‘De nieuwe literaire superster uit Latijns-Amerika.’ The New Yorker Mijn documenten
alejandro zambra
mijn documenten karaat
Alejandro Zambra bij Uitgeverij Karaat: Begrijpend lezen Bonsai Het verborgen leven van bomen Manieren om naar huis terug te keren Mijn documenten Mudanza: een verhuisbericht
Alejandro Zambra werd met Mijn documenten genomineerd voor de Colombiaanse Premio Gabriel García Márquez en de Ierse Frank O’Connor International Short Story Award; de bundel werd bekroond met de Premio Municipal de Literatura van Santiago de Chile.
leesfragment uit:
alejandro zambra
mijn documenten Vertaald door Luc de Rooy
karaat Amsterdam 2018
Eerste druk juni 2018 Oorspronkelijke titel Mis documentos, verschenen bij Anagrama s.a., Barcelona Copyright Š Alejandro Zambra Copyright Nederlandse vertaling Š 2018 Luc de Rooy en Uitgeverij Karaat, Amsterdam Tekstredactie Marieke de Groot Vormgeving Bart Kraamer Omslagbeeld Katerina Planina / Shutterstock www.uitgeverijkaraat.nl www.alejandrozambra.com isbn Mijn documenten: 978 90 797 7018 2 / nur 302
* Ik kan pagina’s vullen met de redenen waarom Camilo belangrijk was in mijn leven. Ik herinner me nu dat hij het was die na een lange discussie vol gesofisticeerde argumenten erin slaagde toestemming te krijgen voor mijn eerste concertbezoek (we gingen samen naar Aparato Raro, in het Colegio Don Orione in Cerrillos), en hij was ook de eerste die mijn gedichten las. Ik schreef al van jongs af aan gedichten, wat uiteraard een geheim was dat ik aan niemand toevertrouwde. Ze waren niet goed maar ik dacht van wel, en toen Camilo ze las behandelde hij me met respect, maar hij legde meteen uit dat gedichten tegenwoordig geen rijm meer hadden. Dat verbaasde me, want ik dacht dat een gedicht altijd hetzelfde was, iets ouds, onveranderlijks. Maar het was groot nieuws, want soms was het verdomd moeilijk om een goed rijmwoord te vinden en ik was me er min of meer van bewust dat ik niet altijd dezelfde gemakkelijke combinaties kon gebruiken. En toch geloofde ik wat Camilo zei niet helemaal, want tot dat moment had ik nog nooit een gedicht zonder rijm gelezen. Ik vroeg hem wat het verschil was tussen een gedicht en een verhaal. We lagen in het zwembad, vol in de zon, geheel bezig met fotosynthese, zoals hij dat noemde. Hij keek me met een pedagogische blik aan en vertelde me dat een gedicht het tegenovergestelde was van een verhaal
5
– verhalen zijn duf, poëzie is waanzin, poëzie is chaos, poëzie is een stroom van extreme emoties, zei hij, of iets dergelijks. Het is moeilijk om hier niet iets te verzinnen. Deze woorden zei hij zeker: ‘waanzin’, ‘chaos’, ‘gevoelens’. ‘Stroming’ niet. ‘Extreme’ geloof ik van wel. Toen we weer thuis waren pakte hij mijn schriftje en begon gedichten te schrijven. Een halfuur later had hij ongeveer tien of veertien lange teksten en las ze me voor. Ik begreep er niets van, ik vroeg hem of andere mensen ze begrepen. Hij zei dat ze ze misschien niet begrepen, maar dat dat niet het belangrijkste was. Ik vroeg hem of hij een boek wilde publiceren. Hij zei van ja, dat hij dat zeker zou doen, maar dat dat niet het belangrijkste was. Ik vroeg hem wat dan wel het belangrijkste was. Hij zei me, of dit was wat ik begreep: Het belangrijkste is uitdrukking geven aan je gevoelens en je te tonen als een passionele, interessante, misschien wel een beetje fragiele man, iemand die nergens bang voor is, iemand die accepteert dat hij een vrouwelijke kant heeft. Dat was in ieder geval de eerste keer dat ik de uitdrukking ‘vrouwelijke kant’ hoorde. Later, geen idee hoeveel later, vroeg hij me of ik van mannen of van vrouwen hield. Ik werd ongerust, want er waren mannen die ik leuk vond, zoals Camilo zelf, zonder dat dat verder ging, hoewel het wel duidelijk voor me was dat ik vrouwen leuker vond, veel leuker. Ik hou van meiden, zei ik, ik hou erg van ze, ik vind ze lekker. Oké, zei hij ernstig, en daarna voegde hij eraan toe dat als ik van mannen hield dat ook geen probleem was, dat dat ook kon gebeuren. *
6
Ik herinner me Camilo die avond op die boogvormige brug van Providencia, hoe hij stond te roken. Ik begreep dat het geen normale sigaret was, maar ik wist ook niet precies wat dan wel. Het is te sterk voor kinderen, zei hij verontschuldigend toen ik hem om een trekje vroeg, want ik rookte toen al af en toe. Het moet 1986 of begin 1987 zijn geweest, ik was tien of elf. Dat weet ik nog omdat ik in die tijd het centrum of Providencia nog niet goed kende, en omdat we True Stories van Talking Heads gingen kopen, dat toen nog een nieuw album was. We moeten je probleem zien op te lossen had hij me die ochtend gezegd, toen we naar de bushalte liepen. Ik vroeg hem welk, omdat ik dacht dat ik veel problemen had en niet slechts ĂŠĂŠn. Je verlegenheid, antwoordde hij, vrouwen houden niet van verlegen mannen. Ik was destijds inderdaad verlegen, en dan heb ik het over een echte, volwaardige verlegenheid, niet zoals nu, die verlegenheid die iedereen heeft, die bijna lachwekkend is. Als iemand je niet groet wordt er al gezegd dat dat uit verlegenheid is, en als iemand zijn vrouw heeft vermoord kwam dat omdat hij verlegen is, als iemand een heel volk oplicht, als hij zich verkiesbaar stelt, als hij zonder iemand iets te vragen het laatste beetje Nutella uit de pot lepelt: verlegenheid. Maar ik heb het over iets anders: stotteren, onzekerheid, introspectie. Ik ga je helpen, zei Camilo, je krijgt les van mij, maar maak je niet druk, jij hoeft niets te doen, je gaat gewoon met me mee, blijft bij me en doet wat ik ook doe. Ik knikte, met iets van hoogtevrees. Tijdens het uur dat de busrit duurde vertelde hij me moppen, bijna allemaal moppen die ik al kende, maar dit keer vertelde hij ze bijna schreeuwend. Ik begreep dat de les eruit bestond dat ik net zo
7
hard moest lachen, wat me vreselijk veel moeite kostte, maar ik deed mijn best. Maar later, toen we uitstapten, zei hij dat dit nog niet de les was geweest. We liepen de brug op, tot halverwege. Camilo rookte in stilte en ik staarde naar het troebele water dat hoger stond en meer drift had dan normaal. Ik concentreerde mijn blik op de stroming en geen idee hoe het gebeurde, maar mijn blik was zo gefixeerd, ik keek zo geconcentreerd naar wat ik zag dat ik het idee had dat het water stilstond en dat we ons op een boot bevonden, hoewel ik nog nooit op een boot had gezeten. Zo bleef ik een hele poos staan, vijftien, misschien wel twintig minuten, weet ik veel. We zitten op een boot, zei ik tegen Camilo, en ik legde hem uit wat ik had ontdekt. Het kostte me moeite het uit te leggen, hij begreep me niet, maar plotseling zag hij het ook, en hij schreeuwde het uit, van verbazing en omdat hij stoned was. We bleven naar de stroming kijken terwijl hij zei ongelooflijk, ongelooflijk, ongelooflijk. Later, toen we naar Providencia liepen, zei hij dat hij me respecteerde, en hij voegde er plechtstatig aan toe: Ik mag je graag, ik heb je altijd graag gemogen, maar vanaf vandaag respecteer ik je ook. Toen we op de hoek aankwamen, die van de Avenida Carlos AntĂşnez met de Avenida Providencia, maakte hij een subtiel en afgemeten gebaar met zijn hoofd dat nu betekende en wierp zichzelf op de grond, bracht zijn handen naar zijn buik en begon hard en schandaleus te lachen. Meteen kwam er een groep mensen om ons heen staan; eigenlijk wilde ik er niet zijn, maar ik begreep dat dit zijn les was. Toen hij eindelijk ophield met lachen stonden er vijf politieagenten bij ons die hem om uitleg vroegen. Camilo nam de tijd om me een
8
goedkeurend knikje te geven – ik was de hele tijd bij hem blijven staan en ik had ook een beetje gelachen, alsof ik de timide vriend van de lacher was, maar niet zó verlegen om me voor hem te schamen. Ik bekeek de gezichten van de agenten, onverstoorbaar en ernstig, terwijl Camilo een heel chaotisch verhaal ophing waarin hij het had over mij, mijn verlegenheid, en waarom het nodig was mij die les te leren, zodat ik kon groeien, zei hij. Hij had de publieke rust verstoord, we bevonden ons midden in de dictatuur, maar Camilo slaagde erin de politieagenten van zijn verhaal te overtuigen, en we liepen weg nadat we de vreemde belofte hadden gedaan dat we nooit meer op de openbare weg zouden lachen. Ik ben zo stoned, zei hij later, of misschien zei hij dat tegen zichzelf, een beetje bezorgd. We gingen naar een winkel om het album van Talking Heads te kopen. De platenzaak was anders dan elke andere platenzaak waar ik ooit geweest was, alles zag er luxueus of exclusief uit. Toen de verkoper ons True Stories gaf, vertaalde Camilo voor mij het begin van ‘Love for Sale’, al verzon hij wellicht wel enkele dingen, want hij sprak geen woord Engels. Ik nam de elpee van hem over, bekeek de rood-witte platenhoes en maakte hetzelfde gebaar naar hem: nu. Hij kon me nog net paniekerig aankijken, maar meteen daarop maakte ik me met het album uit de voeten, en we bleven een hele tijd rennen en tussen mensen door slalommen, we renden als gekken, op volle snelheid. Die avond was er een wedstrijd op televisie, ik weet niet meer welke, maar wel dat het Chileens elftal speelde. En Camilo bleef bij ons kijken. Mijn vader vond het raar, vroeg zich af waarom. Ik heb geen vader, jij bent mijn
9
peetoom, je moet me iets over voetbal leren, zei hij. En als je dat niet doet – hij klonk waarschuwend, gaf mij een knipoogje – word ik een mietje. Het werd een gebruik dat Camilo de wedstrijden bij ons kwam kijken, maar ik weet niet of mijn vader er plezier aan beleefde, want de vragen die Camilo stelde waren zo basaal en warrig, dat wij er al snel genoeg van hadden. * En je peettante? Heb je je peettante ook gezien? vroeg ik op een ochtend – in die tijd sliep hij geregeld in onze woonkamer, stond vroeg op en ging naar de markt voor een stuk watermeloen, want het was zomer. Hij antwoordde van ja, dat het nog altijd zijn moeders beste vriendin was. En jij? Heb jij een peetoom en peettante? Ja, maar dat zijn mijn gewone oom en tante, de broer en zus van mijn moeder. Maar dat telt niet, antwoordde hij. Het idee is dat het geen familie is. Je ooms en tantes geven je sowieso al cadeautjes. Ik denk dat mijn vader jouw peetoom wel zou kunnen zijn, zei hij heel ernstig. Wanneer ik hem opzoek, zal ik hem vragen of hij jouw peetoom wil zijn.
10