valeria luiselli
de gewichtlozen roman | karaat
4
Een leesfragment uit:
valeria luiselli De gewichtlozen Roman
Vertaald uit het Spaans door Merijn Verhulst
karaat
Eerste druk maart 2014 Oorspronkelijke titel Los ingrávidos, verschenen bij Sexto Piso, Mexico-Stad Copyright © Valeria Luiselli Copyright Nederlandse vertaling © 2014 Merijn Verhulst en Uitgeverij Karaat, Amsterdam Omslagontwerp Studio De la Rúa Omslagfoto Marcin Szymański / Getty Images Foto auteur Zony Maya www.uitgeverijkaraat.nl De gewichtlozen: isbn 978 90797 7008 3 / nur 302
Het middelste kind maakt me wakker: Mama, weet jij waar de muggen vandaan komen? Nou, waar komen ze vandaan? Uit de douche. Overdag zitten ze in de douche en ’s nachts komen ze tevoorschijn om ons te steken. *
Alles begon in een andere stad, in een ander leven, een leven voor dat van nu maar na dat andere. Daarom kan ik dit verhaal niet opschrijven zoals ik dat zou willen – alsof ik nog altijd daar, en alleen maar die andere persoon was. Ik vind het moeilijk om over de straten en de gezichten te schrijven alsof ik ze nog elke dag voor me
4
zie. Ik weet niet goed wat de werkwoordtijden zijn die ik moet gebruiken. Jong, dat was ik in ieder geval, en ik had sterke, smalle benen. (Ik had dit verhaal graag willen beginnen zoals Hemingways A Moveable Feast eindigt.) *
In die stad woonde ik helemaal alleen in een bijna leeg huis. Ik sliep weinig. Ik at slecht en zonder al te veel variatie. Ik leefde eenvoudig, routineus. Ik werkte als lector en vertaalster bij een kleine uitgeverij die zich tot doel had gesteld ‘buitenlandse pareltjes’ te redden die vervolgens niemand kocht – omdat we ze per slot van rekening in het diepe wierpen, midden in een eilandcultuur waar vertalingen als onrein worden gezien. Maar ik hield van mijn werk en geloof dat ik een tijd lang mijn best heb gedaan. Daarbij: op de uitgeverij mocht gerookt worden. Van maandag tot woensdag zat ik op kantoor; de donderdag en de vrijdag waren bestemd om research te doen in de bibliotheek. Elke maandag was ik vroeg ter plekke, met een kartonnen beker koffie en goede zin. Ik groette Minni, de secretaresse, en daarna mijn chief editor, de enige editor van de uitgeverij, maar wel mijn chief. Hij heette White. Ik ging aan mijn bureau zitten, rolde een sigaret van halfzware tabak en werkte tot het begon te schemeren. *
5
In dit huis wonen twee volwassenen, een baby en het middelste kind. We zeggen dat hij de middelste is, want hoewel hij de oudste van de twee is, vindt hij het veel fijner als we hem ons middelste kind noemen. En hij heeft gelijk. Hij is de oudste, maar nog klein, dus noemen we hem onze middelste. Een paar dagen geleden stapte mijn echtgenoot op een dinosaurusskelet terwijl hij de trap afliep en daarop volgde een catastrofe. Kreten, gejammer, een aardbeving: de dinosaurus viel niet meer te repareren. Nu is de T-Rex niet meer te redden, zei het middelste kind tussen twee snikken door. Soms hebben we de indruk dat we twee parano誰de Gullivers zijn, dat we de hele tijd op onze tenen lopen om niemand wakker te maken, om niet op iets belangrijks, op iets breekbaars te stappen. *
In de winter woedden er fikse stormen. Maar ik droeg dan toch een minirok omdat ik jong was. Ik schreef brieven naar mijn bekenden waarin ik ze vertelde over mijn wandelingen, over mijn benen die ik in grijze kousen had gestoken; over mijn lichaam gehuld in een rode jas met diepe zakken. Ik schreef brieven over de koude wind die diezelfde benen streelde en vergeleek de ijskoude lucht met de stoppels van een slecht geschoren baard, alsof ik met de lucht en een paar grijze benen die de straten afliepen literair materiaal in handen had. Wanneer iemand lange tijd op zijn eentje woont, is de enige manier om te constateren dat hij nog bestaat het in een syntaxis vatten van zijn activiteiten en dingen en die met
6
anderen delen: dit gezicht, dit wandelende skelet, deze mond, deze schrijvende hand. Tegenwoordig schrijf ik ’s nachts, wanneer de kinderen slapen en ik mag roken en drinken en voor frisse lucht de ramen tegen elkaar open zet. Vroeger schreef ik de hele tijd, op elk moment, omdat alleen mijn lichaam me toebehoorde. Mijn benen waren lang, sterk en smal. En alleen ik besliste erover aan wie of wat ze toekwamen; aan wie dan ook, aan het schrijven. *
In dat appartement stonden slechts vijf meubels: een bed, een eettafel, een boekenrek, een bureau en een stoel. Het bureau, de stoel en het boekenrek sloten eigenlijk pas later aan. Toen ik hier kwam wonen stootte ik alleen maar op een bed en op een uitklapbare aluminium eettafel. Er was ook een badkuip. Maar ik weet niet of die als meubel aangemerkt mag worden. Beetje bij beetje raakte de ruimte bewoonbaar, maar bijna altijd met voorwerpen die op doorreis waren. De boeken van de bibliotheek kwamen me in het weekend opzoeken, in een hoog opgetaste stapel naast het bed, en verdwenen op maandag weer, wanneer ik ze mee naar de uitgeverij nam om er leesrapporten over uit te tikken. *
Een stille roman, om de kinderen niet wakker te maken. *
7
In dit grote huis heb ik geen vaste plek om te schrijven. Op mijn werktafel liggen luiers, autootjes, transformers, babyflesjes, rammelaars, spullen die ik nog niet heb kunnen thuisbrengen. De ruimte wordt ingenomen door minuscule dingen. Ik loop de woonkamer door en ga met mijn computer op schoot op de bank zitten. Het middelste kind komt de woonkamer binnen: Wat doe je, mama? Ik schrijf. Gewoon een boek aan het schrijven? Gewoon aan het schrijven. *
Romans zijn van de lange adem. Dat vinden romanschrijvers althans. Niemand weet precies wat het betekent, maar ze zeggen het allemaal: van de lange adem. Ik heb een baby en een middelste kind. Ze laten me niet ademen. Alles wat ik schrijf zal – kan – alleen maar van de korte adem zijn. Van weinig lucht. *
Soms kocht ik wijn, al was de fles dan meestal dezelfde avond nog leeg. Brood, sla, kaas, whisky en koffie, in die volgorde, gingen iets langer mee. En iets langer dan elk van die vijf dingen: de olie en de sojasaus. Maar pennen en aanstekers, bijvoorbeeld, kwamen en gingen als pubers die eventjes hun te veel aan wilskracht en hun absolute autonomie wilden tonen. Ik wist dat het niet goed was vertrouwen te schenken aan de spullen in huis;
8
dat wanneer we gewend zijn aan de stilzwijgende aanwezigheid van het een of andere voorwerp het stuk gaat of verdwijnt. Mijn banden met de personen die me omringen werden altijd gekenmerkt door die twee manieren van discontinuïteit: ze braken of gingen in rook op. Het enige uit die periode dat nu nog voortleeft zijn de echo’s van enkele gesprekken, een handvol terugkerende ideeën, gedichten die ik mooi vond en die ik steeds opnieuw heb gelezen tot ik ze vanbuiten kende. Al het overige is van later datum. Mijn herinneringen aan dat leven hebben niet veel omhanden. Het zijn steigers, structuren, lege huizen. *
Ik ga ook een boek schrijven, deelt het middelste kind me mee terwijl we de avondmaaltijd klaarmaken en wachten tot zijn vader van kantoor terugkeert. Zijn vader heeft geen kantoor, maar wel veel werkafspraken en soms zegt hij daarom: Ik moet even naar het kantoor. Het middelste kind zegt dat zijn vader in het kantorium werkt. De baby zegt niets, maar op een dag zal hij pa-pa zeggen. Mijn echtgenoot schrijft filmscripts, maar ook televisiereclames en soms gedichten. Hij denkt dat hij de vitaliteit die je nodig hebt voor het schrijven van goede gedichten al is kwijtgeraakt – daarom bergt hij het bruine boekje waarin hij ze schrijft altijd op in een kistje met een slot. Hoe gaat je boek dan heten? vraag ik onze middelste. Er komt op te staan: Papa komt altijd kwaad thuis van zijn kantorium.
9
*
In ons huis valt vaak het licht uit. Geregeld moeten we de stoppen dan vervangen. Dat is een recent aangeleerd woord in ons dagelijks vocabulaire. Het licht valt uit en de middelste zegt: Onze stoppen zijn er alweer mee gestopt. Ik geloof niet dat er stoppen te vinden waren in dat appartement, in die andere stad. Nooit heb ik de meterkast gezien, nooit viel het licht uit, nooit heb ik een peertje vervangen. Het waren allemaal tl-lampen: die gingen eeuwig mee. Een Chinese student woonde achter de ramen in een gebouw tegenover het mijne. Hij studeerde tot diep in de nacht onder zijn eigen fletse lamp; ook ik las tot diep in de nacht. Om drie uur ’s nachts, met oosterse precisie, ging het licht van de woonkamer uit. Hij deed het licht van de badkamer aan en, vier minuten later, weer uit. Het licht van zijn slaapkamer deed hij nooit aan. Zijn intieme rituelen voerde hij in het donker uit. Ik hield ervan me de Chinees voor te stellen: dat hij zich uitkleedde voor hij onder de lakens kroop, dat hij zich betastte, of hij het onder de deken deed of staand naast zijn bed; hoe de eikel van deze Chinees eruitzag; of hij ergens aan dacht of naar mij keek, terwijl ik in mijn keuken hem voor me zag. Zodra zijn nachtelijke ceremonie voorbij was deed ik mijn licht uit en verliet het appartement. *
We houden ervan ons voor te stellen dat er in dit huis een spook is dat ons gezelschap houdt, dat ons obser-
10
veert. We zien hem niet, maar we hebben het idee dat hij een paar weken na de verhuizing bij ons is ingetrokken. Ik was acht maanden zwanger en heel dik. Ik kon me bijna niet bewegen. Ik schoof als een zeeleeuw over de planken vloer. Ik wijdde me aan het uitpakken van dozen vol boeken, door ze in alfabetische torens op te stapelen. Mijn man en de middelste zetten ze vervolgens in de pas geverfde boekenrekken. Het spook duwde de torens om. De middelste heeft hem tot Metgeengezicht gedoopt. Het spook opent deuren en sluit ze weer. Hij steekt het fornuis aan. Dit is namelijk een huis met een enorm fornuis en veel deuren. Mijn echtgenoot vertelt het middelste kind dat het spook een balletje tegen de deur laat stuiteren, en onze middelste besterft het van de angst en verbergt zich meteen in de armen van zijn vader, tot deze zweert dat het maar een grap was. Soms wiegt Metgeengezicht de baby als ik zit te schrijven. Zij en ik vinden het allebei niet eng, terwijl we weten dat het menens is. Zij is de enige die hem ziet, ze glimlacht in de leegte met al het charisma dat ze heeft. Spoedig zal haar eerste tandje doorkomen. *
Om acht uur ’s avonds fietst de tamalverkoper door onze buurt. Dan haasten we ons voor een half dozijn zoete tamals naar buiten. Alhoewel: ik niet – van op de drempel fluit ik hem toe, met twee vingers in mijn mond, en mijn man rent de straat op om hem in te halen. Wanneer hij weer binnen is en de tamals openknipt, zegt hij: Ik ben getrouwd met iemand die kan fluiten. Ook lopen er geregeld buren langs ons raam, ze begroeten
11
ons. Hoewel wij de buren zijn die hier het laatst kwamen wonen, is iedereen vriendelijk voor ons. Iedereen kent elkaar. ’s Zondags eten ze samen in de gedeelde binnenhof. Ze nodigen ons uit, maar we sluiten ons niet aan bij het feestmaal; we groeten ze vanuit het raam van de woonkamer en wensen hun een fijne zondag. Het is een woonblok vol oude huizen, die allemaal een beetje vervallen zijn of op het punt staan in verval te raken. *
In die andere buurt kende ik niemand. Gewoonlijk kwam ik alleen maar thuis om te eten, me te wassen en te lezen; bijna nooit om er de nacht door te brengen. Ik hield er niet van zonder gezelschap in mijn appartement te slapen. Het was een zevende verdieping. Ik stelde mijn huis liever aan verre vrienden beschikbaar en zocht naar andere kamers, beschikbaar gestelde fauteuils en gedeelde bedden om de nacht door te brengen. Ik heb veel mensen een reservesleutel van mijn huis gegeven. En op hun beurt gaven anderen mij weer hun reservesleutel. Gulheid? Nee. Het waren gewoon wederzijdse diensten. *
Op vrijdag, maar niet op elke vrijdag, kwam Moby. Hij was de eerste die mijn sleutels kreeg. Onze wegen kruisten elkaar bijna altijd in de deuropening. Ik ging de deur uit om naar de bibliotheek te gaan; hij keerde terug om zich te wassen, omdat hij in zijn eigen huis, dat in een dorpje op anderhalf uur van de stad stond, geen
12
warm water had. Aanvankelijk bleef hij niet slapen en ik weet ook niet waar hij dan wel sliep, maar hij waste zich in mijn badkuip en als wederdienst nam hij een plant voor me mee of maakte een stoofpotje en zette dat in de koelkast. Hij liet briefjes achter die ik ’s avonds vond wanneer ik voor mijn avondeten thuiskwam: ‘Ik heb je shampoo gebruikt, dank je, M.’ Moby werkte doordeweeks in de stad. Hij verkocht vervalste oude boeken die hij zelf in zijn eigen thuisdrukkerij maakte. De gegoede intellectuelen uit de buurten aan de zuidkant van de stad kochten ze voor onwerkelijke prijzen. Hij maakte ook unieke exemplaren van Amerikaanse klassiekers na in even unieke uitgaven. (Het is opzienbarend hoe geobsedeerd gringo’s zijn wat unieke dingen betreft.) Hij had een geïllustreerde editie van Leaves of Grass, een in potlood geschreven manuscript van Walden en op band opgenomen essays van Ralph Waldo Emerson, voorgedragen door zijn Poolse grootmoeder. Maar het merendeel van zijn schrijvers waren ‘schrijvers uit Ohio uit de jaren twintig en dertig’. Dat was zijn niche. Hij had een theorie ontwikkeld over de ultraspecialisatie die voor hem leek te werken. Uiteraard had hij die zelf niet ontwikkeld maar Adam Smith, maar hij vond dat het zijn theorie was. Ik zei hem: Dit is de theorie van de naalden van Adam Smith. En Moby antwoordde daarop: Ik heb het over American Poets. Het boek dat hij op dat moment probeerde te verkopen heette Can We Hold Hands Out There? Hij had tien exemplaren en gaf me er eentje van. Het was van een heel slechte dichter, die uit Cleveland, Ohio kwam, net als Moby. Soms liep hij voor hij naar zijn dorp terugkeerde nog
13
even mijn appartement binnen om zich te wassen. Dan aten we de kliekjes van wat hij op vrijdag gemaakt had. We hadden het over de boeken die hij verkocht had; we hadden het over boeken in het algemeen. En op zondag bedreven we soms de liefde. *
Mijn man leest een paar van deze paragrafen en vraagt me wie Moby is. Niemand, zeg ik, Moby is een personage. *
Maar Moby bestaat. Of misschien niet meer. Maar destijds bestond hij. Net als Dakota, die om dezelfde reden als Moby naar mijn appartement kwam: ze had geen douche. Zij was de tweede persoon die mijn sleutels kreeg. Ze kwam om te douchen en soms om te slapen. Ze gaf mij ook een reservesleutel van haar huis. Ze woonde met haar vriend samen in de kelder van een villa en ze waren al maanden bezig met het ontwerp van een badkamer die ze nooit zouden aanleggen. Ik hield ervan de nacht door te brengen in die kelder zonder douche, Dakota’s overhemden aan te trekken, haar kant van het bed uit te proberen. Dakota werkte in de avonduren, ze zong in cafeetjes en soms in de metro. Ze had het gezicht van een actrice uit een stomme film, met oogleden als enorme halve manen, een heel kleine mond en arrogante wenkbrauwen. Zij en haar vriend hadden samen een band. Hij speelde mondharmonica en kwam uit Wyoming – hij
14
was een van die gringo’s die, ondanks dat ze bijna transparante ogen hebben, knap zijn. Er liep een litteken over zijn hele gezicht. Op de dag dat ik hem vertelde dat ik voor altijd de stad achter me zou laten omdat ik achtervolgd werd door spoken, raakte hij mijn voorhoofd aan. Het was me niet helemaal duidelijk of dat zijn antwoord erop was. Ik wilde zijn gezicht aanraken maar ik durfde mijn hand niet op het litteken te leggen. *
Het middelste kind komt thuis van school, hij toont me zijn knie: Kijk, ik heb me gesneden. Wat is er gebeurd? Ik rende over de speelplaats van de school en er viel een huis boven op me. Was het geen buis? Nee, een huis. *
In dit huis staat een nieuwe koelkast, een nieuw nachtkastje, nieuwe planten in keramieken potten. Mijn echtgenoot wordt midden in de nacht wakker uit een nachtmerrie. Hij begint hem na te vertellen terwijl ik nog iets anders droom, maar ik luister vanaf het begin naar hem, alsof ik nooit in slaap ben gevallen, alsof ik heel de nacht gewacht heb tot dit gesprek zou plaatsvinden. Hij zegt dat we in een huis wonen dat groeit. Er verschijnen nieuwe kamers, nieuwe meubelstukken, het dak komt op een nieuwe verdieping te liggen. De kin-
15
deren zijn er wel gewoon, maar ze liggen steeds in een andere kamer. De middelste loopt gevaar en de baby kunnen we niet vinden. Er staat een meubel naast ons bed dat zich ontvouwt en muziek maakt. Binnen in het meubel ontdekt hij een boom, een dode boom die verankerd zit in de bodem van een kastje. Die boom is de schuldige van de beheksing waardoor het huis blijft groeien; hij probeert hem uit het kastje te trekken; uit de takken ontschieten nieuwe scheuten die zijn testikels omvatten. Mijn echtgenoot huilt. Ik omhels hem en vervolgens ga ik naar de kamer van de kinderen. Ik geef de middelste een kus en controleer de wieg, om te zien of de baby nog ademhaalt. Hij haalt nog adem. Maar ik ben buiten adem. *
Ik hield van begraafplaatsen, parken en zolders, maar vooral van begraafplaatsen. Op een bepaalde manier stond ik voortdurend in contact met de doden. Maar niet op een akelige manier. De levenden die me omringden waren daarentegen wel akelig. Moby was akelig, en Dakota soms ook. De doden en ik, wij niet. Ik had Quevedo gelezen en mezelf zijn woorden over het leven in verhouding tot de doden bijna plagiĂŤrend, op een misschien te literaire manier, ingeprent. Geregeld bezocht ik een klein pantheon op een paar blokken afstand van mijn appartement, omdat ik daar kon lezen en denken zonder dat iemand me stoorde.
16
Valeria Luiselli (Mexico-Stad, 1983) stormde in 2012 met Valse papieren de literaire wereld binnen. Het boek werd unaniem bejubeld, zelfs door enkele recensenten tot meesterwerk bestempeld, en naar vele talen vertaald. Nu is ze terug met de langverwachte roman De gewichtlozen. Ander werk van haar verscheen onder andere in Letras Libres, New York Times en Granta. Ook werd een van haar libretto’s opgevoerd door het New York City Ballet. Ze woont en werkt in New York, samen met haar man, de schrijver à lvaro Enrigue, en hun dochtertje Maia.
17
De titels van Uitgeverij Karaat: Peter Ackroyd, Edgar Allan Poe. De biografie Conrad Aiken, Preludes voor Memnon. Poëzie Charles D’Ambrosio, Het dodevissenmuseum. Verhalen F. Scott Fitzgerald, Bedankt voor het vuurtje. Verhaal F. Scott Fitzgerald, Een dag in mei. Novelle Joep Kuiper, Varen vandaan Poëzie Valeria Luiselli, De gewichtlozen. Roman Valeria Luiselli, Valse papieren. Narratieve essays Cesare Pavese & Bianca Garufi, Het grote vuur. Roman Donald Ray Pollock, Al die tijd de duivel. Roman Alejandro Zambra, Bonsai. Roman Alejandro Zambra, Het verborgen leven van bomen. Roman Alejandro Zambra, Manieren om naar huis terug te keren. Roman Alejandro Zambra, Mudanza: een verhuisbericht. Gedicht