Conference Special
About the searching methods of the Google search engine
EĂŠn kaart, vier kleuren
Een wiskundig probleem dat het verschijnsel beschrijft dat elke kaart in te kleuren is met vier kleuren
Hoofdsponsoren:
Cosponsoren:
1
Semester 2.2 - (2011-2012)
VESTING Magazine - Jaargang 36 - Editie 3
Google Search: Bringing order to the chaos called internet
97
Then geT A JOB aT apg
84
es
12
of Trainees coMpleTe The 24 MONTHS
ne rai
T
Tes a d di
an
c 70 s
500
nT a c i pl
64% of 4,000 apg eMployees are Men
ap
36% are woMen 4,000 COLLEAGUES in 756 differenT JoBs Corporate Staff
pensions
Asset Management
iCT 25.1400.12a
finance
apgCAREERS.coM
The largesT financial services provider in pensions
wiTh €310 Billion we’re one Of THE TOp ASSET MANAGEMENT COMpANiES
s
Voorwoord
Je maintiendrai In 1859 publiceerde de Britse filosoof John Stuart Mill zijn
toenemende globalisering niet altijd grip op heeft, is de in-
bekende werk ‘On liberty’. Hierin probeert hij antwoord te
ternationale wapenhandel. Ook dit zal in deze editie uitge-
geven op de vraag welke beperkingen legitiem aan de vrij-
breid belicht worden.
heid van een individu opgelegd kunnen worden. Mill gelooft dat de vrijheid om aan behoeften te kunnen voldoen maxi-
Verder is deze GAXEX weer goed gevuld met een breed
maal hoort te zijn. De grens ligt daar, waar de vrijheid van
scala aan diverse artikelen. In verschillende wiskundige ar-
een persoon, schade berokkent aan een ander persoon, het
tikelen zul je alles leren over de Google zoekmachine, het
zogenaamde schadebeginsel. Mill geloofde dus in een te-
inkleuren van kaarten en de wiskunde achter kunst. Maar
rughoudende overheid.
ook de geschiedenis ontbreekt niet, met artikelen over het ontstaan van de Katholieke Kerk en grote Groningers. Na
Tegenwoordig wordt de term ‘betutteling’ vaak gebezigd.
het lezen van deze GAXEX is je algemene ontwikkeling en
Veel mensen zijn het met Mill eens dat de overheid zich be-
kennis van verschillende toepassingen van wiskunde on-
moeit met dingen waar zij zich niet in zou moeten mengen.
getwijfeld gestegen tot nieuwe hoogtes en zul je een ware
Vervolgens rijst bij ons econometristen de vraag wat voor
pubquizkoning worden.
manier overheidsregulering invloed heeft op ons vakgebied. Deze vraag zal uitgebreid belicht worden tijdens het
De afgelopen weken waren voor mij persoonlijk ook erg
VESTING Congres op 24 april, met als thema: ‘Government
leerzaam. Ik heb ontdekt dat er nog veel meer komt kijken
in Control’. De Congres Commissie heeft de afgelopen
bij het uitgeven van een blad dan dat ik dacht. Zowel het
maanden hard gewerkt om weer een leerzame en leuke dag
schrijven van een goed artikel als alles eromheen is bij el-
neer te zetten. In het Congresdeel van dit magazine, vanaf
kaar genomen een groot karwei. Ik wil daarom graag mijn
pagina 37, zal alles over het Congres te lezen zijn.
respect uitspreken voor de leden van de Magazine Commissie, die me ook heel hartelijk in de commissie hebben
Ook buiten ons vakgebied heeft de overheid uiteraard veel
ontvangen. In het bijzonder wil ik Michiel bedanken voor zijn
invloed. Een voorbeeld van een strenge overheidsmaat-
harde werk het afgelopen jaar en zijn hulp met alles de laat-
regel die invloed had op het leven van veel mensen is de
ste twee maanden. Ik ben trots hem te mogen opvolgen en
drooglegging van de VS in de jaren '20 van de vorige eeuw.
blij dat ik zo’n goed voorbeeld heb. Veel leesplezier!
Hoe deze drooglegging tot stand kwam, hoe het verliep en wat de gevolgen waren, staat beschreven in deze GAXEX. Ook in deze tijden heeft de overheid echter nog steeds niet altijd de touwtjes in handen. Iets waar de overheid door de
Marieke Vollebregt GAXEX Hoofdredacteur
Jaargang 36 - GAXEX 3
3
Treed in de voetsporen van Johan de Witt “In een snel veranderende wereld, met financiële risico's en een groeiende behoefte aan meer creatieve manieren om deze aan te pakken, zijn er voortdurend mogelijkheden voor persoonlijke en professionele groei.”
Waarom kiezen voor een actuariële vervolgstudie? Waarom actuarieel professional worden? > Je wilt werken bij een verzekeraar, pensioenfonds, financiële onderneming waar risicomanagement een belangrijke rol speelt, of voor een adviesbureau waar je klanten adviseert over verschillende vormen van risicomanagement. > Jouw unieke vaardigheden dragen bij aan strategische beslissingen die door financiële ondernemingen maar ook door overheden worden genomen. > Het beroep van actuaris werd in 2012, maar ook in 201 1 en 2010, gekozen tot de meest ideale baan met een goede ‘life balance’ (Studie&Werk, Elsevier en SEO, juni 2012).
Wat biedt het Actuarieel Instituut > Verschillende parttime opleidingen op diverse niveaus, die de combinatie werken en leren mogelijk maakt. > De mogelijkheid tijdens de opleiding door te ontwikkelen, doordat theorie vrijwel direct in praktijk toegepast kan worden. > Uitstekende opleidingsfaciliteiten, docenten en experts uit het beroepenveld.
Actuarieel Instituut Voor meer informatie over de opleidingen van het AI kunt u terecht op www.ag-ai.nl of neem contact op met Sandra Oudejans op telefoonnummer 030-686 61 57 of per e-mail sandra.oudejans@ag-ai.nl.
Google Search: Bringing order to the chaos called Internet This article elaborates on the succesful recipe of the most popular search engine in the world: Google.
6 Wiskunde in de kunst Kunst en wiskunde: ze lijken te conflicteren... Kunst houdt zich bezig met creatieve menselijke uitingen, terwijl wiskunde in feite pure logica is. Toch zijn er in de loop van de tijd veel wetenschappers geweest die kunst en wiskunde op een iets uitgebreidere manier met elkaar hebben weten te combineren.
34 A nation of drunkards The United States of America accepted a new amendment in the 1920s. This amendment was the 18th amendment in the constitution, publicly known as the prohibition law. While the intention of the law was noble, many criminals gained influence. A nation of drunkards would become a nation of corruption and crime.
68
12 Kort door de bocht
56 Wapenexport: killing business
14 De complexiteit van problemen
64 Grote Groningers
18 Econometric modelling for Strategic Workforce Planning
74 Het ontstaan van de Katholieke Kerk
21 EĂŠn Kaart, Vier Kleuren 30 Interview met Kelvin Lu 37 VESTING Conference 2013 53 Voorstelrondje VESTING Bestuur 2013-2014
78 Herstelpaden van Pensioenfondsen 84 VESTING Pagina 88 Column VESTING Voorzitter 90 Colofon
Jaargang 36 - GAXEX 3
5
COVERSTORY
Tekst: Michiel Tammeling
Google Search: Bringing order to the chaos called internet
Very often, when people need to know, find, or translate something, they go on the internet to do so. But how do you get to the correct source of information to answer your question and when you find a source, how do you find out whether that source is reliable? That is where search engines come into play. A search engines takes in your question, or query in search engine terms, and compares it to the information or index it has to return you a list of results which hopefully contains an answer to your question. This article elaborates on the succesful recipe of the most popular search engine in the world: Google. You may just associate search engines with the internet without thinking about it for too long. Remarkably, however, the first concept of a search engine was brought up way before the actual internet had been developed. The idea came from Vannevar Bush, who was an American engineer and was head of the US Government Research & Development department. He realized that the task for humankind in the next few decades was to find a way to structure the oncoming vast amount of data caused by an enormous growth in information, preferably in the way in which the human mind works. He came up with a concept called the Memex, which would make knowledge easily accessible and would cause an explosion of knowledge instead of an explosion of information. Bush would be an inspirator 6
Semester 2.1 - (2012-2013)
to many more people to look for methods of organizing information. Another prominent figure in the history of search engines is Gerard Salton, considered the father of modern day search. He developed the Salton’s Magix Automatic Retriever of Text (SMART), an information retrieval system which provided a substantial part of today’s concepts of information retrieval. But the first internet search engine was created by Alan Emtage and J. Peter Deutsch. It was called the Archie search engine. It was originally developed to index files available on different FTP servers on the McGill University in Montreal. A lot of techniques that were used for Archie are still basically the same as the techniques used by Google and Yahoo!
In 1994, the first search engine which captured all the information on a webpage was launched and was called WebCrawler. It was a major breakthrough and soon it could not be used during daytime due to its popularity. Soon after WebCrawler, search engines like Lycos, Altavista and Ask.com were born and the modern search engine era was a fact. Today, Google is the number one search engine in both number of unique searchers and the number of searches performed. It has a share of 65.2% and 76.6% in both categories over December 2012, leaving other major search engines like Bing, Baidu and Yahoo! far behind. Google started back in the mid-1990s when Larry Page and Sergey Brin met at the computer science department of Stanford University. Although they did not get along with each other at first, they nevertheless decided to do Page’s research project together. Page wanted to explore the mathematical properties of the World Wide Web. He imagined the web as a huge graph structure in which each computer was a node and each link was a connection between nodes. In particular, the size and pace at which it grew attracted Page’s interest. His research project was called BackRub, because it was based on the citation structure of academic papers. P0apers are graded on the basis of the amount of times they are cited. The data that were returned through BackRub then needed to be valued. This was done by an algorithm named PageRank, Google’s most valuable asset nowadays.
How do search engines actually work? When you are searching for something on the internet using a search engine, it returns a list of results which hopefully contains the webpage you are looking for. But how do search engines actually know all of these webpages? How does every new webpage on the internet end up in the search index of search engines with all the information they contain? Well, that is because there are robots that are crawling through the World Wide Web. And these crawlers have a suitable name: spiders. Spiders are nothing but software robots that follow the links available on websites, to find new websites and through these new websites, find even more new websites. They usually start on very popular sites which contain a lot of links to other webpages. Once they are there, they start indexing the words on the website and follow every link found on the website. Google’s web crawler is called GoogleBot and can crawl thousands of webpages at once. If you are interested in what the information which a web crawler collects looks like, you can search for web crawler simulator on Google. Next to the words on the webpage and the hyperlinks it also collects the URL, information on meta tags and the webpage title. The meta tags allow the page owner to specify keywords for his webpage. The problem with meta tags is that page owners may use popular keywords which have nothing to do with the content on the webpage. To protect from this, spiders correlate meta tags with the actual content to see if they match. If not, they will be ignored. ▶
Jaargang 36 - GAXEX 3
7
I do not wish to be crawled! There are also cases in which page owners do not wish to have spiders crawling through their websites and collecting (certain) information. To stop spiders from doing this, there is a protocol called the Robot Exclusion Protocol. This protocol is attributed to Martijn Koster, a Dutch computer engineer and has been used all over the world. However, this protocol does not prevent all robots from going through your websites since it can be ignored. You can also access the files specifying what may and may not be crawled by typing a web address and adding /robots.txt to it. Try it yourself for a few major websites.
Now that our spider has collected all the words and links on a website, it needs to store this information. It could just store the words and the URL on which it is found, however this does not give us any information about the importance of this particular word. That is why search engines assign extra value to words based on the number of times the word is used, whether it is used in links, titles or meta tags and how close it is to the top of the page. This is done by the Google Indexer, an alphabetical list of words with the number of documents it appears on and the words which are in close proximity in these documents. These documents are just the webpages which GoogleBot collected. This is an enormous index since it contains single words. However, it does not contain stop words such as: a, and, the, any and much more. So keep this in mind the next time you are searching the web and save yourself some effort. What you must bear in mind is that Google Search does not actually search through the website itself once you enter a search query. It searches through a saved version of the website which was created the last time a spider visited the website. This saved version is called a cache. The frequency with which a spider visits a website is mainly influenced by the frequency and amount of change of content on the website. A spider records the change within a webpage compared to the last time it visited and then decides to come back a bit quicker the next time. You can check the last cached version of a website by entering cache:URL into the chrome address bar or into Google Search itself. When all the documents have been found in which your query occurs, the next step is to rank all these documents in order to give you the best result for the query you have given. The way to do this is by means of the previously mentioned algorithm PageRank.
Search Engine Optimization (SEO) Nowadays, in the digital era, it is of utmost importance for corporations to attract attention on the internet.. Since almost every company has a webpage now, it is even more important to be seen as often and as fast as possible. And how do you get people to see you as often and as fast as possible? Of course, through a search engine! That is why a lot of effort is put into search 8
Semester 2.1 - (2012-2013)
engine optimization, which tries to optimize a webpage for search engines in order to end up as high as possible on the results pages of search engines. Since Google is the largest search engine, a lot of research is done especially on Google’s algorithms and ranking methods. At the start of the modern search engine era, so-called link farms were created. They contained a vast amount of links to other pages. You could buy these link farms in order to increase the amount of webpages that linked to your webpage to rank your page higher. These measures can be classified as black hat measures which are measures that are not approved by search engines. The opposite of black hat measures are logically white hat measures. These measures are actually recommended by search engines and you can find a Search Engine Optimization Starting Guide from Google to let webmasters improve their visibility. This will help webmasters and at the same time let Google generate higher quality search results. Webpages that try to deceive their visitors by using black hat measures can be penalized by Google, either automatically by their algorithms or manually by a site review. An example of this is the removal of both BMW Germany and Ricoh Germany in 2006 where the information seen by the search engine differed from the information seen by the webpage visitors.
What differentiates Google from other major search engines? Just as other search engines, Google Search uses the spiders we mentioned before. But what sets this search engine apart, is the way it ranks its search results on its search engine results page (SERP). There are a lot of factors that influence the position of a webpage on the SERP. Factors such as social media involvement and location, but at the heart of it all is still Google’s secret algorithm. The algorithm used to rank webpages is called PageRank and although general results about it are publicly known, the specifics are kept secret in order for Google to stay competitive. As previously mentioned, Larry Page imagined the web as a graph structure and wanted to develop a search
engine which retrieved the most relevant results. He wanted to accomplish this by giving each webpage a score based on the amount of webpages which linked to a specific webpage. But there should also be a weight on what kind of webpages link to that specific web site, as a site such as the New York Times should give a higher score than a webpage from your local bakery. Next to that, we should also not have one site linking to a whole lot of other sites, for example in return for money. Hence, the score of a webpage is to be divided by the amount of webpages it links towards. A webpage linking to itself is not counted. We call outgoing links forward links. Incoming links are called backlinks. In its most comprehensible representation the PageRank is computed as follows. Let u be a webpage and let Bu be the set of backlinks, that is, the webpages v that contain a hyperlink to u. Let Fu be the set of forward links, and let Nu be the number of websites to which u links. If we now want to know the PageRank of u, R(u), we compute the following:
With R(u) ≥ 0 for all u and ∑u R(u) = 1. This means that the PageRank of u is simply the sum of the PageRank of the webpages which link to u divided by their number of forward links. Now, how is this PageRank score calculated? We start off with visualizing the Web as a directed graph where a webpage is a node and links are edges. This graph
is then expressed as an n x n matrix which we call H, where n is the number of webpages. Each entry Hij represents the likelihood that a random surfer selects a link from webpage i to webpage j. When the probability that a random surfer moves from page i to another page j via a link is zero, row i is a row of zeroes and we call node i a dangling node. The majority of webpages are dangling nodes and can only be left by typing in another URL. But H does not model the possibility of typing in a URL into the address line. In order to fix this, there are several possibilities although it is not known which one Google is using. One of the options is to replace each dangling node row by a probability distribution vector, w. This vector w has non-negative entries which sum up to 1. Adding this to our matrix H, we get the new matrix S = H + dw where d is a column vector with zero entries for non-dangling nodes and ones for dangling nodes. The vector w that is most commonly chosen is the uniform row vector w = (1/n. 1/n,…,1/n). Still, we are not at the Google Matrix, since there is still a possibility that a web surfer moves from a webpage which contains links to another webpage by typing in its URL in the address line. In order to take that into consideration as well, we form the Google Matrix G = α S + (1 - α )Cv. Here, alpha is a scalar in the interval [0,1), C is a column vector consisting of ones and v is a row probability distribution vector which we call the personalization vector. Alpha is called the damping factor and the term (1 - α) is the probability that a web surfer moves to another webpage by any other means than clicking a link. ▶
Larry Page and Sergey Brin
Jaargang 36 - GAXEX 3
9
The uniform vector (1/n,1/n,…,1/n) is one option of choosing v, but there is a catch. Choosing the uniform vector would imply that each web surfer chooses a random webpage when moving without the use of links. Using this idea, page owners can add links to their pages in order to raise their PageRank. This is called link spamming. Link spamming is one of the reasons for Google not to reveal its damping vector or personalization vector. Now every element Gij of G lies in the interval [0,1] and the sum over each element in a row of G equals 1. This makes the matrix G a row stochastic matrix. The matrix G has a non-repeated dominant eigenvalue 1. Hence, the eigensystem piG = pi has a unique solution where pi is a row probability distribution vector and the corresponding dominant left eigenvector of lambda. Lambda is the eigenvalue of Pi. The ith entry of pi is the PageRank score for webpage i and pi is the PageRank vector.
Computing the PageRank scores Now, the entries of the Google Matrix need to be computed. Finding solutions to the system piG = pi is easy with a relatively small matrix G, but the current matrix G has over thirty billion rows and columns. Computing the exact solution takes way too much time, therefore we need a method which approaches the exact solution. The most efficient way to do this is the power method. Given a starting vector pi0, the power method computes successive iterates pik = pi(k - 1)G where k = 1,2,... until some convergence criterion is satisfied. Eventually, the only matrix computation involved is one with the hyperlink matrix H. Since only a small percentage of H’s entries is non-zero, an iteration of the power method is cheap. To give an idea how fast the power method converges, you just need to determine the ratio of the two eigenvalues largest in magnitude. In the case of G this is less than or equal to the damping factor alpha. Only 29 iterations
are necessary in order for the difference between two successive iterates to be less than 10 -2 Aside from PageRank, Google Search also takes into account around two hundred other factors. There are on-page optimization factors such as tags, content, formatting and keyword proximity, your domain’s age and reputation and how frequently a website is updated. Then there is the anchor text; the clickable text of a hyperlink. So, although PageRank is really important, the blend of over two hundred signals or factors which Google Search uses is what gives you the results you eventually see.
What do Personalized Search Results mean and how does it influence your results? In 2005, a new feature was implemented in Google Search, but only for users that were signed into their Google account. This feature is called Personalized Search Results and gives an entirely different dimension to the Google search engine. The change compared to regular results is that it bases its scores for webpages also on your history of searches through Google. You can see your personal history of your Google account by typing history.google.com, which by the way goes back to 2008 in my case. In 2009, this feature has also been implemented for users of Google which are not signed into their account or do not have an account. In this case the Personalized Search Results are based on cookies. There has been a lot of criticism on this new way of showing your search results, since you may end up in a so called filter bubble where, once you are in, it is hard to get results from outside the bubble. There are supposedly 57 signals which Google takes into account when returning you results, such as the location where you are, the browser you use, the time and your previous search behavior. The idea of personalized search results is not new, although it has only been implemented quite recently. In
Crawl the web yourself! It is possible to make a web crawler yourself with a program like Matlab, but to save you the effort of making one yourself, you can download an .m file from the internet. Go to http://www.mathworks.nl/moler/ncmfilelist.html and download the surfer.m file. You can then insert an URL and the number of pages you want to crawl (n). Rhe program will then give the n URLs it finds from crawling the initial page and create an adjacency matrix G where G[i,j] = 1 if node j is linked to i. 10 Semester 2.1 - (2012-2013)
the original PageRank paper by Brin and Page in 1998, they already formulated an algorithm for personalized PageRank. The main problem was that at that time, there was no method known to compute the principal eigenvector of each of the one billion internet users’ web matrix of order ten billion within an acceptable space of time. But in 2003, three members of the PageRank Project at Stanford University, Sep Kamvar, Taher Haveliwala and Glen Jeh, developed three algorithms which would further improve PageRank. The names of these algorithms are Quadratic Extrapolation, BlockRank and Adaptive PageRank. The three algorithms were accommodated under a company named Kaltix, which was acquired by Google a few weeks after its establishment. Although I would like to give a full description of the three algorithms, this is beyond the scope of this article. Instead, a quick overview will be shown to give a general idea of how these algorithms work. Quadratic Extrapolation actually accelarted the convergence of the Power Method which we discussed before. It did this by periodically subtracting off estimates of the nonprincipal eigenvectors from the current iterate. It was shown in experiments that this would speed up PageRank computation by 25 to 300%. BlockRank is a method to increase computation speed by dividing the web into blocks. A vast amount of the hyperlinks on a webpage are known to link to pages that are within the same domain. BlockRank utilizes this fact by first independently computing the local PagaRank scores of these blocks of domains. The second step is to weigh these local PageRanks according to the "importance" of the corresponding hosts. Then at last the regular PageRank algorithm is used with as its starting vector the weighted average of the local PageRanks. This increases the computation speed by a factor two. The Adaptive PageRank takes advantage of redundant computations caused by PageRanks of pages that have already converged. It does not recompute PageRank scores of pages which have already converged and also do not recompute the contribution of these PageRank scores to pages to which these converged pages link. Altogether they speed up the ‘regular’ PageRank
algorithm by five times. So what did the algorithms of Kaltix actually achieve? Well, the problem was that it took too much time to compute the eigenvalues of a large amount of massive Markov matrices. Although it is a well-studied area of numerical linear algebra, the current available methods which used matrix inversion were not suitable, since inversion is a too costly operation for a matrix of before mentioned scale.
How will search engines improve even more in the future? No one really knows what will actually happen in the future, but looking at recent developments at Google, it seems that there is one thing they want to happen. That one thing is that searching will disappear. With Google Now, Google strives to a world where almost no search is needed. Google Now will learn from your daily patterns, it will learn when you wake up, when you go to work, where your job is and when you go to work out. When it has learned this, it will automatically provide you with the information needed at those moments, such as traffic jams as you go to work with possible alternative routes. When you will enter a restaurant, it will automatically present you the best dishes available and so on. This makes information retrieval a lot easier, although it probably will not replace common questions such as who is the main character in the new top film in the cinema. Along with new voice recognition technology, it will not take long before everything will get easier. At the time of writing it has also been announced that Google Now will become available for iOS (the mobile operating system of Apple) and for Windows Phone. For the beginning of 2014, a new hardware product from Google is expected for consumers named Google Glass. This will be a pair of glasses with a camera mounted on it to shoot videos and photos and with displays inside the lenses. Fully voice-controlled, it can answer questions, start video calls, use Google Maps, Google Now and much more. ■
VESTING Opiniepanel Welke zoekmachine gebruikte je voor Google? Startpagina 50,0%
Geen
25,0%
Anders
25,0%
Jaargang 36 - GAXEX 3
11
KORT DOOR DE BOCHT
Tekst: Wies van Eeden
Tekst: Ruben te Wierik
Ook Mississippi schaft slavernij af
Belgische is de weg kwijt
De onlangs uitgebrachte Spielberg film Lincoln laat zien hoe de gelijknamige president gedurende de Amerikaanse burgeroorlog de strijd tegen de slavernij heeft gevoerd. Met succes. In 1865 stemde een meerderheid van de Amerikaanse staten voor het dertiende amendement, waarin stond dat de slavernij afgeschaft moest worden. Door de meerderheid aan stemmen werd dit amendement toegevoegd aan de grondwet, maar het werd nog niet door alle staten geratificeerd.
In België hebben ze het weer voor elkaar. Wederom is één onzer zuiderburen erin geslaagd vermeld te worden in deze rubriek. De dubieuze eer is deze keer weggelegd voor de 67-jarige Sabine Moreau uit Erquelinnes, dat tegen de Franse grens ligt, nabij Charleroi.
Delaware in 1901 en Kentucky in 1976 waren al behoorlijk laat, maar Mississippi weet dit zelfs nog te overtreffen. Deze zuidelijke staat was fel tegen de afschaffing van de slavernij, omdat in de staat veel plantages te vinden waren waar slaven ingezet werden. Pas in 1995 schafte Mississippi de slavernij af, maar vergat dit door te geven aan de nationale archivaris. Een professor die werkt aan een universiteit in de staat, Professor Ranjan Batra, ontdekte dit nadat hij de bovengenoemde Spielberg film gezien had. De staat heeft overigens de slechte gewoonte om laat te zijn op het gebied van afschaffing van discriminerende wetten. Zo werd het verbod op rassenvermenging pas in 1987 opgeheven, terwijl deze al in 1967 ongrondwettelijk verklaard was. Daarnaast werd in 1989 pas een belasting afgeschaft die het armen – waaronder veel zwarten – moeilijk maakte om te stemmen en zijn er in 2009 nog andere discriminerende wetten ingetrokken die al in 1967 ongrondwettelijk verklaard waren.
Semester 2.1 - (2012-2013)
Op zaterdag 5 februari zou ze haar vriendin ophalen in Brussel-Noord, normaalg esproken een ritje van ongeveer een uur. Ze vertrok ’s ochtends rond de klok van 6 richting Brussel, maar daar zou ze om 7 uur niet arriveren. “Ik had mijn gps opgezet en het adres ingevoerd. En toen begon ik te rijden. Mijn gps deed wat moeilijk en gaf verschillende omleidingen die ik moest volgen. En toen ging het mis,” zegt Sabine. Ze volgde haar gps zonder na te denken en gaf geen krimp bij het zien van de borden Aachen, Köln of Frankfurt. Onderweg moest ze twee keer tanken, veroorzaakte ze een klein ongeval en sliep ze een paar uur langs de kant van de weg. In de loop van de zondag realiseerde ze zich plots dat Zagreb niet in België ligt en besloot ze eindelijk om te keren. Maandagmiddag rond 4 uur kon ze, na een rit van 2900 kilometer, haar doodongeruste zoon weer in de armen sluiten. Op de vraag of ze het zelf geen vreemde weekendbesteding vond, antwoordde ze: “Misschien wel, maar ik was gewoon verstrooid en in gedachten verzonken.”
Tekst: Noortje Stolk
Adamskostuum wordt aan de wilgen gehangen Na twintig jaar fanatiek streaken bij sportaangelegenheden, heeft Mark Roberts besloten om te stoppen met het naaktlopen tijdens grote sportwedstrijden. De voornaamste reden dat hij hiermee stopt, is dat zijn kinderen niet gelukkig waren met het telkens worden uitgelachen op school om het naaktlopen van hun vader. De “Usain Bolt van de naakte sprint”, zoals hij in de volksmond wordt genoemd, heeft onder andere Wimbledon, de finale van het WK rugby, de finale van de Champions League, de Tour de France en de Super Bowl op zijn naam staan. Tijdens de Winterspelen van Turijn was hij vaak naakt te zien bij belangrijke wedstrijden. Al dit naaktlopen heeft gezorgd voor 4.650 euro aan boetes en dertig nachten in de cel. In totaal is hij 520 keer in z’n blootje een veld overgerend. In 1993 is het allemaal begonnen; Roberts zag een vrouw naakt over het terrein lopen tijdens een rugbywedstrijd en heeft in een dronken bui gezegd: “Dit kan ik ook.” Zijn vrienden hebben dit onthouden en de volgende dag stond er een taxi klaar en spoorde zijn vriend hem aan om het te doen. Roberts zag toen geen uitweg meer.
Tekst: Michiel Tammeling
Hamsteraar ten voeten uit Eén moment uit balans, één trilling of één verkeerde stap werd hem bijna fataal. De 73-jarige Dave uit Burnaby, Canada, is bijna slachtoffer geworden van zijn eigen drang naar het verzamelen van allerlei spullen. Nadat zijn familie zo’n twee dagen niets had gehoord van Dave en ook de buren hem niet konden bereiken, werden de hulpdiensten ingeschakeld. Politieagenten, brandweermannen en ambulancepersoneel konden bij aankomst van buitenaf wel verbaal contact maken met Dave, maar daar hield het dan ook op. Dave had zijn huis volgesluisd met dozen, elektronica en prullaria vanaf de vloer tot aan het plafond. Helaas voor hem was een deel van zijn bezittingen ten val gekomen, waardoor de man begraven was onder zijn eigen verzameling. Voor de hulpdiensten was er geen doorkomen aan en er werd uiteindelijk maar gebruik gemaakt van een motorzaag om een weg door de verzameling troep te banen. Dave werd naar het ziekenhuis in Burnaby gebracht en daar bleek dat zijn voet waarschijnlijk geamputeerd zou moeten worden, omdat zijn bloedcirculatie in zijn voet te lang gestopt was. Volgens een woordvoerder van de politie was er gelukkig geen gevaar voor omwonenden.
Volgens Roberts is hij zo populair omdat hij geen spierbundel is, maar er gewoon uitziet en het daarom juist zo grappig is. Jaargang 36 - GAXEX 1
Tekst: Noortje Stolk
De complexiteit van de onzichtbare grens tussen de moeilijke en makkelijke problemen In de wiskunde hebben we te maken met verschillende soorten problemen. Op de basisschool begonnen we met 1+1 en dat rekenden we uit met behulp van snoepjes of kiezeltjes. Iets later in onze basisschoolcarrière leerden we breuken gebruiken door een taart in stukken te verdelen. Zo leren we beetje bij beetje steeds moeilijkere wiskundige problemen op te lossen. Maar hoe bepaal je nou precies de moeilijkheidsgraad van een wiskundig probleem? Waarom is 1+1 makkelijker dan 2345 maal 456789? De complexiteitsgraad Om wiskundige problemen in klassen uit te drukken is er de complexiteitsgraad bedacht. De complexiteitsgraad van een bepaald algoritme is de manier waarop het algoritme zich gedraagt wanneer de grootte van het op te lossen probleem toeneemt. Uit de complexiteitsgraad komt de complexiteitstheorie voort. De computationele complexiteitstheorie classificeert problemen in een aantal categorieën die de inherente moeilijkheidsgraad aangeven van deze problemen. Een probleem wordt gezien als moeilijk wanneer het voor alle algoritmes veel tijd of geheugen in beslag neemt. Tijdens de groeispurt van de wiskunde, zo rond de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw, is de complexiteits14
Semester 2.1 - (2012-2013)
theorie ontstaan. Echter, jaren daarvoor bewees Göbel dat in iedere theorie van voldoende complexiteit altijd stellingen bestaan die onbewijsbaar zijn. Daardoor gingen wiskundigen vol overtuiging op zoek naar de grens: wat valt wel te bewijzen en wat niet? Om deze vraag te beantwoorden moesten de wiskundigen eerst vaststellen wat een berekening precies is. Het is namelijk bijna onmogelijk om te bedenken wat we doen als we een berekening uitvoeren. Iedereen weet dat één plus één gelijk is aan twee, maar wat gebeurt er in onze hersenen? De oplossing hiervoor was een schema om te zien hoe een berekening precies verloopt. In 1936 publiceerde Alan Turing zijn Turing-machine: één van de eerste berekeningsmodellen om zo’n schema af te beelden. Precies in dezelfde tijd publiceerde Alonzo Church zijn eigen berekeningsmodel, de lambdacalculus. Er ontstond een
hevige strijd tussen de heren Church en Turing: beiden wilden aantonen dat hun model in staat was het grootste aantal problemen en algoritmes tot uitdrukking te brengen. De intrede van deze berekeningsmodellen zorgden voor een volledig nieuw deel van de wiskunde; namelijk de complexiteitstheorie.
De opmars van de Turing-Machine In de jaren daarna won de Turing-machine veel terrein in de wiskunde. Dit had als reden dat de Turing-machine een algoritme heel mechanisch beschrijft; een algoritme wordt tot in de kleinste stapjes uitgeschreven. Hoewel beide modellen waren in staat om te zeggen of een algoritme wel of niet berekenbaar was, ging de Turingmachine toch een stapje verder. Het model kon namelijk ook antwoord geven op de vraag hoe lang een bepaalde berekening duurde. Daardoor ontstond het tweede gedeelte van de complexiteitstheorie: het gedrag van algoritmes. De Turing-machine bleek al snel ook elektronisch uitvoerbaar, waardoor de eerste computer tot leven kwam. De manier waarop de Turing-machine een algoritme beschrijft, wordt ook wel tijdscomplexiteit genoemd, omdat er gekeken wordt naar hoeveel stappen er nodig zijn om een probleem op te lossen. Naast tijdscomplexiteit is er ook ruimtecomplexiteit, dit betreft de relatie tussen de grootte van het probleem en de hoeveelheid geheugen die bij de berekening wordt gebruikt. Als we spreken over complexiteit, is dit vaak tijdscomplexiteit.
Focus van de complexiteitstheorie De complexiteitstheorie houdt zich nog altijd bezig met de classificatie van algoritmes in moeilijkheid en tevens waar de grens ligt tussen berekenbaar en onberekenbaar en makkelijk of moeilijk berekenbaar. De theorie bekijkt de problemen echter in de algemenere zin, en niet alleen als individuele problemen. Neem bijvoorbeeld een sommatie van twee natuurlijke getallen, daarmee kun je al oneindig veel problemen bedenken. Daarnaast is het bekijken van iedere individuele optelling ook niet erg interessant. De complexiteitstheorie focust zich meer op het bepalen van de complexiteit van klassen problemen tegelijk en niet zozeer op de complexiteit van problemen op zichzelf. De theorie zou bijvoorbeeld niet focussen op “Wat is de complexiteit van het oplossen van 4+5?, maar op “Wat is de complexiteit van een algemene methode om een sommatie van twee natuurlijke getallen op te lossen?” Echter, dat de algemene methode van oplossen hetzelfde is, betekent niet dat er direct een uitspraak kan worden gedaan over de complexiteit van een hele klasse van problemen. Bijvoorbeeld het uitvoeren van het product 234567*2342353 duurt langer dan 4*5. Daarom drukt de complexiteitsgraad de complexiteit van een probleem uit in de termen van het aantal stappen dat een gegeven algoritme nodig heeft ten opzichte van de grootte van de invoer, om toch een uitspraak te kunnen doen over de complexiteit van algoritmes. Wel is hiervoor een ▶
Jaargang 36 - GAXEX 3
15
concept van “grootte” nodig. Dit is geen probleem voor de Turing-machine. Dit model is zo bedacht dat iedere invoer een grootte moet hebben, het benodigde aantal posities op de band. Het aantal stappen dat een algoritme moet zetten om tot een oplossing te komen ten opzichte van de grootte van de invoer, is nu de complexiteit van het algoritme. Bijvoorbeeld, als een invoer de grootte N heeft, dan zou gezegd kunnen worden dat de complexiteit van een gegeven algoritme gelijk is N2 – 3N + 7. Deze manier van uitdrukken van complexiteit leidt voor ieder algoritme A tot een uitdrukking van die complexiteit C(A). Hierdoor wordt het mogelijk om verschillende complexiteiten van algoritmes met elkaar te vergelijken. Naast een directe vergelijking, kan er ook gebruik worden gemaakt van een wat grovere indeling naar complexiteit van algoritmes, dit wordt ook wel grootte-ordes genoemd. De grootte-ordes hebben het voordeel dat ze de algoritmes indelen langs grote lijnen en dat hierdoor een overzichtelijke hiërarchie van klassen van algoritmen ontstaat. Ze zijn echter niet erg precies. Er wordt alleen gekeken naar het deel van de uitdrukking van C(A), dat C(A) het meest bepaalt. Eerder hadden we de uitdrukking dat de complexiteit van een algoritme gelijk is aan N2 – 3N + 7. In dit geval zou de grootte-orde dan gelijk zijn aan dat van N2 en is het algoritme kwadratisch
16
Semester 2.1 - (2012-2013)
qua grootte-orde. Er zijn dus verscheidene manieren om grootte-ordes voor algoritmes te weergeven. Hierbij wordt alleen gebruik gemaakt van een polynomiale uitdrukking. Echter, ze hebben wel allemaal een eigen betekenis en een eigen idee.
P en NP problemen Als laatste kenmerkt de complexiteitstheorie zich ook door de scheiding tussen makkelijke en moeilijke problemen. De makkelijke problemen worden gekenmerkt door een algoritme met een tijdscomplexiteit, dat een polynomiale uitdrukking is in de grootte van de invoer. Samen vormen zij de verzameling P, die voortkomt uit in polynomiale tijd oplosbare problemen. Voor de moeilijke problemen geldt dat er niet zo’n algoritme bekend is. Voor het gros van de problemen is zo’n algoritme niet snel bekend en van een deel is bewezen dat zo’n algoritme niet kan bestaan. Wel kan er gezegd worden over een groot aantal van deze problemen dat er algoritmen bekend zijn, maar er kan niet met zekerheid gezegd worden dat dit de beste oplossingen zijn. Naast deze heuristische problemen is er een klasse die wordt gevormd door de zogenaamde niet-deterministische polynomiaal problemen. Voor veel van deze problemen is er geen
Turing-machine in de Tweede Wereldoorlog In de Tweede Wereldoorlog werd de Turing-machine gebruikt in Groot-Brittannië om Duitse codes te breken. De Duitsers gebruikten de Schlüsselmaschine E, ook wel Enigma genoemd, om hun berichten te coderen in andere lettercombinaties dan de originele. Het toestel werd in de jaren twintig op de markt gebracht en vooral tijdens de Tweede Wereldoorlog veel gebruikt in nazi-Duitsland. De Enigma bleek van onschatbare waarde voor de Engelsen. Door de codes van de Duitsers te kraken, kregen ze veel waardevolle informatie in handen. Dit heeft een belangrijke rol gespeeld in het verloop van de Tweede Wereldoorlog. De fout zat hem in het ontwerp van de Enigma, deze vercijferde nooit een letter met zichzelf, waardoor het speurwerk van de brekers werd beperkt. Daarnaast zocht men naar cribs: dit is het fenomeen van zoeken naar een vercijferde tekst binnen een bericht, waarvan men vermoedde dat het erin stond. De Britten slaagden erin ongelooflijk veel berichten te kraken en al deze berichten werden Ultra genoemd. In de loop van de tijd kwamen er steeds meer berichten binnen, waardoor er een te kort aan mankrachten kwam. Op het hoogtepunt waren er zevenduizend personen in ploegendiensten codes aan het ontcijferen.
polynomiaal algoritme bekend, echter is er voor alle NP problemen een gegeven kandidaatoplossing, die in polynomiale tijd gecontroleerd kan worden op correctheid. In de NP problemenklasse vormen de NP-volledige problemen een bijzondere groep. NP-volledige problemen zijn problemen die binnen de NP klasse vallen en waarvan elk ander probleem in de NP klasse in polynomiale tijd naar dit probleem kan worden gereduceerd. Dit wil zeggen, als je een algoritme hebt om een enkel NP-volledig probleem op te lossen, je dit algoritme kunt gebruiken om ieder probleem in NP op te lossen. Als er dus zo’n algoritme wordt gevonden voor een NP-volledig probleem, kunnen daarmee alle NP problemen in polynomiale tijd worden opgelost, waardoor de verzameling NP gelijk is aan P. Een voorbeeld van een NP-volledig probleem is het handelsreizigersprobleem. Dit is een van de bekendste problemen binnen de computerwetenschap. Het draait om het vinden van de kortste route langs alle knooppunten van een netwerk waarbij uiteindelijk wordt teruggekeerd naar het vertrekpunt. Dit vraagstuk is één van de zeven Milleniumprijsproblemen die zijn uitgeroepen door het Clay Mathematics Institute in 2000. Voor het oplossen van dit probleem krijgt de persoon in kwestie een miljoen euro. De meeste wiskundigen en computergeleerden verwachten dat de verzameling P niet gelijk is aan de verzameling NP.
“If P = NP, then the world would be a profoundly different place than we usually assume it to be. There would be no special value in ‘creative leaps,’ no fundamental gap between solving a problem and recognizing the solution once it’s found. Everyone who could appreciate a symphony would be Mozart; everyone who could follow a step-by-step argument would be Gauss...” — Scott Aaronson, MIT ■
Jaargang 36 - GAXEX 3
17
Tekst: Jacques de Swart Lau Akkermans Linda Vos
Econometric modelling for Strategic Workforce Planning Bringing mathematics in the boardroom
“How will my workforce be distributed over the different seniority levels in ten years? Will my company have to deal with redundant employees? How does the demographic aging effect my staff population? What kind of interventions will ensure that our average seniority level increases?� These are just a few of the questions that might keep a Human Resource (HR) manager awake at night. And a lot of organizations are keen to know the answers to these questions. But how to quantify staff flows? And how to quantify the impact of possible management interventions? A workforce optimization model could support in HR executive decisions on strategic workforce planning. We built a model to answer the questions raised above, The Businhess Simulator. Jacques de Swart and Lau Akkermans work in the Quantitative Analysis (QA) group of PwC. This group, consisting of econometricians, mathematicians and physicists, focuses on the application of mathematics in business by modelling in its widest sense. Linda Vos works in the Pensions, Actuarial and Insurance Services (PAIS) department. This department mainly consists of econometricians and actuaries and their main activities are advising public and private companies, pension funds and insurers, both from an actuarial point of view and from a strategic, fiscal and legal perspective. Within PwC, Jacques, Lau and Linda combine their strengths in projects on the cutting edge of actuarial and quantitative analysis, such as strategic workforce modelling. Jacques, Lau and Linda wrote this article on their own title and it therefore does not necessarily represent the opinion of PwC.
18
Semester 2.1 - (2012-2013)
“In this context the set of decision problems consists of deciding on promotions and inflow every year, such that the deviation from a desirable workforce structure is as small as possible.”
Introduction In this paper we will define how we distinguish three types of staff flows in The Business Simulator: inflow, throughput and output. Once we have determined these three types of workforce flows, we will elaborate more on how these can be modeled and what objective function will optimize a desired future workforce. We kick off with some reflections on the current HR software market. Due to, amongst others, the difficult economic climate and aging of the population, workforce prediction modelling is becoming a hot topic, especially for organizations with large, comprehensive workforces. These organizations wish to quantify their HR strategy, but generally do not have technically trained employees to substantiate and quantify the desired future solidly. Looking into the HR software market we found to our surprise that most software developers only build static models with less focus on modelling staff flows. Therefore we decided to develop our own dynamic workforce optimization model. The capabilities of this model are twofold. First, it quantifies both historical and future staff flows. Secondly, it quantifies deviations between different HR strategies.
Mathematical models in a Human Resources context The simplest form of a workforce modelling system treats the modelling of a group of people having the same job.
The size of the group changes due to recruitment and outflow. More complex systems incorporate a set of different function levels and enable the modelling of a flow of promotions. In this article, as an example, we will incorporate the workforce flows for a company having six different function levels and recruiting mainly people from university. This is a common business model for amongst others banks, insurance companies, governmental organizations and hospitals. The generic function levels are named: S1, S2, S3, S4, S5 and S6. The workforce flows from and to function levels can be depicted by networks or graphs. As modelling environment we decided to use AIMMS, since this is a very powerful language in visualizing data flows in networks while it also is a broadly recognized optimization package. Figure 1 shows the flows of a workforce having the six function levels, for a given year. It is created as a circular network graph, using nodes and arcs to visualize the flows from and to function levels. The black nodes are defined as the function levels. The arcs coming from the midpoint of the network to the nodes demonstrate the inflow. The percentage flanking the arc is the inflow percentage on the corresponding function level for the given year. For instance, in the given year 39% of the employees in the function level S1 were new hires. The arcs from the nodes outwards, together with the corresponding percentage, show the outflow for ▶
Figure 1: Example of workforce flows for a company with six function levels for a given year
Jaargang 36 - GAXEX 3
19
the function level in the given year. In the figure there was an outflow of 17% on the S1 level. Finally, the arcs from one node to another represent the throughput. For the given year, 41% of the S1 function level promoted to S2. In the workforce optimization model, the inflow, throughput and outflow for all defined function levels is determined for all years for which data is available.
Promotion scheme But what is under the hood to derive these workforce flows? The inflow and outflow probabilities can be defined, just as described, by taking the percentage flowing in or out of the total for each function level. The throughput matrix, or the promotion scheme, is by definition a f Ă— f Markov transition matrix, with f the number of function levels. The rows of this matrix represent the function levels from which a resource originates before promotion; the columns of this matrix represent the function levels to which a resource is promoted. See Table 1 for an example. The cell value in the ith row and the jth columns represents the fraction of the resources in function level i that will be promoted to level j in the next year. For example, a value of 40% in the first row and second column indicates that 40% of employees with function level S1 will be promoted to S2 next year. The value of 60% in the first row and first column indicates that 60% of the S1 will keep their function level. This table shows also that on average resources will work 100%/40% = 2.5 years in S1 before they get promoted to S2, under the assumption that they were recruited directly from university.
We use two different sources to get realistic values in the transition matrix. Firstly, we study several historical career paths within the HR systems. Secondly, we study the capability framework in the career model to find out what are the prescribed capability levels per function level. Based on this information we discuss with the client how long it would take to pass a function level. We combine the outcomes of these two sources, which result in matrices such as in Table 1.
Desirable workforce composition Besides the historical workforce flows, we need to specify suitable ratios per function level to build effective teams. By using these ratios we can fill in the seniority degree of freedom, i.e. we can determine the appropriate seniority level of new joiners. Another way of looking at these desirable staff ratios is viewing these as a desirable population pyramid for the staff. We will elaborate on the other input variables for The Business Simulator after we have explained how the optimization engine of this model works.
From the Mehlmann model to The Business Simulator To give a flavor of how these models from literature look like, we describe a representative model designed by Mehlmann. It uses dynamic programming to determine optimal promotion schemes and recruiting targets (Mehlmann, 1980). The principle of dynamic
Table 1: Promotion scheme for a company having six function levels, recruiting all employees with the same level of seniority per function level S1
S2
S3
S4
S5
S6
S1
60%
40%
0%
0%
0%
0%
S2
0%
60
40%
0%
0%
0%
S3
0%
0%
50%
50%
0%
0%
S4
0%
0%
0%
65%
35%
0%
S5
0%
0%
0%
0%
80%
20%
S6
0%
0%
0%
0%
0%
100%
20
Semester 2.1 - (2012-2013)
programming is that one seeks solutions for a set of subsequent decision problems, in which every decision influences future decisions. In this context the set of decision problems consists of deciding on promotions and inflow every year, such that the deviation from a desirable workforce structure is as small as possible. The formulas in the model take the form of a Markov system. Since this model treats promotion schemes as decision variables (in Mehlmann’s terminology, this is referred to as determining a transition strategy), the task of finding optimal solutions becomes rather tedious. Although this model offers good insight in the principles of manpower planning models, we cannot use this model for our purposes due to two reasons. First, the model only focuses on the structure of resource pools and does not take into account the available staffing budget. Secondly, the model needs the future total sizes of resource pools as input parameters, whereas we would like our model to consider these as output parameters. The first conclusion from studying the Mehlmann model is that we can keep the model quite simple by treating the promotion scheme as a fixed input parameter and the inflow at different function levels as the only decision variable. Since we like the concept of a normative model using dynamic programming, we copy this principle from
Mehlmann. Unlike Mehlmann, we also want to exploit predictions about future staffing costs. Therefore we combined those basic principles into a new PwC model, The Business Simulator. The planning horizon for these predictions can be chosen by the model user which makes it possible for the client to use the model either for short-, mid- or long-term policy support. Our model is summarized in figure 2. At the left we have all input parameters. We listed these parameters in decreasing order of influence the decision maker (i.e. the HR manager) has to determine them. The current staff is given, and an organization hardly has influence on the costs of the workforce due to amongst others competition and employment contracts. Outflow and promotions start to become easier to influence and the organization at stake is totally free to choose the desirable workforce composition and to predict what future budget they will spend on their workforce. Before we run the model to compute outputs, we can set our preferences. Regarding these preferences, one can think of the calibration method or the number of years to predict. The most important outputs are the budget gap, the desirable workforce composition gap and the recommended inflow. The first is the difference between the future budget and the amount computed by the model to spend by the organization on their workforce. The second gap is the deviation per â–ś
Figure 2: Structure of The Business Simulator
Jaargang 36 - GAXEX 3
21
“Strong quantitative models should be able to anticipate quickly on uprising questions; that is how you, as a model developer, create impact in a boardroom.” function level between the desired number of FTE and the actual number computed by the model. Having the outflow and the throughput per function level, the model determines the recommended inflow per year and per function level. Based on this output the organization can build its recruitment strategy. Next to these three outputs, we also want to track the resulting average length of employment. This can support in the quantification of social plans, in which the length of employment is an important factor to decide whether or not an employee can stay. Finally, we want to be able to follow the dynamics of various flows of resources. One of the features of AIMMS is that it is not only a strongly and user-friendly modelling environment to execute optimization problems, it also has the possibility to translate the numerical modelling output visually. This feature is used in showing dynamic flows (as in figure 1).
Creating impact in a boardroom setting In our opinion one of the essential characteristics of any type of model is the capability to be suited to many different circumstances, which cannot be predicted precisely beforehand. Examples are the introduction of new function levels and unemployment. As people started to build tools that could help to define actions in such occasions, two classes of models started to evolve: Explanatory models and normative models. Explanatory models are limited to yield insight in how the current workforce policy works and how it would react to certain stimuli. These models range from very simple models that can be used by almost any type of organization, to very elaborate complex stochastic simulation models for the study of specific types of HR flows. Normative models - sometimes also called binding models - are more powerful in the sense that they can compute a set of optimal decisions, given a set of objectives and predictions about changing circumstances. The set of objectives is normally translated into one value by using an object function. Within the set of normative models, a distinction can be made between models that make use of object functions with or without targets. Without targets, the normative model would for example compute
22
Semester 2.1 - (2012-2013)
a set of decisions that maximize profit, or minimize outflow. An example of a normative model with a target is the attempt to arrive at a pre-set leverage of senior employees. One important thing to realize as a model developer is not to forget the ultimate goal of the model. In case of The Business Simulator the final model will be used to support HR managers and directors making more solid policy by showing the quantified impact of their decisions. This implies the model builder should also spend enough time in the design of the output and, more common, on the user-friendliness. Of course, the algorithm should be right as well, but that is the basic expertise and knowledge you might expect from an analytical consultant. As a consultant it is also important to take your client along the way of building the model. Not in the last place because a client might not know what to quantify. Not only organizations often do not know what they want to know on forehand. All people do. Therefore, we use rapid application development. We see building quantitative models as an iterative process in which the client is strongly involved. That’s why strong quantitative models should be able to anticipate quickly on questions uprising in demo presentations. And in order to ensure constructive questions by the audience, the modeller needs to have a grasp of storytelling: “A new kind of professional has emerged, the data scientist, who combines the skills of software programmer, statistician and storyteller/artist to extract the nuggets of gold hidden under mountains of data” (The Economist, 2010).
References: 1.
2.
Alexander Mehlmann, “An Approach to Optimal Recruitment and Transition Strategies for Manpower Systems using Dynamic Programming.” The Journal of the Operational Research Society, Vol. 31, No. 11 (November, 1980), pp.1009-1015 “Data, data everywhere”, an interview with Kenneth Cukier. The Economist (February, 2010)
If you have any questions regarding this article or if you would like to have more information about working at PwC, please contact Nathanie Berkenbosch-Geelhoed by email (nathanie.berkenbosch@nl.pwc.com) or by phone (06 51 54 24 48). ■
Tekst: Wies van Eeden
Eén kaart, vier kleuren Alles wat je moet weten over de vierkleurenstelling. Geïnspireerd door het artikel " 'Vier kleuren volstaan’, zegt de computer" in Pythagoras.
Neem een kaart van Amerika. Pak vier verschillend gekleurde potloden. Je zult ontdekken dat het mogelijk is om elke staat van Amerika een andere kleur te geven dan zijn buurman. Dit is wat Francis Guthrie deed in 1852. Na het inkleuren van deze kaart kreeg Guthrie ambities. Hij vroeg zich af, of het mogelijk was om elke landkaart op dezelfde manier in te kleuren zoals hij dat bij de kaart van Amerika had gedaan, met slechts vier kleuren. Dit vraagstuk legde hij voor aan de wiskundige De Morgan, die het probleem vervolgens introduceerde onder wiskundigen. Hiermee was het vierkleurenprobleem geboren. Grafenprobleem
Drielandenpunten
Het was de wiskundige Tait die in 1880 dit vierkleurenprobleem omzette in een grafenprobleem. Dit deed hij door midden in elk land een punt te zetten en elk paar van aangrenzende landen te verbinden door middel van een lijn, ook wel een rib. Dit zorgde ervoor dat de toen al bestaande grafentheorieën toegepast konden worden op het nieuwe probleem. In de loop der jaren hebben verschillende wiskundigen zich gebogen over deze vierkleurenstelling.
Arthur Cayley was de eerste wiskundige die een artikel gerelateerd aan deze vierkleurenstelling publiceerde. Het artikel was geen bewijs voor de stelling, maar een bewijs dat er slechts gekeken hoefde te worden naar drielandenpunten. De gedachte hierachter is vrij simpel. Neem een punt waarin vier landen aan elkaar grenzen. Wanneer je op dit punt een extra landje plakt, zijn er enkel drielandenpunten over. Deze kaart kan ingekleurd worden met vier kleuren. Wanneer het nieuw ▶ Jaargang 36 - GAXEX 3
23
gecreëerde landje dan weer ingekrompen wordt tot het oorspronkelijke hoekpunt, is de oorspronkelijke kaart ook in vier kleuren gekleurd. Figuur 1 laat zien hoe dit werkt bij een punt waarin zes landen aan elkaar grenzen. De Londense advocaat Kempe was in 1879 de eerste die met een bewijs kwam voor de vierkleurenstelling. Helaas werd dit bewijs na elf jaar ongeldig verklaard, toen bleek dat zijn bewijs desastreuze fouten bevatte. Voordat dit bewijs toegelicht kan worden, moet er eerst een aantal aannames en wiskundige begrippen gedefi nieerd worden.
Aannames Bij het vierkleurenprobleem zijn twee landen aangrenzend wanneer ze een gemeenschappelijke grens hebben. Een gemeenschappelijk punt is dus niet voldoende. Daarnaast neemt men aan dat alle landen samenhangend zijn, dat wil zeggen dat ze niet uit meerdere delen bestaan. Tot slot werkt men logischerwijs met enkel planaire grafen. Dit zijn grafen die op een plat vlak zodanig getekend kunnen worden dat de ribben elkaar niet snijden.
Telformule Volgens de veelvlakkenstelling van de alom bekende wiskundige Euler geldt voor elke samenhangende niet-lege planaire graaf de volgende vergelijking:
n+f=m+2 waarbij n het aantal punten (landen) is, m het aantal ribben en f het aantal hoekpunten. Deze stelling kan bewezen worden door middel van inductie.
Figuur 1: Oplossen van een zeslandenpunt
24
Semester 2.1 - (2012-2013)
Als we stellen dat het aantal tweehoeken (een land omsloten door twee ribben) in een kaart c2 is, het aantal driehoeken c 3 en het aantal k-hoeken ck (ck∈ N, k ∈ N), dan geldt voor het aantal punten:
Het aantal ribben kan gedefinieerd worden in termen van de landen. Een k-hoek levert k ribben en elk van die ribben wordt gedeeld met een buurland. Hierdoor ontstaat de volgende formule voor het aantal ribben:
Daarnaast weten we door de publicatie van Cayley dat we ons slechts hoeven te richten op punten waarbij drie landen samen komen. Daarom geldt ook de volgende vergelijking: 2m=3f Wanneer we de bovenstaande drie verbanden combineren met de Eulerformule, die aan het begin van alinea genoemd is, ontstaat de zogenaamde telformule: 4c2 + 3c 3 + 2c 4+ c 5 –c7– 2c 8 – ...– (k – 6)ck= 12.
Onvermijdelijke set en configuratie Kijkend naar de bovenstaande telformule kunnen we concluderen dat c2>0, c 3>0, c 4>0 of c 5>0. Om deze reden wordt de set {c2,c 3,c 4,c 5} ook wel een onvermijdelijke set genoemd. Deze zal verderop een belangrijke rol spelen bij de verschillende bewijzen. Een voorbeeld van een onvermijdelijke set is een land met zes buren. Een land of een bepaalde combinatie van landen wordt ook wel
een configuratie genoemd.
Manier van bewijzen Om de vierkleurenstelling te bewijzen, moet de stelling bewezen worden voor elke mogelijke kaart. Toch is er een manier gevonden zodat er enkel naar een eindig aantal gevallen gekeken hoeft te worden. Er wordt dan gebruik gemaakt van een bewijs uit het ongerijmde. Hierbij ga je ervan uit dat er kaarten bestaan waarvoor vier kleuren niet voldoende zijn. In dat geval moet er een kleinste tegenvoorbeeld zijn, dit is het tegenvoorbeeld met het kleinste aantal landen. Wanneer er één land weggehaald wordt uit dit kleinste tegenvoorbeeld, zou de vierkleurenstelling weer moeten gelden. Dan blijkt dat na wat gepuzzel ook dat ene extra land één van de vier kleuren kan krijgen en dan geldt de vierkleurenstelling weer. Er is dus sprake van een contradictie. Het venijn bij deze manier van bewijzen ligt in het verwijderen van dat ene land. Er mag vooraf namelijk niets aangenomen worden, omdat het bewijs voor alle gevallen moet gelden. Dit is waar de onvermijdelijke set komt kijken. Ongeacht de vorm van het kleinste tegenvoorbeeld, bevat hij altijd configuraties uit de onvermijdelijke set. Om de vierkleurenstelling te bewijzen moet men dus elke configuratie langsgaan om aan te tonen dat het mogelijk is om de kaart vier kleuren te geven door de configuratie er eerst uit te halen en deze vervolgens weer toe
te voegen. Wanneer dit mogelijk is, noemen we die configuratie gereduceerd. Als alle configuraties uit de onvermijdelijke set gereduceerd kunnen worden, dan is het bestaan van tegenvoorbeelden niet mogelijk en kunnen we concluderen dat alle kaarten dus vierkleurbaar zijn.
Kempe Zoals hierboven al genoemd werd, was de Engelse Kempe de eerste die een bewijs leverde voor de vierkleurenstelling. Zijn methode was als volgt: aanschouw het kleinste tegenvoorbeeld en beschouw de twee-, drie-, vier- of vijfhoeken die er volgens de onvermijdelijke set in moeten zitten. In het geval van twee- en driehoeken liet hij deze verdwijnen, kleurde hij de rest van de kaart in, wat mogelijk was omdat het een kleinste tegenvoorbeeld was, en was er altijd een kleur over om de twee- of driehoek mee in te kleuren. Deze waren dus reduceerbaar. Met een vierhoek is dit niet mogelijk, omdat deze kan grenzen aan vier landen met alle vier een andere kleur. Laat de vier verschillende kleuren rood (r), blauw (b), groen (g) en paars(p) zijn, zoals in figuur 2. Neem nu de rode en groene landen die aan het rode vlak boven en aan het groene land onder de driehoek zitten. Deze zijn niet met elkaar verbonden, zoals het linkerfiguur van figuur 2, of ze zijn wel verbonden, zoals het rechterfiguur van figuur 2. Indien ze niet verbonden zijn, dan kan elk groene land boven rood gekleurd worden ▶
Figuur 2: Het 'bewijs' van Kempe: twee mogelijkheden los/vast
Jaargang 36 - GAXEX 3
25
Figuur 3: Reductie van vierhoek 'los'
en andersom. De vierhoek heeft dan drie kleuren om zich heen en kan rood gekleurd worden, zoals hieronder in figuur 3 gedaan wordt. Indien ze wel verbonden zijn, dan is er dus een pad, ook wel een Kempe-keten genoemd, waarlangs het rode land verbonden is met het groene land eronder. Een kleurverwisseling heeft dan geen zin. Wel is het dan zo dat er geen gesloten weg is tussen het paarse en het blauwe land, dus hier kan wel kleurverwisseling plaatsvinden. Bij de vijfhoek paste Kempe tegelijkertijd twee kleurveranderingen en twee ketens toe, waardoor het aantal aangrenzende kleuren teruggebracht werd tot drie. Dit laatste punt bleek later foutief te zijn, omdat de twee kleurwisselingen niet altijd tegelijkertijd uitgevoerd kunnen worden. Dit werd aangetoond door Heawood in 1890, die door middel van Kempes methode later wel bewees dat elke kaart met in ieder geval vijf kleuren gekleurd kan worden. Daarnaast werd Kempes onderzoekmethode toegepast in latere versies van het bewijs voor de vierkleurenstelling.
Heesch en het ontladen Heesch pakte het onderzoek weer op in de eerste helft van de twintigste eeuw en kwam met de methode van ontladen, waarmee nieuwe onvermijdelijke sets gevonden konden worden. Neem bijvoorbeeld de onderstaande onvermijdelijke set {tweehoek, driehoek, vierhoek, twee vijfhoeken aan elkaar, een vijf- en zeshoek aan elkaar}. Door middel van ontladen kun je bewijzen dat dit inderdaad een onvermijdelijke set is. Dit gaat als volgt: geef elk land de lading 6 – m, waarbij m het aantal ribben is. Stel dat de bovengenoemde set geen onvermijdelijke set is en bereken vervolgens de lading van de hele kaart. Omdat de bovengenoemde set geen onvermijdelijke set is, kunnen we stellen dat
c2= c 3 = c 4 =0. De lading van de kaart is dan gegeven door: 26
Semester 2.1 - (2012-2013)
1 × c 5+(-1)×c7+(-2)× c 8+⋯=12 waarbij de rechterzijde van het gelijkteken voortkomt uit de telformule. Wanneer je nu de lading van de vijfhoek evenredig over de aanliggende vijf buren verdeelt, blijkt de lading van elke vijfhoek nul te zijn en die van elke zeshoek blijkt ook nul. Die van de zevenhoek wordt ten hoogste -1+3×0.2=-0.4, omdat een zevenhoek ten hoogste drie vijfhoekige buren kan hebben. De lading van de totale landkaart zal dus negatief zijn en dus niet gelijk aan twaalf. Dit is wederom een contradictie. Daardoor kan een dergelijke kaart niet bestaan en is deze set inderdaad onvermijdelijk. Wanneer Heesch een onvermijdelijke set gevonden had, probeerde hij de configuraties te reduceren. Lukte dit niet, dan paste hij zijn ontladingstheorie aan, zodat er een grotere onvermijdelijke set ontstond, waarbij het probleem opgelost was. Begin jaren ‘70 had Heesch een onvermijdelijke set van 8904 configuraties, die naar zijn mening reduceerbaar moesten zijn. Helaas kreeg Heesch het geld niet bij elkaar om zijn standpunt te kunnen verifiëren, dus weten we nu nog steeds niet of alle 8904 configuraties van zijn onvermijdelijke set te reduceren zijn.
Haken en Appel Het waren de wiskundigen Haken en Appel die uiteindelijk het eerste bewijs voor het vierkleurenprobleem leverden. Zij hadden een onvermijdelijke set bestaande uit 1936 configuraties. Om de onvermijdelijkheid van hun configuraties te bewijzen, gebruikten zij een ontladingsalgoritme met 487 verschillende gevallen. Bij het vinden van de set hebben zij intensief gebruik gemaakt van een computer. Het bewijs van de onvermijdelijkheid ging echter wel met de hand. Het tweede gedeelte van het bewijs, de reductie van de 1936 configuraties, was
onmogelijk met de hand uit te voeren of te controleren; een computer heeft 1200 uur gerekend met een uitdraai bestaande uit een stapel papier van meer dan een meter hoog.
Tweede bewijs In 1994 kwamen vier wetenschappers Neil Robertson, Paul Seymour, Daniel Sanders en Robin Thomas met een tweede bewijs. Oorspronkelijk was het de bedoeling dat deze vier wiskundigen het bewijs van Haken en Appel wilden vaststellen, maar toen ze daarbij vastliepen, besloten ze een eigen bewijs uit te voeren. Hun onvermijdelijke set bevat slechts 633 configuraties en hun ontladingsalgoritme telt maar 32 regels. Daarnaast is hun programma beschikbaar op internet, zodat ook anderen de berekeningen kunnen herhalen.
Wel of geen bewijs? Met de twee bewijzen van ‘Haken en Appel’ en van ‘Robertson et al.’, is er een discussie losgebarsten in de wereld der wiskundigen; is dit wel een geldig wiskundig bewijs? Tegenstanders zeggen dat computerbewijzen niet volgens de regels van een wiskundig bewijs zijn. Wiskundige bewijzen zouden zich onderscheiden van onder andere natuurkundige bewijzen, omdat wiskundigen alleen conclusies trekken wanneer er sprake is van absolute zekerheid op basis van een waterdicht bewijs, terwijl natuurkundigen algemene conclusies trekken uit een serie experimenten. Dit geleverde bewijs was door niemand te begrijpen of zelfs te lezen, ook door de makers zelf niet. De enige manier om het te controleren is door middel van een computer. En dat, zo stellen de tegenstanders, is niet de manier waarop wiskundigen stellingen bewijzen. Het is meer een experiment. Voor-
VESTING Opiniepanel
Vind je een bewijs dat door een computer gegeven is geldig?
standers van het computerbewijs beweren dat ook de klassieke bewijzen door veel mensen niet te lezen zijn en dat bij computerbewijzen bovenal aanzienlijk minder fouten worden gemaakt dan bij menselijke bewijzen. Het antwoord op de vraag of de vierkleurenstelling inmiddels bewezen is, hangt dus volledig af van de visie op het bewijs. Wat is het nut van deze probleemstelling, zullen velen zich afvragen. Er zijn immers weinig mensen die zoals Guthrie in hun vrije tijd landkaarten inkleuren. De vierkleurenstelling heeft echter vele toepassingen. Denk bijvoorbeeld aan het vervoeren van circusdieren. Je hebt hierbij de vierkleurenstelling nodig wanneer je wilt voorkomen dat twee dieren in dezelfde wagen worden geplaatst en elkaar op zullen eten, terwijl je ook het aantal wagens wilt minimaliseren. Of neem de licenties voor frequenties voor radiozenders. Je wilt zo min mogelijk frequenties toewijzen, maar er tegelijkertijd voor zorgen dat radiostations die te dicht bij elkaar zitten niet gaan storen maar op verschillende frequenties zitten. Of neem tot slot reserveringen van een bungalowhuisje. De eigenaar van de bungalows wil de mensen zodanig over de huisjes verdelen, dat de periodes niet overlappen, maar het aantal huisjes in gebruik gemaximaliseerd wordt. Kortom, weer een abstract wiskundig probleem waarvan de oplossing zeer nuttig blijkt te zijn in de praktijk! ■
Ja 40,0% Nee 60,0%
27
Semester 2.1 - (2012-2013)
Jaargang 36 - GAXEX 3
27
KORT DOOR DE BOCHT
Tekst: Wouter Kruijver
Tekst: Douwe Jelmer Bakker
Kapucijnaapjes moeten niets hebben van egoïstische mens
Helikopterontsnapping
Krijg jij nooit aandacht van de aapjes wanneer je in de Apenheul bent? Zoek de oorzaak dan bij jezelf, want uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat kapucijnaapjes egoïstische mensen liever uit de weg gaan. Deze opmerkelijke conclusie bleek uit gezamenlijk onderzoek naar het gedrag van apen door de universiteiten van Stirling (Groot-Brittannië) en Kyoto (Japan). De wetenschappers testten het gedrag van de apen door twee acteurs respectievelijk een egoïstische en een behulpzame rol te laten spelen. De aapjes zagen vervolgens verschillende schouwspelen van puik acteerwerk aan. De ene keer hielp de behulpzame acteur de egoïst en de andere keer hielp de egoïst de behulpzame acteur niet. Vervolgens bood één van de acteurs de primaten iets te smikkelen aan. De kapucijnaapjes bleken veel vaker donaties van de behulpzame acteur te accepteren dan van de egoïstische acteur. Dit is hoogst opmerkelijk, aangezien de situaties die voor de ogen van de aapjes werd nagespeeld niet direct relevant voor hen was, aldus onderzoeker Jim Anderson. Ondanks het feit dat de primaten geen last hadden van het egoïstische gedrag van de mensen, lieten ze de egoïst vaker zitten met zijn voedsel. Uit het onderzoek blijkt dus dat apen anderen beoordelen op hoe ze met derden omgaan. Dit is klaarblijkelijk niet een eigenschap die louter bij mensen voorkomt en dus zeker iets om rekening mee te houden wanneer je je onder de apen begeeft. Semester 2.1 - (2012-2013)
Op klaarlichte dag een bevrijdingsactie ondernemen door met een helikopter boven een gevangenis te zweven, twee gevangen oppikken en vervolgens weer wegvliegen. Het klinkt als een scène uit een actiefilm, maar dit is werkelijkheid geworden in de stad Montreal. Twee mannen boekten een helikoptervlucht en dwongen de piloot naar de gevangenis te vliegen. Daar takelden zij twee gevangen, die al stonden te wachten, binnenboord om vervolgens te vluchten. Eenmaal op de grond nam het viertal de benen. Lang hebben zij niet kunnen genieten van hun vrijheid, de volgende ochtend zaten beide heren wederom achter de tralies. Dit is niet de enige helikopterontsnapping die buiten de fictieve tv-series plaatsvindt. In België was in 2007 een soortgelijke helikopterontsnapping. Deze verliep niet helemaal goed, omdat te veel gevangenen zich aan het toestel probeerden vast te klampen, waarna de helikopter neerstortte. Toch kon de crimineel ontsnappen door een cipier te gijzelen vanwege de door de helikoptercrash ontstane chaos. Echter, een succesvolle ontsnapping hoeft niet spectaculair te zijn. Soms is simpelheid de sleutel die tot succes leidt. Zo kon een man in Kentucky ontsnappen nadat zijn vrienden een nepbevel tot invrijheidsstelling naar de gevangenis stuurden. Deze fax zat vol met spellingsfouten en het zegel van het gerechtshof ontbrak. Toch werd de man door gevangenismedewerkers vrijgelaten. Twee weken later werd hij alsnog bij zijn moeder thuis opgepakt.
Tekst: Tim van Wilsum
Zweedse worst als wapen Geweld komt af en toe voor bij een ruzie. Soms loopt bijvoorbeeld een huiselijke ruzie tussen man en vrouw uit de hand en vallen er rake klappen. Meestal hoor je dan dat de man een klap aan zijn vrouw heeft uitgedeeld, maar af en toe is het ook andersom. In het zuiden van Zweden is een vrouw aangeklaagd voor poging tot mishandeling. Bij deze mishandeling zou zij haar man hebben aangevallen met een Zweedse worst, aldus de Zweedse media. Opvallend genoeg is dit niet het eerste voorval waarbij een worst als wapen aanwezig is. Afgelopen juni is in Massachusetts een fietser aangevallen door Michael Baker. Deze zou de fietser hebben aangevallen met een ketting van saucijsjes. Een jaar hiervoor zou Tajuana Banks een Duitse bratwurst hebben gebruikt als wapen in een soortgelijk gevecht. In Zweden gooide, volgens de lokale media, de nog niet ge誰dentificeerde vrouw een koekenpan gevuld met onder andere Falukorv naar haar man. Falukorv is een specifieke soort Zweedse worst. De reden voor deze actie was een ruzie tussen beiden. De koekenpan miste de 67-jarige man, maar de inhoud niet. De man werd geraakt door de worst en het vet. Hoewel hij niet gewond was door het incident, wil hij de vrouw toch aanklagen. De reden voor de aanklacht zouden de bedreigingen met de dood, die ze gedurende het gekibbel maakte, en de aanval met de Zweedse worst zijn.
Tekst: Marieke Vollebregt
Fikkie leert autorijden 'Zit!", "Af", "Hier"... Die commando's kennen de meeste honden wel. Om als hond uit te blinken, moet je tegenwoordig toch echt met iets beters komen. In Nieuw-Zeeland hebben ze dat goed begrepen: daar kunnen honden tegenwoordig autorijden. Drie voormalige zwerfhonden uit de opvang van de dierenrechtenvereniging ' The Society for the Prevention of Cruelty to Animals' in Nieuw-Zeeland leerden rijden in houten testkarretjes. Hiervoor hadden ze slechts acht weken nodig. Daarna konden Proter, Mony en Ginny overgaan tot het rijden in een Mini Cooper, waarvan de pedalen zo aangepast zijn dat de honden erbij kunnen. Via een luidspreker krijgen ze de juiste commando's te horen. Helemaal vlekkeloos is het proces niet verlopen: de trainer is bijna aangereden toen een van de honden vergat te remmen. Inmiddels kunnen de honden de auto starten, sturen, remmen en (met wat hulp) schakelen. Binnenkort verschijnen ze in een live-uitzending. De bedoeling van het leren autorijden is dat de kijkers zo onder de indruk zullen zijn van de intelligentie van deze honden, dat ze hen zullen adopteren. De stichting wil aantonen dat een zwerfhond of een wat oudere hond geen 'tweedeklassehond' hoeft te zijn. Nu maar eens kijken of mijn labrador Mike ook talent heeft voor autorijden. Ik vrees van niet...
Jaargang 36 - GAXEX 1
Tekst: Michiel Tammeling en Wouter Kruijver
Interview met oud VESTING Lid Kelvin Lu
Aan het einde van je bachelor komt de keuze van een master heel erg dichtbij: wordt het een master EORAS in één van de drie richtingen, of misschien iets in finance in Amsterdam of Rotterdam? VESTING Alumnus en oud-coördinator bedrijfscontacten Kelvin Lu koos een andere weg: hij besloot vervolg te geven aan zijn studie econometrie middels een master Risk Management. Deze master volgt hij aan de vermaarde Duisenberg School of Finance, gevestigd in het financiële hart van Nederland: de Zuidas in Amsterdam. Kelvin, je bent nu een jaar weg bij VESTING, wat is er in de tussentijd allemaal gebeurd? Er is in de tussentijd een hoop gebeurd, maar laat ik bij het begin beginnen. Voordat ik mijn bestuursjaar in ging, had ik een heel uitdagende taak voor mij. Ik moest namelijk nog meer dan een jaar aan studiepunten halen om mijn bachelor af te ronden en dat in combinatie met een intensief bestuursjaar. Gelukkig bleek het minder onmogelijk dan het vooraf leek, want je leert in zo’n jaar vanzelf de tijd effectief te managen. Na het stokje te hebben doorgegeven aan mijn opvolger, kon ik mij vol gaan storten op de laatste loodjes en gaan nadenken over een master. Al snel bleek bij het volgen van het vak Finance Theory and Modeling dat de kwantitatieve kant van de financiële wereld mij wel aansprak. Zodoende heb ik gekozen voor de master Risk Management aan DSF. Heb je ook andere masters naast Risk Management bij DSF overwogen en welke waren dit? Naast Risk Management heb ik ook de master Quantitative Finance aan de Vrije Universiteit en Quantitative Finance aan de Erasmus Universiteit overwogen. Wat 30
Semester 2.1 - (2012-2013)
ik erg belangrijk vond bij een master, is de link tussen theorie en praktijk. Daarnaast was ik ook geïnteresseerd in de risico’s die van cruciaal belang zijn bij financiële instellingen. De master Risk Management biedt voor mij de ideale combinatie van de twee waardoor de keuze snel gemaakt was. Wat meetelde in mijn overweging was natuurlijk ook het collegegeld. In het begin was de hoogte van het collegegeld (€16.800) een obstakel voor mij. Gelukkig biedt DSF, in samenwerking met ING, de mogelijkheid om een lening af te sluiten. Tevens zou je in aanmerking kunnen komen voor een studiebeurs als je laat zien dat je over de juiste kwaliteiten beschikt om bijvoorbeeld een risk manager te worden. Wat is nou echt het verschil tussen een master studeren aan een ‘reguliere’ universiteit als de RUG en studeren aan DSF? Gezien mijn achtergrond in econometrie aan de RUG zal ik hiermee de vergelijking trekken. Ik ervaar de master hier als zeer intensief. Dat komt denk ik vooral door de wekelijkse opdrachten en cases die moeten worden ingeleverd waarbij vaak met studiegenoten moet worden samengewerkt. Dit zorgt voor een hoge werkdruk, maar
"Een studie aan DSF betekent voor mij omringd worden door gemotiveerde studenten en inspirerende professoren Dit móet je wel extra vertrouwen geven om de arbeidsmarkt op te gaan. "
het zorgt er ook voor dat je meer betrokken raakt bij de studie. Door de internationale student body is de sfeer op de campus ook anders dan ik gewend was in Groningen. De cultuurverschillen kon je meteen vanaf dag één merken. Hoe is je aanmelding gegaan bij DSF? Mijn aanmelding ging goed. Natuurlijk was het wel even spannend, vooral toen het admissions interview werd afgenomen. Gelukkig was de programme director erg vriendelijk en verliep het interview soepel. Een week later, kwam voor mij het verlossende telefoontje: ik was toegelaten! Is er ook een introductieweek bij DSF en hoe steekt deze in elkaar? Voordat het academische jaar van start gaat, worden er introductieweken en een kennismakingsdag gehouden. Ik was zelf niet bij de kennismakingsdag, maar ik hoorde dat je met je studiegenoten Amsterdam in ging voor een speurtocht om een band tussen de studenten te creëren. Na de kennismakingsdag was er een twee weken durende introductie. Je krijgt in deze twee weken een spoedcursus econometrie en programmeren in Excel en Matlab. Ik heb inmiddels gemerkt dat econometrie en programmeren tot de basisvaardigheden behoren om met het programma mee te komen, dus de introductievakken bleken achteraf erg nuttig te zijn.
legt voor de gespecialiseerde vakken die later in het jaar worden gegeven. Dan komen er namelijk onderwerpen aan bod die zullen ingaan op de risico’s bij financiële instellingen. Denk bijvoorbeeld aan het liquiditeitsrisico dat werd veroorzaakt door problemen in de Amerikaanse huizenmarkt. De banken die sterk afhankelijk waren van andere banken voor liquiditeitsvoorzieningen gingen ten onder nadat depositohouders in paniek raakten en al hun spaargeld opnamen. De taak van een risk manager is om hierop te anticiperen. Dit kan bijvoorbeeld door het maximale bedrag te modelleren dat een depositohouder zou opnemen of het maximale verlies dat een bank met een bepaalde kans kan lijden. Het fijne aan dit programma is dat je als toekomstige risk manager een idee krijgt hoe je de theoretische kennis kunt toepassen in de praktijk. Zo weet je tenminste waarom abstracte formules nodig zijn om bepaalde concepten onder de knie te krijgen. Is het ook een extra motivatie? Ja, zeker. Het motiveert me om de materie echt te begrijpen als je weet dat je het vroeg of laat zult toepassen. Soms worden er ook abstracte theorieën behandeld die erg lastig te koppelen zijn met de werkelijkheid. Hoe zijn de colleges bij DSF anders dan bij een normale Master? Door de kleine klassen merk je dat het contact met de professoren intensiever is. De betrokkenheid bij de colleges is daardoor ook misschien wat groter.
Wat is Risk Management eigenlijk? Vallen er ook mensen af nadat ze al toegelaten zijn? Tijdens de master Risk Management ontwikkel je analytische en kwantitatieve vaardigheden waarbij de nadruk ligt op de financiële sector. In het eerste halfjaar krijg je voornamelijk theoretische vakken waarmee je een basis
Ik heb nog niet meegemaakt dat studiegenoten permanent zijn afgevallen. Hoogstens een studievertraging of een verandering van studierichting. ▶ Jaargang 36 - GAXEX 3
31
Duisenberg school of finance is opgericht door leidende internationale financiële instellingen (o.a. ABN Amro, ING & DNB) met het doel toptalent op te leiden in Nederland. DSF onderscheidt zich van andere universiteiten door zijn hoogstaande financieel academische deskundigheid met een maatschappelijke oriëntatie. Alleen de meest ambitieuze studenten worden toegelaten in een van de vier Master programma’s. Door de nauwe samenwerking met de sector wordt in de programma’s een brug geslagen tussen theorie en praktijk.
Wat is het aandeel internationale studenten? Ik schat dat ongeveer 70% van de studenten die hier een opleiding volgen van buitenlandse afkomst is. Binnen de richting Risk Management ligt dat percentage wat hoger, ongeveer 85%. Bij alle vier de masters van DSF krijg je het vak Financial Econometrics. Op wat voor niveau wordt dit vak gegeven aangezien het ook aan rechtenstudenten wordt gegeven? Er zijn twee verschillende niveaus van het vak Financial Econometrics. Een algemene en een kwantitatieve variant. De Risk Management studenten gaan met de kwantitatieve variant dieper op de materie in, wat meer aansluit op het kwantitatieve karakter van de studie, terwijl de algemene variant econometrie in grote lijnen behandelt. Aan welk vak dat je in je bachelor econometrie hebt gevolgd heb je het meest gehad? Ik denk niet dat er één specifiek vak is waaraan ik het meest heb gehad. Met Mathematics I en II bijvoorbeeld leer je abstract denken en ontwikkel je een goede basis om problemen in het algemeen op te lossen. Begrippen zoals convexity en concavity komen regelmatig terug in colleges bij DSF en dan ben ik toch blij dat ik de achterliggende wiskunde al eens heb behandeld. Bij het vak FTM heb je onder meer sigma algebra besproken, dit ligt aan de basis van heel veel theorieën die worden behandeld bij het vak maattheorie en stochastische processen. Als je deze begrippen voor het eerst ziet, kan het wel even duren voordat het kwartje valt. Ook iets waar ik veel aan heb is het oplossen van vergelijkingen die je bij het vak Statistics IIa kreeg. Bijvoorbeeld het integreren en vervolgens oplossen voor een bepaalde variabele behoren tot de basisvaardigheden om goed met het programma mee te kunnen komen. Al met al denk ik dat econometrie een zeer goede basis biedt voor dit programma.
32
Semester 2.1 - (2012-2013)
Hoe verhoudt de werkdruk van de bachelor econometrie in Groningen zich tot de master Risk Management bij DSF? Zoals eerder al enigszins belicht, moet je wekelijks opdrachten inleveren waardoor er vaak zelfs in het weekend doorgewerkt moet worden. Dit zorgt ervoor dat de werkdruk wat hoger ligt dan toen ik aan de RUG studeerde. Ik zag dat jullie vijf blokken hebben in plaats van vier, hoe is het jaar georganiseerd? Per blok hebben we zeven weken aan colleges, dan één week aan tentamens en vervolgens één week om je voor te bereiden op het volgende blok. Het academische jaar duurt twaalf maanden in plaats van tien maanden, wat je doorgaans ziet bij een publieke universiteit. Zo past dat extra blok in het academische jaar. Je hebt ook elk blok een Duisenberg Leadership Programme, wat moet ik me daar bij voorstellen? Naast de reguliere vakken volg je het hele jaar door ook het Duisenberg Leadership Programme. Dit programma geeft een interessante verbreding. Je leert waarom er niet altijd wordt focust op winstmaximalisatie, maar dat er ook rekening gehouden wordt met de morele kant van het verhaal. Wat leer je daar eigenlijk? Moral hazard en adverse selection zijn begrippen die vaak aan bod komen. Het is daarom belangrijk dat zowel de verkoper als de investeerder bewust zijn van de risico’s die bijvoorbeeld gepaard gaan bij het verkopen van financiële producten. Laatst hadden we een case over een grote investeringsbank die hypotheekobligaties en derivaten had verkocht aan klanten terwijl de onderliggende risico’s niet volledig werden begrepen. Deze investeerders van de financiële producten beheerden de portefeuille van een publieke instelling. Ga maar na wie er uiteindelijk de dupe worden als de verliezen worden geboekt.
Merk je ook dat er bepaalde studenten zijn die niets geven om het vak ethiek? Ja, die zijn er wel. Sommige studenten hebben er gewoon geen behoefte aan en focussen liever op onderwerpen die meer gerelateerd zijn aan hun studie. Je verantwoordelijk voelen richting de maatschappij of naar je klanten, dat kan de één meer boeien dan de ander. Ikzelf vind het erg belangrijk om vanuit verschillende perspectieven een probleem te benaderen en dat leer ik tijdens zo’n vak. Is ethiek niet ook vaak gewoon een vorm van reclame voor bedrijven, gaat DSF in op de echte reden waarom ethiek in de financiële wereld belangrijk is?
Hoe ziet je planning voor de komende weken eruit? Colleges en tentamens zullen mij de komende weken bezighouden. Verder zal ik met bedrijven in gesprek gaan voor een stage of eventueel een scriptieonderwerp. Zijn de verwachtingen die je had van deze master uitgekomen? Colleges zijn over het algemeen erg interessant en worden door inspirerende professoren gegeven. Het niveau en tempo liggen vrij hoog. De sfeer is erg internationaal en ervaar ik als prettig. Al met al zijn de verwachtingen waargemaakt. Waar ben jij over vijf jaar?
Je kunt het zien als een soort reclame. Echter, ethiek speelt al langer dan de afgelopen financiële crisis. Misschien wordt het meer in de media belicht dan voor de crisis, maar die extra aandacht is misschien ook wel noodzakelijk om mensen er bewuster van te maken. In mijn ogen is ethiek niet iets wat je bij iemand kunt instampen. Het is immers iets subjectiefs. Elk individu heeft er een andere kijk op. Daarom waren de colleges in ethiek ook meer gericht op de verschillende gezichtspunten van het ethisch handelen. Met wat voor bedrijven heb je contact gehad uit de financiële sector? Ik heb vooral contact gehad met banken en bedrijven in de financiële dienstverlening. Ook heb ik enkele consultants gesproken. Dat is geheel vrijblijvend overigens. DSF maakt het gewoon wat makkelijker voor de studenten om in contact te komen met de partners door activiteiten met deze bedrijven te organiseren. Net als bij VESTING is er een groep bedrijven waar meer mee wordt samengewerkt, zodat studenten automatisch meer exposure krijgen aan deze bedrijven.
Financiële producten en risicomanagement interesseren mij, dus ik zou me daar over vijf jaar nog graag mee bezig willen houden. Het zou mooi zijn als ik kan doorgroeien naar een leidinggevende functie waarin ik klantgerichte werkzaamheden kan verrichten en mijn Aziatische roots daarin een rol kunnen spelen. Zorgt een master aan DSF ervoor dat jij met extra vertrouwen straks de arbeidsmarkt opgaat? Ja, ik denk het wel. In mijn ogen biedt Risk Management een goede basis om de arbeidsmarkt op te gaan, of het nou bij een risk management afdeling is of een compleet andere. Een studie aan DSF betekent voor mij omringd worden door gemotiveerde studenten en inspirerende professoren. Dit móet je wel extra vertrouwen geven om de arbeidsmarkt op te gaan. ■
Zien andere bedrijven die geen partner zijn van DSF de toegevoegde waarde van een master aan DSF wel? In mijn ogen wel. Het gaat immers om de kwaliteit van de opleiding en de capaciteit van de studenten. Niet zo zeer of andere bedrijven wel of geen partner zijn van DSF. Wat als je deze master interessant vindt, maar niet bij een bank wilt werken? Er zijn andere instellingen waarbij je terecht kunt. Denk bijvoorbeeld aan consultancybureaus, overheidsinstellingen of bedrijven in de financiële dienstverlening. Het is wel het meest voor de hand liggend dat je in de financiële sector eindigt, maar niet noodzakelijk. Jaargang 36 - GAXEX 3
33
Tekst: Marieke Vollebregt
Wiskunde in de kunst Kunst en wiskunde: ze lijken te conflicteren... Kunst houdt zich bezig met creatieve menselijke uitingen, terwijl wiskunde in feite pure logica is. Zelf heb ik het nooit verder geschopt dan het tekenen van bloemetjes en poppetjes op mijn grafische rekenmachine met behulp van parametervoorstellingen. Toch zijn er in de loop van de tijd veel wetenschappers geweest die kunst en wiskunde op een uitgebreidere manier met elkaar hebben weten te combineren. Möbiusband De Möbiusband, genoemd naar de Duitse wiskunde August Ferdinand Möbius, laat bijvoorbeeld zien op welke manier kunst wiskundig kan zijn. Het is een tweedimensionale topologische structuur. Topologie is een tak van de wiskunde die gaat over eigenschappen van de ruimte die bewaard blijven bij continue vervorming. De Möbiusband bestaat uit een vlak, maar kan alleen in drie dimensies bestaan. Het is een zogenaamd ‘nietoriënteerbaar oppervlak’. Op oriënteerbare oppervlakken kun je twee kanten aanwijzen, bij niet-oriënteerbare oppervlakken is dat niet mogelijk. Kijkende naar een Möbiusband zie je op elk punt twee zijden (en twee randen), maar als je vanuit een bepaald punt een zijde Een Möbiusband
(of een rand) volgt, blijkt dat je ook op de ‘andere zijde ‘ terechtkomt. Je kunt heel makkelijk zelf een Möbiusband maken door de uiteinden van een strook papier op elkaar te lijmen, maar dan een slag gedraaid.
Fles van Klein Er bestaat ook een driedimensionale versie van de Möbiusband, namelijk de fles van Klein. Dit doet al wat ‘kunstiger’ aan. Ook de fles van Klein is een voorbeeld van een niet-oriënteerbaar oppervlak: de fles heeft geen binnen- en buitenkant, omdat die geleidelijk in elkaar overlopen. De Klein-fles is vernoemd naar de Duitse wiskundige Felix Klein. Een fles van Klein in tweeën verdelen langs zijn symmetrievlak resulteert in twee Fles van Klein
Een fractal Möbiusbanden die elkaars spiegelbeeld zijn. Ze zijn met elkaar verbonden door een normale band. Glasblazers kunnen de fles van glas maken, maar er zal dan wel altijd een gaatje in de wand zitten.
Fractals Een ander wiskundig element dat veel gebruikt wordt in de kunst is een fractal. Een fractal is een meetkundig figuur dat opgebouwd is uit delen die gelijkvormig zijn met het figuur zelf. Met de ontwikkeling van de fractale wiskunde is het Droste-effect belangrijk geworden. Het Droste-effect is een visueel effect waarbij een afbeelding een verkleinde versie van zichzelf bevat. Het is dus een recursief proces; de constructie treedt op als onderdeel van zichzelf. Een ander voorbeeld van toepassing van fractals is het Apolloniaans net. Een Apolloniaans net is een fractal opgebouwd uit drietallen cirkels. In elk drietal grenst elke cirkel aan de andere twee. Een soortgelijke fractal is de driehoek van Sierpiński. Deze wordt gemaakt door uit een gelijkzijdige driehoek de driehoek, gevormd door de middens van de drie zijden, te verwijderen. Dit proces wordt oneindig herhaald in elk van de drie overgebleven driehoeken. Het tapijt van Sierpiński lijkt hierop, maar wordt gevormd door vierkanten in plaats van driehoeken.
Het Droste-effect
Koos Verhoeff Een ander mooi voorbeeld van de toepassing van fractals in de kunst, is de fractalboom. Het hier afgebeelde exemplaar is gemaakt door de Nederlandse wiskundige Koos Verhoeff. Hij is gebaseerd op de Pythagorasboom. Deze boom, bedacht door Albert E. Bosman, wordt gemaakt met behulp van een vierkante en een rechthoekige driehoek. Een van de zijden van het vierkant is de schuine zijde van deze rechthoekige driehoek. Op de rechthoekszijden plaats je een vierkant, en op dat vierkant plaats je weer een rechthoekige driehoek met als schuine zijde een zijde van het vierkant. Als je lang genoeg doorgaat, ‘groeit’ er zo een boom. Verhoeff is een beeldend kunstenaar die zijn structuren baseert op geometrische principes. Hij legt zijn wiskundige principes in computerprogramma’s vast.
Escher Koos Verhoeff werkte, voordat hij zich met kunst bezig ging houden, bij het Centrum voor Wiskunde & Informatica in Amsterdam (dat toen nog het Mathematisch Centrum heette). Daar ontmoette hij de persoon waardoor hij geïnteresseerd raakte in kunst, Maurits Cornelis Escher. Escher was een bekende Nederlandse kunstenaar die in zijn werken speelde met wiskunde. Veel van zijn gravures verbeelden onmogelijke constructies zoals ▶
Een Pythagorasboom
Jaargang 36 - GAXEX 3
35
“Klimmen en dalen” - Escher
de Penrose-trap. De Penrose-trap is overigens niet bedacht door Escher zelf, maar door de Britse natuurkundige Roger Penrose. Escher gebruikte de trap bijvoorbeeld in zijn werk Klimmen en Dalen. Escher deed ook veel met regelmatige vlakvulling. Een regelmatige vlakvulling is een patroon dat ontstaat door een figuur zo te herhalen dat het hele vlak wordt opgevuld zonder dat de tegels elkaar overlappen. Het hele patroon kan door translatie (verschuiving) in twee richtingen zo verplaatst worden, dat het weer op zichzelf terecht komt. Dit principe gebruikte Escher veel in zijn kunstwerken.
Rinus Roelofs In 1998 werd een conferentie gehouden om te vieren dat Escher honderd jaar daarvoor geboren was: de Escher Centennial celebrations. Een van de artiesten wier werk daar tentoongesteld werd, was Rinus Roelofs, die zowel
Voorbeeld van regelmatige vlakvulling
de studie toegepaste wiskunde als een kunstopleiding afgerond heeft. Roelofs is ook een kunstenaar die zich laat inspireren door wiskundige structuren. In 2011 betrapte Roelofs de geniale wetenschapper Leonardo Da Vinci op een fout. In het boek 'De Divina Proportione', een werk over de wiskundige en de artistieke verhoudingen, tekende Da Vinci een zogeheten romboëdrische kuboctaëder: een convex met 26 vlakken waarvan 8 regelmatige driehoeken en 18 vierkanten met 26 vlakken. Hierop tekende hij piramides. De onderste piramide had volgens Roelofs echter een driehoekig grondvlak moeten hebben in plaats van een vierkant grondvlak. Nu rijst uiteindelijk de vraag, wat al deze wiskundige kunstenaars nu echt aan de wetenschap bijgedragen hebben. Wellicht hebben ze inderdaad niet de concrete resultaten bereikt die wij econometristen graag zien, maar ze hebben door hun werken ongetwijfeld mensen aan het denken gezet. Of simpelweg geamuseerd, zoals met mijn parametervoorstellingbloemetjes. ■ Romboëdrische kuboctaëder van Da Vinci
36
Semester 2.1 - (2012-2013)
M
VESTING E C N E R E F CON MAIN EVENT SPONSORS
EVENT COSPONSORS
GOVERNMENT IN CONTROL APRIL 24, 2013 Jaargang 36 - GAXEX 3
37
Make a difference, get inspired
Unigarant hopes to inspire you at the VESTING Conference with a talk in which theory and practice meet. We will give you a look behind the scenes of our company, where your future could lie. Because at Unigarant we are always keen to come in contact with people who can make a difference within our organisation – something that everyone does in his own way. For more inspiration go to www.unigarant.nl
. e g
PREFACE On behalf of the VESTING Conference Committee, I proudly present to you the magazine of the VESTING Conference 2013. In this magazine you will find all you need to know about the conference. The program, an overview of all the speakers and companies that will present themselves on the conference and all other information needed will be provided. The conference will take place in Hanze Plaza and subscriptions are currently open. The theme of this year’s VESTING Conference is “Government in Control”. The question we will try to answer is: how does government regulation influence companies within our field of interest and how are the different directions from our study program involved? Why is this theme so interesting? The theme is extremely important at the moment because of the recent developments in for example the banking sector and the insurance sector. Now is the perfect moment to have a look at the effects of these changes for the different parties involved. For us econometricians, it is interesting to see what role our field of interest plays in these changes. The new regulation does not only influence the banks, insurance companies and pension funds, but also the consultancy firms who advice these firms. In the field of operational research, there are also interesting issues regarding government regulation. We are very happy to announce that prof. dr. J.H. Garretsen will be our Chairman of the Day. He will introduce the different speakers and lead the discussion panel. If you are interested in the different applications of operational research, econometrics and actuarial sciences in the field of government regulation, you should certainly visit the VESTING Conference on the 24th of April. I hope to welcome you all at the VESTING Conference 2013!
Marieke Vollebregt Chairman of the Conference Committee
VESTING CONFERENCE: GOVERNMENT IN CONTROL
39
TABLE OF CONTEN TS Preface of the Chairman
Page 39
Table of Contents Page 41 Day Program and Location
Page 43
Speakers Page 46 Workshops Page 50 Committee Page 52
VESTING CONFERENCE: GOVERNMENT IN CONTROL
41
Adequate risk assessment enables you to climb the highest mountains.
RiskQuest is a Dutch consultancy firm specialised in risk models for the financial sector.
www.riskquest.com - Weesperzijde 33 - Amsterdam - +31 20 693 29 48
DAY PRO GR
AM
09.00-09.30
Welcome with coffee and cake at Hanze Plaza
09.30-09.45
Introduction by the chairman of the day prof. dr. J.H. Garretsen
09.45-10.35
Plenary Lecture by Michel Klaster
10.35-11.25
Plenary Lecture by Pim van Stolk
11.25-11.40
Break
11.40-12.30
Parallel lectures by Sjoerd Hoeksema, Joanne Bouwkamp and Eliena van der Velde
12.30-13.15
Lunch
13.15-15.15
Workshops by PostNL, Sprenkels & Verschuren and prof. dr. Jan Oosterhaven
15.15-15.30
Break
15.30-16.20
Parallel lectures by prof. dr. Dirk Schoenmaker and Narayan Venkatasubramanyan
16.20-17.00
Discussion panel
17.00-17.15
Closing remarks by prof. dr. J.H. Garretsen
17.15-18.00
Social
19.00-21.30
Dinner
Hanze Plaza Protonstraat 16 9743 AL Groningen Enough free parking space
VESTING CONFERENCE: GOVERNMENT IN CONTROL
43
Sanne Lijnse (YEP Logistics) ‘Al vanaf mijn allereerste dag hier heb ik een doorslaggevende rol gespeeld binnen logistieke veranderingen.’
Starter in de logistiek? Maak werk van verandering Ben jij een student met hart voor logistiek? En ben je niet bang voor verandering en vernieuwing? Solliciteer dan nu naar een plek in ons opleidingsprogramma Young Executive Programme (YEP). Gedurende drie jaar leren onze specialisten je de fijne kneepjes van het vak. Je krijgt de kans mee te denken over de efficiĂŤnte inzet van mensen en middelen en zult dus ruime praktijkervaring opdoen. Jij ziet voor jezelf een toekomst als logistiek specialist? Dan kan het YEP Logistics daaraan een grote bijdrage leveren.
Start jouw verandering op vacaturesbijpostnl.nl
het bezorgen van morgen
INVESTING FOR A NEW WORLD. In a world that is shifting and changing faster than ever before, BlackRock has no greater responsibility as an independent, global investment manager than to its clients.
blackrock was built for these times We bring together financial leadership and state-of-the-art technology to deliver investment strategies that make a difference for our clients. That’s why investors – and the businesses they work for – entrust us with trillions of Euros, and why global governments come to us for help navigating the world’s toughest economic climates. To find out more about BlackRock visit blackrock.com/newworld
Issued by BlackRock Investment Management (UK) Limited (authorised and regulated by the Financial Services Authority). Registered office: 12 Throgmorton Avenue, London, EC2N 2DL. Registered in England No. 2020394. Tel: 020 7743 3000. For your protection, telephone calls are usually recorded. BlackRock is a trading name of BlackRock Investment Management (UK) Limited. © 2013 BlackRock, Inc. All Rights reserved. BLACKROCK, BLACKROCK SOLUTIONS, ALADDIN, iSHARES, LIFEPATH, SO WHAT DO I DO WITH MY MONEY, INVESTING FOR A NEW WORLD and BUILT FOR THESE TIMES are registered and unregistered trademarks of BlackRock, Inc. or its subsidiaries in the United States and elsewhere. All other trademarks are those of their respective owners. Ref: 8801. 007552-13 Feb
S R E K SPEA Chairman of the Day: Prof. dr. Harry Garretsen The chairman of the day will be Harry Garretsen. Harry Garretsen got his BSc and MSc in economics (cum laude) from the University of Groningen where he also did his PhD on the economics of Keynes and the micro-foundation of macroeconomics. After a short period as senior-policy advisor at the Dutch central bank, he became professor of economic theory and economic policy at the Radboud University Nijmegen (1996-2002) and then professor of international economics at Utrecht University (2002-2008). Since September 2008, he is professor of international economics and business at the University of Groningen. His main research is (international) economics and geography. Garretsen was visiting scholar at Yale, Princeton and the University of Munich. Currently, he is also affiliated with the University of Cambridge as a visiting fellow to St Catharine’s college as well as to Dept. of Land Economy. He is a research fellow of SOM, NAKE and the CESifo institute and is or has been (guest)editor of various international journals. As of March 1st 2011, he is the dean of the faculty of economics and business at the University of Groningen.
09.45-10.35 Michel Klaster Michel Klaster is currently Chief Commercial Officer GA at AEGON Asset Management. Before this, he was chief of Paerel Leven and Paerel Vermogensbeheer. Klaster is an econometrician and macro-economist and bases his vision not only on quantative and economic models but also on technical analyses. In 2009, he was awarded to be the best investment expert in The Netherlands. Michel Klaster studied econometrics in Groningen and was a member of the VESTING Board from 1994 to 1995. Lecture: Financial Sector Regulation: More is less? In this presentation Michel Klaster will give an overview of the recent developments in the financial sector. In particular he will answer the question whether more regulation is needed and what the consequences are of the current regulation bonanza. Also the need for influencing the regulatory process is discussed. Working for a global insurance company it is no surprise that a mayor part of the presentation is dedicated to solvency II, the sector’s biggest regulatory change in 30 years. The European insurance industry currently has an investment portfolio of over € 8 tln. This implies that regulations that directly influence the buying appetite for the different investment opportunities will have tremendous effects on economic sectors that depend on insurance funding. For example, it is hard to imagine how the required funding for infrastructure and sustainable energy projects can be raised without the support of insurers. As a result, the need for professional lobbying to influence these decisions is more needed than ever.
Aegon Asset Management NL AEGON Asset Management is specialized in fixed income investments and ensuring an optimal balance between investments and liabilities. AEGON Asset Management has an active investment policy to benefit fully from the opportunities the financial markets have to offer. AEGON Asset Management is an AEGON N.V. subsidiary. AEGON is one of the largest listed (life) insurers in the world. AEGON Asset Management operates worldwide, employs around 1300 people and invests approximately 250 billion euro on behalf of institutional investors, financial organisations and private investors. The Asset Management team in The Netherlands (AAM NL) is made up of around 200 staff members and is responsible for managing approximately 50 billion euro in assets. 46
VESTING CONFERENCE: GOVERNMENT IN CONTROL
VESTING CONFERE NCE 10.35-11.25 Pim van Stolk Pim van Stolk is Global Liquidity Co-ordinator at ING Bank. He focuses on the market risk side of Asset Liability Management at ING bank. He specializes in risk and liquidity management, and has a lot of experience in these fields. He got his Postgraduate Controllers at VU University Amsterdam. Lecture: Government in control: A perspective from the financial industry The past five years have shown an unprecedented flow of events which has impacted the global economy tremendously. It started with the failure and or demise of a number of large financial institutions which necessitated support of this industry by their respective governments (2008 – 2009), followed by a general economic recession in which countries themselves were impacted. These events have - in the past years - provoked major efforts to strengthen financial regulation, as the perception is and was that the crises were due to failures in the financial system, both in the area of financial firms as in the government regulation of these firms and the markets they operate in. In today’s presentation, certain major developments on the financial regulatory front (e.g. Basel 3) will be presented as well as the possible impact this can and will have on the industry. The key question which then arises is: At what levels and to which degree should regulation be in place?
11.40-12.30 Sjoerd Hoeksema Sjoerd Hoeksema studied econometrics in Groningen. He was a member of the VESTING Board in 2008-2009. In 2011 he graduated his master Actuarial Studies. After a short career as option trader he pursued what he studied for: becoming an actuary. He currently works for Delta Lloyd as a financial risk manager. He specializes in modelling non-life insurance risk in their Internal Model for Solvency II. Lecture: Solvency 2 and Solvency Capital Requirements The Insurance sector is heavily regulated by the Dutch government and the European Union. In 2016 a new Solvency 2 framework will come into effect. Solvency 2 will introduce economic risk-based solvency requirements across all EU Member States for the first time. These new solvency requirements will be more risk-sensitive and more sophisticated than in the past. This lecture will elaborate on the setup Solvency 2 framework and explain the main improvements over earlier regulations. It will be shown how Insurers calculate a Solvency Capital Requirement (SCR). The Solvency Ratio then determines if the Insurer is in a healthy financial situation. If this ratio drops beyond a certain threshold the regulator is required to take action with the aim of restoring the insurer’s finances back into the level of the SCR. Delta Lloyd Groep Delta Lloyd is an open, honest and down-to-earth company. As a financial service provider, we are mostly active in the Netherlands and Belgium. We have one goal: providing certainty for our customers, today and in the future. We are the thriving force behind the brands Delta Lloyd, OHRA and ABN AMRO Verzekeringen. We insure risks, income and capital, and thus the future of people. You are (almost) graduated and have a lot of potential. Now it is time to capitalize on your talent. However, this is easier said than done. Therefore Delta Lloyd offers several Traineeships: the Management, Finance and Insurance Risk Traineeship. At all three Traineeships you immediately start working independently and paid, in a pleasant work environment. You learn a lot, especially thanks to the extensive guidance by experts in the field. From day one you can show what you are capable of, but you can choose your own path. Manage? Specialize? Design new products? Whatever your ambitions are, we give you the opportunity to realize them. For more information about the Traineeships visit www.werkenbijdeltalloyd.nl or send an e-mail to traineeship@deltalloyd.nl.
S R E K SPEA 11.40-12.30 Joanne Bouwkamp and Eliena van der Velde Joanne Bouwkamp and Eliena van der Velde both work at Unigarant as actuaries. Ms E.A. van der Velde (Eliena) studied Econometrics and Operational Research at the University of Groningen, where she specialized in the field of actuarial studies. At Unigarant she works as a claims actuary and focuses primarily on Solvency II, reserves policy and the harmonization of these subjects with the Dutch central bank (DNB). Ms J.R. Bouwkamp (Joanne) followed the same study programme as Ms van der Velde. For the past two years, she has focused on pricing, and a year ago she became the coordinator of the pricing team. Lecture: Consequences of new insurer regulation Solvency II is the new European regulatory framework for insurers. We are working hard on this framework, since it has a great impact on the activities of all employees of Unigarant. In financial terms, the Solvency II directive defines how much money an insurer should have in the pocket to be able to fulfil its future obligations. More than under Solvency I, having a well-thought-out risk management policy in place is top priority. In addition to changing financial calculation models, it will affect insurers’ risk appetites, requiring a change of culture throughout the organization. The speakers will address the impact the Solvency II legislation has on Unigarant’s business operations. Considerable attention will be given to the calculations regarding the capital requirements, with an in-depth description of the financial calculation models. The role of the actuary in this area is very important. Apart from the impact Solvency II has on the financial departments, attention will be paid to the effects it has on other areas within the company (risk management, ORSA, process requirements, data, ICT and policy-making). Complying with Solvency II does not mean preparing a report in which a business looks back to understand what has happened in the past. The new directive requires that financial, operational as well as life and non-life ris15.30-16.20 Dirk Schoenmaker ks inherent in the organization be mapped, and that the insight thus gained be proactively applied in policy-making and in setDirk Schoenmaker is Dean of the Duisenberg school of ting a business strategy. finance. He is an expert in the areas of central banking, financial supervision and stability, and European financial Unigarant Verzekeringen integration.He served at the Ministry of Finance and the Unigarant, a specialist in private non-life insurance, was set up Ministry of Economic Affairs in the Netherlands.and was a in 1972 by ANWB. Since 1976 Unigarant has been based in Hoomember of the European Banking Committee as well as geveen and has around 450 employees. Unigarant is the market the Financial Services Committee of the European Union. leader in the bicycle market and a big player in the travel induDirk Schoenmaker is a professor of Finance, Banking and stry. We also offer products such as car and water sports insuranInsurance at the VU University Amsterdam since 2004. He ce. Our objective is to get consumers on their way again quickly studied business economics and law at Erasmus Univerif they suffer damage or a breakdown. Unigarant and ANWB aim sity Rotterdam and earned his PhD in economics at the for clear policy conditions, top-quality service and rapid settleLondon School of Economics. He received the Barclays ment of claims, with the consumer’s wishes taking pride of place. Global Investors Award for best paper at the European Unigarant is proud to be able to use the Keurmerk Klantgericht Finance Association Meetings in 2001. Verzekeren. In 2012 ANWB Verzekeren was chosen as the Netherlands’ most customer-friendly insurance company. For more information about Unigarant go to www.unigarant.nl. 48
VESTING CONFERENCE: GOVERNMENT IN CONTROL
VESTING CONFERE NCE 15.30-16.20 Narayan Venkatasubramanyan Narayan Venkatasubramanyan is head of Research & Development of Care Dynamics. He combines an uncommon depth of knowledge of quantitative methods with a vast repertoire of business, technology, and management skills, and the ability to think from first principles. Narayan graduated from IIT-Bombay with a Bachelors in Electrical Engineering. He followed that up with a Masters in Business from the highly prestigious Indian Institute of Management at Ahmedabad. Finally, he topped that off with a Ph.D. in Operations Research from the Department of Industrial Engineering of the University of Wisconsin-Madison. Lecture: Tactical planning in health care The cost of healthcare delivery is rising. This cost increase is not sustainable. To counteract this, governments legislate to induce healthcare reform. Additionally, due to the current unfavourable economic climate, extra pressure is put on reduction in healthcare expenditure. Care institutions are faced with the challenge of continuing to provide high quality of care but at a reduced cost. Care Dynamics’ Tactical Planning process is a proven means to achieve this. In this lecture we will introduce the successful application of tactical planning in other industries, expand on the factors that enable Tactical Planning and drive its adoption, elaborate on some of the Operations Research methodologies that are used in healthcare and highlight how the success of Operations Research in the adoption of change depends on its incorporation in a business process. Care Dynamics Care Dynamics is in the business of streamlining patient logistics through supply chain management. During the last 8 years the company pioneered the application of advanced supply chain management methodologies and decision support tools to the management of patient logistics in hospitals. Care Dynamics released DynamicPlanner™ to facilitate the deployment of the unique Tactical Planning process in hospitals. The concept and the software were deployed successfully in six hospitals in the Netherlands to-date, achieving impressive improvements in each one of them, including annual cost reductions in the range of €3-10 million (~2-5% of total operating budget). These savings were achieved through reducing the number of operational beds, improving OR utilisation and significantly lowering waiting times.
Lecture: The Winners of a European Banking Union In this presentation prof. Schoenmaker will give an overview of the consequences of the prospective Banking Union, uniting banks in the European Union. This Banking Union starts with supervision of European banks, but would also need to do resolution of banks in distress. While national governments confine themselves to the domestic effects of a banking failure, a European Resolution Authority would incorporate domestic and cross-border effects. A cost-benefit analysis of the hypothetical resolution of the top 25 European banks indicates that the UK, Spain, Sweden, and the Netherlands are the main beneficiaries of the Banking Union. Duisenberg school of finance Duisenberg school of finance (DSF) is a leading finance school set up by industry and academic giants in The Netherlands to attract top talent to the financial center of Amsterdam. Duisenberg school of finance is committed to providing excellent financial education in order to create the next generation of responsible financial leaders. To achieve this, leading industry practitioners and world-class academics joined to develop a set of forward-looking financial programmes. These programmes integrate theory and practice, as valued by Wim Duisenberg, The ‘Father of the Euro’ and first president of the ECB. DSF’s Master’s programmes encourage critical thinking and continuous reflection on the dynamic financial landscape. Since there is a clear need in the financial industry for experts who have a strong background in finance, DSF offers three unique Master’s programmes in different areas of specialization. The MSc Finance, Risk Management track at Duisenberg school of finance is supremely interesting for those students who have studied econometrics, actuarial sciences and/ or operational research. View the school’s profile, industry and academic partners, admissions requirements, placement statistics and application procedures on www.dsf.nl.
S P O H S K R O W Cost of mail delivery Nowadays, despite the liberalization of the postal market in 2008, the private company now named PostNL is still bound by the Postal Act to supply the Universal Service Obligation (USO). Because of the decline in the postal market, resulting in strong decreases in mail volumes, PostNL is in discussion with the government about changes in the Postal Act. An important issue in these discussions is the delivery on Monday. At the moment, PostNL has to deliver six days a week, from Monday to Saturday. Because the mail that has to be delivered on Monday is mailed in the weekends, this does not include any mail from business senders. Only the relatively small amount of mail from the consumer market is sent in the weekend. Business economically, this is no longer profitable. Therefore PostNL would like to be allowed to stop delivering on Monday. In the case, we will calculate the effect on the cost of mail delivery. Additionally, we will elaborate on the non-financial consequences of abolishing the Monday delivery obligation.
PostNL We offer products and services on the mail, parcel and e-commerce markets in the Netherlands as well as in the UK, Germany, Italy and Belgium. The decision to focus on these areas is a logical consequence of our activities. The volume of goods ordered online is growing steadily, which means we are delivering more and more parcels, at home as well as on the international market. Mail, in the form of direct marketing or printed advertising material, is an important catalyst for e commerce. If you like the challenge of change and innovation, PostNL is the right place for you. Because standing still is not an option. We are constantly innovating, renewing and improving. Particularly at these times, PostNL offers exciting opportunities for starters. The changes in our company are all related to new market conditions. We respond to these by developing new logistic models and innovative services. In short: we move with the times! As a promising graduate with a higher professional education or university diploma, do you have enough vision, courage and energy to fulfil your potential in a dynamic environment? If so, we have a position with responsibilities for you. Depending on your interests, you can start in the area of Business, Logistics, IT or Finance. At the same time, you will be given the scope to develop your personal skills in our three year Young Executive Programme. In addition, we also offer you the opportunity to specialise. Would you like to know more about the options available at one of the biggest employers in the Netherlands? If so, explore the options for a work placement or career with PostNL at vacaturesbijpostnl.nl/yep or call +31 (0)88 868 80 99.
Prof. dr. J. Oosterhaven Jan Oosterhaven is professor in Regional and Transport Economics and an expert in the field of the spatial economic effects and cost-benefit analyses of infrastructure. He conducted numerous studies on behalf of the government, to evaluate the effects of infrastructure projects and spatial policy proposals. He studied econometrics in Rotterdam, and got his doctorate in economics in Groningen. He also worked as a visiting professor at UCLA and as a senior consultant for TNO, and was editor of Economic Systems Research and president of the International Input-Output Association.
VESTING CONFERE NCE De beste pensioenregeling Tijdens de VESTING conference kruip je bij de case van Sprenkels & Verschuren in de huid van de belanghebbenden bij de keuze van een nieuwe pensioenregeling. Door nieuwe wetgeving, vergrijzing, toenemende levensverwachting en bovenal de lage rente staan pensioenfondsen de laatste jaren onder grote druk. De lage dekkingsgraden kunnen enerzijds opgelost worden door de werkgever om meer geld te vragen (extra premies). Anderzijds kunnen de toegezegde pensioenaanspraken aangepast worden om de tekorten op te lossen (afstempelen). Bedrijven denken na over een nieuwe pensioenregeling die past binnen de nieuwe wetgeving en waarbij een goed pensioen voor de werknemers resulteert, zonder dat de premie voor werkgevers torenhoog wordt. Tijdens onze case gaan jullie op zoek naar het ‘beste’ pensioencontract. Gaandeweg de case ontdek je welke beslissingen genomen moeten worden en wat de consequenties zijn van deze beslissingen. Aangezien ons bedrijf zich richt op de Nederlandse markt, zal de case in het Nederlands zijn.
Sprenkels & Verschuren Sprenkels & Verschuren is hét andere actuariële adviesbureau gevestigd in Amsterdam, tegenover De Arena. Sinds de oprichting in 2007 zijn wij gestaag gegroeid en werken er inmiddels zo’n 35 mensen bij ons op kantoor. Wij geven advies op actuarieel, financieel en beleidsmatig gebied. Naast advisering en certificering aan pensioenfondsen en verzekeraars, houden wij ons ook bezig met Asset Liability Management, strategische beleggingsvraagstukken en risicomanagement op financieel en niet-financieel vlak. Daarnaast behoren opdrachten op het gebied van strategische heroriëntatie van pensioenregelingen, governance van pensioenfondsen, advisering aan Sociale Partners en Solvency-vraagstukken tot ons werkgebied. Werken bij Sprenkels & Verschuren betekent opereren in een unieke organisatie, zonder externe aandeelhouders, waarbij persoonlijke ontplooiing en ondernemerschap erg gestimuleerd worden. Vanuit het unieke total cash principe, kun je zelf je totale beloning bepalen. Wij zijn op zoek naar nieuwe medewerkers die slim, sportief en aantrekkelijk zijn en een goed gevoel voor humor hebben. Daarnaast wordt verwacht dat ze hard werken en loyaal zijn. Kortom, de perfecte schoondochter en schoonzoon. Geïnteresseerd? Zie voor meer informatie www.sprenkelsenverschuren.nl of neem contact op met Bertjan Kobus, 06-43820597.
In this master class, prof. dr. Oosterhaven will present the results of the study he and a team of researchers conducted on behalf of the Dutch government, to evaluate the spatial economic effects of the construction of the ‘Zuiderzeelijn’, a never realized railway project connecting Amsterdam with Groningen. He will take you through the process step-by-step, from the initial offer until the final results of their study. He will explain why their methods were superior to other existing methods, and will then go more in-depth about the econometric models they used, and the problems they encountered during the study. He will elaborate on how several different sub-studies, such as labor, environment and transportation focused studies, were integrated as to make a full valid model for the spatial economic effects of such a huge infrastructure project. He will also give an overview of how the results of their study varied among the different variants of the ‘Zuiderzeelijn’, such as a variant using magnetic levitation, a high speed rail track, and different upgrades of the ‘Hanzelijn’. Finally, prof. Oosterhaven will give insight to how the results of his study were incorporated in the full cost-benefit analysis of the construction of the railway.
G N I T VES E C N E R E F N CO (f.l.t.r.) Berend Ritzema external relations
Geeske Veenstra day organization
Marieke Vollebregt chairman
Joyce Thomas external relations
Maarten Muller treasurer and secretary
We hope to see you all on the 24th of April! You can enroll and find more information on www.vestingconference.nl.
52
VESTING CONFERENCE: GOVERNMENT IN CONTROL
V
Met gepaste trots presenteren wij u het VESTING Bestuur 2013-2014
Wies van Eeden Voorzitter
Het is inmiddels alweer drie maanden geleden dat ik mijn moeder zowaar een oorbeschadiging bezorgd heb, toen ik haar belde om te vertellen dat ik gekozen was als voorzitter van het VESTING Kandidaat-bestuur 2013-2014. Een dag later, de dag voordat Sinterklaas zijn verjaardag zou vieren, werd ik als slecht geschminkte Zwarte Piet bekendgemaakt aan de rest van de vereniging. Nu, na drie maanden warmlopen, neem ik met vier geweldige bestuursgenoten het roer over van onze voorgangers en heeft VESTING voor het allereerst een bestuur bestaande uit vier vrouwen en één man, en voor het eerst in twintig jaar weer een vrouwelijke voorzitter.
natuur- en scheikunde. Mijn voorliefde voor taal was dan ook de voornaamste reden om in mijn eerste jaar plaats te nemen in de Magazine Commissie, waar ik nog altijd deel van uitmaak. Erg sportief ingesteld ben ik niet, maar toch ren ik graag rondjes in het Stadspark om in april mijn etappe tijdens de Batavierenrace binnen de limiettijd te lopen. Het komende jaar ga ik mij volledig inzetten voor de belangen van VESTING en ga ik er samen met jullie een geweldig jaar van maken!
Mijn naam is Wies van Eeden en ik ben geboren en getogen in Utrecht. Na achttien jaar besloot ik mijn horizon te verbreden door te verhuizen naar Groningen of, zoals mijn vader het altijd zegt, naar Zuid-Scandinavië. Hoewel econometrie een studie is met overwegend bèta’s, ben ik van huis uit een alfa. Mijn ouders zijn beiden werkzaam in het schrijversvak en zelf heb ik op de middelbare school gekozen voor zes talen, in plaats van Jaargang 36 - GAXEX 3
53
Mark Jonker
Marieke Vollebregt
Vicevoorzitter en penningmeester
Secretaris
Het is alweer drie maanden geleden dat Wies me opbelde om me te laten weten dat ik in het VESTING Kandidaat-bestuur zat. Er was alleen één puntje: “Umm Mark, je zit wel met vier vrouwen in het bestuur..” Het heeft een aantal theekransjes geduurd, maar inmiddels kan ook ik meeroddelen over de gang van zaken binnen VESTING.
De maandag na de kerstvakantie zat ik met de Congres Commissie aan een uitgebreid nieuwjaarsdiner. Tussen de gangen door werd ik gebeld door Wies: Ik mocht plaatsnemen als secretaris in het VESTING Kandidaat-bestuur! Aan mijn commissiegenootjes mocht ik niets laten merken en dat was ontzettend moeilijk. Ik was dan ook blij toen het de volgende dag zover was: de bekendmaking! Na ‘s middags in een konijnenpak en met een masker op door de stad te hebben gezworven, stond ik ‘s avonds eindelijk (enigszins instabiel) op de bar. Daarna volgden alle felicitaties. Al met al een geweldige dag! Na de bekendmaking begon het inwerken. Een ontzettend drukke, maar ook leuke periode, waarvan ik nu al veel geleerd heb.
Mijn naam is Mark en ik zal komend jaar de functie van penningmeester en vicevoorzitter op me nemen. De eerste paar weken dat ik in Groningen woonde, ben ik druk bezig geweest mijn Almelose accent weg te werken. Daarna werd het tijd om het nachtleven van Groningen maar eens te gaan verkennen. Daar ben ik drie jaar geleden mee begonnen en dit doe ik nog steeds met veel plezier. Mijn grote passie is sport. Samen met een aantal andere VESTING Leden zit ik in een voetbalteam. Verder ben ik minstens twee keer per week te vinden in de sportschool. Hierdoor zijn mijn schouders drie keer zo breed als de rest van mijn lichaam, wat extreem moeilijk is bij het vinden van een geschikt pak. Komend jaar zal de VESTING Kamer mijn tweede huis zijn en in drukke periodes zelfs mijn eerste huis. Ik ben er zeker van dat we er een productief en vooral gezellig jaar van gaan maken en hoop jullie allemaal tegen te komen in de VK. Als autistische penningmeester zal ik vaak ergens in een hoekje verstopt zitten met een stapel mappen om me heen, maar als je goed zoekt, kun je me vinden!
Mijn naam is Marieke Vollebregt. Ik ben geboren en getogen in Heerde, op een uitstapje van een paar jaar naar Frankrijk na. Sinds tweeënhalf jaar woon ik in Groningen en sindsdien ben ik ook betrokken geweest bij VESTING. Naast voorzitter van de Congres Commissie ben ik twee jaar AC Lid geweest, waarvan één jaar voorzitter. Ook ben ik mentor geweest en afgelopen jaar ben ik als kok mee geweest op introkamp. Koken is sowieso iets wat ik graag doe. Daarnaast houd ik veel van dieren. Ik keer dan ook regelmatig weer terug naar de Heerdense bossen om daar met mijn honden uit te waaien. Verder ben ik twee jaar student-assistent geweest voor Wiskunde I en II en werk ik nog steeds wekelijks bij een studiebegeleidingsinstituut voor middelbare scholieren. Ik zie erg uit naar de komende maanden en ik heb ontzettend veel zin om er met zijn allen een geweldig jaar van te maken!
54
Semester 2.1 - (2012-2013)
Marina Kouw
Roos Nijzing
Het is maandag 7 januari 2013 21:04 te Groningen. De telefoon gaat. Ik neem op. Ik ben heel blij. De champagne gaat open. Het feest begint! Dat is toch wel de samenvatting van die maandagavond. Sindsdien is mijn leven iets anders geworden. Ik ben verschenen in een biggenpak op de Grote Markt. Ik ben juist niet verschenen bij verschillende colleges. Ik heb avondeten besteld op het Zernike. Ik heb overmatig gebruik gemaakt van de Fifty Cent Shop. Ik ben mijn pinpas, ID en iPhone kwijtgeraakt. En ik heb op wonderbaarlijke wijze mijn pinpas, ID en iPhone weer teruggevonden. Het zijn allemaal duidelijk tekenen van het volgende: ik zit in het VESTING Bestuur 2013-2014!
Mijn naam is Roos en ik heb de eer om het komende jaar intern coördinator van het VESTING Bestuur 2013-2014 te zijn. In 2010 ben ik begonnen met studeren in het mooie Groningen en vanaf het introductiekamp voelde ik me thuis bij VESTING. Dit was voor mij ook de reden om actief te worden bij VESTING. Nu inmiddels tweeënhalf jaar later heb ik ervaring opgedaan in de Zeilkamp Commissie, de Conference Committee en ben ik nog actief in de International Programme Committee.
Coördinator bedrijfscontacten
Ik zal me even voorstellen. Ik ben Marina Kouw en het komende jaar mag ik de functie coördinator bedrijfscontacten bekleden. Ik ben geboren in Amsterdam en opgegroeid in Almere. In 2010 heb ik aan het Baken Park Lyceum te Almere mijn diploma gehaald. Na een lange periode van twijfel heb ik op de Late Beslissersdag van de RUG besloten om Econometrie in Groningen te gaan studeren. Ook ben ik lid van de tennisvereniging G.S.T.C. Ik heb hier elke week tennisles en doe ook mee aan de competitie op zaterdag. Mijn sportinteresse komt meestal in vlagen. Er zijn maanden waarin ik bijna niet sport, maar ook maanden waarin ik meerdere ochtenden in de week hardloop en vaak op de tennisbaan te vinden ben. Daarnaast kan je me kennen van mijn student-assistentschappen want ik heb mevrouw Nusse de afgelopen twee jaar geassisteerd bij Mathematics I en Mathematics II.
Intern coördinator
In mijn vrije tijd hou ik van koken, lezen, reizen, borrelen en winkelen. Sporten mist in dit rijtje, maar daar gaat de komende tijd verandering in komen. In verband met de Batavierenrace voel ik me namelijk weer verplicht om te gaan hardlopen. Mijn hardloopschoenen zijn dus weer uit de kast gehaald! Ik zou in dit stukje graag willen zeggen dat ik iets meer stoerheid en mannelijkheid in ons bestuur zal brengen, maar helaas dit is niet voor mij weggelegd. Ik ben voor roze accessoires in de VESTING Kamer, ga vrijwillig shoppen voor bestuurskleding en ik neem nu al mijn eigen theezakjes mee naar Zernike (de smaak speculaas is nou eenmaal fantastisch). Toch sta ik wel mijn mannetje in het bestuur en ga me honderd procent inzetten dit jaar. Ik hoop dan ook dat jullie allemaal vaak langs komen op de VESTING Kamer voor een gezellig praatje, met een vraag waar je antwoord op zoekt, voor iets lekkers uit de Fifty Cent Shop of voor een kop speculaasthee!
Ik heb superveel zin in aankomend jaar en ga me voor de volle honder procent inzetten voor VESTING. Ik hoop jullie vaak te zien op de VESTING Kamer en bij alle VESTING Activiteiten. Jaargang 36 - GAXEX 3
55
Tekst: Douwe Jelmer Bakker
Wapenexport: killing business In de film Lord of War verkoopt een wapenhandelaar wapens aan corrupte regimes, dictators en ieder ander die er voor wil betalen. Hoewel deze film fictief is, is hij wel gebaseerd op het leven van de Russische wapenhandelaar Viktor Boet. Mede hierdoor, vertoont Lord of War meer overeenkomsten met de werkelijkheid dan mensen vermoeden. Weinig mensen verwachten dat Nederland ook actief deelneemt aan deze onethische manier van wapenhandel. Echter, niets is minder waar. Hoewel wapenhandel booming is, blijft het het lastig hier een goed beeld van te krijgen, omdat veel instanties en overheden dit zoveel mogelijk op de achtergrond houden. Een van de redenen hiervoor is dat het veel negatieve publiciteit oplevert. Een voorbeeld hiervan is dat Nederland een zevende plek inneemt op de lijst van grootste wapenexporteurs ter wereld in de periode van 2002 tot 2011. In dit artikel wordt eerst dieper ingegaan op hoe wapenexport in kaart gebracht wordt. Vervolgens gaan we kijken naar de regelgeving op dit gebied en het potentiële verdrag: The Arms Trade Treaty. Ook wordt toegelicht hoe bizar het eigenlijk is dat er geen enkel verdrag is binnen de Verenigde Naties met betrekking tot export van wapens, terwijl dit wel het geval is voor bijvoorbeeld koffiebonen. Daarnaast wordt de rol van Nederland in kaart gebracht. Tevens wordt er aandacht besteed aan een specifiek geval, namelijk met welk gemak wapens - welhaast als een pak suiker in een supermarkt - verkocht worden op een militaire handelsbeurs in Jordanië. Tot slot gaan we kijken naar de gevolgen van het feit dat wapentuig massaal wordt verspreid.
56
Semester 2.1 - (2012-2013)
Waardering Trend Indicator Value Het is erg lastig de internationale wapenexport in kaart te brengen. Veel wapens worden als cadeautjes weggegeven tussen landen met goede diplomatieke betrekkingen. Ook probeert men transacties geheim te houden. Hierdoor is de financiële waarde van de transactie van wapens geen transparante graadmeter. Om een beeld te kunnen schetsen van de situatie kijkt men naar de waarde van de overdracht van de militaire middelenOp deze manier kan men ook rekening houden met tweedehands verkoop. Zo wordt voor tweedehands wapentuig vaak veertig procent van de nieuwwaarde gerekend. Deze waarde wordt de Trend Indicator Value (TIV) genoemd, welke berekend wordt door het Stockholm International Peace Institute (Sipri). In tabel 1 is een overzicht gemaakt van de TIV’s van de afgelopen jaren.
2002 - 2011 1
VS
2 3
2007 - 2011
2011
70.795
VS
39.133
VS
9.984
Rusland
57.822
Rusland
30.517
Rusland
7.874
Duitsland
20.421
Duitsland
11.794
Frankrijk
2.437
4
Frankrijk
18.500
Frankrijk
9.778
China
1.356
5
VK
10.354
6
China
VK
5.236
Duitsland
1.206
7.161
China
4.736
VK
1.070 1.046
7
Nederland
5.757
Spanje
3.408
Italië
8
Italië
5.602
Nederland
3.242
Spanje
927
9
Israël
4.854
Italië
3.241
Zweden
686
10
Spanje
4.692
Israël
2.703
Nederland
538
11
Zweden
4.390
Zweden
2.488
Israël
531
12
Oekraïne
4.114
Oekraïne
2.455
Oekraïne
484
13
Zwitserland
2.633
Zwitserland
1.519
Zwitserland
297
14
Canada
2.443
Canada
1.277
Canada
292
15
Zuid-Korea
1.053
Zuid-Korea
Totaal alle landen
232.086
Regulering De verkoop van wapentuig is deels gereguleerd, echter is dat niet overal het geval. Op dit moment zijn er binnen de Verenigde Naties richtlijnen waar lidstaten zich vrijwillig aan kunnen houden. Naast deze richtlijnen zijn er door de VN Veiligheidsraad ingestelde embargo’s. Men kan hier een kanttekening bij plaatsen, omdat er sinds 2000, volgens Oxfam Novib, voor meer dan 2,2 miljard dollar aan wapentuig en munitie is geïmporteerd door landen waarvoor een wapenembargo gold. De vrijblijvendheid van de richtlijnen heeft men vorig jaar proberen in te wisselen voor een strak verdrag: The Arms Trade Treaty (ATT) . Dit verdrag is vooralsnog niet aangenomen. De gedachte achter dit verdrag is dat er geen wapentuig meer verkocht mag worden aan regimes die armoedebestrijding verwaarlozen of wapens gebruiken voor het schenden van mensenrechten. Hetzelfde geldt wanneer er een kans bestaat dat deze wapens in handen komen van terroristen of andere misdadigers. Doordat de VS, Rusland en China meer tijd nodig hadden, is het verdrag niet aangenomen op de eerste VN conferentie in juli 2012. De slotconferentie voor dit verdrag is van 18 tot 28 maart 2013 in New York. Het bizarre is dat er wel verdragen zijn voor de handel in bananen en zelfs voor de handel in dinosaurusbotten, maar dat er nog steeds geen verdrag op tafel ligt voor de handel in wapens. Mede door de grote financiële belangen zijn er veel lobby’s opgezet om ervoor te zorgen dat dit verdrag er niet doorkomt of dat het zoveel gaten bevat dat het de industrie niet schaadt. Een voorbeeld hiervan
782 128.343
Zuid-Korea
225 29.954
is de National Rifle Association (NRA), een lobbyorganisatie in de Verenigde Staten. De afgelopen jaren hebben veel schietparijen plaatsgevonden op scholen in Amerika. Dezelfde NRA pleitte na de zoveelste schietpartij voor meer wapens op scholen, omdat dit de veiligheid zou verbeteren. Mijn mening is dat dit een conclusie is. Daarnaast is het zo dat deze lobby wordt gesponsord door de grote wapenfabrikanten. De NRA probeert ook het ATT verdrag te dwarsbomen. Voor de VN-conferentie in juli 2012 schreef een van de hoofdlobbyisten van NRA inzake het ATT: “The ATT could seriously restrict your freedom to own, purchase and carry a firearm,” aldus Armscontrol.org. Deze uitspraak is vreemd want het particuliere wapenbezit in de Verenigde Staten wordt niet beïnvloed door het ATT verdrag. Dit verdrag geldt immers alleen voor de internationale handel in wapens en munitie. Op Europees niveau zijn zaken wel iets beter geregeld. Er zijn richtlijnen waaraan getoetst wordt, welke grotendeels overeen komen met de richtlijnen van de ATT. Deze richtlijnen worden door de lidstaten van de EU zelf getoetst. Een nadeel hiervan is, is dat er verschillen ontstaan tussen verschillende landen waar Europese wapenfabrikanten van kunnen profiteren. De publieke opinie over dit vraagstuk is wel een stuk kritischer in Europa, waardoor men in mijn ogen over het algemeen ethischer handelt dan in bijvoorbeeld de Verenigde Staten. In Nederland dient men voor de export van wapens en munitie vergunningen aan te vragen. De regelgeving met betrekking tot bedrijven in Nederland is een ▶ Jaargang 36 - GAXEX 3
57
stuk verder dan elders. Men is redelijk kritisch over de landen waar bedrijven wel en niet naar mogen exporteren. Toch wordt er nog wel steeds aan geleverd aan landen als Rwanda, Mozambique en Indonesië. Wanneer men kritisch naar de lokale situatie kijkt in deze gebieden, passen deze leveringen niet in een terughoudend exportbeleid. Hoewel zich er wel een ongebruikelijke situatie voordoet bij de Nederlandse overheid: de overheid heeft bij wapenverkopen zowel de controlerende en een exporterende rol. Zij bepalen dus de spelregels, naast het feit dat de overheid ook de verkopende partij is. Defensie verkoopt overtollig en verouderd materiaal. Hier kan dus belangenverstrengeling optreden. Een klein stuk uit het rapport van de Campagne Tegen Wapenhandel: “Een voorbeeld hiervan is dat het strenge wapenexportbeleid van Egypte behoorlijk is versoepeld op het moment dat het honderden pantservoertuigen wilde overnemen van Defensie. Na een jarenlange stop op directe wapenexporten naar Israël besloot de regering deze in oktober 2007 op te heffen voor de verkoop van een voorraad overtollige onderdelen van luchtafweergeschut.”
Verkoop van militair materieel Een goed beeld krijgen van de verkoop van wapens en munitie is lastig, aangezien dit veelal achter gesloten deuren gebeurt. Toch is er een voorbeeld om aan te tonen hoe belachelijk deze handel in elkaar steekt. Dit is de Special Operation Forces Exhibition and Conferention, ook wel SOFEX genoemd in Jordanië. Dit is zeer duide-
58
Semester 2.1 - (2012-2013)
lijk in kaart gebracht door VICE in de documentaire: “The Business of War.” SOFEX is een handelsbeurs, net zoals de autobeurs, alleen dan gericht op het verkopen van oorlog met als potentiële klanten generaals van overal ter wereld met miljarden aan belastinggeld, danwel financiële steun vanuit bijvoorbeeld de Verenigde Staten. Hier wordt al het denkbare oorlogsmaterieel verkocht, van uitrustingen tot aan wapens en helikopters, en als een land maar genoeg betaalt, krijgt het er een training bij. Er wordt duidelijk gemaakt dat landen eenvoudig wapens kunnen inkopen, indien zij geld hebben. Ook wordt in deze documentaire uitgelicht hoe gemakkelijk het is om aan “high-tech equipment” te komen voor landen als Iran. Een hagelnieuwe helikopter zonder geschut wordt verkocht aan Iran of Noord-Korea onder het mom van commercieel gebruik. Vervolgens kopen zij via het illegale circuit de “upgrades” om er een gevechtshelikopter van te maken. Uit de documentaire wordt ook duidelijk dat benodigdheden voor bermbommen of raketten, die in de Irakoorlog door de Iraakse opstandelingen zijn gebruikt tegen Amerikaanse troepen, te koop zijn op deze beurs. Op deze beurs, de SOFEX, worden deze wapens als een pak suiker in een supermarkt verkocht.
Grote exporteurs De werkelijke omvang van de wapenexport is niet duidelijk. Er worden vele schattingen gedaan, maar dit blijven ook onnauwkeurige schattingen, doordat onder andere de export van Rusland en China niet duidelijk is, omdat de cijfers die zij publiceren niet erg betrouwbaar zijn.
De meeste van deze schattingen zitten tussen de 45 en 60 miljard dollar in 2011. Uit een publicatie van het Sipri blijkt dat de Verenigde Staten het meeste exporteren gevolgd door Rusland, Duitsland en Frankrijk, over een periode van tien jaar. Opmerkelijk is dat Nederland erg hoog staat, zoals weergegeven in tabel 1.
De rol van Nederland Dat Nederland een grote speler is op het internationale wapenhandeltoneel, is voor velen een onbekend gegeven. Vanuit het nieuws wordt weinig bericht over de rol van Nederland. Uit de tabel blijkt dat wij op de zevende plek staan op de lijst van de grootste wapenexporteurs over een periode van tien jaar (2002-2011). Per hoofd van de bevolking neemt Nederland zelfs de eerste positie in over diezelfde periode. Echter, een dalende trend is zichtbaar die verklaard kan worden door externe factoren. Dit zijn de de bezuinigingen op defensie in Europese landen, concurrentie vanuit andere exporterende landen en het feit dat er niet geëxporteerd wordt naar landen in de regio waar de Arabische Lente zich afspeelde begin 2011. De Arabische Lente is een verzamelnaam voor alle opstanden en revoluties die plaatsvonden in de Arabische wereld zoals in Egypte en Libië. Dit had te maken met het ethische aspect, de wapens die verkocht werden, zouden kunnen worden ingezet tegen eigen bevolking. Het is schrikbarend dat Nederland hier internationaal gezien zo'n grote rol in speelt, zeker wanneer men kijkt naar de gevolgen hiervan.
Verenigd Koninkrijk verkocht “Armoured Crowd Control Vehicles” en munitie aan Libië in 2008. Veel van deze westerse wapens worden door overheden tegen hun eigen bevolking ingezet om conflicten te beslechten, waardoor het aantal burgerslachtoffers enorm is. Het voorbeeld van de film Lord of War zoals geschetst in de inleiding, lijkt helaas nog niet eens zo te verschillen van de werkelijkheid. Doordat er weinig bekend is over de wapenexport, hebben veel landen vrij spel in de handel in wapens. Hierdoor blijven vele burgeroorlogen en andere conflicten voortduren. Binnen de VN zijn er op velerlei gebieden verdragen, maar voor de export in wapens is nog steeds geen enkel verdrag voorhanden. Toch is er nog hoop voor de nabije toekomst. Op het moment van schrijven moet de slotconferentie van de VN voor het ATT verdrag nog van start gaan. Men kan hier de eerste grote stap zetten voor een betere regulatie van de wapenhandel. Of dit ATT verdrag het gaat halen zal blijken op de laatste dag van deze conferentie, 28 maart. ■
De gevolgen van wapenhandel De omvang van de wapenhandel mag enorm zijn, zo ook de gevolgen daarvan. Volgens Amnesty International worden er elk jaar twee keer zoveel kogels gemaakt als de gehele wereldpopulatie. Verder komen er elk jaar ongeveer acht miljoen geweren en pistolen bij en worden er elke dag op zijn minst vijftienhonderd personen gedood in gewapende conflicten en delicten. In recente conflicten wordt het aantal burgerslachtoffers geschat op tachtig procent. De totale hoeveelheid wapenverkopen wordt geschat op 45 tot 60 miljard dollar per jaar. Het trieste is dat dit vaak gebruikt wordt voor het onderdrukken van de eigen bevolking. Om een paar voorbeelden aan te halen: de traangasgranaten die de Egyptische politie gebruikte tegen hun eigen bevolking tijdens de Egyptische Revolutie in 2011, kwamen uit de Verenigde Staten. Het
Jaargang 36 - GAXEX 3
59
Tekst: Minou Olde Keizer
A Condition-Based Maintenance Policy for a Continuously Deteriorating MultiUnit System with Aperiodic Inspections From July until November 2012 I wrote my master’s thesis at ORTEC in Groningen, which meant a great opportunity to experience what it is like to work at a company. During my internship I focused on the (condition-based) planning of maintenance actions for systems that consist of several components. In this article I will explain what I did. Maintenance Strategies Technical systems often deal with deterioration caused by usage, age or random shocks. If ignored, this deterioration may cause a system breakdown, which can lead to high costs, system unavailability and safety hazards. “In order to prevent this, several maintenance strategies are available, which are presented in Figure 1. This figure illustrates that maintenance can be performed either reactive or proactive.� The concept of reactive maintenance is to wait until a component breaks down, after which maintenance is performed to restore the component. In this way, one is always too late in performing maintenance. An alternative is to implement preventive maintenance, for example, by replacing a component as soon as it has been in use for a prespecified period of time. In this
60
Semester 2.1 - (2012-2013)
way some failures can be prevented, but it could be that a component is replaced while it could have functioned a little longer, meaning that maintenance is now performed too early in some cases. An alternative maintenance strategy is condition-based maintenance (from now on referred to as CBM). The goal of CBM is to perform maintenance right before a failure occurs, by estimating the pending moment of failure based on monitoring a certain condition, such as vibration or temperature, of the component. In fact, CBM has been proved to minimize maintenance costs, improve operational safety, and reduce the number and severity of failures.
The Policy The maintenance policy that I considered in my master’s thesis was originally developed for systems consisting of two units, which are in series. This means that as soon as one of the two components fails the whole system fails. I made some adjustments to this model, and converted it to a policy for systems with two components that function in parallel instead of in series. The policy is developed for systems in which failures are only noticed upon inspection, so where a failure does not imply a system stop. This is for example the case for standby systems, and for systems where a failure means that the quality of produced items has become too low. Furthermore, the policy considers an aperiodic inspection schedule. This means that the system can be inspected at fixed, equidistant, points in time, but does not need to be inspected at each possible moment. An advantage of using aperiodic inspection times is that it takes into account that when a system is relatively new inspections are required less often than when the system is approaching the end of its life. This can reduce the costs substantially. Figure 2 shows the structure of the policy. In this figure, the horizontal axis represents the time, along which the possible inspection moments are indicated, while on the vertical axis several threshold values are given which are used to decide on the maintenance planning. Suppose an in-
spection is scheduled at time k. At this point in time the deterioration level of each component is obtained, and compared to the different threshold values. If the deterioration level of a component exceeds the fixed value of L, this component has failed and needs to be replaced correctively. If a failure has not yet occurred, but the deterioration level of a component exceeds the threshold value ξN+1, this component needs to be replaced preventively. On the other hand, if no replacement is required, the remaining threshold values are used to schedule the next inspection moment, which is either 1, 2 , …, or N moments later (see Figure 2). Here it holds that the higher the deterioration level of a component, the sooner it will be inspected again. Note that N is determined in advance. For systems consisting of two units where shared set-up costs are involved in performing maintenance (which, for example, could arise from shutting down the machine) it could be profitable to replace the other component as well if one of the components needs to be replaced. In order to decide on this an extra threshold value is introduced, that indicates whether or not a component should be preventively replaced, given that the other component will be replaced. The objective is now to minimize the long run average maintenance costs per unit of time with respect to the different threshold values. In this way, both the inspection moments and the replacement thresholds are optimized simultaneously. ▶
Figure 1: Maintenance Strategies
Figure 2: Structure of the Maintenance Policy
Example Figure 3 shows the long run average maintenance costs per time unit for a specific system that consists of two identical components (more details can be found in my master’s thesis), for different realizations of the threshold values.
CBM-policy. Figure 4 shows the percentage savings obtained from applying this policy to the system compared to applying failure-based maintenance (i.e., perform maintenance as soon as a component has failed) and block replacement (i.e., replace each component after a prespecified period of time). Furthermore, the savings obtained from allowing for aperiodic inspections compared to a periodic inspection schedule are shown as well.
The cost function seems to be rather smooth, and it turns out that a number of classical preventive maintenance policies can be viewed as special cases of the
Figure 3: Long Run Average Maintenance Costs per Time Unit for Different Values of the Thresholds for a Specific System
Figure 4: Percentage Savings Obtained from Applying this CBM Policy to a Specific System
Results Since a number of classical preventive maintenance strategies can be seen as special cases of the CBM-policy that is explained above, the model performs quite well and is widely applicable. Furthermore, it appeared to be profitable to allow for an aperiodic inspection schedule. Of course this was just a simplified version of my master’s thesis, but I hope that it gives a good indication of what I did. A lot of research on this topic remains to be done, and for that I am really excited that I can continue working on this subject during my PhD, which I started after graduating.
There is currently another PhD position available at the department of Operations, which also deals with maintenance and specifically at ProRail, and is suitable for students with an EOR background. If you are potentially interested, please contact Prof. Teunter (r.h.teunter@ rug.nl). â–
Jaargang 36 - GAXEX 3
63
Tekst: Wouter Kruijver
Grote Groningers
Vele Groninger studenten komen oorspronkelijk uit lager gelegen oorden dan de prachtstad waarin zij zijn gaan studeren. Door deze academische trek naar het noorden ontstaat vervolgens een mengelmoes van culturen in het Groningse studentendorp. Nu is dit op zich geen ramp en waardeer ik het zelfs bijzonder dat ik bij de lokale kruidenier af kan rekenen bij een bevallige dame zonder Groningse tongval. Echter, men moet wel beseffen dat Groningen meer is dan een studentenstad en men moet zeker oog hebben voor het Ommeland. Inwoners van zowel de Stad als zeker ook van het Ommeland hebben de Stad de schoonheid gegeven die haar zo kenmerkt, die haar een aangename plaats maakt om te vertoeven. Wonen in Groningen is daarom besef hebben van de rijke Groningse cultuur. Wonen in Groningen is daarom besef hebben van grote Groningers, de architecten van je hedendaagse paradijselijke habitat. Laat ons beginnen de Groninger cultuur proberen te ontdekken. Dit doen we aan de hand van de man die het lied en de wijs kent van het leven in Groningen: Ede Staal. Geboren te Warffum en helaas overleden te Delfzijl, is Staal bekend geworden met door hem geschreven en gezongen liederen over het leven op het Groninger platteland. Hoewel de beste man al sedert 1973 singles uitbracht, werd hij pas acht jaar later ontdekt door een medewerker van het provinciale Radio Noord. De muziek van Staal sloeg vervolgens dermate aan dat het nummer ‘Mien Toentje’ de jingle werd van de tuinierrubriek op de zender. Hierop werd het lied zeer populair en door later uitgebrachte nummers met dergelijk succes als ‘Het het nog nooit zo donker west’ en ‘Zaalstoe aaltied bie mie blieven’, werd Ede Staal beschouwd als de volkszanger van de provincie. Verklarend voor dit succes was het Groningse karakter van de zanger en zijn liederen. Zo bezong hij in ‘Mien Toentje’ mijns inziens impliciet de schoonheid van wonen in het Ommeland, het wonen in een omgeving van rust en ruimte, iets wat 64
Semester 2.1 - (2012-2013)
het meest blijkt uit de zin: ‘Wat is mooier as 'n hoeske mit 'n mooi lapke grond.’ Verder bleek het Groningse karakter van de man uit zijn bescheidenheid; ondanks vele verzoeken trad Staal zelden op. Een karaktereigenschap die samen met nuchterheid diep geworteld lijkt in de Groningse samenleving en die ook hedendaagse publieke figuren van Groningse afkomst als Jan Mulder en Henk Bleker kenmerken. Een nuchterheid die bij Jan Mulder goed zichtbaar was toen hij in ‘De Wereld Draait Door’ zijn ongezouten mening gaf over het optreden van Camiel Eurlings op het CDA-congres in 2010. Eurlings uitte er een lofzang op Maxime Verhagen met de woorden dat Verhagen een Christendemocraat was in hart en nieren en hij nooit de partij-idealen zou verloochenen, afsluitende met een saluut. Als tafelheer analyseerde Mulder vervolgens de beelden in niet mis te verstane bewoordingen. De Groninger vroeg of ‘we even mochten overgeven’ en deed het optreden af als ‘verregaande slijmballerigheid’. Een andere Groninger was ook te gast in het programma: CDA-politicus Henk Bleker. Bleker
was niet te spreken over de uitspraken van Mulder en het gesprek mondde uit in een schouwspel dat vervolgens door Felix Rottenberg afgedaan werd met ‘dit zijn twee Groningers met elkaar in discussie.’
Frits Zernike Nu we ruwweg een beeld hebben van wie Groningers zijn, is het tijd om over te gaan naar de grote Groningers. Hoewel een man als Ede Staal in grote mate bijdragen heeft aan een gevoel van saamhorigheid en de Groningse cultuur goed verwoordt, is hij natuurlijk niet iemand die in grote mate bijgedragen heeft aan serieuzere takken van sport als politiek en wetenschap. Hiervoor kunnen we ons beter verdiepen in iemand als Frits Zernike, de Nobelprijswinnaar aan wie de academische speeltuin in Paddepoel zijn naam te danken heeft. Hoewel Zernike geboren noch getogen is op de Groninger kleigronden, scharen we hem toch bij het rijtje grote Groningers, omdat de man na zijn studie scheikunde (met bijvakken in wis- en natuurkunde) in Amsterdam onderzoek is gaan doen aan onze universiteit. Het is intussen honderd jaar geleden dat de dus oorspronkelijk scheikundige de trek naar het noorden maakte en bij de astronoom Jacobus Cornelius Kapteyn in dienst trad als assistent en in het Sterrenkundig Laboratorium aan de slag ging. Na twee jaar van astronomisch onderzoek besloot Zernike de sterrenstof te laten rusten en liet hij zijn licht schijnen op de fysica; de heer werd in 1915 lector in de wiskundige natuurkunde en in 1920 hoogleraar in de theoretische natuurkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Binnen de wondere wereld van de natuurkunde werd de waarschijnlijk intussen helemaal tot Groninger verworden Zernike geïntrigeerd door de fysische optica. Alwaar de schrijver van dit artikel met schaamrood op de kaken moet toegeven dat hij al de grootste moeite had met het construeren van een brekende lichtstraal met behulp van de wet van Snellius, nam Frits Zernike een frisse duik in aanzienlijk gecompliceerdere materie. ‘Werken aan de grenzen van het weten,’ noemt men dat aan de Rijkskuniversiteit Groningen. Grensverleggend
was vervolgens de ontdekking die de hoogleraar deed: samen met Amerikaanse collega en lenzenmaker Carl Zeiss ontwikkelde Zernike de fasecontrastmicroscoop. Deze microscoop lijkt op een conventionele lichtmicroscoop, maar heeft een speciaal ‘faseplaatje’ tussen de condensor en het preparaat, waardoor twee lichtbundels met een onderling faseverschil door het preparaat lopen. Door interferentie van deze bundels, worden vrijwel transparante cellen zichtbaar zonder dat een kleurstof nodig is en ontstaat er enige diepte in het beeld doordat voorwerpen donkerder lijken naarmate de dikte groter is. De beelden van structuren van preparaten werden dus contrastrijker en hiermee maakte Zernike het tot dan toe onzichtbare zichtbaar. Voor deze werkzaamheden ontving Frits Zernike op 11 december 1953 de Nobelprijs voor de Natuurkunde als kers op de academische taart. De beste man had namelijk al tal van wetenschappelijke onderscheidingen, erelidmaatschappen en eredoctoraten verworven in binnenland en buitenland. Daarom kan Zernike dus met recht een grote Groninger genoemd worden.
Abel Tasman Laat ons vervolgens de wetenschap verlaten en ons op de zeevaart richten, de zeevaart van de zeventiende eeuw, de Gouden Eeuw. Wie denkt dat de scheepvaart van de Verenigde Oost-Indische Compagnie een louter Hollandse aangelegenheid was, heeft het goed mis. Eén der grote mannen des Gouden Eeuws was namelijk de in het Groningse Lutjegast geboren Abel Tasman. Hoewel Abel wel vaker onderweg was, was zijn eerste grote tocht ‘de zoektocht naar het onbekende Zuidland.’ De zeevaarder kreeg in 1642 de opdracht naar het Zuidland af te reizen omdat door verscheidene mensen werd vermoed dat de bodem er waardevolle grondstoffen zou bevatten. De VOC was er dus al eens geweest, maar telkens werd besloten terug te keren, omdat de inwoners van het Zuidland niet gediend waren van dit soort toerisme en dat is een eufemisme. De weinig gastvrije inwoners hadden al veel slachtoffers onder bemanningsleden gemaakt en een kostbaar schip was vernietigd. ▶
Frits Zernike
Jaargang 36 - GAXEX 3
65
Tasman ging een reis tegemoet die getekend werd door moordlustige Maori, gevaarlijke winden, golvende zeeën en verraderlijke riffen. De tien maanden durende reis onder leiding van Tasman had gelukkig wel resultaat. Op 24 november 1642 ontdekte de zeevaarder land aan de zuidwestelijke kust van het huidige Tasmanië. Tasman zelf noemde het land naar zijn opdrachtgever: Anthoonij van Diemenslandt. Eenmaal voor anker, liet de grote Groninger een paal neerzetten met daarin het merkteken van de VOC gegraveerd opdat latere bezoekers op de hoogte waren van het feit dat het land door de VOC werd geclaimd. Op eenzelfde manier werden vervolgens ook delen van het zuidelijke en het noordelijke eiland van Nieuw-Zeeland ontdekt. Tijdens latere expedities deed Tasman ook Nieuw-Guinea en de Filippijnen aan. Tijdens de expedities ruilde Tasman goederen als katoen, spijkers, spiegels en kralen tegen water en voedsel. Een sterk voorbeeld van de sterke handelsgeest, ooit uitstekend verwoord door oud-premier Jan-Peter Balkenende als ‘de VOC-mentaliteit’. Omdat Tasman met zijn ontdekkingen veel betekende voor de VOC, kunnen we hem ook toevoegen aan het rijtje grote Groningers.
Aletta Jacobs Om vervolgens een evenwichtiger beeld te verkrijgen van de grote Groningers, is het noodzakelijk ons licht te laten schijnen op de Groningse vrouwen met bravoure, die hun signatuur aan de provincie gegeven hebben. Een beetje Groninger voelt op zijn of haar klompen aan waar dit naartoe gaat: Aletta Jacobs. Het was 1854 dat Aletta Henriëtte Jacobs geboren werd in het immer gemoedelijke Sappemeer en onderdeel werd van een joods gezin. Na de HBS officieus te doorlopen te hebben, stuurde mevrouw Jacobs in haar goesting naar kennis een verzoek naar de liberale premier Johan Rudolph Thorbecke te mogen studeren aan een universiteit dat gelukkig werd gehonoreerd. Op zijn sterfbed, vijf dagen voor zijn dood, als apotheose van een liberale carrière, gaf Thorbecke ook toestemming aan Jacobs om examens af te leggen.
Aletta Jacobs werd dus de eerste officiële vrouwelijke student en koos voor de wondere Rijksuniversiteit Groningen. Acht jaar later studeerde Jacobs af als doctor in de geneeskunde en werd huisarts in Amsterdam. In de hoofdstad hield ze op dinsdag en donderdag gratis spreekuren, gaf ze cursussen en introduceerde het pessarium als voorbehoedsmiddel in plaats van als hulpmiddel tegen verzakking van de baarmoeder. Hiermee betekende zij erg veel voor het welzijn van de vrouwen die deel uitmaakten van arbeidersgezinnen met veel kinderen in Amsterdam. Verder is Jacobs de beroemdste Nederlandse vertegenwoordigster van de eerste feministische golf; zij maakte zich sterk voor het kiesrecht van vrouwen als voorzitter van de Vereniging voor Vrouwenkiesrecht. Hoewel de vereniging in 1894 al werd opgericht, duurde het tot 1922 totdat alle vrouwen hun aanrecht verwisselden voor actief kiesrecht. Intussen was Aletta Jacobs heel beroemd geworden en werd zij gelauwerd als vrouw die veel in Nederland heeft veranderd; een grote Groningse. Alles tezamen is het evident dat Groningen een provincie is om trots op te zijn. Hoewel er vriendelijker klinkende accenten bestaan dan het Groningse en er aangenamer oorden zijn dan Oude Pekela, is dit nog geen reden de ogen te sluiten voor de schoonheden van het Groninger landschap en haar inwoners. De noordelijkste provincie van Nederland heeft tal van grote Groningers voortgebracht die zowel de stad, als de provincie, als Nederland veranderd hebben en iemand als Nobelprijswinnaar Frits Zernike heeft met de uitvinding van de fasecontrastmicroscoop zelfs de wereld veranderd. Wakker dus de trots op de provincie in je aan en hoop ooit zelf ook een grote Groninger te worden. ■
Aletta Jacobs
VESTING Opiniepanel Ben je wel eens in het Ommeland geweest? Ja 50,0% Nee 50,0% 66
Semester 2.1 - (2012-2013)
20 jaar geleden in de GAXEX
DE EVALUATIES Een overzicht
Iedereen heeft ze wel eens ingevuld. Hopen we. De evaluatuieformulieren die je krijgt aan het eind van een tentamen. De goede opletters hebben gezien dat er tegenwoordig twee evaluatieformulieren in omloop zijn. De ene is de facultaire evaluatie. Deze wordt afgenomen onder auspiciën van Ineke Vugteveen, facultair onderwijsmedewerker, die alle vakken zo eens in de drie jaar evalueert. De resultaten daarvan vind je in de ECCO, ons facultaire zusterblad. Daarnaast is ook de vakgroep econometrie nog altijd erg aktief met evaluaties. Vakken die in een bepaald jaar niet door mevrouw Vugteveen worden geëvalueerd, doet de vakgroep zelf. Maar wat gebeurt er eigenlijk met die resultaten? Tot nu toe niet veel. Daar komt bij deze verandering in. Op de volgende pagina vind je, compact weergegeven, de resultaten van de belangrijkste evaluaties die gedurende de eerste twee trimesters zijn gehouden. Het gaat om vijd verplichte vakken (Wiskundige Economie 1 en 2, OR 2 en Statistiek 2.2) en één keuzevak (OR in ontwikkelingslanden). We hebben de resultaten dus wat geaggregeerd weergegeven. Zoals je ongetwijfeld weet heb je op het evaluatieformulier bij elke stelling vijf opties: geheel mee eens, mee eens, neutraal, mee oneens en geheel mee oneens. Dat hebben we samengevat in twee cijfers: mee eens (in de tabel weergegeven als de +; de som van geheel mee eens en mee eens) en mee oneens (de –; de som van mee oneens en geheel mee oneens). Het percentage dat dan nog ontbreekt is dus de categorie neutraal/geen mening/weet niet. Bij de open vragen hebben we iets soortgelijks gedaan. Hier zijn alle resultaten geaggregeerd tot twee mogelijk antwoorden. De + staat dan voor de eerste in de eerste kolom genoemde mogelijkheid, de – voor de tweede.Voor iedereen die geïnteresseerd is in de volledige gedetailleerde gegevens: deze liggen ter inzage op de VESTING/GAXEX-kamer (WSN 243). Bij niet alle vakken werd een werkcollege aangeboden. Toch zijn er veel mensen die de vakken over het werkcollege invullen. Voor alle volledigheid hebben we ook die antwoorden maar meegenomen in het overzicht. Tenslotte: conclusies mag iedereen voor zichzelf trekken. Daar wagen wij ons maar niet aan. De cijfers spreken voor zich. MH
Jaargang 15 - GAXEX 4
Tekst: Tim van Wilsum
A nation of drunkards
MIAMI BEACH, Florida, Jan. 25 1947. Al Capone, ex-Chicago gangster and prohibition era crime leader, died in his home here tonight. "Death came very suddenly," said Dr. Kenneth S. Phillips, who has been attending Capone since he was stricken with apoplexy Tuesday. "His whole family was present. His wife, Mae, collapsed and is in very serious condition." Dr. Phillips said death was caused by heart failure. Al Capone was one of the most notorious gangsters America has known. Al Capone came up in the dry era of the United States, and gained public knowledge through his merciless ways to settle conflicts. However, he was not the only one who came up during the prohibition. How could it be that a relatively crimeless America evolved to a country which was almost controlled by the underworld? A nation with a drinking problem In the early years of the 1800s, most of the American citizens drank all day. They drank when they woke up and they drank when they went to sleep. Physicians recommended liquor for health reasons and a bell rung twice a day for grog-time. When it was grog time, almost every drinking man in the United States raised his glass to have a beer or another intoxicating beverage. As long as the people kept drinking beers, there was nothing to be worried about. But things changed when a great part of the people shifted their beverages from beer to harder liquor. They started drinking, for example, whiskey and rum. This was the start of the so called Nation of Drunkards. Drinking was a sign of masculinity that took away masculinity. This meant that you drank to show that you were a man, but then you would lose it all because you drank. Most men worked all week and at the end of that week, they would go to saloons and bars to toast to celebrate the weekend. If they then came home, all drunk, they did 68
Semester 2.1 - (2012-2013)
whatever they wanted to do. They were very violent and eventually they could not take care of their familes anymore. In 1840, six men in Baltimore decided that they would never drink again. They founded the Society of Reformed Drunkards and named it a Washingtonian Society. After the first society was founded, several other Washingtonian Societies would rise up. Most of these Washingtonian Societies were supported by protestant citizens. The same citizens who were against slavery would now rise up against the drunkards in what they called temperance movements. Several initiatives rose up and the temperance movement began to grow. Reverend Thomas Hunt founded the Cold Water Army. This was an organization that focused on reforming children to not drink alcohol, instead of trying to save already drinking adults. Susan Anthony founded the Woman Temperance Society and there are many other examples of initiatives against the nation of drunkards.
But the first real law that passed was the Maine Law. This law was accepted by Mayor Neal Dow. Neal Dow was a big supporter of the temperance movement and with the Maine Law he laid a total ban on alcohol in Maine. But this law was full of mazes and loopholes such that inhabitants of Maine could still drink alcohol. Some citizens started smuggling liquor into Maine, others hid their booze in their pants and then sold it on street corners. They were called bootleggers. But the already explosively grown temperance movement gained a big hit in the 1860s. The drinking problem was overshadowed by other problems, like the battle to abolish slavery and the Civil War. The Civil War causes the temperance movement to start over. People began to drink again to forget the cruelties of the war and the new central government needed a lot of money to restore the economy of the United States, which was damaged by the expenses of the war. The solution to the problem was found in taxes. They started to raise taxes on alcohol and in a few years one third of the American economy was based on alcohol. When the Civil War ended in 1865, the number of German and Irish immigrants increased. These new immigrants brought their own culture and own habits with them. A result was that the drinking startad to increase rapidly. With the heavy drinking, the temperance movements regained their strength. A great example was Eliza J. Thomas. When she lost her son, she startws a movement and led groups of women to saloons to pray for the drinkers inside. The woman´s crusade worked and she visited 911 communities and closed thirteen-hundred saloons and bars. However, it turned out to be too much work. The women were not able to feed their families and do the housework anymore. As a consequence of the ending of the women’s crusade, saloons were reopening because there were no laws against it. However, Thomas' mission had not been pointless. Francis Elizabeth Caroline Willard, also known as Saint Francis, founded the Woman’s Christian Temperance Unit, which would become the biggest temperance movement until
then. She made it her life work to stop the consumption of alcohol. But the WTCU did not stop at alcohol. It expanded to over forty departments with different causes such as home protection, free kindergartens and the age of sex consent moved up from ten to sixteen. The greatest and most important department was the Department of Scientific Temperance Instruction, which worked through school systems. Twenty-two million children had temperance classes which demonized alcohol three times a week But why were there so many movements and initiatives against alcohol? The reason is that the life in the saloons was terribly wonderful. For some hard working men it was the only reason that they could keep doing their jobs. But it was not only a place for drinks. It was a social club, new members of the community met new people, there were translators for immigrants and paychecks were delivered in the saloons, as well as letters if you did not have a post address yet. Even jobs were distributed in the saloons. In 1890, eleven of the twenty-four aldermen in New York ran bars. Logically, corruption arose. These aldermen bought their votes for a glass of whisky and a cigar. But the real leaders of the society were the brewing companies. The brewing companies owned the saloons. Everybody could start a saloon if they promised to only sell the beer from one brewery. The brewing company would pay for the license, the location and even for the furniture. Back then they would even serve free lunches, mostly very salt lunches, because then, the people would drink more. All levels of societies did the same and everybody hung around each other, from hard working citizens to politicians and from (corrupt) cops to thugs and pimps. Even in states where alcohol was prohibited in the constitution, like in Kansas, there were bars. This was a result of the entanglement of bars and politics. As a result of the ongoing corruption, the Anti-Saloon League was founded in 1893. The Anti-Saloon League would turn out to be the most effective political group ▶
Jaargang 36 - GAXEX 3
69
for the dry side. It had only one cause, a dry United States. The Anti-Saloon League was organized as a business. It had a headquarter, a full-time staff, a sufficient financing and a printing plant to spread propaganda. Wayne Bidwell Wheeler would become the face of the league. The Anti-Saloon League became so powerful that it convinced state after state to vote dry. Meanwhile, the United States became an industrial bulwark because of the immigrants. Many different cultures came with the immigrants and the States became a melting pot of different cultures. The native Anglo-Saxon Protestantism was not the only religion anymore. East European Jews and Catholic Irish men moved to America and brought their drinking habits with them. The Anti-Saloon League focused on the Native Americans and stated that: “Real Americans did not need a saloon. They were better than that.” Nevertheless, the United States produced nine-hundred million barrels of beer yearly. As the dry side had the Anti-Saloon League, the wet side had the German-American Alliance as most important political group. This was an alliance between German breweries in America. They were, obviously, in favour of the distribution of alcohol and their main character was Adolphus Busch, a German beer brewer. In 1913 the Anti-Saloon League had convinced eight states to vote dry and accept a sort of prohibition in their constitution. But the country still depended on the taxes on alcohol and thus an amendment was financial unthinkable. But then something happened which had not been foreseen by the German-American Alliance, nor by any drinking citizen. The income tax passed and it was now possible for the national government to lose the alcohol tax, without the problem that an entire part of the economy would collapse. However, the dry side had not yet won. In 1920, the big cities would become more important in voting for a national law. Since the cities were wet, the Anti-Saloon League had to handle quickly. It lobbied for the dry side in several important cities, and these cities came to support the prohibition. In 1914, another eight states accepted a sort of prohibition in their constitution.
A Dry Nation At the moment the United States decided to interfere in
the Great War, in which they joined the side of the Allies, the battle for an amendment in the Constitution for prohibition started to rapidly evolve. As most people probably know, the Germans were not only the opponent of the allies in the Second World War, they were also involved in the Great War at opponent sides of the United States. It was not really a problem for Wheeler to make the German-Americans look bad. The German-American Society had always supported the causes of the Germans in the Great War until the moment the United States interfered in the war. Wheeler’s mission was to let the citizens of the United States think that there was a link between the Great War and beer. He wanted to show that the German Forces and the German brewers in America were connected and thus beer was bad. To pass a proposal into the Constitution it first has to be accepted in the White House and then it has to be accepted in two third of the states. The opposition of the Anti-Saloon League, in the embodiment of Spencer Penrose, presents Wheeler the option to get the White House and the States to accept the proposal within seven years, otherwise it would never be an issue again. Penrose offered this to Wheeler, thinking that seven years was never going to be enough to persuade two third of the states to accept the proposal. In 1918 the prohibition act was proposed in the White House and, as expected, the prohibition act was accepted with 282 votes in favor and 128 against the prohibition. But then came the hard part, at least that is what the wets thought, which was to convince all the states, or at least two third of them, to back the prohibition act. It only took Wheeler and his companions thirteen months to get 36 states to sign the act and therefore it was accepted as an amendment in the Constitution of the United States of America. On the 16th of January 1920, it was official and there was not to be sold any more liquor in America. But with the passing of the prohibition act, the country lost one of its five biggest industries and besides the loss of income for the United States government it also cost tens of thousands of citizens their jobs in breweries. But not only in breweries there were jobs lost, also in alcohol related industries there were major cut backs, for example the bottling plants and truck drivers. The proponents of the prohibition thought that together with the amendment being a fact, the alcohol related problems would ▶
Carrie Nation
70
Carrie Nation was born Carrie Amelia Moore, her life was filled with tragedy. Her mother died in an insane asylum, convinced she was Queen Victoria. Her first husband drank himself to death. A second unhappy marriage would end in divorce. She determined to give herself over to the struggle against what she called the place where the serpent drink and crushed the hopes of my early years, the saloon. As president of the Barber County WCTU, Carrie Nation had had led peaceful marches that had little effect and tried to find other peaceful ways to convince the drinkers to stop consuming alcohol. Eventually she became convinced God wished her to do more. She would eventually become notorious for smashing saloons to pieces as an act of God, since God had prohibited the hard liquor. Semester 2.1 - (2012-2013) Text: PBS Prohibition Serie
Wayne Wheeler Wayne Wheeler was born in Brookfield Township, Ohio. He was a farm boy who had lost an uncle to alcohol and had himself been injured by a drunken farmhand wielding a pitchfork. He liked to say that “God made the country, but man made the town.” He was ideally suited to lead what became a crusade by rural Americans against the big cities. He began his work for the dry on a bicycle, spinning from door to door to defeat an anti-prohibition candidate for the state senate. As the organization grew, Wheeler moved quickly up in ranks. He would become the Leader of the Anti-Saloon League and would eventually lead the United States into accepting the 18th Amendment. Text: PBS Prohibition Serie
stop. Because it was now a national federal law that it was forbidden to consume, buy, sell or make liquor. There was also a national law that forbid killing and people did not just go out to kill others, so it was presumed that everyone stopped drinking alcohol. But that did not happen. The same day the prohibition was absorbed in the Constitution, the robberies of liquor transports started. In 1920, the amendment was accepted as a part of the Constitution. It was now nationally forbidden to sell liquor in the United States, but this did not mean that the distributing of alcohol stopped. Liquor was still being sold by so called bootleggers. It even happened that the bootleggers walked into the White House to sell liquor to the same people who accepted the law that forbade to sell liquor. In the beginning of the prohibition era, the law showed success. The alcohol consumption dropped with over thirty percent and the amount of public drunkenness also went down. Grape growers started to cultivate other goods instead of the main ingredient of wine. Beer got publicly replaced with alcohol free beer and Brewers like Anheuser-Busch started to shift their markets from beer to ice creams, soft drinks, and even yeast. And the stocks of Coca-Cola started to rise in value. But it was not the utopia which the dry had hoped it would be. Corruption arose, home grown alcohol growers started to distribute their products and there was an increasing number of gang related, and alcohol related, violence. A new term for law breaking citizens showed up. Citizens who ignored the 18th Amendment were called scofflaws. Since the 18th Amendment was a fact, there yet had to be an act that included the prosecution of people who broke the amendment and still occupied themselves with distribution of liquor. This so called Volstead Act was enacted to enforce the Prohibition Act, because the 18th Amendment was not solid to completely remove alcohol from American soil. It was written such that it had many mazes in it. There were so many opportunities to still sell liquor that the corruption stretched out to the White House. The Volstead Act was there to prohibit any intoxicating liquor. This meant that instead of banning only hard liquor, it also prohibited all beverages that contain-
ed an alcohol percentage above a half of a percent. Enforcing the prohibition act was more difficult than expected. The cause of this lies in the notation of the law. It is noted that the local government should carry out the law and thus should finance it. But a great part of the local governments did not want to enforce the 18th amendment or would at least not pay for it. They thought that if the White House was so eager to ban all the alcohol, they should enforce it themselves. This was the reason that in 1920 all states spent approximately a little over $600,000 on enforcing the prohibition act. This was one eighth of the amount they spent on enforcing fishing laws.
A Nation of Corruption and Crime In New York City, the start of the 18th Amendment meant that a lot of bars closed up, but over a thousand illegal joints opened their doors for costumers. The dry called New York Satan’s Seat. The proponents of the prohibition said they needed a small army of two hundred fifty thousand federal agents to enforce the law, but instead of that number they got two hundred federal agents. These federal law enforcement officers were elected by politicians, which was a main cause of the rising corruption among the politicians. They suddenly had a lot of jobs to give away, and these were not low money jobs. It paid decently to be a federal agent. A consequence of the corrupt politicians was that the wrong people got the jobs, mostly because the men they chose were corrupt as well. And the police department of New York did not help either, they were too busy to solve real crimes in order to help the federal agents catching men who wanted to drink. That is when the dry pushed through another enforcement law, the Mullen-Gage Act. This meant that now 44% of the cases that came to court were prohibition cases. This was over fifty thousand cases per year. Not only the federal agents were corrupt, slowly everything became corrupt. The local police department was also corrupt and every favor was for sale. The big difference between the local police department and the feds was that the federal agents had a sole purpose of catching moonshiners and bootleggers and therefore ▶ Jaargang 36 - GAXEX 3
71
they were a lot less attractive to bribe than the police department. A lot of straight federal agents were unpopular and came often in the position that they were attacked by bootleggers and the bribed officers. Because of the easily bribable officers there arose an opportunity for every man who wanted to get rich. This opportunity was called bootlegging and if there ever was a king of bootleggers, it was George Remus. George Remus was a criminal attorney and a good one, but every time he defended a bootlegger, he was impressed by the way the bootleggers simply paid the fines, in cash. He thought that if these dumb and often hillbilly bootleggers could make so much money, he would make a fortune. George Remus was already rich, because of his work as a criminal attorney. In the time that Remus started his bootlegging business, distilleries had enormous amounts of liquor, for example whiskey, which they distributed to drug stores. Remus bought a distillery and opened a drugstore, so he would be the buyer and the seller as well. He would send his trucks from the distillery to the drugstores and let them be hijacked underway by his own men. After that, he would make sure the booze landed in the illegal liquor circuit. This is what he called the Circle. He chose Cincinnati as the place where he would keep his headquarters, because all the important distilleries were in a three-hundred mile radius from there. As his ‘business’ flourished, he bought more and more distilleries, he opened more drugstores and even founded a trucking company to distribute the liquor. He also chose a central place to be his distribution center. This distribution center had fifty acres of ground and was loaded with alcohol. To protect the Death Valley, as his men called the distribution center, he had hired gunmen to guard the miles long road to the center. His expectation became reality, he made a fortune. On average. they collected up to 79,000 dollars in the center. Remus soon had 3,000 employees working three shifts a day and was doing millions of dollars in business a year. To remain untouched, George Remus bribed a small army of local, state and federal officials. However, he wanted more. He needed permits to withdraw all of the whisky from his own distilleries. These permits were issued by the national government. This is why he needed
direct access to the White House. He met with Jess Smith, friend of the attorney general Harry Daugherty. Through Smith Remus could get all the permits he wanted to have for two and a half dollar per case. For fifty grand Smith promised Remus that he would never have to go to jail, he would be protected from punishment. George Remus paid Jess Smith and from that moment on the growth of the 'business' of Remus really exploded. In less than a year, he had made six million dollars. He had established a new supply depot in Ohio and owned nine distilleries. But George Remus had become too greedy, he went too far. He bought a distillery in Indiana and operated under the jurisdiction of a incorruptible prohibition direct Morgan. This led to the end of Remus. When they started seizing trucks that were loaded with alcohol, they traced a truck back to the death valley and found the Remus' books. A few months later, the government indicted Remus. The charges were that he had violated the Volstead act over three thousand times. When Remus was found guilty of these charges and was sentenced to serve two years in prison, he appealed and fled to Washington to speak to Jess Smith. Smith assured him again that Remus had nothing to worry about and would never go to prison. A few weeks later, Jess Smith committed suicide because there were allegations that Smith was involved in corruption in the old Harding administration. Remus would serve two years in jail and when he came out, his wife had betrayed him with a police officer and left him.
Chicago Another example of exploitation of the 18th amendment is the Chicago outfit. Because of the prohibition, small time criminals could become big time bootleggers. It was the same job but the products they smuggled were worth way more than before. Most of these small time criminals were poor immigrants with little to lose but with great ambition. Almost every (big) city had a leader in the underworld. Joe and Beeny Bernstein and Harry and Louis Fleischer ruled Detroit with the Purple Gang. Charles ‘King’ Solomon ruled New England, Philadelphia was ruled by Max Hoff, Los Angeles had Vito Di Giorgio and Johnny Lazia controlled Kansas City with his companion
Adolphus Busch Adolphus Busch was an immigrant from the Rhineland, the youngest of 21 children. He entered the brewery supply business in St. Louis in 1857, went into partnership with his father-in-law, Eberhard Anheuser, and soon became the first brewer to succeed at bottling beer for shipment. His brewery on the St. Louis riverfront sprawled across 70 acres. He owned railroads, ice factories and bottling plants. Politicians sought his support, presidents befriended him. As the Anti-Saloon League steadily gained ground, other members of the brewers’ Association looked to Adolphus Busch for leadership. 72
Semester 2.1 - (2012-2013) Text: PBS Prohibition Serie
John Torrio and a couple of his companions
Tom Pendergast. The only city that was too big to be controlled by one man was New York, but four men tried, which led to a twelve year long war. But the most feared and one of the greatest mafia crime families was the Chicago Outfit with one of the most notorious gangsters of all time: Al Capone. Al Capone was chief enforcer for the Chicago Vice boss John Torrio. Since there were a lot of immigrants in Chicago, there were a lot of gangs. There was O’Bannion, an Irish safe cracker who led the North Side Gang. The Irish smuggled liquor from Canada. There was Genna, a Sicilian brewer who controlled the Near West Side. The Italians had dozens of stills installed in private homes. And there was Saltis, the leader of the Southwest Side Gang. ‘Polack Joe’ was infamous for his settlements with the Thompson machine gun or Tommy gun. The reason these gangs could co-exist was John Torrio, who made sure the different gangs did not interfere in each other's businesses. The other reason the Chicago Outfit continued to gain strength was the mayor of Chicago: Big Bill Thompson. The chief of the Chicago police even admitted that sixty percent of the officers were bootleggers. Torrio’s and Capone’s syndicate was worth millions of dollars per month, they made their money through prostitutes, gambling and bootlegging. But when Big Bill Thompson was replaced, the crime syndicate already moved their headquarters to Cicero. Every time the Outfit was threatened, Al Capone would jump in to settle the disagreement at his terms, violently. The Chicago Outfit is a perfect example of how a relatively small organization quickly becomes bigger, with as its solce cause the prohibition. Without the bootlegging they probably would have made some money, but not on the enormous scale they did in the 1920s. Not only the Chicago Outfit, which was the only syndicate which did not operate under the control of the Cosa Nostra, grew
big in the 1920s. Also the Genovese family, one of the five crime families that formed the Cosa Nostra, became big trough smuggling. The most important gangster in the 1920s who set up the Luciano Family (later the Genovese Family) is Charles ‘Lucky’ Luciano. When Luciano joined Arnold Rothstein, Rothstein taught Luciano how to run a bootlegging business. In 1925 Luciano made twelve million dollars a year. This was the beginning of Luciano’s crime family which would later become one of the most powerful families in America, mostly because of the money Luciano made in the prohibition era.
From drunken nation to criminal nation In the beginning of the 1800s, America was terrorized by drunkards and with them, with violence and a lot of domestic problems. Until the moment that the first six pioneers of temperance movements began their society of non-drinkers, America continued to be a drunken nation. But then the atmosphere in America changed. A lot of temperance movements won in strength and aside from a short period of denial during the 1860s, the temperance movements became bigger and more important in the States. The WTCU and the ASL caused a revolution in America until they reached what they wanted: a dry nation. But with an amendment in the Constitution of the United States, corruption and crime rose. Local, state and Federal officials became corrupt. It even went so far that officials in the White House, who had supported the 18th amendment, turned out to be corrupt. Crime rose and the men who chose crime as their path made fortune and gained a lot of influence. At the end of the prohibition in 1933, a couple of criminals and their crime syndicates had become so powerful that they controlled large parts of the society and the government. ■
Jaargang 36 - GAXEX 3
73
Tekst: Ruben te Wierik
Over het ontstaan van de Katholieke Kerk Afgelopen 13 maart werd Jorge Mario Bergoglio gekozen tot paus Fransiscus. Hij zal de leiding hebben over de gehele Katholieke Kerk, met zijn 1,2 miljard aanhangers een van de grootste kerken ter wereld. Veel van de rituelen van de Kerk zijn al eeuwenoud: zo zijn het doopsel en de eucharistie reeds tweeduizend jaar oud. Ook minder voor de hand liggende rituelen zijn al heel oud, zo is het Agnus Dei al dertien eeuwen onderdeel van de Heilige Mis. Daar uw redacteur niet de zes jaar durende bachelor Theologie heeft gevolgd, zal een volledige analyse van het katholieke denken voorbehouden blijven aan hen die dat wel gedaan hebben en zal dit artikel zich met name toespitsen op het ontstaan van de Kerk als organisatie en de aanname van de katholieke dogma’s. Voor een uitgebreidere verhandeling van eerdere invloedrijke gebeurtenissen binnen het christelijk geloof verwijs ik de geïnteresseerde lezer naar een bijzonder specialistische bundeling boeken: de Bijbel. Na de Grote Zendingsopdracht, Jezus’ Hemelvaart en de uitstorting van de Heilige Geest, waren de twaalf apostelen belast met de zware taak het christendom te verspreiden. Er was in die tijd nog geen sprake van een apart christendom naast het jodendom. Halverwege de eerste eeuw na Christus bestond het jodendom in Judea uit verscheidene sektes, waarvan de farizeeën, de sadduceeën, de zeloten, de essenen en de christenen de belangrijkste en de bekendste zijn. De verschillen tussen de groepen joden waren met name tot stand gekomen door meer of minder letterlijke interpretatie van de Tenach. Doordat Jezus zichzelf verklaarde de Zoon van God te zijn, staken er, in het toch al door de Romeinse 74
Semester 2.1 - (2012-2013)
overheersing zeer verdeelde Judea, een aantal onderwerpen van discussie de kop op binnen het jodendom. De vraag rijst hoe om te gaan met de traditionele joodse gebruiken, heidense bekeringen en hoe de persoon Jezus precies gezien moet worden. De traditionele farizeeën, zeer conservatieve joden, vinden dat bekeerlingen zich volledig aan de Mozaïsche wetten moeten houden. Dit houdt in dat zij zich moeten laten dopen, besnijden en zich dienen te houden aan de joodse feestdagen. Zij zien Jezus niet zozeer als de Messias, maar als de climax van een reeks profeten, die hen onderwezen in de godsdienst. De volgelingen van Jezus geloven Hem en zien in Hem de Zoon van God. Zij worden geleid door de twaalf apostelen. Petrus, ook bekend als Simon Petrus, werd door de overigen geaccepteerd als de leider en trouwste volgeling van Jezus. Volgens Handelingen 10 was de Romeinse centurion Cornelius de eerste heiden die gedoopt werd. Goddelijke visioenen aan zowel Cornelius als Petrus zouden Petrus het inzicht gegeven hebben dat ook niet-Joden toebehoorden aan het volk van God. Samen met Barnabas (soms ook apostel genoemd, niet te verwarren met de misdadiger Barabbas) legde Petrus de kwestie van
de besnijdenis van de bekeerde heidenen voor aan de overige apostelen en oudere mannen. Tijdens dit eerste concilie, in het jaar 49 gehouden in Jeruzalem, werd besloten dat niet-joodse bekeerlingen zich niet aan de joodse tradities hoefden te houden. Deze beslissing kan praktisch gezien worden als de christelijke afscheiding van het jodendom. Dat de apostelen en hun volgelingen de Grote Zendingsopdracht erg serieus namen, blijkt wel uit het feit dat er rond het jaar 100 ongeveer veertig kerkgemeenschappen waren. Het centrum van het christendom bleef wel rond Jeruzalem en Antiochië, maar er waren ook gemeenschappen in Alexandrië, Rome en zelfs aan de hedendaagse westkust van India. Voor de bekeringen in het zuiden van India zou de apostel Tomas verantwoordelijk zijn, die volgens de overlevering overleden is in Madras. Heden ten dage leven er nog steeds afstammelingen van de door Tomas bekeerde Indiërs. Zij staan, niet geheel toevallig, bekend als de Tomaschristenen.
Rome Volgens de officiële geschiedschrijving van het Vaticaan, zoals beschreven in de jaarlijks uitgegeven Annuario Pontificio, zijn er in de eerste twee eeuwen behalve Petrus nog veertien pausen geweest. Echter, in die tijd was het pauselijk gezag vanuit Rome zeker nog niet algemeen geaccepteerd en waren de patriarchen van Jeruzalem, Alexandrië en Antiochië zeker net zo belangrijk. Het Griekse woord πάππας, waarvan het woord ‘paus’ is afgeleid, werd gebruikt om alle bisschoppen aan te spreken. Pas vanaf de zesde eeuw werd het gebruike-
lijk om alleen nog maar de bisschop van Rome de titel paus te geven. Het duurde tot het eind van de elfde eeuw voor paus Gregorius VII de titel officieel maakte voor de kerkleider. Reeds in deze eerste twee eeuwen werden veel rituelen en gebruiken ingesteld, die tot op de dag van vandaag nog steeds de praktische invulling van het geloof gestalte geven. Zo werd onder het bewind van paus Clemens I het vormsel ingevoerd, besloot paus Evaristus het College van Kardinalen in te stellen en paus Telesforus voerde de kerstnachtmis en de vastentijd in. Verder verschilt de opbouw van een hedendaagse kerkmis weinig met die van een mis uit de tweede eeuw. Toen in het jaar 64, volgens de Romeinse geschiedschrijvers Tacitus en Suetonius, onder het bewind van keizer Nero een grote stadsbrand uitbrak, gingen de geruchten dat Nero deze zelf had laten aansteken, opdat hij dan ruimte had in het centrum om grote paleizen te bouwen. Nero kon deze aantijgingen, al dan niet terecht, niet zomaar naast zich neerleggen. Daarop besloot Nero de aanhangers van het onder het volk toch al niet populaire christendom te beschouwen als de aanstichters van de brand. Hij zette een groep christenen gevangen en liet ze de branden bekennen. Vervolgens werd op hun aanwijzing een enorme massa andere christenen ook veroordeeld, ditmaal wegens haat jegens de mensheid. Deze christenen werden in arena’s gevoerd aan wilde dieren of dienden, in teer gegoten en aangestoken, als levende lantaarnpalen. De gruwelijke vervolgingen van Nero zijn wel het bekendste verhaal van de christenvervolgingen in het Romeinse Rijk, maar na Nero’s dood verschilde de mate van vervolging per keizer. Zo was keizer Domitianus ▶
Petrus geschilderd door Peter Paul Rubens
Geschiedenis van het conclaaf Het conclaaf, zoals dat waarin paus Franciscus op 13 maart werd verkozen, bestaat pas sinds 1274. Tot 1059 was er geen formele vergadering van bisschoppen om een nieuwe paus aan te wijzen. Tot 236 werd een nieuwe “paus” (pas vanaf de zesde eeuw werd de bisschop van Rome officieel paus genoemd) simpelweg gekozen door zijn voorganger, gelijk ook Petrus werd “gekozen” door Jezus. Nadien werden pausen op verschillende manieren aangewezen, meestal door politieke machtshebbers en hoge geestelijken, waarbij deze niet zelden werden omgekocht. Paus Nicolaas II vaardigde in 1059 de pauselijke bul In nomine Domini uit, waarin voor het eerst een pausverkiezing door kardinalen werd verordonneerd. Ondanks talloze grote en kleine aanpassingen is dit de basis geweest voor het hedendaagse conclaaf.
Jaargang 36 - GAXEX 3
75
onverbiddelijk in zijn jacht op de christenen, terwijl onder keizer Trajanus slechts na een aanklacht een onderzoek ingesteld werd. In 250 vaardigde keizer Decius het edict uit dat alle in het Romeinse Rijk woonachtigen, inclusief ouderen, zieken en pasgeborenen, een offer aan de goden moesten brengen, waardoor ze loyaliteit aan de staatsreligie zouden betonen. Een aantal groepen christenen bracht het offer niet en werd gemarteld en vermoord. Onder hen was paus Fabianus, die de martelaarsdood stierf. Een van de belangrijkste ontwikkelingen in de geschiedenis van het christendom is de slag bij de Milvische brug geweest. Eind oktober 312 leveren de legers van de keizers Constantijn en Maxentius slag bij deze belangrijke brug bij Rome. Voorafgaand aan de slag scheen Constantijn een visioen te hebben gehad waarin hem werd verteld een teken op de schilden van zijn leger aan te brengen. Bronnen verschillen van mening over welk teken dit precies geweest zou zijn, het zou zowel het Latijnse kruis als het Chi-Rhoteken kunnen zijn. Na de verpletterende zege zou Constantijn de overwinning toeschrijven aan de ‘god van de christenen’. De tot het christendom bekeerde Constantijn was nu alleenheerser over het westelijk deel van het Romeinse Rijk en vaardigde in 313 samen met Licinius, de heerser over het oostelijk deel, het Edict van Milaan uit. In dit edict werd de vrijheid van religie van alle inwoners van het rijk gegarandeerd.
Oecumenische concilies Nu de godsdienstvrijheid was gegarandeerd, kon er eindelijk een goede structuur opgezet worden binnen de Kerk. Keizer Constantijn riep een concilie, wat later het eerste oecumenische concilie genoemd zou worden, bij elkaar in het Turkse Nicea (het tegenwoordige İznik)
De slag bij de Milvische brug, gescihlderd door Giulio Romano
76
Semester 2.1 - (2012-2013)
in 325. Naast paus Silvester I waren er 317 andere bisschoppen aanwezig. De belangrijkste reden voor deze bijeenroeping was de opkomst van het arianisme en de vaststelling van de datum voor de viering van Pasen. Het arianisme is een stroming binnen de Kerk die niet gelooft dat God, Christus en de Heilige Geest een drie-eenheid zijn, maar dat God de schepper is van de andere twee. Officieel werd het concilie voorgezeten door Constantijn zelf, maar vanwege zijn geringe theologische kennis was Ossius van Cordoba feitelijk de voorzitter. Belangrijkste uitkomst van de discussie omtrent het arianisme is de bijna unaniem aangenomen geloofsbelijdenis, waarin staat dat Christus 'homoousios', van dezelfde substantie, is als God. Dit woord impliceert dus dat Christus en God één en dezelfde zijn. Voor de datum van Pasen werd de eerste zondag na de volle maan na de lente-equinox vastgesteld. Verder werden de patriarchen van Alexandrië, Antiochië en Rome erkend als kerkautoriteit in hun eigen regio’s. In tegenstelling tot wat her en der wordt beweerd, heeft het eerste concilie van Nicea zich niet uitgesproken over de canon van de Bijbel. Er is geen hard bewijs dat de aanwezigen op het concilie ook maar gesproken hebben over de Bijbel, te meer omdat in die tijd de Bijbelboeken nog niet gebundeld werden tot een Bijbel. Wel is duidelijk dat het merendeel van de boeken van de tegenwoordige Bijbel reeds rond 200 ook gebruikt werden binnen de Kerk. Welke boeken precies gebruikt werden, verschilde per regio of zelfs per parochie en de definitieve bekrachtiging van de samenstelling van de Bijbel gebeurde niet eerder dan tijdens de concilies van Hippo in 393 en Carthago in 418. In 381 riep keizer Theodosius I een concilie uit, welke later bekend zou staan als het tweede oecumeni-
VESTING Opiniepanel Welk geloof hang je aan?
Katholicisme 18,75% Ander christelijk 25,00% Atheïsme 50,00%
sche concilie. In Constantinopel, de hoofdstad van het Oost-Romeinse Rijk, werd de in Nicea vastgestelde geloofsbelijdenis bevestigd. Deze geloofsbelijdenis, beginnend met Credo in unum Deum, wordt tot op de dag van vandaag in alle katholieke missen beleden. Theodosius I gebruikte zijn wereldlijke macht om de eenheid binnen het christelijke geloof te versterken en het arianisme de kop in te drukken. Mede daarom riep hij het christendom uit tot staatsgodsdienst, waardoor alle andere religies verboden werden in het Romeinse Rijk. Verder werd Constantinopel benoemd tot patriarchaat, waardoor de macht van de bisschop van Antiochië verminderd werd ten koste van de bisschop van Constantinopel.
Vijfde en zesde eeuw In de eerste decennia van de vijfde eeuw ontstond er een verschil in opvatting over hoe Christus gezien moest worden en wat de rol van Maria was. Cyrillus, de bisschop van Alexandrië, vond dat zowel het menselijke als het goddelijke in Christus verenigd was en dat Maria daarom de moeder Gods is. Nestorius, de bisschop van Constantinopel, doceerde echter de scheiding tussen Christus’ menselijke en goddelijke eigenschappen en stelde dat Maria slechts de moeder was van Jezus als mens. Deze kwestie werd voorgelegd aan paus Celestinus I en hij riep daarom een concilie uit in 431 te Efeze (tegenwoordig: Selçuk). Vele bisschoppen konden niet komen; zo werd Noord-Afrika geteisterd door de Vandalen en waren de Syrische bisschoppen en de afgezanten van de paus te laat. Hierdoor verliep het concilie nogal chaotisch, maar uiteindelijk werd Cyrillus in het gelijk gesteld en werd Nestorius afgezet als bisschop van Constantinopel. Twintig jaar later werd in Chalcedon (een huidige wijk in Istanboel) een concilie uitgeroepen. Wederom waren de vereniging van Christus’ menselijke en goddelijke eigenschappen onderwerp van discussie. Eutyches, een abt uit Constantinopel, was namelijk begonnen te onderwijzen dat het menselijke aspect van Christus opgegaan is in zijn goddelijkheid gelijk “een druppel honing oplost in de zee.” Zijn tegenstanders waren echter van mening dat in Christus menselijke en goddelijke eigenschappen
Anders
6,25%
verenigd zijn “zonder in elkaar over te gaan, elkaar te wijzigen, te verdelen of te scheiden.” Eutyches’ opvatting hield geen stand en de Chalcedonische geloofsbelijdenis werd aangenomen. Deze geloofsbelijdenis stelt onder andere “dat onze Heer Jezus Christus één en dezelfde Zoon is, volmaakt in zijn Godheid en volmaakt in zijn mensheid, waarlijk God en waarlijk mens, […] ons in alles gelijk, uitgenomen de zonde, […] geboren uit de Maagd Maria, de moeder Gods, naar zijn mensheid.” Tevens werd Jeruzalem uitgeroepen tot vijfde patriarchaat, waardoor de macht van de bisschop van Jeruzalem aanzienlijk groeide. Dit concilie leverde uiteindelijk meer problemen op dan het oploste. De Kerk in het oosten begon zich langzaam maar zeker af te drijven richting het monofysitisme, de leer van Eutyches. Dit was paus Simplicus een doorn in het oog en hij probeerde het gezag van de bisschop van Rome boven de andere patriarchen te herstellen. Dit lukte echter slechts mondjesmaat en zijn opvolger, paus Felix II (of III wanneer tegenpaus Felix II meegeteld wordt), trachtte middels de excommunicatie van de bisschoppen van Alexandrië en Antiochië de eenheid binnen de Kerk te herstellen. Toen hij ook bisschop Acacius van Constantinopel excommuniceerde was er sprake van een kerkelijke afscheiding tussen oost en west: het Acaciaanse schisma. Hoewel dit schisma werd beëindigd tijdens het pontificaat van paus Hormisdas in 519, was het kwaad geschied. De westelijke kerk zou langzaam maar zeker vervreemden van de oostelijke kerk. Zo zag het Westen de patriarch van Rome als de belangrijkste, terwijl in het Oosten alle patriarchen als gelijken werden beschouwd. Verder waren oosterse priesters toegestaan te huwen, terwijl in het Westen het celibaat voor alle geestelijken verplicht was. Bovendien was er een taalbarrière: door het uiteenvallen van het Romeinse Rijk waren er nog weinig mensen die zowel Grieks als Latijn spraken. Omdat in het Westen Latijn werd gehanteerd als officiële taal en in het Oosten het Grieks, waren er talrijke gevallen van verkeerd geïnterpreteerde briefwisselingen. Het zou nog duren tot 1054 voor het Groot Schisma officieel zou zijn en de Oosters-orthodoxe Kerken zich formeel zouden afscheiden van de, zoals wij dat nu kennen, Katholieke Kerk. ■
Jaargang 36 - GAXEX 3
77
Tekst: Devon Meilink & Eelke van der Meulen
Kritische herstelpaden van pensioenfondsen Devon
Na mijn middelbare school ben ik begonnen met de studie econometrie aan de Universiteit van Amsterdam. Omdat de studie actuariële wetenschappen naar mijn mening meer praktijkgericht is, heb ik na twee jaar ervoor gekozen om mijn bachelor hierin te halen. Vervolgens heb ik de aansluitende master Actuarial Science and Mathematical Finance afgerond. Tijdens mijn studie werkte ik tevens als werkstudent bij de pensioentak van een actuarieel adviesbureau. Na twee jaar daar gewerkt te hebben, koos ik ervoor om mijn masterscriptie op een andere actuariële tak te laten betrekken. Mijn scriptie ging namelijk over het risicovereveningssysteem bij zorgverzekeraars. Daarna ben ik in 2011 begonnen bij APG als junior actuarieel consultant en doe ik werkzaamheden voor een drietal pensioenfondsen. Tijdens mijn werk bij APG heb ik een vervolgopleiding , de Actuarial Practice Cycle gedaan aan de Universiteit van Amsterdam. Deze opleiding heb ik recentelijk afgerond en mag daarmee de titel AAG aanvragen.
Eelke
Na de middelbare school heb ik econometrie gestudeerd aan de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) . Hierbij heb ik twee keuzevakken op het gebied van actuariaat gedaan. Mede daardoor ben ik in het actuariaat terecht gekomen. Na indiensttreding bij een actuarieel adviesbureau in Amsterdam ben ik begonnen met actuariële wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam (UvA). Mijn scriptie ging over solidariteit tussen gehuwden en ongehuwden in pensioenregelingen. Na het afstuderen aan de UvA heb ik de vervolgopleiding tot actuaris AG gedaan en afgerond bij het Actuarieel Instituut in Utrecht. Vervolgens ben ik begonnen met een post-master risk management for financial institutions aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Tegelijkertijd heb ik een zelfstudie gedaan (en afgerond) van de Global Association of Risk Professionals (GARP). Deze studie leidt tot een FRM titel. Sinds december 2011 ben ik werkzaam bij APG als senior actuarieel consultant en doe ik werkzaamheden voor een tweetal pensioenfondsen.
Ons werk bij APG Voor ons beiden geldt dat wij voor pensioenfondsen diverse actuariële werkzaamheden doen. Dit betreft onder meer het actuarieel jaarwerk, waarbij een analyse wordt gedaan van de verschillende oorzaken van het behaalde resultaat van een pensioenfonds. Hierbij wordt ook vastgesteld wat de waarde is van de verplichtingen van het fonds met de benodigde buffers alsmede wat de mate is waarin het pensioenfonds aan zijn verplichtingen kan voldoen. Sommige van deze berekeningen voeren wij niet alleen elk jaar uit, maar ook elke maand of kwartaal. Naast deze regelmatig terugkomende werkzaamheden verstrekken wij veel adviezen (in de vorm van notities) aan pensioenfondsbesturen en sociale partners. Adviezen kunnen gaan over premiestelling, (verdeling van) financiële risico’s, grondslagen (bijvoorbeeld sterftekansen), toeslagen (inflatiecompensatie), wijzigingen van pensioen- en vutregelingen en diverse vormen van be78
Semester 2.1 - (2012-2013)
leid zoals het financieel crisisplan. Ook werken wij met onze collega’s aan stochastische prognoseberekeningen zoals ALM-studies en continuïteitsanalyses.
Risico op korting van pensioenaanspraken Een actueel onderwerp dat momenteel veel aandacht heeft bij pensioenfondsen en ook de nodige media-aandacht krijgt, is de slechte financiële positie van veel pensioenfondsen en het risico op korten van pensioenaanspraken. Dit artikel gaat over de bepaling van het kritische herstelpad. Dit is een lijn die de grens aangeeft tussen wel en niet moeten korten. Korting van pensioenaanspraken is een ultimum remedium voor pensioenfondsen. Dat wil zeggen dat het pensioenfonds alle sturingmiddelen die het heeft volledig moet hebben ingezet om een korting te voorkomen. Die stu-
ringsmiddelen zijn: het premiebeleid (premieverhoging), het toeslagbeleid (afzien van het geven van toeslagen) en het beleggingsbeleid . Ook wordt gebruikgemaakt van de mogelijkheid om de pensioenregeling te versoberen als een verlaging van de toekomstige opbouw wordt afgesproken door sociale partners. Volledigheidshalve merken wij op dat korting van pensioenaanspraken betekent dat zowel de pensioenuitkeringen worden verlaagd als de opgebouwde pensioenaanspraken van de actieve en premievrije deelnemers.
Financiële positie van een pensioenfonds De noodzaak van korten is afhankelijk van de financiële positie van het pensioenfonds. De financiële positie van een pensioenfonds wordt gemeten met de nominale dekkingsgraad. Nominaal betekent in dit kader dat er geen rekening wordt gehouden met in de toekomst te verlenen toeslagen. De dekkingsgraad wordt berekend door het beschikbaar vermogen te delen door de voorziening pensioenverplichtingen. Het beschikbaar vermogen betreft de marktwaarde van de beleggingen, saldo vorderingen en schulden en dergelijke. De voorziening pensioenverplichtingen is gelijk aan de met een door De Nederlandsche Bank (DNB) voorgeschreven rentetermijnstructuur contant gemaakte verwachte uitkeringen op basis van de opgebouwde pensioenaanspraken, rekening houdend met onder meer verwachte sterfte. Het verschil tussen het beschikbaar vermogen en de voorziening pensioenverplichtingen wordt het eigen vermogen genoemd.
Benodigde solvabiliteit De benodigde dekkingsgraad van een pensioenfonds kan worden berekend met de solvabiliteitstoets. De solvabiliteitstoets bestaat uit twee onderdelen. Het eigen vermogen wordt bepaald en getoetst aan het minimaal vereist eigen vermogen en aan het vereist eigen vermogen.
Minimaal vereist eigen vermogen (MVEV) Het minimaal vereist eigen vermogen wordt als volgt vastgesteld: - buffer van 4% over de voorziening pensioenver plichtingen voor risico van het pensioenfonds; - buffer van 1% over de voorzieningen voor risico deelnemers; - buffer ten behoeve van het overlijdensrisico van
0,3% over het risicokapitaal; - buffer ten behoeve van het arbeidsongeschikt heidsrisico. Getoetst wordt of het eigen vermogen groter of minimaal gelijk is aan het MVEV. Als het eigen vermogen kleiner is dan het MVEV dan moet een Herstelplan Dekkingstekort worden ingediend bij DNB. In dit herstelplan worden financiële maatregelen geformuleerd die erop gericht zijn uiterlijk binnen 3 jaar (in huidig herstelplannen is dit 5 jaar) uit de situatie van een dekkingstekort te komen. Het laatste redmiddel hierbij is het korten van aanspraken. Voor een gemiddeld Nederlands pensioenfonds is het MVEV gelijk aan circa 4,5% van de voorziening pensioenverplichtingen. Bij een dekkingsgraad lager dan circa 104,5% is er dus sprake van een dekkingstekort.
Vereist eigen vermogen (VEV) Het fonds dient tevens te toetsen of het eigen vermogen minimaal gelijk is aan het VEV. Het vereist eigen vermogen wordt zodanig vastgesteld dat het eigen vermogen (indien initieel gelijk aan het vereist eigen vermogen) een jaar later met een betrouwbaarheid van 97,5% niet kleiner is dan nul. Om het vereist eigen vermogen vast te stellen heeft het fonds de keuze uit de gestandaardiseerde methode dan wel een eigen intern risicomodel. De gestandaardiseerde methode houdt rekening met zes solvabiliteitsreserves (de zes S-jes): S1 renterisico, S2 aandelen en vastgoed, S3 valutarisico, S4 commodities, S5 kredietrisico en S6 verzekeringstechnisch risico . De solvabiliteitsreserves worden in de volgende formule gecombineerd. De correlatie tussen rente en aandelen wordt daarbij op 0,5 gesteld, de overige correlaties op nul: VEV = √(S12 + S22 + 2 * 0,5 * S1 * S2 + S32 + S 42 + S52 + S62)
Er is voldoende eigen vermogen indien bovenstaand VEV kleiner is dan het eigen vermogen. Als het eigen vermogen kleiner is dan het VEV, dan moet een Herstelplan Reservetekort worden ingediend bij DNB. Het beleid moet zodanig aangepast worden dat er geen tekort meer bestaat binnen een periode van 15 jaar. Voor een gemiddeld Nederlands pensioenfonds is het VEV gelijk aan circa 20% van de voorziening pensioenverplichtingen. Bij een dekkingsgraad lager dan circa 120% is er dus sprake van een reservetekort.
Kritisch herstelpad Het kritisch herstelpad geeft aan vanaf welke dekkingsgraad het fonds naar verwachting (zonder korten) niet meer binnen de gestelde termijn van een ▶
Jaargang 36 - GAXEX 3
79
Herstelplan Dekkingstekort het MVEV kan bereiken. Onderweg naar de einddatum van het Herstelplan Dekkingstekort is het kritische herstelpad van belang voor het aankondigen en uitvoeren van korting van aanspraken. De kritische paden zijn tevens opgenomen in het financieel crisisplan van een pensioenfonds. De standaardhersteltermijn is 3 jaar. Bij een MVEV van 4,5% moet er dus een pad worden berekend waarop het pensioenfonds zich minimaal moet bevinden om binnen 3 jaar een dekkingsgraad van 104,5% te bereiken. Er wordt een zestal oorzaken onderscheiden waarmee een pensioenfonds zijn dekkingsgraad kan herstellen. Deze worden M1 tot en met M6 genoemd. Deze zijn achtereenvolgens: Premie, Uitkering, Toeslag, Rentetermijnstructuur, Overrendement en Overig.
Premie (M1) De post ‘Premie’ geeft de impact weer van de feitelijke premie ten opzichte van de actuarieel benodigde premie. Als er sprake is van een dekkingstekort, dan geldt in principe de eis dat de premie moet bijdragen tot herstel. Voor pensioenfondsen in dekkingstekort zul je dan ook zien dat M1 positief is. Vaak is echter het effect klein, omdat voor de meeste pensioenfondsen geldt dat de premie klein is ten opzichte van de voorziening pensioenverplichtingen.
Uitkeringen (M2) Door het uitbetalen van pensioenen nemen de verplichtingen voor ingegane pensioenen af. Over deze afnemende verplichtingen vallen ook de solvabiliteitsbuffers vrij. In geval van een dekkingsgraad groter dan 100%
Formules per mutatie-oorzaak
Tabel 1 geeft voor elk van de in het sjabloon onderscheiden mutatiefactor een specifieke uitwerking van deze formule. ΔV M1
ΔTV
ΔV/ΔTV
ΔTV / (TVprimo +ΔTV)
Feitelij-
Actuariële bruto premie
PremieDG =
Pract /
(PremieDG – DGprimo) * Pract /
ke
(Pract)
Pr feit / Pract
(TVprimo + Pract)
(TVprimo + Pract)
Uitkeringen
Uitkeringen
100%
-U/ (TVprimo - U)
(-U)
(-U)
0
DTVind =
premie
ΔDG
(Pr feit)
M2 M3
- DGprimo * DTVind / (TVprimo +DTVind)
0
TVact * ind% act +
DTVind /
- DGprimo * DTVind / (TVprimo +DT-
(TVprimo + DTVind)
Vind)
TVniet-act * ind% niet-act
M4
0
DTVRTS
0%
DTVRTS /
- DGprimo * DTVRTS / (TVprimo + DT-
(TVprimo + DTVRTS)
VRTS)
M5
p * Vprimo
b * TVprimo
p / b * DGprimo
b / (1+b)
DGprimo * (p–b) / (1+b)
M6
onbepaald
onbepaald
onbepaald
onbepaald
Δ DG(overige oorzaken ) + Δ DG(kruiseffecten )
Tabel 1: Uitwerking van de effecten van de verschillende mutatiefactoren Toelichting symbolen: DGprimo = dekkingsgraad per primo boekjaar Vprimo = vermogen per primo boekjaar TVprimo = technische voorziening per primo boekjaar DTVRTS = DTV als gevolg van de wijziging van de rentetermijnstructuur DTVind = DTV als gevolg van indexatie. TVact = deel van de voorziening primo voor de actieve deelnemers TVniet-act = deel van de voorziening primo voor de niet actieve deelnemers p = het totale meetkundige rendement (%) van de gehele beleggingsportefeuille; b = het benodigde rendement voor de technische voorziening (%).
Bron: DNB 80
Semester 2.1 - (2012-2013)
(en dus positieve solvabiliteitsbuffers) zal dat de dekkingsgraad positief beĂŻnvloeden en zul je zien dat M2 ook positief is. Bij een dekkingsgraad lager dan 100% leidt het continueren van de uitkeringen juist tot een verlaging van die dekkingsgraad.
Overrendement (M5)
Bij een eigen vermogen lager dan 4,5% wordt volgens het toeslagbeleid meestal geen toeslag verleend. Soms wordt in de premie een opslag opgenomen voor toeslagen en kan het in theorie zijn dat bij dekkingstekort toch een toeslag wordt verleend. M3 is bij toeslag negatief. Bij geen toeslag is M3 nihil.
Bij de berekening van de voorziening pensioenverplichtingen wordt uitgegaan van een rentetermijnstructuur. Hierbij wordt impliciet rekening gehouden met een toekomstig te behalen risicovrije rente. Het overrendement is het verschil tussen het verwachte beleggingsrendement minus de verwachte risicovrije rente met de looptijd van 1 jaar. Door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn (maximale) rendementsveronderstellingen vastgelegd per beleggingscategorie. Het verwachte rendement in M5 hangt dus af van het beleggingsbeleid van het pensioenfonds.
Rentetermijnstructuur (RTS) (M4)
Overige (M6)
In een herstelplan en bij de bepaling van het kritische herstelpad wordt niet uitgegaan van een RTS-effect. Een stijging of daling van de rente wordt derhalve niet voorzien. M4 is dan nihil. Bij een lagere rente wordt de inkoop van nieuwe aanspraken duurder. Als de premie niet stijgt, dan heeft dit een negatieve impact op de dekkingsgraad. Dit gevolg van een rentewijziging wordt verantwoord bij M1.
De overige effecten betreffen onder meer een wijziging van de sterftegrondslagen van het pensioenfonds en de zogenaamde kruiseffecten. Dit zijn bijvoorbeeld de gevolgen van een effect bij M4 op M5. â–ś
Toeslag (M3)
Ontwikkeling dekkingsgraad 125% 120%
Aanwezige dekkingsgraad
115% 110%
Verwacht herstelpad
105% 100%
Kritische herstelpad
95% 90% 85% 80%
Minimaal vereiste dekkingsgraad Vereiste dekkingsgraad
Jaargang 36 - GAXEX 3
81
Voorbeeld verwacht herstelpad en kritisch herstelpad In de onderstaande grafiek staat het verloop van de dekkingsgraad van een fictief pensioenfonds weergegeven samen met het verwachte herstelpad volgens het Herstelplan Dekkingstekort, het kritische herstelpad en de te behalen minimaal vereiste dekkingsgraad. Het fictieve fonds is in december 2008 – zoals veel fondsen – in dekkingstekort terechtgekomen. Bij dit fonds is de dekkingsgraad eind 2008 gelijk aan 92%. Eind 2008 is een herstelplan gemaakt met een verwacht herstel-
pad dat start met een dekkingsgraad van 92% en naar verwachting in vijf jaar zal doorgroeien naar een dekkingsgraad van 107,3% eind 2013. De minimale vereiste dekkingsgraad van 104,5% lijkt dus naar verwachting te worden gehaald. De groene lijn geeft de realisatie van het verloop van de dekkingsgraad aan. Zoals valt af te lezen fluctueert de feitelijke dekkingsgraad nogal. Uit de bovenstaande grafiek blijkt dat de dekkingsgraad eind 2011 ver onder het verwachte herstelpad ligt en ook ver onder het kritische herstelpad. Dit betekent dat naar verwachting het MVEV in de resterende hersteltermijn niet zal worden gehaald. Ultimo 2011 is daarom een voorgenomen kortingsmaatregel aangekondigd bij DNB en gecommuniceerd naar de betrokkenen actieve en inactieve deelnemers. Als een jaar later blijkt dat de korting niet nodig is, dan wordt de korting niet
Δ DG(oorzaken voor mutaties van de dekkingsgraad) jaar
2012
DG
Premie
Uitkering
To e s l a g
Rentetermijn
Overrende-
Overig
DG
primo
M1
M2
M3
structuur M4
ment M5
M6
ultimo
%
Δ%-punt
Δ%-punt
Δ%-punt
Δ%-punt
Δ%-punt
Δ%-punt
%
92,4%
1,0%
-0,3%
0,0%
0,0%
3,5%
0,0%
96,7%
Een jaar later ziet de werkelijke ontwikkeling van de dekkingsgraad over 2012 er als volgt uit:
Δ DG(oorzaken voor mutaties van de dekkingsgraad) jaar
2012
82
DG
Premie
Uitkering
To e s l a g
Rentetermijn
Overren-
Overig
DG
primo
M1
M2
M3
structuur M4
dement M5
M6
ultimo
%
Δ%-punt
Δ%-punt
Δ%-punt
Δ%-punt
Δ%-punt
Δ%-punt
%
92,4%
1,0%
-0,3%
0,0%
-3,7%
10,8%
0,0%
100,3%
Semester 2.1 - (2012-2013)
Na actualisering van het kritische herstelpad volgt het volgende:
Ontwikkeling dekkingsgraad 125%
Aanwezige dekkingsgraad
120% 115%
Verwacht herstelpad
110% 105% 100%
Kritische herstelpad
95% 90%
Minimaal vereiste dekkingsgraad
85% 80%
Vereiste dekkingsgraad
doorgevoerd. Bij doorvoeren van de korting verspringt de aanwezige dekkingsgraad naar het niveau van het kritische herstelpad. Het bestuur van een pensioenfonds heeft eigenlijk geen keuze over de vaststelling van de hoogte van de korting van de aanspraken. Er moet zodanig veel worden gekort dat het pensioenfonds minimaal weer op het kritische herstelpad zit en er mag niet meer worden gekort, omdat anders niet wordt voldaan aan de eis dat het korten een uiterste maatregel is. De verwachte ontwikkeling van de dekkingsgraad over 2012 is als volgt: Hieruit blijkt dat de aangekondigde korting van de pensioenaanspraken niet geĂŤffectueerd hoeft te worden. In de loop van 2012 is de dekkingsgraad eerst fors onder het kritische herstelpad gezakt, echter aan het eind van 2012 is de dekkingsgraad boven het kritische pad gestegen. Eind 2012 is aanwezige dekkingsgraad (de groene lijn) hoger dan het kritische herstelpad (de rode lijn) en hoeft er dus niet te worden gekort. De korting voor dit fictieve pensioenfonds is niet meer nodig om twee redenen: 1. De dekkingsgraad van het pensioenfonds is meer gestegen in 2012 van tevoren verwacht en 2. het kritische herstelpad is lager komen te liggen. De verlaging van het kritische herstelpad wordt vooral
veroorzaakt door een toegenomen verwachting van het overrendement (M5). De verwachte eenjaarsrente per 31-12-2012 was 1,37%. In 2012 is de eenjaarsrente fors afgenomen. De feitelijke eenjaarsrente per 31-12-2012 is 0,35%. Het verwachte overrendement over 2013 is hierdoor toegenomen van 4,13% naar 5,15% (uitgaande van een verwacht rendement van 5,5%).
Conclusie In situaties waarbij de financiĂŤle positie van een pensioenfonds niet goed is, zal een pensioenfonds regelmatig kritische herstelpaden berekenen. Voor deze kritische paden moeten veronderstellingen worden gebruikt over de op korte termijn verwachte toekomstige ontwikkeling van de verplichtingen en de beleggingen. Voor een pensioenfonds is het heel belangrijk om het kritische herstelpad goed en nauwkeurig vast te stellen. Het kritische pad vormt samen met de dekkingsgraad het uitgangspunt voor het berekenen van de benodigde korting van pensioenaanspraken voor alle actieve en inactieve deelnemers. â–
Jaargang 36 - GAXEX 3
83
Graag wil VESTING de volgende mensen feliciteren met het behalen van hun bul: 30-01-2013
Wytske van der Weide Collective defined contribution schemes versus individual defined contribution schemes
18-01-2013
Admir Kalkan Calibration of the 1-year Solvency 2 equity stress with a dynamic EVT model
Activiteiten Agenda 16 april
AC Activiteit + Borrel
18 april
Inhousedag ABN AMRO
22 april
Sollicitatietraining Deloitte
24 april
VESTING Congres
27 t/m 29 april Batavierenrace 2 t/m 13 mei International Programme: Kuala Lumpur 6 t/m 7 mei
Consultancy Evenement
8 mei Freshmen Symposium 23 mei Recruitment dinner met KPMG 24 t/m 26 mei
Nieuwe albums op de VESTING Website 19 maart Basketbal 12 maart AlgemeneLedenvergadering 11 maart Training datavisualisatie MIcompany 21 februari APG Inhousedag 12 februari Poolen 5 februari Landelijke Econometristendag 31 januari Sleepless night Kempen & Co 8 januari Bestuursbekendmaking 8 januari Cocktailworkshop 84
Semester 2.1 - (2012-2013)
Zeilkamp
Graag wil VESTING de volgende mensen feliciteren met hun aanstelling: International Programme Committee Jessica van der Kroef (voorzitter), Marian Krom (bedrijfscontacten), Nynke Gerards (bedrijfscontacten) en Joris Vroegop (penningmeester) LED commissie Manon Grevinga (voorzitter), Wieke Boonstra (bedrijfscontacten), Sander Cremers (bedrijfscontacten), Nikki Mensink (secretaris/dagorganisatie) en Michiel uit het Broek (penningmeester/dagorganisatie) Career Day Committee Bram Poppink (voorzitter), Jay Verhulsdonck (bedrijfscontacten), Nynke van der Zee (bedrijfscontacten), Tim Veldman (dagcoördinator) en Laurien Verheijen (penningmeester/secretaris) VESTING Introductiekamp Commissie Joyce Thomas (voorzitter), Lisanne van Brussel (secretaris), Lise Boxum (penningmeester), Jeroen Westerbeek (kampcoördinator) en Thomas Veenstra (activiteitencoördinator) Zeilkamp Commissie Chris Wijnbergen (voorzitter), Bert ter Bogt (penningmeester), Daniël Peters (secretaris), Mark van der Goot (kampcoördinator) en Annanina Koster (activiteitencoördinator) Wij wensen iedereen veel succes en plezier het komende jaar met het uitvoeren van hun plannen.
VESTING Bestuur 2013-2014 Wies van Eeden
Voorzitter
Mark Jonker Vicevoorzitter Penningmeester Marieke Vollebregt
Secretaris
Roos Nijzing
Intern coördinator
Marina Kouw Coördinator bedrijfscontacten
Jaargang 36 - GAXEX 3
85
Tekst: Lidewey van der Wal (Sport Commissie)
Sfeerverslag VESTING Wintersport 2013 Na weken met de VESTING Neusjes in de boeken gezeten te hebben, was het na de tentamenperiode dan eindelijk zo ver: met een groep van 32 man gingen we op weg naar Avoriaz, Frankrijk, om de pistes te trotseren. In het gezelschap van acht dorstige Belgen zat de sfeer er in de bus dan ook al lekker in! Vlak voor aankomst zouden we na een lange reis nog even de laatste stop houden langs de kant van de weg. De bus werd geparkeerd op de meest ijzige en steile haarspeldbocht ooit, waardoor het tijdens het parkeren ineens nog even spannend werd of we niet terug naar Nederland zouden rollen. Gelukkig hielden de buschauffeurs hun hoofd niet alleen letterlijk maar ook figuurlijk koel en kwamen we na wat gewissel met sneeuwkettingen toch nog om acht uur ’s ochtends aan bij onze bestemming. Tijd om te slapen was er niet, de wintersport ging beginnen! De skipassen werden uitgedeeld, het materiaal werd opgehaald en de eerste liftjes naar boven konden gepakt worden. Voor de beginnende skiërs waren er ’s ochtends lessen en de rest ging meteen zelf op pad. Het skigebied van Avoriaz had veel te bieden voor wintersporters van elk niveau. Zo was er een ruim aanbod aan de wat makkelijkere blauwe pistes, maar ook genoeg off-piste mogelijkheden. Velen hebben zelfs een uitstapje naar de Zwitserse pistes gemaakt. Om weer even warm te worden doken we al vroeg de eettentjes in voor de eerste braadworsten en warme chocolademelk. Om vijf uur zat 86
Semester 2.1 - (2012-2013)
het wintersporten er weer op voor de eerste dag en kon het après-skiën beginnen. Teruggekeerd naar de appartementen, had iedereen wel zin in een lekkere warme maaltijd. Op de kamers werd er door groepjes gekookt en gegeten onder het genot van een welverdiend drankje. Maar voornamelijk kamer 117 heeft een grote bijdrage geleverd aan het après-ski plezier. Door een foutje van het hotel kwam de sleutel van deze lege kamer in onze handen en de kamer werd al snel omgedoopt tot de party room van de VESTING
Wintersport. Na wat alcoholische drankjes en dito spelletjes vertrokken we met een groep naar het bruisende centrum van Avoriaz om uiteindelijk als echte Groningse studenten te belanden in Shooters. Na een aantal uurtjes gefeest te hebben was het tijd om wat nachtrust te pakken. Ook de volgende dag stond iedereen weer vroeg te shinen op de piste. Enigszins gammel op de latten en de boards werden de afdalingen weer gemaakt – sommigen meer rollend en stuiterend dan skiënd maar dat mocht de pret niet drukken (zeker niet voor de omstanders). Het weer was nog steeds niet optimaal, maar dat weerhield ons er niet van om er wederom een geslaagde dag van te maken. Na een lange dag waren de buikjes alweer hongerig en werd er weer gezellig op de kamers gegeten en gedronken. De spierpijn kon ook deze avond weer uit het lijf gedanst worden in één van de vele kroegen die Avoriaz te bieden heeft. Een sneeuwballengevecht zorgde voor een waardige afsluiting van deze nacht.
echt tijd om afscheid te nemen van Avoriaz. In de bus sloeg de vermoeidheid al snel toe en reden we rustig naar Nederland. Hier wachtte een enorme regenbui op ons en zorgde ervoor dat we ons al snel weer thuis voelden na deze intensieve maar fabeltastische wintersport. Dankzij het uitgebreide skigebied, de uitgaansmogelijkheden en de gezellige groep kunnen we al met al zeker zeggen dat deze vakantie geslaagd was. Bij deze is de lat goed hoog gelegd voor de volgende Sport Commissie om dit te overtreffen. Iedereen bedankt voor de gezelligheid! Met sportieve groet, de Sport Commissie
Door een technische storing kon er een deel van de laatste dag niet gebruik worden gemaakt van alle liftjes maar het stralende weer maakte veel goed. Met een uitzicht op een strakblauwe lucht en schitterende witte pistes was het dé dag om foto’s te schieten waar we alle thuisblijvers jaloers mee konden maken. Na alles uit de laatste middag gehaald te hebben, gingen we als afsluiter met de hele groep uit eten. Helaas werd het toen toch
Jaargang 36 - GAXEX 3
87
Column VESTING Voorzitter
Vrouwen aan de top "Wat zullen jullie vergaderingen lang gaan duren!” “Elk vrouwelijk lid dat VESTING kent heeft het tot het bestuur geschopt!” Heel VESTING was in rep en roer toen ik op 8 januari dit jaar het Kandidaat-bestuur bekendmaakte, welke slechts één mannelijk lid telde. Er werd gespeculeerd over spiegels en haarlak in de VESTING Kamer en over de vraag of Mark zijn mannelijkheid kan behouden in een jaar omringd door vrouwen. Nu, drie maanden later, is het bestuur 2012-2013, bestaande uit vier mannen en één vrouw, gewisseld met het bestuur 2013-2014 met een compleet tegenovergestelde samenstelling. Voor het eerst in de geschiedenis van VESTING wordt de vereniging geleid door een bestuur dat vier vrouwen telt en voor het eerst in twintig jaar staat er weer een vrouw aan het roer. We kunnen dus stellen dat ook VESTING meegaat met de trend van het doorbreken van het glazen plafond. Op dit moment is ongeveer 27% van de 412 VESTING Leden vrouwelijk. De dekkingsgraad van de vrouwen bij de actieve leden ligt nog aanzienlijk hoger dan het percentage vrouwelijke VESTING Leden: ongeveer 45% van onze actieve leden is vrouwelijk. Met deze percentages hebben wij een aanzienlijke voorsprong op de rest van de wereld. Uit een onderzoek van Mercer is gebleken dat nog geen derde van de topposities in de wereld vervuld worden door vrouwen. Ons eigen kikkerlandje presteert ondermaats: nog geen twintig procent van de topposities in Nederland wordt vervuld door vrouwen. Het percentage in Duitsland is vergelijkbaar. Toch doen we het nog lang niet zo slecht als Saoedi-Arabië: uit hetzelfde onderzoek is gebleken dat daar geen enkele vrouw een toppositie bekleed.
88
Semester 2.1 - (2012-2013)
Saoedi-Arabië is niet het enige land in het Midden-Oosten dat slecht presteert in dit onderzoek. Qatar staat met een gammele 7% als op één na onderste op de lijst. Nog net daarboven staan Egypte en de Verenigde Arabische Emiraten met respectievelijk 16% en 17% van de topposities die vervuld wordt door vrouwen. Een eenvoudige verklaring voor deze lage percentages ligt bij de cultuur in deze landen. Na deze landen in het Midden-Oosten volgt Nederland, dat als enige westerse land onder de 20% eindigt. Mercer verklaart het lage percentage in Nederland door het hoge aantal vrouwen dat parttime werkt. Deze vrouwen komen vaak niet in aanmerking voor de topfuncties. Bovenaan de lijst vinden we de voormalig Sovjet-Unielanden met Lithouwen als onbetwiste nummer één met 44% van de topfuncties die door vrouwen vervuld worden. Dit is te verklaren door het feit dat deze landen voorheen communistisch waren. Toentertijd werden vrouwen erg gestimuleerd om dergelijke posities te vervullen en dit is terug te zien in het percentage. Door de huidige marktvorm is het echter lastig om het hoge percentage te behouden, daarom zien we helaas een neerwaartse trend bij deze landen. Dit in tegenstelling tot Nederland, waar juist een bescheiden opwaartse trend zichtbaar is. Volgens een onderzoek dat gedaan is door de University of Denver in combinatie met The White House Project duurt het nog tot 2085 tot het percentage vrouwen en mannen in topposities gelijk is. The White House project is een van de projecten die de het percentage topposities dat door vrouwen bekleed wordt omhoog wilde krijgen. Het project is helaas opge-
heven door de huidige economische situatie, maar er zijn nog genoeg andere instellingen die het vergroten van de participatie van vrouwen als doel heeft. In Brussel is er zelfs gesproken over een Europees vrouwenquotum, dat het aantal vrouwen in topposities zou moeten vergroten. De Universiteitskrant meldt dat het percentage vrouwen in de academische wereld ook niet heel hoog reikt. Slechts 14,8% van de hoogleraren is vrouwelijk. Met deze score zijn we op-drie-na laatste in de ranglijst van de Europese Unie. Verwacht wordt dat het percentage hoogleraren pas in 2060 gelijkgetrokken is tussen mannen en vrouwen. Ook in de academische wereld zijn er organisaties die het gelijktrekken van dit percentage als doel hebben. Stichting de Beauvoir is hier een voorbeeld van. We kunnen dus stellen dat VESTING momenteel een lichte voorsprong heeft op de rest van Nederland wanneer we kijken naar het aantal vrouwen dat ‘topposities’ bekleedt. Kijkend naar het aantal voorzitters binnen VESTING wordt deze conclusie alleen maar bevestigd. Acht van de twaalf voorzitters die VESTING gekend heeft is vrouwelijk, wat equivalent is aan 66,67%. Ik beschik helaas niet over genoeg data om een uitspraak te kunnen doen over een trend of het jaartal waarin het percentage gelijkgetrokken zal zijn, maar de huidige situatie schetst in ieder geval een rooskleurig beeld voor de vrouwelijke VESTING Leden. En ik denk dat het huidige bestuur hier een bewijs van is.
Na twee-en-een-half jaar willekeurige pagina’s van de GAXEX volgeschreven te hebben als redacteur van de Magazine Commissie, zal ik de komende drie GAXICES ook deze twee pagina’s voorzien van een stukje tekst. Ik voel me enorm vereerd dat ik een jaar voorzitter mag zijn van deze vereniging met al haar betrokken leden, uitdagende evenementen en brede contacten in de bedrijfswereld. In de komende twee maanden staan twee van onze grootste evenementen op de planning: het Congres en het International Programme. Niet alleen als voorzitter van VESTING, maar ook als voorzitter van de Congres Commissie van 2012 ben ik erg benieuwd naar het Congres, dat nu al succesvol belooft te worden. Daarnaast ga ik als deelnemer mee naar Kuala Lumpur, waar ik mag aanschouwen wat de International Programme Committee 2013 allemaal voor elkaar gekregen heeft in een jaar hard werken. Naast deze twee evenementen worden er ook nog een aantal andere evenementen georganiseerd worden, waaronder twee geheel nieuwe activiteiten in de Careers Week. Geen paniek jongens: in de nabije toekomst kan er misschien nagellakremover gevonden worden in de VESTING Kamer, maar ik beloof bij deze dat de muren niet roze geverfd zullen worden. Samen met mijn bestuur heb ik er ontzettend veel zin in om er een mooi jaar van te maken en ik heb er alle vertrouwen in dat we dat samen met jullie kunnen bewerkstelligen!
Wies van Eeden VESTING Voorzitter
Jaargang 36 - GAXEX 3
89
Colofon / Adverteerders Hoofd- en eindredactie Marieke Vollebregt Michiel Tammeling Redactie Michiel Tammeling Ruben te Wierik Wouter Kruijver Wies van Eeden Noortje Stolk Marieke Vollebregt Tim van Wilsum Douwe Jelmer Bakker Lay-out Marieke Vollebregt Michiel Tammeling Tim van Wilsum
2
APG
4
Actuarieel Instituut
18 t/m 22
PWC
78 t/m 83
APG
91
Flow Traders
92
Towers Watson
Ontwerp lay-out Fred Heijnen Melinda Jagersma Bram de Jonge Arne Wolters Acquisitie Maarten Ruissaard Marina Kouw Redactieadres VESTING Magazine Commissie Postbus 800 9700 AV Groningen Tel: (050) 363 70 62 E-mail: gaxex@devesting.nl Oplage 600 Druk Deltabach Bronnen op navraag beschikbaar bij de redactie
VESTING is geliĂŤerd aan de Economische en Bedrijfskundige Faculteitsvereniging
90
Semester 2.1 - (2012-2013)
Do you thrive on outsmarting your competition? Flow Traders is looking for Junior Traders with excellent mathematical and analytical skills combined with an interest in global financial markets. In this challenging position you manage and optimize our daily position in a wide range of financial products. If you want to be part of our winning team, don’t hesitate to sign up for an in-house day at Flow Traders. Send your application (CV including grades) to jobs@flowtraders.com. Call 020 799 6799 or check out www.flowtraders.com
e
Flow Traders is an international leader in electronic arbitrage trading and market making.
Amsterdam
•
New York
•
Singapore
Ben jij een adviestalent? ’s Werelds grootste multinationals kijken Towers Watson aan om belangrijke business issues voor hen te tackelen. Ontwikkel je talent en begin een uitdagende carrière bij de thought leader in Retirement Solutions, Finance en Human Resources. werkenbijtowerswatson.nl smar t phone
Scan deze
QR code met je