALD RAY POLLOCK knockemstiff karaat | roman
‘De personages van Donald Ray Pollock laten die van Raymond Carver op beschaafde stedelingen lijken.’ Jay McInerney
DONALD RAY POLLOCK knockemstiff het eerste verhaal
karaat
Oorspronkelijke titel Knockemstiff Copyright © 2008 en 2014 Donald Ray Pollock Deze uitgave kwam tot stand door bemiddeling van Sebes & Van Gelderen Literair Agentschap Copyright Nederlandse vertaling © 2014 Charles Bors, Mon Faber, Jona Hoek, Stefanie Liebreks en Uitgeverij Karaat, Amsterdam Vormgeving Studio De la Rúa Omslagbeeld © Sander Schoonbeek, Galerie Post + García (www.postgarcia.nl) Auteursfoto © Kevin Mears www.uitgeverijkaraat.nl Knockemstiff: isbn 978 90 797 7016 8 / nur 302, 304
het ware leven toen ik zeven was, leerde mijn vader me op een augustusavond in de Torch Drive-in hoe je een man aan gort moet slaan. Het was het enige waar hij ooit goed in was. Het is al weer jaren geleden, toen de buitenluchtcinema in zuidelijk Ohio nog een groot gebeuren was. Godzilla draaide, net als zo’n pathetische vliegendeschotelfilm die liet zien hoe taartvormen de wereld zouden kunnen overnemen. Die avond was het benauwder dan in de doos van een ouwe tang, en toen eindelijk het openingstekenfilmpje op het grote multiplex beeldscherm vertoond werd, was er met mijn ouwe al niks meer aan te vangen. Hij bleef maar klagen over de hitte terwijl hij met een bruine papieren zak het zweet van zijn voorhoofd depte. Ross County had het al twee maanden zonder regen moeten stellen. Iedere morgen stemde mijn moeder de keukenradio af op kb98 en hoorde hoe juffrouw Sally Flowers voor een onweersbui bad. Daarna liep ze naar buiten en staarde naar de lege witte hemel die als een laken over de vallei getrokken was. Soms zie ik nog voor me hoe ze in dat knisperend bruine gras staat en haar kop in haar nek legt in de hoop één luizige duistere wolk te zien. ‘Hé, Vernon, kijk eens,’ zei ze die avond. Al sinds we de auto hadden geparkeerd probeerde ze mijn ouweheer te laten zien hoe ze een hotdog in haar keel kon steken zonder haar glanzende lipstick te ruïneren. Je moet begrijpen, mijn moeder was de hele zomer niet buiten Knockemstiff geweest. Alleen al het zien van een paar rode lampen zorgde ervoor dat ze zich compleet onbenullig begon te gedragen. Maar iedere keer dat ze die worst diep naar binnen stak, trokken de spierkabels aan de achterkant van de nek
4
van mijn ouwe samen, het leek alsof zijn hoofd elk moment kon ontploffen. Mijn grote zus, Jeanette, was slim geweest en had de hele dag gedaan alsof ze ziek was, daarna had ze hen zover gekregen dat ze in het huis van een buurmeisje mocht slapen. Dus daar zat ik dan, helemaal alleen, verbannen naar de achterbank, bijtend op mijn nagelriempjes, in de hoop dat mam hem niet te veel op stang joeg vóór Godzilla Tokio onder handen zou nemen. Maar eigenlijk was het al te laat. Mam had vergeten het speciale glaasje van mijn ouwe mee te nemen, zodat wat hem betrof alles al naar de verdommenis was geholpen. Hij kon niet eens een gniffel voor Popeye opbrengen, laat staan dat hij opgewonden werd over de trucjes die mijn moeder met een verschrompeld Oscar Mayerworstje uitvoerde. Daarbij: mijn vader haatte films. ‘Rot toch op met dat doen alsof,’ zei hij wanneer iemand wilde laten merken dat hij de laatste John Wayne of Robert Mitchum had gezien. ‘Wat is er mis met het echte leven?’ De enige reden waarom hij ermee had ingestemd naar de drive-in te gaan was omdat mam uit haar slof was geschoten bij het zien van zijn nieuwe auto, een 1965 Impala die hij de avond ervoor mee naar huis had gebracht. Het was de derde wagen in een jaar tijd. We leefden op soepbonen en geroosterd brood, maar Knockemstiff doorkruisten we als rijkelui. Die ochtend nog had ik mijn moeder aan de telefoon tekeer horen gaan tegen haar zus, de zus die in de stad woonde. ‘Die teringlijer is geschift, Margie,’ zei ze. ‘We konden afgelopen maand niet eens de energierekening betalen.’ Ik zat voor de nietwerkende tv, keek toe hoe waterig bloed langs haar bleke kuiten liep. Ze had zich proberen te scheren met het scheermes van mijn ouwe, maar haar benen waren net blokjes boter. Een zwarte vlieg bleef rond haar benige enkels cirkelen, ontdook haar woedende uithalen. ‘Ik meen het, Margie,’ zei ze in de zwarte hoorn, ‘ik liet deze hel vandaag nog achter me als ik geen kinderen had gehad.’ Zodra Godzilla startte haalde mijn ouwe de asbak uit het dashboard en schonk er uit zijn flesje een borrel in. ‘Mijn God,’ zei
5
mijn moeder. Ze hield de hotdog voor haar mond in de lucht, stond op het punt er nog een hap van te nemen. ‘Hé, ik heb het je vooraf gezegd, ik drink niet uit de fles. Als je daaraan begint, eindig je voor je het godverdomme weet als een alcoholist.’ Hij nam een slok uit de asbak, verslikte zich en spoog toen een sigarettenpeuk uit het raam. Hij zat al sinds de middag was aangebroken, toen hij zijn drinkvriendjes de nieuwe auto had laten zien, aan de drank. In een van de zijpanelen blonk al een deuk. Na nog een paar slokjes uit de asbak trok de ouwe het portier open en bewoog zijn spillebenen naar buiten. De kots sproeide uit zijn mond, de Old Grand-Dad doorweekte de omgeslagen pijpen van zijn blauwe werkbroek. De stationwagen die naast ons stond trok op en ging op een ander plekje in de rij staan. Pa hield zijn hoofd een minuut of twee tussen zijn benen, stond op, en met de rug van zijn hand veegde hij zijn kin af. ‘Bobby,’ zei hij, ‘als je moeder nog één keer van die vettige aardappelen maakt kunnen ze je ouwe vadertje begraven.’ Mijn vader at nog niet genoeg om een rat mee in leven te houden, maar iedere keer dat hij zijn whiskey uitkotste, gaf hij de kookkunsten van mijn moeder de schuld. Moeder vond het genoeg geweest, pakte de hotdog in een servetje en gaf hem aan mij. ‘Vergeet niet, Vernon,’ waarschuwde ze, ‘jij moet ons naar huis rijden.’ ‘En wat dan nog?’ zei hij terwijl hij een sigaret aanstak, ‘deze auto rijdt zichzelf.’ Daarna toostte hij met de asbak en tikte de laatste slok van zijn whiskey weg. Een paar minuten lang staarde hij naar het scherm en zonk langzaam, als een ondergaande zon, in de gestoffeerde bekleding. Mijn moeder reikte over hem heen en zette de luidspreker die in het haam hing zachter. Onze enige hoop was dat de ouwe buiten westen zou raken voor de hele avond geruïneerd was. Maar zodra Raymond Burr op de luchthaven van Tokio landde, schoot hij overeind in zijn stoel, draaide zich om en keek me met bloeddoorlopen ogen aan. ‘Godverdomme, jongen,’
6
zei hij, ‘hoe vaak moet ik je nog zeggen dat je niet op je nagels moet bijten? Je klinkt als een muis die zich door een zak maïs heen vreet.’ ‘Laat hem met rust, Vernon,’ zei mijn moeder. ‘En het zijn niet eens zijn nagels waarop hij bijt.’ ‘Jezus, wat is het verschil?’ zei hij, en hij krabde aan de haartjes in zijn nek. ‘Moeilijk te zeggen waar hij met die ruktengels van hem nog meer aan gezeten heeft.’ Ik haalde mijn vingers uit mijn mond en ging op mijn handen zitten. Het was de enige manier waarop ik van ze af kon blijven wanneer mijn ouweheer in de buurt was. Die hele zomer had hij gedreigd me tot aan de ellebogen met kippenstront in te smeren, zodat ik het zou afleren. Hij goot nog wat whiskey in zijn asbak en sloeg het met een grimas naar binnen. Net toen ik over de achterbank begon te bewegen om me achter mijn moeder te verstoppen, sprong het daklampje aan. ‘Kom op, Bobby,’ zei hij, ‘we gaan pinkelen.’ ‘Maar de film is net begonnen, Vernon,’ protesteerde moeder. ‘Hij kijkt er al de hele zomer naar uit om deze te zien.’ ‘Je kent hem toch,’ zei mijn ouweheer, hard genoeg zodat de mensen op de volgende rij het konden horen. ‘Ik wil niet dat hij mijn nieuwe zetels onderpist zodra hij dat Godzilla-geval ziet.’ Hij gleed uit de auto, leunde tegen de metalen luidsprekerpaal en stopte zijn overhemd in zijn wijde broek. Schoorvoetend stapte ik uit, volgde mijn ouweheer terwijl hij aan de andere kant van het gravelveld naar me zwaaide. Een paar tienermeisjes in broekrokken liepen ons voorbij, hun benen verlicht door het flikkerende licht. Toen hij niet meer naar ze staarde, botste ik tegen de achterkant van zijn benen en viel voor zijn voeten neer. ‘Jezus Christus, jongen,’ zei hij, terwijl hij me als een lappenpop omhoogtrok, ‘loop niet zo met je hoofd in je reet gestoken. Je gedraagt je iedere dag meer als je moeder.’ Het uit betonblokken opgetrokken gebouw in het midden van
7
het drive-interrein was vergeven van de mensen. De luid ratelende projector bevond zich aan de voorzijde, de kiosk in het midden, en de plees zaten aan de achterkant. De geur van pis en popcorn hing als een insecticide in de hete dode lucht. In de wc’s leunde een rij mannen en jongens boven een lange groene metalen pisbak, met hun leuter uit hun broek. Ze staarden allemaal recht naar voren, naar de muur die in een modderkleur was geverfd. Anderen stonden achter hen op de natte, plakkerige vloer, schommelend op de bal van hun voeten, terwijl ze ongeduldig hun beurt afwachtten. Een vette kerel met een bretelbroek, een sjofele strohoed op en een Zero-reep in zijn mond gepropt wankelde een wc-hokje uit, daarop duwde mijn ouwe me naar binnen en gooide de deur achter me dicht. Ik trok de wc door en deed alsof ik stond te pissen terwijl ik mijn adem inhield. Flarden en stukjes filmdialoog zweefden van buiten naar binnen en ik probeerde me de gemiste scènes voor te stellen toen mijn ouwe op de dunne deur begon te bonken. ‘Verdomme, jongen, waarom doe je er zo lang over?’ schreeuwde hij. ‘Sta je aan je zwoerd te rukken?’ Hij bonkte opnieuw, en ik hoorde iemand lachen. Toen zei hij: ‘Ik zeg het je, die klotekinderen maken je gek.’ Ik deed mijn rits dicht en stapte uit het hokje. Die ouwe gaf een sigaret aan een varkensachtige kerel met zaagsel in zijn met gel achterovergekamde, zwarte haar. Een paarse vlek in de vorm van een taartpunt op de buik van zijn smerige shirt. ‘Ik lieg niet, Cappy,’ zei mijn vader tegen de man, ‘de jongen is verdomme nog bang voor zijn eigen schaduw. Een insect heeft verdomme nog meer kloten.’ ‘Yep, ik weet wat je bedoelt,’ zei Cappy. Hij beet de filter van de sigaret en spoog hem op de cementen vloer. ‘Mijn zus heeft er zo eentje. Arm klein joch, hij kan niet eens een haak door het aas halen.’ ‘Bobby had beter een meisje kunnen zijn,’ zei mijn ouweheer.
8
‘Godverdomme, toen ik zijn leeftijd had, hakte ik hout voor het fornuis.’ Cappy stak zijn sigaret aan met een lange houten lucifer die hij uit zijn borstzakje haalde en zei schouderophalend: ‘Maar destijds waren de dingen anders, Vern.’ Daarna stak hij de lucifer in zijn oor en liet hem aan de binnenzijde van zijn hoofd ronddraaien. ‘Ik weet het, ik weet het,’ ging mijn ouwe verder, ‘maar toch blijf je je afvragen wat er op een dag verdomme van dit land zal worden.’ Plotseling stapte een man met een bril met zwart montuur uit de rij voor de pisbak en tikte mijn ouwe op de schouder. Hij was de grootste teringlijer die ik ooit had gezien; zijn vette kop raakte bijna het plafond. Zijn armen hadden het formaat van een omheiningspaal. Een jongetje van mijn grootte stond achter hem, hij droeg een felgekleurde zwembroek en een t-shirt met een vale foto van Davy Crockett voorop. Hij had vettig stekeltjeshaar en er zaten oranje kauwgomrestjes op zijn kin. Iedere keer dat hij uitademde bloeide er als een ronde, roze bloem een Bazookakauwgombel uit zijn mond. Hij zag er gelukkig uit en ik haatte hem meteen. ‘Let op uw taalgebruik,’ zei de man. Zijn luide stem galmde door de ruimte en iedereen draaide zich om om naar ons te kijken. De ouwe draaide zich om en botste met zijn neus tegen de borstkas van de grote kerel. Hij stuiterde terug en keek omhoog naar de reus die boven hem uit torende. ‘Tering!’ zei hij. Het bezwete gezicht van de grote kerel liep rood aan. ‘Begreep je me niet?’ zei hij tegen mijn vader. ‘Ik vroeg of je niet meer wilde vloeken. Ik wil niet dat mijn zoon dat soort woorden hoort.’ Daarna zei hij langzaam, alsof hij met een achterlijke te maken had: ‘Ik... vraag... het... niet... nog... eens.’ ‘Je vroeg het me de eerste keer al niet,’ blafte mijn ouwe terug. In die jaren was hij taai als schors maar dun als een spriet, en hij
9
wist nooit wanneer hij zijn mond moest houden. Hij keek rond naar de menigte die zich om hen heen vormde, daarna wendde hij zich tot Cappy en knipoogde. ‘O, je denkt dat het grappig is?’ zei de man. Zijn handen balden zich tot vuisten van het formaat van een softbal en hij maakte een beweging richting mijn vader. Iemand achterin zei: ‘Sla hem verrot.’ Mijn vader deed twee stappen naar achteren, liet zijn sigaret op de grond vallen en hield zijn handpalmen omhoog. ‘Nou, zo is het wel genoeg, kerel. Jezus, ik bedoel er niets mee.’ Toen sloeg hij zijn ogen neer en bleef een paar seconden naar de blinkende zwarte schoenen van de grote kerel kijken. Ik kon zien dat hij binnensmonds met zijn tanden knarste. Zijn handen gingen open en dicht als de scharen van een rivierkreeft. ‘Hè,’ zei hij uiteindelijk, ‘laten we vanavond geen problemen maken.’ De grote kerel wierp een blik op de mensen die naar hem keken. Ze wachtten allemaal af wat zijn volgende zet zou zijn. Zijn bril was een beetje omlaag gezakt en hij duwde hem weer boven op zijn neus. Hij zuchtte diep, slikte hard, duwde daarna een dikke vinger tegen de magere borst van mijn vader. ‘Luister, ik meen wat ik zeg,’ zei hij, het speeksel vloog uit zijn mond. ‘Dit is een familieoord. Het maakt me verder niet uit dat je zo’n miserabele zuiplap bent. Begrijp je?’ Ik wierp een vluchtige blik naar de zoon van de man en hij stak zijn tong naar me uit. ‘Ja, ik begrijp het,’ hoorde ik mijn vader stilletjes zeggen. Een zelfvoldane blik verscheen op het gezicht van de grote smeerlap. Zijn borst ging op en neer als die van een mannetjeskalkoen, de bruine knopen op zijn schone witte shirt trokken strak. Terwijl hij om zich heen keek naar de menigte mannen die op een knokpartij hadden gehoopt, zuchtte hij diep en haalde zijn brede schouders op. ‘Ik geloof dat dat het was, jongens,’ zei hij tegen niemand in het bijzonder. Daarna draaide hij zich om, zijn hand teder rustend op het hoofd van zijn jongen.
10
Ik keek zenuwachtig toe hoe de teleurgestelde menigte het hoofd schudde en begon weg te lopen. Ik herinner me nog dat ik ernaar verlangde met ze mee de deur uit te kunnen glippen. Ik zag al voor me dat mijn ouwe mij de schuld zou geven van hoe het was afgelopen. Maar net toen Godzilla’s schelle, scharnierachtige kreet door het wc-blok klonk boorde hij zijn vuist in de slaap van de grote kerel. Niemand gelooft me als ik het vertel, maar ik heb hem ooit met dezelfde hand een paard tegen de grond zien slaan. Een ziekmakende krak weergalmde door de betonnen ruimte. De man wankelde en vanuit het niets, als een scheet, ontglipte het lichaam hem. Zijn handen waaiden verwoed door de lucht alsof hij zich aan zijn levensdraad probeerde vast te klampen, en daarna ging hij met een plof tegen de grond. De ruimte viel heel even stil, maar toen de zoon van de man begon te krijsen, ontplofte mijn vader. Hij cirkelde om de man, schopte hem met zijn werkschoenen in de ribben, stampte diens linkerhand zo tot moes dat de gouden trouwring tegen het bot van zijn vinger aan stootte. Hij ging door zijn knieën, pakte de bril van de man en knakte hem in tweeën, sloeg hem in het gezicht tot een tand door de vette wang heen brak. Toen pakten Cappy en drie andere mannen mijn vader van achteren vast en trokken hem weg. Zijn vuisten glinsterden van het bloed. Een dun straaltje wit speeksel hing aan zijn kin. Ik hoorde iemand schreeuwen dat ze de politie moesten bellen. Cappy hield mijn vader nog altijd vast en zei: ‘Jezus, Vern, die man is er slecht aan toe.’ Net toen ik mijn blik afwendde van het lichaam dat op de vloer lag en in de wilde ogen van mijn vader keek, draaide de zoon van de man zich om en sloeg me op mijn oor. Ik schermde mijn hoofd af met mijn armen en dook ineen terwijl de jongen op mij in begon te maaien. ‘Godverdomme,’ hoorde ik mijn vader met een schorre stem roepen. ‘Als je voor hem terugdeinst, zorg ik dat je een week niet zult kunnen zitten!’ De hotdogs die ik gegeten had zaten opeens weer in mijn strot, en ik moest ze opnieuw wegslik-
11
ken. Ik wilde niet vechten, maar de jongen was niets vergeleken met zijn ouwe vent. Ik kwam overeind en wilde op hem af lopen toen hij me op mijn mond raakte. Ik deed een stap achteruit en sloeg in het wilde weg. Op de een of andere manier lukte het me hem in zijn gezicht te raken. Ik hoorde mijn vader weer roepen en ik bleef om me heen slaan. Na drie of vier klappen liet de jongen zijn handen zakken en begon te grienen en verslikte zich in zijn kauwgom. Ik keek om naar mijn ouwe en hij schreeuwde: ‘Maak hem koud!’ Ik raakte de jongen nog een keer en er spoot knalrood bloed uit zijn neus. Hij trok zich los van de mannen die hem vasthielden, pakte mij bij mijn arm en trok me naar buiten. Hij rende over de parkeerplaats, sleurde mij achter zich aan, in het donker op zoek naar onze auto. Plotseling stopte hij en knielde voor me neer. Hij hapte naar lucht. ‘Dat deed je goed, Bobby,’ zei hij, terwijl hij het zweet uit zijn ogen veegde. Hij pakte me bij mijn schouders en kneep. ‘Dat deed je echt goed.’ Toen we de auto gevonden hadden, duwde mijn vader me op de achterbank en haalde de luidspreker uit het raampje. Hij liet hem met een klap op de grond vallen en sprong naar binnen en startte de motor. Mijn moeder schrok wakker. ‘Is het al afgelopen?’ vroeg ze slaperig. Een krakende stem vroeg via het luidsprekersysteem of er een arts of een verpleegster aanwezig was en of die zich meteen bij de kiosk wilde melden. ‘Mijn God, wat is er gebeurd?’ zei moeder, en ze ging rechtop in haar stoel zitten terwijl ze haar hand over haar gezicht haalde. ‘Een of andere vette teringlijer wilde ons eens even bijbrengen hoe we zouden moeten praten, dat is wat er is gebeurd,’ zei mijn ouweheer. ‘Maar wij laten niet met ons sollen, toch, Bobby?’ Hij startte de motor. We keken allemaal naar het scherm toen Godzilla in een hoogspanningstoren beet. ‘Goeie genade, jongen, dat ding heeft zulke grote tanden,’ lachte mijn ouwe en hij spreidde zijn armen. Daarna leunde hij naar voren en zei zachtjes tegen
12
mijn moeder: ‘Ze gaan de politie bellen.’ Hij reikte naar voren en zette de Chevy in zijn versnelling. Hij trapte het gaspedaal in, en de ouwe reed van de kleine verhoging waar we op geparkeerd stonden en slipte over het pad. Los gravel spetterde op tegen de andere auto’s. Een oude man en vrouw struikelden over elkaar terwijl ze voor ons wegsprongen. Er werd geclaxonneerd, autolichten sprongen aan. We scheurden door de uitgang, reden in westelijke richting naar huis. Een ambulance haastte zich de andere kant op, zijn sirene stond aan. Ik keek achteruit naar de openluchtbioscoop, precies op het moment dat het filmscherm knipperde en op zwart ging. ‘Agnes, je had hem moeten zien,’ zei mijn ouweheer, en hij sloeg met zijn bloedige hand op het stuurwiel. ‘Hij verkocht dat verwende nest er echt eentje.’ Hij pakte zijn fles onder de stoel uit, draaide de dop eraf en nam een grote slok. ‘Dit is de beste avond van mij hele kloteleven!’ riep hij uit het raam. ‘Heb je Bobby in een vechtpartij betrokken?’ ‘Zo is dat verdomme maar net,’ zei mijn ouweheer. Mijn moeder boog zich vanaf de bijrijdersstoel naar mij toe en voelde met twee handen aan mijn hoofd, in de duisternis bekeek ze mijn gezicht. ‘Bobby, ben je gewond?’ vroeg ze me. ‘Ik zit onder het bloed,’ zei ik. ‘Mijn God, Vernon,’ zei ze. ‘Wat heb je nou weer gedaan, gestoorde smeerlap?’ Precies toen ik opkeek beukte hij mijn moeder met zijn onderarm. Haar hoofd klapte tegen het raampje. ‘Klootzak!’ riep ze, en ze sloeg haar twee handen voor haar gezicht. ‘Je hoeft hem niet als een baby te behandelen,’ zei mijn ouweheer. ‘En je noemt me ook geen klootzak.’ Terwijl we naar huis reden, schoof ik op en ging achter mijn vader zitten. Iedere keer dat we een auto inhaalden, nam hij nog een slok uit de fles. De wind joeg door zijn open raampje naar binnen en droogde mijn zweet. De Impala leek boven de autoweg
13
te zweven. Dat heb je goed gedaan, bleef ik tegen mezelf zeggen, steeds opnieuw. Het was verdomme het enige wat mijn vader ooit tegen me gezegd heeft wat ik nooit heb proberen te vergeten. later maakte het geluid van een dreigende storm me wakker. Ik lag in bed, was nog altijd aangekleed. Door mijn raam zag ik een bliksemflits boven de Mitchell Flats. Een rommelende dondermuur ontrolde zich boven de vallei, op de voet gevolgd door een hoog, vreselijk gejammer; en ik dacht aan Godzilla en aan de film die ik gemist had. Het was pas nadat de donder in de verte weggetrokken was dat ik me realiseerde dat het gejammer alleen maar het geluid van mijn vader was die in de badkamer over zijn nek ging. De deur van mijn slaapkamer ging open en mijn moeder kwam naar binnen met een brandende kaars in haar hand. ‘Bobby,’ zei ze. Ik deed alsof ik sliep. Ze boog zich over me heen, streelde mijn beurse kin met haar zachte hand. Daarna strekte ze haar arm en deed mijn raam dicht. In het kaarslicht kon ik heel even de blauwe plek zien die als een veeg druivenjam over haar gezicht lag. Ze sloop op haar tenen de kamer uit, liet de deur op een kier staan en liep de gang door. ‘Hier,’ hoorde ik haar tegen mijn vader zeggen, ‘is het zo beter?’ ‘Ik denk dat ik hem gebroken heb,’ zei mijn vader. ‘Het hoofd van die smeerlap was hard als graniet.’ ‘Je moet niet meer drinken, Vernon,’ zei mijn moeder. ‘Ligt hij te slapen?’ ‘Hij is uitgeteld.’ ‘Ik durf er een salaris op te verwedden dat hij de neus van dat joch gebroken heeft, zo veel bloed kwam eruit,’ zei mijn vader. ‘Laten we naar bed gaan,’ zei mijn moeder. ‘Ik kon het niet geloven, Agnes. Dat klotejoch was twee keer zo groot als Bobby, ik zweer het op God.’ ‘Hij is nog maar een jongen, Vernon.’
14
Ze liepen stilletjes langs mijn deur, tegen elkaar aan geleund, en gingen hun slaapkamer binnen. Ik hoorde mijn moeder ‘Daar komt niets van in’ zeggen, maar een paar minuten later begon hun bed te kraken als een roestige wip. Buiten brak de storm eindelijk los, dikke regendruppels begonnen op het tinnen dak van het huis te vallen. Ik hoorde mijn moeder kreunen, mijn vader om Jezus roepen, een bliksemschicht zocht een weg door de zwarte lucht en lange schaduwen bewogen over het kale plamuur in mijn kamer. Ik trok het dunne laken over mijn hoofd en stopte mijn vingers in mijn mond. Een zoete, zoutige smaak prikte in mijn opengesprongen lip, trok over mijn tong. Het was het bloed van de andere jongen dat nog altijd op mijn handen zat. Terwijl het bed van mijn ouders luidruchtig tegen de vloer in de kamer ernaast bonkte, likte ik het bloed van mijn knokkels. De droge flinters losten op in mijn mond, maakten mijn speeksel tot siroop. Zelfs nadat ik al het bloed had doorgeslikt, bleef ik aan mijn handen likken. Met mijn tanden trok ik aan het vel. Ik wilde meer. Ik zou altijd meer willen.
15
Donald Ray Pollock (1954, Knockemstiff) is the next big thing in de Amerikaanse letteren. Hij begon pas laat met schrijven. Bijna dertig jaar lang werkte hij in een papierfabriek, vóór hij zich bij de universiteit inschreef voor een cursus creative writing. Daarna ging het snel. Zijn debuut Knockemstiff leverde hem de pen/Robert W. Bingham Prize op. En ook het daaropvolgende Al die tijd de duivel werd bekroond, onder andere met de Grand Prix de Littérature Policière 2012 en de Prix Mystère de la Critique 2013. Verder werd het door Rolling Stone en Lire verkozen tot boek van het jaar.