16 minute read

“Je gaat hier lachend de deur uit!”

Next Article
Actualiteiten

Actualiteiten

“JE GAAT HIER LACHEND DE DEUR UIT!”

Advertisement

Maak kennis met vier oer-Rotterdamse zaken die de vinger aan de pols houden. Anton Vlasman meet al vanaf 1939 Rotterdammers pakken aan. Inmiddels ontdekten ook de trendy barbers deze kledingzaak, die de gedwongen sluiting aangreep om een nieuwe locatie te betrekken. Van Dalen biedt met topsigaren een bijdetijds ouderwets genietproduct en de immer goedlachse Jan Frantzen verbaast bezoekers met zijn paleis vol kwaliteitsvintage. En waar kun je een rondje statten beter afsluiten met een diner dan in feel-good Old Dutch? Bij al deze zaken stap je met een (glim)lach naar buiten.

“IK HEB NOOIT TRENDS GEVOLGD”

Wie bij Jan Frantzen binnenloopt, begrijpt direct waar de meubels van Van Omme & De Groot vandaan komen. Vandaag maken we kennis met de man achter deze meubels: Jan Frantzen. Al zo’n vijftig jaar een begrip.

Vragen stellen? Niet nodig. Want verhalen vertellen kan Jan Frantzen. We drukken de digitale opnameknop in en leggen de beknopte versie van zijn kleurrijke levensverhaal vast. “Na een ontwerpopleiding ging ik bij Koninklijke Pander aan de Coolsingel aan de slag. We verkochten daar schitterende meubels, klassieke en goede moderne. Denk aan Nederlandse merken als Gelderland en Pastoe: een zeldzame hoge kwaliteit gecombineerd met een fraaie vormgeving. De Nederlandse vormgevers waren destijds meesterlijk goed, denk aan Rob Parry, de man die ook de rode PTT-postbus tekende, Theo Ruth, onder meer bekend van zijn Congo uit 1952, een classic, Henk Vos (“Liever leeg dan lelijk”; red.), noem maar op. Die Nederlandse meubelindustrie is nagenoeg verdwenen en daarmee ook een kwaliteit die je tegenwoordig nauwelijks meer aantreft.”

BEPAALD GEEN VETPOT

“De ervaringen bij Pander stimuleerden mij om een eigen zaak te openen, in 1976, aan de Schiedamseweg. Maar de bank gaf me geen krediet. Mijn vader had wel vertrouwen in de onderneming en leende me wat geld. Tijdens mijn opleiding ontwikkelde ik een voorkeur voor oud-Engelse stijlen en art deco. Het aanbod van deze stijlen was destijds in Rotterdam niet groot, dus die wilde ik onder de aandacht brengen. De schoorsteen moest roken, maar de trek zat er niet echt in: ik zette gemiddeld 400 gulden per week om, bepaald geen vetpot. Ik ontmoette bij toeval een handelaar in Italiaanse barok, meubels met van die krullen en marmeren tafels met sierlijke poten. Ik kocht voor 60.000 gulden in, terwijl ik nog niet voor 6 gulden kredietwaardig was. Maar het zat me mee. Op een zaterdagmiddag stapten een forse, getatoeëerde man — dat was toen nog bijzonder — en zijn vrouw naar binnen. Hij ging direct plat, kocht voor 23.000 gulden en transporteerde de handel dezelfde dag nog met een vrachtwagen naar zijn huis. Hij bleek te wonen op het woonwagenkamp in Schiedam. Ik kreeg vervolgens het hele kamp als klant. Ik werd gewaarschuwd bij het leven, maar ik ben er geen cent armer door geworden. Alles contant, toplui.”

TWEE KEER PER WEEK

“Ondanks de verdiensten wilde ik stoppen met dit type meubelen, het was mijn smaak niet. Ik verhuisde naar de Pannekoekstraat. Het liep daar lekker met semiklassieke meubels. Ik opende ook een zaak in de Zwart Janstraat, waar mijn broer in stond. Hier begon ik met art-decomeubels. Toen ik een grote winkel op de Lijnbaan vlak bij het Weena kon huren, sloot ik de twee winkels. We hebben het over het tweede deel van de jaren 80. Wat ik niet wist, was dat dit deel van de binnenstad geteisterd werd door junkies die winkelden buiten de reguliere winkeltijden. Ze sloegen gewoon de grote ruiten in en stalen spullen als Japanse kamerschermen en designlampen. Op een zeker moment bezochten ze mijn zaak twee keer per week. Je was vogelvrij, niets hielp. Ik ging er bijna failliet aan.”

2,5 MILJOEN GULDEN

“Op een dag bezocht ik een collega in Zevenhuizen die zijn zaak wilde overdoen. Lang verhaal kort: ik kon in het dorp een woning met een groot stuk grond kopen aan een doodlopende weg waarop een detailvergunning zat. Wat vrij uniek is. Nu zag de bank wél brood in mij, ik kon 2,5 miljoen gulden lenen. Daar heb ik geen dag spijt van gehad. Ik bouwde deze loods en ging me helemaal op vintage en de Engelse stijlen richten en ontwierp zelf art-decomeubels van mahonie. Ik mocht destijds veel kantoren inrichten, onder meer in het pand van Guus de Groot aan de Heemraadssingel. We bouwden ook veel huisbibliotheken voor mensen met een kantoor aan huis.”

JUICHEND

“Ik heb nooit trends gevolgd. Onlangs bezocht ik met mijn zoon, die de zaak overnam, een grote beurs in Duitsland. Helaas moesten we constateren dat het huidige aanbod veel van hetzelfde is. We verlieten juichend die beurs! Want wij onderscheiden ons met tijdloze, vaak met de hand gebouwde

kwaliteitsstoelen, -banken, -bureaus en -lampen. Kijk naar die popartFlowerPot-hanglamp van Verner Panton, een Deens ontwerper. Is nog steeds helemaal bij de tijd. En deze Eames, een originele, helemaal gerestaureerd door vakkundige stoffeerders. Ik pak de meubels het liefst helemaal aan en laat, als het zinvol is, ook wijzigingen aanbrengen. We doen ook aan refurbishing als een meubel daarom vraagt. Er is vraag naar, want steeds opnieuw ontdekken mensen de kwaliteit die in de jaren 50 en 60 zo gewoon was. Waarom alles door elkaar staat? Dan is de kans op onverwachte ontdekkingen het grootst.”

Trek voor een bezoek aan Jan Frantzen een dagje uit. De showroom Jan Frantzen in Zevenhuizen, een meubelmuseum verpakt in een warenhuis, biedt refurbished en vernieuwd zitcomfort van beroemde ontwerpers als Rob Parry, Martin Stoll, Charles Eames, Rob Eckhardt, Aksel Bender Madsen en Walter Knoll en merken als Leolux, Gimson & Slater, Poltrona Frau, Baxter en uiteraard Artifort. •

 Jan Frantzen Knibbelweg 8a, Zevenhuizen

OLD DUTCH: DE ‘KANTINE’ VAN VAN OMME & DE GROOT

INSTAGRAMMABLE VINTAGE-UITSTRALING

Met de aanstaande voltooiing van de sloop van De Wielewaal, een nooddorp op Zuid, zal het gemeentelijke monument Old Dutch het laatste overgebleven noodgebouw van Rotterdam zijn. Restaurateur Aad van der Stel houdt de geschiedenis met verve in leven. Restaurant Old Dutch beschikt inmiddels over twee op elkaar afgestemde gezichten. De vintage-uitstraling van de zaal trekt zowel mensen met gevoel voor historie als inmiddels een nieuwe generatie gasten. Het nieuwe volledig overdekte tuinterras sluit perfect aan op het wit van de cottagegevels. De groene, hoge omzoming maakt het plaatje af. Van der Stel vermoedt dat door de pandemie meer mensen zich graag voor een paar uur in de nostalgische sfeer onderdompelen. De thuismenu’s trokken een nieuw publiek, dat na de lockdown de pracht en praal met eigen ogen wilde zien. “We zijn nu Instagrammable!” Van der Stel moet eraan wennen. Maar dat zijn zaak

Het bombardement hakte er heftig in. Al in 1940 maakten de gemeente en ondernemers plannen voor een noodwinkelcentrum, het leven gaat door. Zij lieten onder meer lage witte winkels en horeca bouwen — een aantal elegantie en optimisme uitstralend — aan wat nu de kop van de Nieuwe Binnenweg is. Het duurde tot 1976 voordat de laatste panden tegen de vlakte gingen. Op een na, de cottage van restaurant Old Dutch.

» onvergankelijk blijkt te zijn, doet hem goed: “Velen wilden hun dinercheques niet inwisselen voor een etentje, toen het weer kon. Ook ontvingen we donaties. Hartverwarmend. De ‘kantine’ mocht niet ten onder gaan.”

LIEVER 30% TE VEEL

Ook op het bord laat Old Dutch twee kanten zien die de toegenomen populariteit wellicht verklaren. Voor de liefhebber van klassieke gerechten biedt het restaurant buiten de kaart om evergreens als boeuf stroganoff. Van der Stel: “Daar hoort een tafelbereiding bij. We beschikken over een flambeerwagen waarop we het gerecht met wodka flamberen.” Een andere gouwe ouwe is de grote kalfskroket. Sinds wanneer staat deze op de kaart? Hij vermoedt al in de Old Dutch van voor de oorlog, aan de Coolsingel: “Wij ontvangen met regelmaat Amerikaanse joden die destijds in Rotterdam woonden. Zij vragen bijna altijd of wij die kroket nog serveren. Ik wil hen en ook andere gasten vooral niet teleurstellen. Maar we gaan wel met onze tijd mee. Naast de vaste kaart bieden we menu’s met lichte gerechten en bijpassende wijnen. Ga je voor klassiekers als de kreeftensoep en de tong, dan adviseer ik de vis te delen. Want die tong is bij ons formaat deurmat, liever 30% te veel op het bord dan 1% te weinig. Zulke porties zijn velen niet meer gewend.”

GIRO BLAUW EN 700 GULDEN

Van der Stel mag je gerust een levend monument van de Rotterdamse horeca noemen. Hij begint eind jaren 60 zijn carrière in Restaurant Statenhof in Blijdorp. Vier jaar later werkt hij in Coq d’Or, dat sinds 1957 een Michelinster had. Hier ervaart hij als kelner de generositeit van vooral Rotterdamse “olieboeren, gegoede families, havenbaronnen, de chemiejongens.” En de aannemers. Als Van der Stel na het werk met de tram naar huis reist, valt zijn oog regelmatig op de sfeerrijke Old Dutch. “Je zult het maar hebben, dacht ik vaak.” Die mogelijkheid krijgt hij van de eigenaar. “Ik naar de bank. Of ik over eigen vermogen beschikte. Ja, Giro Blauw en 700 gulden op het spaarboekje. Een paar jaar later, in 1996, bedacht ik bierviltjes die als certificaat dienden, 5.000 gulden per stuk. Luut en Guus de Groot kochten 7 bierviltjes, dat weet ik nog. Alles bij elkaar beschikte ik uiteindelijk over genoeg kapitaal voor een overname en afkoop van de erfpacht.”

“WE ZIJN WEER HIP”

In de Old Dutch maakt Van der Stel vanaf het begin van de jaren 80 de spectaculaire opmars van de nieuwe Rotterdamse horeca mee. Een nieuw publiek dat goed verdient, is nieuwsgierig. Daar profiteert onder meer La Vilette op de Westblaak van, dat moderne gerechten en de kaaswagen presenteert. Loos, de eerste echte grotestadsbrasserie, opent aan het Westplein de deuren. Rob Baris leert zijn gasten eend eten. En Zochers verleidt in Het Park de oprukkende creatieve klasse. Ondertussen blijven Van der Stel en zijn brigade de klassieke Franse keuken bieden, waar ook publiek voor is. Rotterdammers krijgen meer te kiezen dan in de naoorlogse jaren. Velen zaken komen en gaan. Maar de Old Dutch blijft bestaan. Van der Stel constateert: “We zijn weer hip, een soort van dan. Wij bieden hier een knus gevoel. Daar zijn inmiddels ook jongere mensen gevoelig voor. Onze aanpak met flamberen en al draagt bij aan de feestvreugde, je gaat hier lachend de deur uit!” Waarvan akte. •

Het artikel ‘Rotterdam in Nood!’ is te lezen op wederopbouwrotterdam.nl, met veel fraai beeld.

 Old Dutch Rochussenstraat 20, Rotterdam

DE CULTUUR VAN HET SAVOUREREN

‘Savoureren’ is het woord dat opdoemt bij de eerste stappen ooit in een humidor aan de Rotterdamse Pannekoekstraat. Het chique werkwoord past perfect bij de wereld van sigarengenieters. Zij roken niet, zij nemen de geneugten van de sigaar aandachtig tot zich. Zo kunnen zij, in alle rust, de stress laten varen en de smaken tot zich nemen.

Sigarenexpert Roderick Corver spreekt van een ‘genietproduct’. In de humidor, een klimaatkamer, van Van Dalen Cigars praat hij met zichtbare trots over de uitgestalde sigaren uit onder meer Cuba, de Dominicaanse Republiek en Nicaragua. Deze sigaren zijn gerold met louter tabaksbladeren. Uit ventielen stroomt waterdamp de ruimte in zodat de sigaren niet uitdrogen. De eerste vraag die bij een niet-roker opkomt in deze fascinerende ruimte: hoe fraai en verzorgd de uitstalling ook oogt, dat roken is toch een dingetje, nietwaar?

Corver is hier duidelijk over: een sigarenroker rookt niet vanwege een verslaving. Hij of zij inhaleert niet, een sigarettenroker wel en raakt zo verslaafd. “Het gaat bij sigaren om de smaakbeleving, bij sigaretten is dit niet het geval. De sigaren in de humidor, de longfillers, bestaan voor 100% uit tabaksbladeren, er is niets aan toegevoegd. De shortfillers uit het hoogste segment bevatten ook alleen tabak, dat voor een deel wel is gehakt. Deze sigaar brandt daardoor wat feller. De tabak van sigaretten is zo gesneden en gewassen dat er nog weinig smaakgevende toeslagstoffen in zitten. Na het wassen worden naast smaakstoffen ook teer en nicotine toegevoegd.”

HOE ONTWIKKELT DE SIGARENCULTUUR IN NEDERLAND ZICH?

“De cultuur van de humidor is van een recentere datum. Van Dalen was een van de eerste winkels met een inloophumidor in Nederland. Onze passie ligt bij de Caribische sigaren, die je allemaal in de klimaatkamer bewaart, vooral tegen uitdroging. Voornamelijk Cubaanse sigaren worden beter met de tijd in de humidor. Cubanen kiezen ervoor om de sigaren zo snel mogelijk te exporteren, waardoor ze eigenlijk te jong zijn om te verkopen. De sigaren uit Nicaragua en de Dominicaanse Republiek hebben hun rijping al ter plaatse gehad.” »

WAT IS DE STATUS VAN DE NEDERLANDSE SIGARENPRODUCTIE?

“Veel bedrijven hebben hun deuren gesloten. De overblijvers maken shortfillers, die vooral aftrek vinden bij de oudere generatie. Jongeren neigen meer naar de luxe, geklimatiseerde sigaren.”

IS HET GEBRUIK VERSCHILLEND?

“Je doet over een luxesigaar van gerolde tabaksbladeren wat langer, omdat deze rustiger brandt. Zo ontstaat veel smaak. Sigaren kun je combineren met drank. Een kruidige sigaar samen met een zoete rum, zoals een 7 jaar oude Flor de Caña, ervaar ik als een waanzinnige smaakervaring. Ook een cola met een sigaar biedt een fraai smaakpalet.”

VAN DALEN CIGARS BEZIT WINKELS IN VERSCHILLENDE STEDEN. ERVAAR JE EEN SMAAKVOORKEUR BIJ ROTTERDAMMERS?

“Je merkt in het algemeen dat Nederlanders met eten, drinken en dus ook sigaren avontuurlijker zijn dan voorheen. Ze zijn nieuwsgierig, willen combinaties uitproberen. We ervaren in onze zaken van Groningen tot Amsterdam nauwelijks verschil in voorkeuren voor bepaalde sigaren. Ik merk wel dat de Rotterdammer doorgaans een ander type mens is. In mijn optiek: een prettig soort mens. Het is ja of nee, met weinig grijstinten ertussen. Ze kiezen hier een sigaar omdat deze hun bevalt, de prijs doet er niet toe. Of een sigaar je status verleent, daar maalt de Rotterdammer niet om.” •

 Van Dalen Cigars Pannekoekstraat 28A, Rotterdam

“ER BESTAAN GEEN DIKKE ITALIANEN”

Zakenjongens, topkoks, barbers met dikke baarden, artiesten én de ‘kantoor’-mannen van Van Omme &De Groot, ze hebben allemaal één ding gemeen: ze lopen graag een rondje Anton Vlasman met Hans van Drunen. Zijn collectie herenkleding overstijgt het gemiddelde aanbod en biedt mogelijkheden om zich subtiel te onderscheiden.

Voordat we het rondje doen, eerst wat historie. Anton Vlasman kleedt vanaf 1939 aan de Mauritsweg de gegoede burgerij en de rijke Rotterdammers. Succesvolle zakenlieden als Van der Vorm, Van Beuningen en De Monchy mocht hij in het pak hijsen. Vlasman doet de zaak in 1963 over aan Jacq. Roodenburg en vanaf 1984 baat Hans van Drunen de zaak uit. Hij weet ook een jonger publiek naar de zaak te trekken. Want de modieuze herenkleding blijkt van alle tijden te zijn.

HEILGYMNASTIEK

Omdat het aangetaste fundament van het Vlasman-pand aan de Mauritsweg ingrijpende restauratie vergt, zocht Van Drunen naar een geschikte plek en vond een schitterend onderkomen in het lommerrijke Scheepvaartkwartier. Dit gebouw leverde een aannemer in 1897 op aan het voormalige Zander Instituut. De bouwkosten: 100.000 gulden. Het instituut bood heilgymnastiek, een destijds omstreden praktijk. Pas in 1942 kent de wet de heilgymnast-masseur de wettelijke status toe als paramedisch beroep. Na in de loop der jaren bewoond te zijn geweest door andere ondernemers, nam Van Drunen onlangs zijn intrek in het pand.

JINGLE BELLS

Bij binnenkomst valt het oog op de reiskoffer met McAlson-boxers die naast de toonbank staat. Dit Vlaamse ondergoed valt in de categorie: het wiel opnieuw uitvinden en daarin slagen. “De pasvorm past beter bij de mannelijke morfologie en voorkomt dat de boxer op plaatsen komt waar je liever onaangeroerd blijft”, aldus de Belgen. “Anti-ondergoed”, zo vat Van Drunen de lange zin droog samen. De boxers bieden een veelbelovende aftrap van het rondje Vlasman. Tweed gilets, cashmere colberts, coltruien, waxjassen, flat caps, het lijkt wel Back to the Future.

BONKERTJES

Van Drunen houdt het op “tijdloos modieus”. “Het publiek bepaalt wat trendy is. Dat zijn nu onder meer bonkertjes van Italiaanse makelij, ook bekend als de jopper of duffel ofwel de korte jas met steekzakken. De blauwe gaan het hardst. Wie zich wil onderscheiden, kiest een warmgele. Ook suède jackets en coltruien zijn ineens weer in. Bij ons zijn de truien gemaakt van zacht merinowol, er zit geen spoortje kunstweefsel in. Echt tijdloos zijn de waxjassen waarin de leden van het Britse koningshuis zich hullen. Uiteraard van de Engelse kleermakers van Barbour, beter kun je het niet krijgen.” Flat caps, flinke petten, en tweed gilets maken een comeback bij een jonger publiek. Zoals de invloedrijke mannen van de Rotterdamse Schorem Barbershop, die vielen voor de Peaky Blinders-stijl*, die ze kunnen aanschaffen bij Vlasman. Van Drunen: “Zij vinden onze gilets met ruimte voor zakhorloges tof. Je kunt deze stijl een revival noemen.”

BIKERS

De clientèle vormt een fijne mix, aldus Van Drunen: “Ze willen allemaal hetzelfde: kwaliteit.” Wat niet wil zeggen dat hij bij de eerste kennismaking met de zwaar getatoeëerde barbers stond te juichen. “De winkeldeur van de oude zaak zat altijd op slot. Stonden op een dag een paar gasten aan de deur te rammelen. Ik dacht dat het bikers waren. Ik wilde niet opendoen. Waarom weet ik niet, maar ik heb het toch gedaan, de nieuwsgierigheid won. Nooit spijt van gehad, ze zijn nu onze influencers.”

DE BUIKVOORSPRONG

In een van de kledingkasten hangen opvallend soepele cashmere colberts van Kiton, met een crèmekleurige draad door de zakken geregen. Dit doet denken aan de stijl van de beroemde Vlaamse couturiers. Van Drunen: “Het is rijgdraad en voorkomt dat de zakken gaan hangen.” Oké, gaat dit nog goed komen? Uiteraard, want Van Drunen is niet de man die je zo’n uitglijder nadraagt. “De stoffen van de colberts zijn breisels, die kreuken niet, dat is handig op reis.” Naast Italiaanse en Engelse kledij biedt hij ook pakken van het Duitse merk Eduard Dressler. Die houden rekening met de “buikvoorsprong, het buikie”. Dressler hanteert verschillende buikmaten waar Italianen niet aan beginnen. Van Drunen: “Er bestaan geen dikke Italianen, aldus mijn Italiaanse leveranciers. Dus koop je bij Italianen altijd een krap pak als je een buikje hebt. Een Dressler-pak draagt een fractie comfortabeler.”

ZELF PRODUCEREN

De brands, de merken, heersen in de boetieks en de warenhuizen. Gaat Vlasman daarin mee? Van Drunen: “Nee, onze labels zoals Scabal en Jacob Cohen produceren zelf, zodat zij meer grip op de kwaliteit hebben. Cohen maakt Italiaanse jeans van Japanse denim dat beter in model blijft. Het Italiaanse Paul & Shark is goed in de grote maten dankzij hun eigen grote breimachines. Fijn voor de Nederlandse mannen, die vaak lang en groot zijn. De winkeltour eindigt in een sfeervolle kamer met een haardvuur en zitcomfort. Hier laten klanten in een relaxte privésfeer maatpakken opnemen. Brusselse couturiers met meer dan een eeuw ervaring leveren het pak al na drie weken. Het comfort en de weldadige rust die in de kamer en de winkel hangt, typeren Anton Vlasman. De ontmoeting smaakt dan ook naar meer.

* Britse historische dramaserie over een maffiafamilie die na de Eerste Wereldoorlog in Birmingham een schrikbewind voerde. Hun kledingstijl slaat zo’n 100 jaar later weer aan. Peaky’s zijn de petten en

‘blinder’ verwijst naar de bijzondere kleding.

This article is from: