valeria luiselli }
De
geschiedenis van
mijn
tanden } roman | karaat
Een leesfragment uit:
valeria luiselli *
De geschiedenis van mijn tanden oftewel de levensloop en omzwervingen van Gustavo Sรกnchez Sรกnchez, alias Snelweg, alsmede zijn veilingcatalogus, waarin opgenomen de parabolische, hyperbolische, elliptische en allegorische uitweidingen, plus een circulaire rondgang langs beroemde plekken uit Snelwegs leven * opgetekend door P. Menard * verschenen bij Uitgeverij Karaat * Amsterdam mmxv
Eerste druk september 2015 Oorspronkelijke titel La historia de mis dientes, verschenen bij Sexto Piso, Mexico-Stad Copyright © Valeria Luiselli Deze uitgave kwam tot stand door bemiddeling van Rogers, Coleridge & White, Literary Agency te Londen Copyright Nederlandse vertaling © 2015 P. Menard en Uitgeverij Karaat, Amsterdam Vormgeving Studio De la Rúa Omslagbeeld Hein Nouwens / Shutterstock Auteursfoto Zony Maya www.uitgeverijkaraat.nl De geschiedenis van mijn tanden: isbn 978 90 797 7021 2 / nur 302
Boek i
De geschiedenis (Begin, Midden & Einde)
在一個人的頭上的每一個齒比鑽石更有價值。
[Elk van de tanden in het hoofd van de man is kostbaarder dan een diamant.]
Ik ben de beste veilingmeester ter wereld. Maar niemand weet dat omdat ik nogal bescheiden ben. Ik heet Gustavo Sรกnchez Sรกnchez maar ik word, ik neem aan liefkozend, ook wel Snelweg genoemd. Ik kan na twee glazen rum Janis Joplin nadoen. Ik kan gelukskoekjes interpreteren. Ik kan een kippenei rechtop op een tafel laten staan, zoals Christoffel Columbus dat ooit deed. Ik kan in het Japans tot acht tellen: ichi, ni, san, shi, go, roku, shishi, hachi. Ik kan op mijn rug op het water drijven. Dit is de geschiedenis van mijn tanden. Het is mijn familierelaas aan wie na mij komt, mijn essay over memorabilia, radicale recyclage en de veranderlijke waarde van voorwerpen. Zoals in elke geschiedenis komen eerst het Begin, het Midden en het Einde aan de beurt. Daarna volgen de parabolische, de hyperbolische en de elliptische uitweidingen; de rest, zoals een vriend van mij dat altijd zegt, is literatuur. En wat dan nog de kop zal opsteken weet ik niet. Mogelijkerwijs de vernedering, de dood, en later, post mortem, de roem; maar daarover hoef ik niet meer in de eerste persoon te spreken. * Er bestaan mannen met geluk en mannen met charisma. Ik ben een beetje van beide. Mijn oom Venustiano Sรกnchez Fuentes, handelaar in Italiaanse kwaliteitsstropdas-
sen, zei altijd dat intelligentie en schoonheid aan slijtage onderhevig zijn en dat ze een last vormen voor wie ze bezit – want ze kwijtraken is de verdrietigste en langzaamste van de verschillende keren dat iemand sterft. Ik heb geen last van dat soort zorgen, want ik heb nooit vergankelijke kwaliteiten bezeten. Snelweg heeft alleen maar met permanente te maken. Mijn oom Venustiano liet me zijn charisma na, én een elegante stropdas, en dat is het enige wat je in dit leven nodig hebt om een man van goede komaf te worden. * Ik werd geboren met vier premature tanden en een lichaam dat van top tot teen bedekt was met een dun laagje zwart haar. Maar daar ben ik dankbaar om want, zoals mijn andere oom, Everardo López Sánchez, placht te zeggen: lelijkheid smeedt je karakter. Toen mijn vader me zag, meende hij dat de vrouw in de ernaast gelegen kamer, die ook net bevallen was, zijn eigenlijke zoon had meegenomen. Op verschillende manieren – chantage, intimidatie, bureaucratie – probeerde hij me terug te geven aan de verpleegster die me aan hem had overhandigd. Maar mama sloot me in haar armen zodra ze me zag: rood, gezwollen, piepklein, sidderend in het ziekenhuislaken als een zoetwatermosseltje. Mama was inmiddels getraind om de klerezooi als haar lotsbestemming te zien; papa nog niet. De verpleegster legde mijn ouders uit dat het in dit land niet vaak voorkomt dat kinderen met vier tanden geboren worden, maar dat het bij andere rassen niet uitzonderlijk is. Het wordt een aangeboren prenataal gebit genoemd.
Bij wat voor rassen bijvoorbeeld? vroeg mijn vader, die meteen in het defensief schoot. In het bijzonder het Kaukasische ras, meneer, zei de verpleegster. Maar deze jongen is als aardolie zo donker, antwoordde hij. De genetica is een wetenschap vol goden, señor Sánchez. Dat laatste moet mijn vader een beetje hebben gerustgesteld; hij berustte uiteindelijk in zijn lot en hij bracht me, in een deken van dik Zweeds flanel gewikkeld als een Mexicaanse tamal, in zijn armen naar huis. * Mama poetste andermans huizen. Papa waste zichzelf niet eens, laat staan dat hij zijn nagels schoonmaakte, robuust, grof en zwart als ze waren. Hij puntte ze bij met zijn tanden. Niet omdat hij zenuwachtig was: ik denk eerder uit luiheid en arrogantie. Terwijl ik aan tafel huiswerk maakte, inspecteerde hij voor de ventilator zijn nagels, uitgestrekt op de groene velours sofa die mama van Julio Cortázar had geërfd, onze buurman van 4a die aan tetanus was gestorven. Toen de kinderen van señor Cortázar zijn bezittingen kwamen ophalen, schonken ze ons zijn papegaai – Criterio, die op zijn beurt een paar weken later van verdriet stierf – en zijn sofa van groen velours waar papa zich sindsdien elke middag op uitstrekte. In gedachten verzonken bestudeerde hij de vochtwolken op het plafond, luisterde naar Radio Educación en beet op zijn nagels; vinger voor vinger. Hij begon met de pink. Hij plooide een hoekje tussen
twee snijtanden, en zodra hij een reepje te pakken had trok hij in één ruk aan de er als een half maantje bij hangende nagel. Nadat hij het los had getrokken, hield hij het even in zijn mond, maakte een rolletje van zijn tong en blies: de nagel schoot weg en viel op mijn huiswerkschrift. De honden blaften buiten op straat. Ik keek naar de nagel, dood en smerig, een paar millimeter van mijn potlood. Dan tekende ik er een rondje omheen en ging door met mijn pagina, terwijl ik mijn best deed niet over het rondje te schrijven dat ik net getekend had. De nagels vielen als meteorieten uit de hemel op mijn Scribe-schrift met extra grote regelafstand, aangedreven door de lucht van de ventilator: ringvinger, middelvinger, wijsvinger en duim. En vervolgens de andere hand. En ik plaatste de letters van de pagina zo, dat ze om de kleine kraters heen liepen die papa’s vliegende smeerboel op de pagina achterliet. Wanneer ik aan het eind van de pagina kwam, veegde ik de nagels tot een heuveltje en bewaarde ze in mijn broekzak. Later, in mijn kamer, stopte ik ze in een papieren envelop die onder mijn kussen lag. Mijn verzameling werd zo groot dat ik in de loop van mijn kindertijd verschillende enveloppen wist te vullen. Einde van de herinnering. * Papa heeft nu geen tanden meer. En ook geen nagels of een gezicht meer: we hebben hem twee jaar geleden gecremeerd en op zijn verzoek hebben mama en ik zijn as uitgestrooid in de baai van Acapulco. Mama heb ik een jaar later begraven, naast haar broers en zussen in Pachuca, la Bella Airosa – die Doorluchtige Prachtstad in het midden van het land. Eén keer per
maand bezoek ik haar, het liefst op zondag. Bijna altijd regent het in Pachuca; bijna nooit staat er wind waarmee de stad enigszins verfrist zou kunnen worden. Het lukt me nooit tot op mama’s begraafplaats te komen, want ik heb veel last van hooikoorts en op de begraafplaats staan veel bloemen. Niet ver ervandaan stap ik uit de bus, bij een mooie berm die versierd is met sculpturen van dinosaurussen op ware grootte. Daar blijf ik staan, tussen de tamme glasvezelbeesten, bijna altijd word ik nat en bid Onzevaders tot mijn voeten opzwellen en ik moe word. Dan steek ik opnieuw de straat over, spring voorzichtig over de waterplassen, rond als de kraters in mijn kinderschriftje, en wacht op de bus die me terug naar het station zal brengen. * Mijn eerste baantje was in het krantenstalletje van Rubén Darío, op de hoek van de Calle Aceites met de Calle Metales. Ik was acht jaar oud en had al al mijn melktanden gewisseld. Andere waren ervoor in de plaats gekomen, grof als sleutelbaarden, ieder een andere richting op wijzend. Rubén Darío’s echtgenote Azul had een lichte mentale achterstand. Ze was niet lelijk, maar ze had het gezicht en de lach van een onnozele. Ze was mijn eerste vriendin, hoewel ze meer dan twintig jaar ouder was. Rubén Darío hield haar binnenshuis opgesloten. Om elf uur in de ochtend stuurde hij me er met een sleutelbos op uit om te kijken wat Azul aan het doen was en om haar te vragen of ze niets nodig had uit de winkel. Azul lag bijna altijd schaars gekleed op bed, met señor
Unamuno kronkelend over haar heen. Señor Unamuno was een ouwe slijmerd die een programma had op Radio Educación. Het programma begon altijd hetzelfde: ‘U luistert naar Unamuno: matig depressief, sympathiek eclectisch, met een hang naar links.’ Die ouwehoer. Zodra ik de kamer betrad, sprong señor Unamuno in één ruk overeind, trok zijn overhemd om zich heen – groen, een pasteltint, rood; zoals gebruikelijk met een koffie- of sausvlek – en knoopte vliegensvlug zijn broek dicht. In de tussentijd keek ik naar de vloer en soms, met een vluchtige blik, naar Azul, die nog altijd in bed naar het plafond lag te staren en met de toppen van haar vingers op haar halfnaakte buik tikte. Wanneer Unamuno zich had aangekleed en zijn bril had opgezet, kwam hij op me af en gaf me met de palm van zijn hand een klap in het gezicht. Hebben ze jou niet geleerd om aan te kloppen, gedrocht? Azul verdedigde me: Hij heet Snelweg en is mijn vriend. En daarna schaterde ze het uit van het lachen, luid en onnozel, haar hoektanden verontrustend lang en met afgeplatte punten. Wanneer señor Unamuno zich eindelijk via de achterdeur uit de voeten maakte, ongeduldig en schuldbewust, trok Azul het laken over zich heen, als de cape van een superheld, en nodigde me uit om bij haar in bed te kruipen. Laten we zakbiljart spelen, kijk, kom hier. Na afloop gaf ze me een stuk brood en een zakje water met een rietje, en stuurde me terug naar het krantenstalletje. Op de terugweg dronk ik het water op en bewaarde het rietje in mijn zak voor later. Zo spaarde ik wel tienduizend rietjes bij elkaar, erewoord.
Wat zat Azul uit te voeren? vroeg RubĂŠn DarĂo wanneer ik terug was bij zijn stalletje. Ik nam haar in bescherming, verzon een of andere onschuldige activiteit: Ze probeerde de draad door een naald te halen, om het gewaad te verstellen voor de doop van het kind van haar achternicht. Welke nicht? Dat zei ze niet. Dat moet Sandra zijn; of Berta. Hier dit is voor jou, en nu op weg naar school. Einde van de herinnering.
Valeria Luiselli (Mexico-Stad, 1983) wordt gezien als een van de meest vernieuwende jonge schrijvers uit Noord- en ZuidAmerika. Haar debuut Valse papieren kreeg een cultstatus, ze brak internationaal door met de roman De gewichtlozen, en met haar derde titel, De geschiedenis van mijn tanden, laat ze zien dat ze ook in staat is een komische, experimentele roman te schrijven. Ander werk verscheen onder meer in Letras Libres, New York Times, El PaĂs, Tirade en Das Magazin. Ze woont en werkt in New York.
De titels van Uitgeverij Karaat: Peter Ackroyd, Edgar Allan Poe. De biografie Conrad Aiken, Preludes voor Memnon. Poëzie Charles D’Ambrosio, Het dodevissenmuseum. Verhalen F. Scott Fitzgerald, Bedankt voor het vuurtje. Verhaal F. Scott Fitzgerald, Een dag in mei. Novelle Aleksandar Hemon, Het boek van mijn levens. Memoires in essayvorm Joep Kuiper, Varen vandaan. Poëzie Valeria Luiselli, De geschiedenis van mijn tanden. Roman Valeria Luiselli, De gewichtlozen. Roman Valeria Luiselli, Valse papieren. Narratieve essays Cesare Pavese & Bianca Garufi, Het grote vuur. Roman Donald Ray Pollock, Al die tijd de duivel. Roman Donald Ray Pollock, Knockemstiff. Roman in achttien verhalen Evelio Rosero, 34 zeer korte verhalen en een vogelkat. Zkv’s Alejandro Zambra, Bonsai. Roman Alejandro Zambra, Het verborgen leven van bomen. Roman Alejandro Zambra, Manieren om naar huis terug te keren. Roman Alejandro Zambra, Mijn documenten. Verhalen Alejandro Zambra, Mudanza: een verhuisbericht. Gedicht