Woordenlijst We onderscheiden twee soorten begrippen: structuurbegrippen en historische begrippen. Structuurbegrippen gaan over het vak geschiedenis: ze staan in deze woordenlijst in het oranje. Historische begrippen gaan over het verleden. De belangrijkste historische begrippen of sleutelbegrippen staan in het blauw.
bedoelde gevolgen: historische redeneerwijze: de gevolgen zijn met opzet veroorzaakt
aanleiding: historische redeneerwijze: gebeurtenis die een feit of fenomeen het meest rechtstreeks doet ontstaan; ze verklaart waarom een feit of fenomeen op dat bepaalde moment plaatsvindt.
belegering: een stad of een burcht omsingelen en afsnijden van de buitenwereld met de bedoeling om de inwoners uit te hongeren tot ze zich overgeven
IN
aalmoes: geld of andere materiële hulp voor armen
abdij: geheel van gebouwen waar monniken of nonnen samen leven, bidden en werken
bevolkingsregister: overzicht van de inwoners van een bepaalde plaats dat systematisch wordt bijgehouden
N
abt: leider van een klooster, als het om een vrouw gaat spreekt men van een abdis
belfort: vooral in Zuid-Nederlandse steden gebouwde wachttoren met klokken, aan of bij een stadhuis of markthal; symbool van de stedelijke macht
adel: een van de drie standen; de edelen
VA
aflaat: kwijtschelding van de boetedoening (straf ) voor de zonden
agrarische samenleving: de meerderheid van de bevolking leeft van de landbouw
ambacht: vereniging van personen uit een stad die hetzelfde beroep (ambacht) uitoefenen. Het ontstaat in de 13e eeuw. ambachtslieden: oefenen als beroep een handwerk (ambacht) uit, bijvoorbeeld slager, bakker, smid, timmerman, wever ...
©
arabesk: sierlijke decoratie, bestaande uit een slingerende basislijn argument: historische redeneerwijze: een reden of uitleg voor iets autonomie: zelfstandigheid ballingschap: gedwongen verblijf elders dan waar men thuis is – zie ook ‘verbanning’ bedevaart: reis naar een plaats die een bijzondere betekenis heeft binnen een godsdienst
186
WOORDENLIJST
biecht: een van de zeven sacramenten in de katholieke Kerk bondgenoot: medestander, iemand die je helpt braakland: akkerland waarop niet wordt gezaaid, zodat de grond zich kan herstellen en vruchtbaar blijft breuk: (symbolisch) moment waarop er belangrijke veranderingen gebeuren celibaat: het ongehuwd-zijn van priesters en kloosterlingen centraliseren: de vorst neemt de macht in handen; de centralisatie van de macht verloopt geleidelijk. Op het einde van de middeleeuwen houden de meeste vorsten de touwtjes stevig in handen. centrum: 1. het middelpunt van een gebied; 2. het middelpunt van van de politieke, economische en/of culturele macht concilie: belangrijke vergadering van kerkleiders