7 minute read
Willen weten hoe een mens wordt zoals ’ie is
Langlopende studies zijn de deeltjesversneller van de sociale wetenschappen’ –het is een uitspraak die tot de verbeelding spreekt.
Deze treffende vergelijking zag het licht in 2012, toen psycholoog Chantal Kemner samen met zes collega’s voor een beoordelingscommissie stond met hun voorstel: een Nederlands consortium voor onderzoek naar kinderontwikkeling. Hoewel het plan in korte tijd vorm moest krijgen en ze elkaar in deze samenstelling enkel online hadden gesproken, was de stemming na het interview haast euforisch. ‘Het ging briljant goed’, zegt Chantal. ‘We hadden echt het gevoel dat het misschien nog ging lukken ook.’
Dat gevoel bleek terecht: als één van de zes teams ontvingen ze een subsidie van maar liefst 28 miljoen euro van de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), een zogenoemde Zwaartekrachtpremie voor excellent onderzoek. Het was de start van het Consortium on Individual Development (CID), met Chantal aan het roer. Het doel? Erachter komen waarom sommige kinderen het in het leven beter doen dan anderen. Nu – ruim tien jaar later – werken in vijf steden tientallen onderzoekers samen in zes grote langlopende studies. Deze zogenoemde cohorten zijn essentieel om het complexe proces van kinderontwikkeling te ontrafelen.
Nederland staat op de vijfde plek van de gelukkigste landen ter wereld. Hoe komt het dat toch niet elk kind tot bloei komt?
‘Dat is precies wat we zo graag willen onderzoeken binnen het CID. Elke ouder wil dat zijn of haar kind gezond en gelukkig opgroeit, maar toch gebeurt dit lang niet altijd. Ik denk dat we ons vaak niet realiseren hoe supercomplex de ontwikkeling van kinderen is – misschien omdat we ze overal om ons heen zien opgroeien. Het is een ingewikkeld samenspel van allerlei factoren, die ook nog eens veranderen over tijd.
Binnen het CID staat de ontwikkeling van zelfbeheersing en sociale vaardigheden centraal. Die twee vaardigheden heb je nodig om mee te kunnen draaien in onze maatschappij. Als die zich niet goed ontwikkelen, kan iemand later in het leven allerlei problemen ervaren. Hoe mensen zich als volwassene gedragen wordt voor een groot deel bepaald door hoe ze zich ontwikkelen als kind.’
Wat maakt het consortium bijzonder?
‘Binnen ons vakgebied bestaat veel individualiteit; iedereen specialiseert zich in een eigen onderwerp. Daaraan ontkom je bijna niet als het onderwerp zo complex is. Maar dat maakt het wel lastig om al die losse resultaten samen te voegen of met elkaar te vergelijken. En dat is juist zo belangrijk.
Met het CID hebben we onderzoekers uit heel verschillende onderzoekstradities bij elkaar gebracht, en ervoor gezorgd dat de benodigde data om samen te werken beschikbaar kwamen. Niet alleen gegevens uit gedragsstudies, maar ook informatie uit biologisch onderzoek, dierstudies en wiskundige modellen. Ik denk dat daar echt onze kracht ligt: al die verschillende stu- dies, onderzoeksgroepen en meetinstrumenten die elkaar aanvullen in een poging dit ingewikkelde vraagstuk te ontrafelen. Met een deeltjesversneller onderzoeken natuurkundigen de bouwstenen van het universum. Met de cohorten – onze eigen deeltjesversneller – onderzoeken wij de bouwstenen van onze innerlijke wereld.’
Waarom is de ontwikkeling van kinderen eigenlijk zo complex?
‘Simpel gezegd wordt kinderontwikkeling bepaald door twee dingen: genen en omgeving. Je genen bepalen het biologische bouwplan, bijvoorbeeld hoe je brein zich vormt. Het babybrein bevat bij de geboorte bijna net zoveel zenuwcellen als er sterren zijn in de Melkweg. En dan zitten er nog eens tien keer zoveel andere hulpen steuncellen in de hersenen. Al die verschillende cellen gaan ook weer allerlei verbindingen met elkaar aan… Het is een ongelooflijk groot en complex netwerk.’
En dat is alleen nog maar het brein. Hoe past de omgeving in dat plaatje?
‘De omgeving waarin een kind opgroeit heeft een enorme invloed op diens ontwikkeling. Je kunt je voorstellen hoeveel verschillende factoren daarin een rol spelen: hoe ouders met hun kind omgaan, waar het kind woont en wat het te eten krijgt, of het broertjes en zusjes heeft, welke vriendjes het heeft, of het stress ervaart… Alles heeft een effect op hoe het brein zich ontwikkelt, en dat bepaalt weer hoe een kind zich gedraagt. Om de rol van al die verschillende invloeden te kunnen onderzoeken, heb je informatie over grote groepen kinderen nodig. En die informatie zit in onze cohorten.’
Chantal Kemner (1964) is hoogleraar biologische ontwikkelingspsychologie aan de Universiteit Utrecht. Ze is wetenschappelijk directeur van het CID en staat aan het hoofd van de Utrechtse YOUth-studie. Ze studeerde biologische psychologie en deed jarenlang onderzoek naar de verwerking van gezichten bij kinderen met autisme. Maar, zo zegt ze: ‘Het werd steeds duidelijker dat om autisme te begrijpen we eerst beter moeten begrijpen hoe sociale vaardigheden in het algemeen zich ontwikkelen’. Daarom maakte ze de overstap naar het onderzoeken van het babybrein.
Een groot voordeel van cohorten is dat ze kinderen voor lange tijd volgen: van baby tot jongvolwassene. Waarom is dat zo belangrijk?
‘Binnen het CID willen we graag weten hoe een mens wordt zoals ‘ie is. Dat heeft –zoals gezegd – alles te maken met hoe je geboren wordt en hoe je opgroeit. Belangrijk daarbij is dat al die processen veranderen over tijd: een pasgeboren baby is nog niet sociaal vaardig en kan zich ook niet beheersen. Daar gaan vele jaren overheen. Je kan kinderontwikkeling dus onmogelijk begrijpen als je slechts op één moment meet. Met onze onderzoeken proberen we daarom op verschillende momenten in het leven al die processen te vangen die een invloed hebben, en te kijken hoe die de ontwikkeling van zelfbeheersing en sociale vaardigheden beïnvloeden. Zo hopen we alle belangrijke puzzelstukjes van de kinderontwikkeling in kaart te brengen.’ Lachend voegt ze toe: ‘Dat is lang niet altijd makkelijk. Baby’s zien er dan wel heel schattig uit in een EEG-mutsje, maar je kunt ze geen duidelijke instructies geven. Ook pubers hebben echt wel spannendere dingen te doen dan in een MRI-scanner te liggen. Maar over het algemeen vinden onze deelnemers het gelukkig heel leuk om mee te doen. We zijn toch afhankelijk van hen; zonder hen houdt het onderzoek simpelweg op.’
Al die verschillende onderzoeken leveren vast een enorme hoeveelheid gegevens op. ‘Absoluut. Toen ik zelf nog onderzoek deed, was ik gewend om studies te doen met kleine groepen proefpersonen: als je honderd kinderen had, dan was dat al een grote studie. Maar nu hebben we informatie van duizenden kinderen; dat is zo’n ander speelveld. Daarmee kunnen we zowel de grote als heel specifieke vragen onderzoeken, of juist kijken naar de technische aspecten van onze onderzoeksmethoden. Zo werken we binnen het CID bijvoorbeeld soms met een eye tracker, een instrument dat oogbewegingen meet. Wat blijkt: kinderen met blauwe ogen leveren onnauwkeurigere data op dan kinderen met bruine ogen (zie pagina 13, red.). Zulke subtiele verschillen klinken misschien nogal saai, maar beïnvloeden wel hoe we die data interpreteren. Dat komt nu aan het licht door onze ‘deeltjesversneller’ en dat vind ik dus fantastisch.’
Op 31 oktober 2023 loopt de NWO-Zwaartekrachtsubsidie af. Als je nu terugkijkt op die afgelopen tien jaar, waar ben je dan dan vooral trots op?
‘Ik ben ontzettend trots op hoe we elkaar gevonden hebben – het CID heeft ons letterlijk en figuurlijk bij elkaar gebracht. Het heeft ons de kans gegeven om samen de theoretische kaders te bepalen, om onderzoeksvragen te formuleren en om echt met elkaar samen te werken. En omdat 2012 het eerste jaar was dat de Zwaartekrachtsubsidies beschikbaar waren en er weinig ervaring was met dit soort grote samenwerkingsverbanden, hebben we echt pionierswerk verricht. Dat was niet altijd makkelijk, maar het is ongelooflijk waardevol gebleken en is iets waar ik heel trots op ben. Het enthousiasme en de gretigheid waarmee onze onderzoekers naar elkaar luisteren en kennis met elkaar uitwisselen, dat is geweldig om te zien.’
Waar hoopt u dat het onderzoek naar kinderontwikkeling de komende tien jaar naartoe gaat?
‘Onderzoek doen naar kinderontwikkeling is een langdurig proces – eigenlijk precies zoals die ontwikkeling zelf. En wat ik me gerealiseerd heb, is dat tien jaar eigenlijk heel kort is. Het CID is een eerste grote, belangrijke stap geweest en het is nu aan ons en anderen om daarop verder te bouwen. En hoewel het CID stopt, betekent dat niet dat wat we met elkaar hebben opgebouwd verdwijnt.
Allesbehalve: CID-wetenschappers hebben inmiddels al nieuwe consortia opgericht en subsidies gekregen om hun onderzoek voort te zetten. Ook kunnen we nog lange tijd teren op die enorme hoeveelheid verzamelde informatie. Die leggen we momenteel vast in een gigantisch archief (zie pagina 10, red.). Zo kunnen wetenschappers nog jarenlang onderzoek blijven doen naar misschien wel de meest ingewikkelde vraag in de wetenschap: hoe worden we wie we zijn?’
Valeria Bonapersona: ‘Dierproeven haat ik met heel mijn hart.’
‘Ik ben altijd al geïnteresseerd geweest in stress en in de relatie tussen het lichaam en het brein. Dat begon waarschijnlijk toen ik als tiener een biologieverslag schreef hierover. Het bestuderen van stress betekent voor mij in feite het bestuderen van wat het leven is. Het gaat erom hoe wij als mens reageren op onze omgeving – het is echt fascinerend.
Als stressonderzoeker kom je er niet onderuit om dieronderzoek te doen, maar ik kwam er langzaam achter dat ik het doen van dierproeven met heel mijn hart haat. Halverwege mijn promotieonderzoek bij het CID begon ik me af te vragen: we onderzoeken stress nu al zo lang, is het echt nodig om al deze experimenten te doen? Of kan ik op een andere manier aan die kennis komen? 99,9 procent van al het onderzoek dat we nu doen is in het verleden al eens gedaan; vaak zijn nieuwe studies een variant op voorgaande studies. Toch gebruiken we in de praktijk de resultaten van dat eerdere onderzoek zelden om ons huidige onderzoek te verbeteren.
Op basis van die gedachte hebben we daarom de online RePAIR-tool (Reduction by Prior Animal Informed Research, red.) voor wetenschappers ontwikkeld. Vervolgens hebben we laten zien dat met deze tool het aantal proefdieren inderdaad verminderd kan worden, door informatie uit eerdere onderzoeken te gebruiken in analyses. Dat onderzoek is in 2021 gepubliceerd in Nature Neuroscience; daar ben ik ontzettend trots op. Met name vanwege alles waar het voor staat: nauwe samenwerkingen, de steun van mijn hoogleraar én dat de boodschap om kritisch te zijn over dieronderzoek – en hoe we dat momenteel doen – van een bioloog komt.
Ik prijs mezelf gelukkig dat ik van jongs af aan weet wat ik leuk vind en waar mijn talenten liggen. Dat heb ik te danken aan mijn ouders. Ze steunden al mijn ideeën en leerden me dat ik mijn grenzen niet door anderen moet laten stellen. Deze instelling maakt me creatief en bewust van elke kans die zich aandient. Het is aan jezelf om die met beide handen aan te pakken.’
Tekst: Eline Kraaijenvanger