[11 Juni 1867. 5 e Jaargang.]
(SUPPL. N o . 17).
DE GRACIEUSE.
111
9 Augustus 1867.
Prijs per 3 maanden ƒ 1,27 5 .
Prijs per 3/m. met Album ƒ 2,17 5 .
(5e JAARGANG).
Afb. No. 1―6. LANG CORSET voor dames (met knippatr.). ― 7. CORSETLIJFJE voor dames (met knippatr.). ― 8. KORT CORSET voor dames (met knippatr.). ― 9 en 10. NEGLIGÉ (gemakkelijk) vorset voor dames (met knippatr.). ― 11. TAK VAN KRALEN ter versiering van hoeden, coiffures enz. ― 12. WERKTASCHJE (met knippatr.). ― 13. GEHAAKTE KRAAG. ― 14. Kraag van geknoopte guipure en frivolité. ― 15 en 16. BREINAALDENBOEKJE. ― 17 en 18. TWEE BORDUURPATRONEN met den point-russe. ― 19. HANDDOEKENDRAGER (met knippatr.). ― 20. PATROON voor soutache voor een tafelkleed. ― 21. NÉGLIGÉMUTSJE voor jonge dames (met knippatr.). ― 22―26. ZOMERHOEDEN. ― 27. LAAG UITGESNEDEN BLOUSE van neteldoek (met knippatr.). ― 28 en 29. KLEEDJE voor kinderen beneden twee jaar (met knippatr.). ― 30. LAAG UITGESNEDEN ONDERTAILLE voor dames (met knippatr.). ― 31. BLOUSE van neteldoek met een garnituur van linnen (met knippatr.). ― 32. BLOUSE van wit alpacca. ― 33―35. EMBRASSE van gevlochten koord. ― 36 en 37. TWEE BORDUURPATRONEN voor ruiten voor antimacassers enz. ―38. JAQUETTE van grijs linnen voor heeren (met knippatr.). ― 39. GEHAAKT GARNITUUR met geappliqueerde figuren en fluweelen lint. ― 44. BEURS van frivolité en kralen. ― 45―46. TWEE RIJCOSdames (met knippatr.). ― Inhoud van het Supplement: D E K N I P P A TUMEN voor dames (met knippatr.). ― 47. SCHORTJE VAN GRIJS LINNEN voor O T R O N E N B I J D E A F B E E L D I N G E N N . 1, 7, 8, 9, 10, 12, 19, 21, 27, 28, 29, 30, meisjes van 5―7 jaar (met knippatr.). ―48. SCHORTJE voor meisjes van 4―6 31, 38, 45, 46, 47, 48, 51, 52 en de beschrijving bij de afb. No. 1―10, 27, 30. jaar (met knippatr.). ― 49 en 50. NAUWTOELOOPEND KLEEDJE met een garnituur van geknoopt guipure ruiten. ― 51 en 52. STOF- OF REGENMANTEL voor
30
De beschrijving van de afbeelding No. bevinden zich op de voorzijde van het Supplement.
1―10, 27
en
Tak van kralen ter versiering van hoeden, kapsels enz. Afbeelding No. 11. Ter vervaardiging van dezen kralentak in oorspronkelijke grootte afgebeeld, heeft men dun ijzerdraad, zwarte kralen en zwarte filozelle noodig. De bloemen, als ook de kleine knoppen zijn van kleine zwarte kralen vervaardigd. Eerstgenoemde moeten, de afbeelding in aanmerking nemende, nauwkeurig op dezelfde wijze worden uitgevoerd, als wij op bladz. 126 van dezen jaargang met de beschrijving, behoorende bij afb. No. 14 hebben opgegeven. Elk klein knopje bestaat uit 2 lussen van kralen, die aan de spits van het knopje met eenige steken op elkander zijn gehecht; de overstekende einden ijzerdraad die met filozelle zijn omwoeld, vormen den steel. De bloemen en de knoppen worden No. 7. Corsetlijfje voor dames. Knippatr. en beschrijving, daarna tot een tak voorz. v. h. Supplem. No. IV, fig. 23―25. geschikt, daar men ze volgens de afbeelding zeer nauwkeurig aan een dik ijzerdraad bevestigt.
No. 1. Lang corset voor dames. Afb. N o. 2―6. Knippatr. en beschrijving, voorz. v. h. Suppl. N o. II, fig. 8―16.
een gedeelte langs de middenlijn in het geheel, doch aan den bovenrand voor den zoom 3 d. breedte er bij voegende, voorts knipt men naar fig. 58 twee gedeelten voor de doffen aan de zijden, naar fig. 59 drie gedeelten voor de middelste doffen van de tasch, laatstgenoemden langs het midden in het geheel, alle gedeelten natuurlijk met bijvoeging van een inslag voor den naad. Als de doffen aan de beide lange zijden zijn ingehaald, dan verbindt men ze volgens de overeenstemmende cijfers met de voering, naait deze van 50 tot 51 en van 52 tot 53 te zamen, en legt dan den zoom in den bovenrand, die voor het doorsteken van een trekband nog eens moet doorgeregen worden. Eindelijk naait men de taffen voering naar afb. No. 12 tegen het vlechtwerk, waarvan de beide lange zijden aan den bovenrand insgelijks naar fig. 57 van 50 tot 51 en van 52 tot 53 verbonden worden. In plaats van het zijden veterband kan men ook wollen veterband voor het vlechtwerk bezigen en in dit geval de taf door cachemir of eene soortgelijke stof vervangen.
Gehaakte kraag. Afbeelding No. 13. Haakgaren No. 90 en 150.
Deze kraag is van verschillende grofte van garen en in afzonderlijke gedeelten No. 8. Kort corset voor dames. Knippatr. en beschrijving, voorz. v. h. Supplem. N o. III, fig. 17―22. vervaardigd. Men begint met de dichte streep aan den buitenrand van den kraag, zet hiervoor met het grofste garen 400 steken op, en haakt hierop den 1. Toer. Geheel vaste steken, dus in elken opzetsteek 1 v. st. Werkzakje. 2. toer. In elken steek van den vorigen toer 1 stokje. Afbeelding No. 12. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. XIV, fig. 57―59. 3. toer. 2 vaste steken in de beide eerste steken van den vorigen toer, Paars zijden veterband ½ d. breed, paarse taf. 1 moes, dat zijn 2 dubbele stokjes in den v i e r d e n steek van den 1. toer, de stokjes krijgen dien ten gevolge eene schuine ligging; bij de Een vlechtwerk van paars zijden veterband en paarse taf, zijn de beuitvoering hiervan laat men de lus die van den laatsten vasten steek op standdeelen van dit zakje. Fig. 57 geeft de helft van den vorm. Om het de naald gebleven is intusschen onaangeroerd, dat is, men werkt beide te vervaardigen hecht men eerst een aantal tamelijk lange einden veterstokjes in e e n steek af, daarna dezen steek met de op de naald geblevene band (volgens ons model 36) aan eene zijde met de eindpunten aan een No. 9. Négligé (gemakkelijk) corset voor dames. Hierbij afb. No. 10. lus. Vervolgens haakt men, * 1 steek Knippatr. en beschrijving, voorz. v. h. Suppl. No. I, fig. 1―7. band, waarvan de lengte met de bovenste breedte van fig. 57 moet van den vorigen toer overslaande, overeenkomen, telkens moeten er 2 3 vaste steken in de 3 volgende steken, 1 moes einden kruisgewijze over elkander liggen. Dan in den vierden volgenden steek van den 1. toer bevestigt men dezen band strak uitgespannen aan en herhaalt nu van * tot aan het einde van een naaikussen of hecht hem op carton en voert o den toer. nu naar fig. 57 volgens afbeelding N . 12 het vlechtwerk uit. Als men na de vervaardiging van het bovenste gedeelte tot aan de banden is gekomen, dan werkt men deze elk afzonderlijk met 9 einden veterband tot men de vereischte lengte heeft, vereenigt dan weder alle einden veterband en voltooit het vlechtwerk. Daarna knipt men van taf voor de voering van de tasch naar fig. 57
No. 4. Het uitvoeren van den naad, bij het corset afb. N o. 1.
No. 6. Het vasthechten van de balein, bij het corset afb. No. 1, binnenzijde.
No. 2. Het inzetten van de geer, bij het corset afb. No. 1, bovenzijde.
No. 10. Het uitvoeren van de plooi, bij het négligécorset afb. N o . 9.
No. 3. Het inzetten van de geer, bij het corset afb. N o. 1, binnenzijde.
No. 5. Het vasthechten van de balein, bij het corset afb. No. 1, bovenzijde.
[9 Augustus 1867. 5 e Jaargang.]
DE GRACIEUSE.
142
Deze dichte streep wordt nu aan de beide lange zijden met 2 toeren kleine kettingsteekbogen afgesloten, die men met het fijnste garen No. 150 op de volgende wijze uitvoert. 1. toer. 1 v. st. in den 1. steek van den vorigen toer, * 3 kettingsteken, hiermede 1 steek overslaan, 1 v. st. in den volgenden steek, van * af herhalen. 2. toer. 1 v. st. in den 1. Steek, * 2 kett., 3 steken overslaan, 2 st. door 3 kett. gescheiden, in den volgenden steek, 2 kett., 3 steken overslaan, 1 v. st. in den volgenden steek. Van * af herhalen. Om de hoeken van den kraag te vormen, die volgens ons model aan de 11. moes van het begin en einde van de dichte streep komen, werkt men in den 1. van de beide buitenste toeren bogen aan de overeenkomende plaats 5 v. st., zonder tusschen deze 1 steek van den vorigen toer over te slaan; in den 1. van de beide b i n n e n s t e toeren bogen haakt men aldaar 4 maal in plaats van 3 kett. telkens 1 kett. en met dezen 3 steken overslaan, voorts werkt men bij den tweeden van deze beide toeren in plaats van de 2 st. door 3 kett. gescheiden slechts 1 st., de afbeelding stelt dit duidelijk voor. Hierna werkt men nu op dezelfde wijze eene tweede streep, waarvoor men echter slechts een getal van 356 steken opzet; de hoeken in deze streep worden tusschen de 7. en 8. moes aan het begin en einde volgens de afbeelding even als de voltooide streep gevormd. Bij het werken van den t w e e d e n toer van de beide buitenste bogen van deze streep verbindt men haar volgens de afbeelding met de eerst vervaardigde streep, dit geschiedt bij elken middelsten van de 3 kett. tusschen de 2 st., daar men eerst den draad als lus door den overeenkomenden steek van de andere streep haalt, 1 kett. haakt, dan de beide lussen die op de naald
No. 11. Tak van kralen ter versiering van hoeden, coiffures enz.
anderd getal steken tot dat men de vereischte lengte heeft, daar men afwisselend aan het einde van den e e n e n toer 1 steek mindert (2 steken als een knoop te zamen werkt), aan het einde van den v o l g e n d e n toer 1 steek meerdert, dus 2 knoopen in een steek. Als de reep de noodige lengte heeft verkregen, dan werkt men weder 1 toer zonder meerderen of minderen en maakt dan de tweede dwarszijde op dezelfde wijze als de eerste, daar men aan het einde van de 18 laatste toeren telkens 1 steek mindert; de 2 overgebleven steken werkt men met 1 knoop te zamen, zonder evenwel een nieuwen steek over het houtje te maken. Nu rijgt men in den geknoopten grond met een dikken draad en met behulp van afbeelding No. 14 het fatsoen van den kraag en voert er dan het guipurewerk in uit. Het is vooral eene vereischte zeer gelijkmatig en nauwkeurig te werken om aan het guipurewerk een goed aanzien te geven. Na voltooiing van het guipure, werkt men met hetzelfde garen het frivolitékantje als volgt: men knoopt 6 dubb. kn. (dubbelen knoopt 1 aver. en 1 rechten knoop), 1 pic., de picot moet kort wezen, daarna afwisselend 3 maal 3 dubb. kn., 1 pic.; dan weder 6 dubb. kn., haalt de rij knoopen tot op ½ d. tusschenruimte van den draad te zamen, waarmede een boog gevormd is, werkt op aan afstand van een stroohalm breedte een tweeden boog en zoo voort; doch elke volgende boog wordt na het werken van de 3 eerste knoopen aan de overeenkomende plaats van den vorigen toer verbonden. Na voltooiing van het guipure festonneert men den kraag in de rondte zeer dicht, waarbij men den draad, waarmede men het fatsoen van den kraag heeft aangegeven, mede omwerkt, insgelijks werkt men ook den verbindingsdraad van het frivolitékantje mede. Aan de uitsnijding van den hals wordt de kraag door het festonneeren een weinig ingehaald. Aan de verkeerde zijde van den kraag knipt men het overste-
No. 12. Werktaschje. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. XIV, fig. 57―59.
No. 13. Gehaakte kraag.
No. 14. Kraag van geknoopte guipure en frivolité.
kende knoopwerk voorzichtig langs het festonneersel af.
zijn als 1 steek te zamen haakt. Nu moeten de dichte gedeelten in de hoeken nog vervaardigd worden, dat met vaste steken in heen en teruggaande toeren te haken geschiedt en die telkens met de binnenste toer bogen van de tweede streep verbonden worden. Men werkt als volgt: 1 v. st. in den 12. boog van de streep, van den h o e k van den kraag af geteld, * 3 kett., 1 v. st. in den middelsten steek van den volgenden boog, van * af nog 10 maal herhalen; men is nu bij den boog in den hoek gekomen, keert nu het werk om, haakt heen en teruggaande 2 No. 10. patroon. toeren v. Doorloopend st., verbindt hem na den 2. toer volgens de afbeelding aan een kettingsteekboog van de streep, en haakt dan gedurig heen en terug 13 toeren v. st.; volgens de afbeelding moet hierbij elke 2. toer eenige steken korter worden, zoo, dat het haakwerk aan e e n e zijde schuin afloopt; aan de
Boekje voor breinaalden. Afbeelding No. 15 en 16. Dit boekje dient tot berging van breinaalden en tevens om ze voor de roest te bewaren. Ons model, dat door afbeelding No. 16 te zamen gerold, en door afbeelding No. 15 van binnen wordt voorgesteld, is van bruin leder vervaardigd, met een bruin taffen voering voorzien, met bruin veterband omboord en op de buitenzijde met bruin opgenaaid soutache versierd. De wit flanellen lapjes die tot berging van de breinaalden bestemd zijn, worden rondom met bruin veterband omboord en door een gekruisten naad van bruine zijde met het lederen gedeelte verbonden. Om dit boekje te vervaardigen knipt men eerst van de reeds vermelde boven en voeringstof
No. 17. Borduurpatroon voor den point-russe.
No. 16. Breinaaldenboekje. Buitenzijde.
No. 15. Breinaaldenboekje. Van binnen gezien.
van elk een lankwerpige vierkant gedeelte 26 d. breed 40 d. lang en versiert de bovenstof met soutache waarvoor men het patroon naar welgevallen nemen kan. Dit gedeelte hecht men dan op de voering en omboort beide tegelijk met veterband. Vervolgens hecht men aan het lederen gedeelte, volgens de afbeelding met het flanellen gedeelte verbonden, twee banden van gomelastiek, die voor het dicht maken van het boekje dienen.
a n d e r e zijde verbindt men het na elken 4. toer met 1 st. aan een kett. boog van de streep. De bovenrand van den kraag wordt, zooals de afbeelding aantoont, door 1 toer kett. en 1 toer v. st. gevormd, waarbij men den kraag naar vereischte een weinig kan inhalen.
Kraag van geknoopte guipure en frivolité.
Negligémutsje voor jonge dames.
Afbeelding No. 14. Het model is met fijn garen gewerkt, de grond wordt over een houtje, dat een draad van 1 d. lengte omspant geknoopt. De buitenrand van den kraag wordt met een kantje van frivolité versierd. voor den grond van den kraag werkt men eerst een recht geknoopten reep; men begint dezen met 2 steken opzetten, werkt dan heen en teruggaande 18 toeren, waarbij men in elken toer aan het einde 1 steek meerdert (men werkt hiervoor 2 knoopen in een steek), zoodat de laatste van deze toeren 19 steken heeft, er volgt nu 1 toer zonder meerderen; dan vervolgt men den reep in een onver-
No. 18. Borduurpatroon voor den point-russe.
Afb. No. 21. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. XVI, fig. 62 tot 64.
No. 19. Handdoekendragen. Knip- en borduurpatroon keerz. v. h. Supplem. N o . XV, fig. 60 en 61.
Dit mutsje heeft den vorm van eene toque en is in de rondte gegarneerd met hoogopstaande patten; ons model is vervaardigd van fijn neteldoek, en met geborduurde figuren, tusschenzetsel en kant alsook met roze taffen lint versierd. Men knipt van neteldoek naar fig. 62 den bodem, naar fig. 63 het boordje elk langs het midden aaneen, het laatste in eene dubbele laag stof; dan bedekt men den bodem straalvormig met 8 einden taffen lint elk 1¾ d. breed, het kruispunt echter met eene neteldoeksche ruit. Deze is even als de patten fig. 64 met borduurwerk versierd, in de rondte is er kanten tusschenzetsel 1 d. br. en ingerimpelde kant van dezelfde breedte aangezet.
[9 Augustus 1867. 5 e Jaargang.]
DE GRACIEUSE.
No. 20. Patroon voor soutache voor een tafelkleed.
143
[9 Augustus 1867. 5 e Jaargang.]
DE GRACIEUSE.
144
Kleedje voor kinderen beneden twee jaar.
Daarna wordt de buitenrand van den fond naar de wijdte van het boordje ingerimpeld en tusschen de dubbele stof van dit laatste genaaid. Als de 8 patten naar fig. 64 zijn vervaardigd, en met kant en tusschenzetsel versierd, dan naait men ze naar aanwijzing op fig. 63 en op evenwijdige afstanden tusschen de dubbele stof van het boordje; langs de gepunte lijn op fig. 64 wordt elke patte naar buiten omgeslagen. Het boordje wordt onder de patten met roze taffen lint bedekt. Het garnituur van het mutsje wordt voltooid, met een rozet van het smalle roze taffen lint, aan de rechterzijde van het mutsje bevestigd, verschillende lussen en einden van hetzelfde lint van achteren in het midden gehecht en met strikbanden 6 d. breed.
o
Afb. N . 28 en 29. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. XIII, fig. 54―56. Dit model is vervaardigd van wit alpacca en versierd met reepen garnituur van dezelfde stof en blauw taffen biesjes waarvan er volgens de afbeelding, drie rijen van drie reepen aan den voorkant en een aan den onderrand op het jurkje zijn gelegd; de schuine reepen aan den onderrand sluiten elk met een blauw taffen knoop af. Het vervaardigen van dit garnituur wordt door afb. No. 52 op bladz. 92 van de Gracieuse geleerd. De taille is van achteren in het midden versierd met eene rozet met einden van de stof, van onderen met zijden kwastjes afgesloten. De rok van het kleedje, met gaas gevoerd is 34 d. lang, 206
No. 22. Hoed van wit paardenhaar.
Soutachepatroon voor een tafelkleed. Afbeelding No. 20. No. 21. Négligémutsje voor jonge dames. Knippatr., keerz. van het Supplem. No. XVI, Fig. 62―64.
Handdoekenrekje. o
Afbeelding N . 19. Knippatroon en teekening: keerz. v. h. Supp., No. XV, fig. 60 en 61. Een rieten vorm, grijs laken, fijne zwarte koordzijde, glaskralen, drie grijs en zwart zijden kwasten. De drager is van rieten stokjes vervaardigd, die met kleine draadnagels aan elkander bevestigd zijn; hij is oorspronkelijke 34 d. hoog en 15 d. breed. Het bekleedsel bestaat uit een strook laken 56 d. lang en 10 d. breed, die aan het eene einde spits toeloopt, aan het andere einde als een lambrequin uitgepunt en volgens de afbeelding op den vorm geschikt is. Het borduurwerk op de strook
Het patroon is volgens ons model op een kleed van bruin wollenreps met bruin soutache en zijden veterband van dezelfde kleur uitgevoerd; het veterband is aan beide zijden met den p o i n t - r u s s e v a n m ais gele zijde afgesloten. In plaats van het soutache kan men ook smal veterband nemen of de arabesken van het patroon met dikke bruine koordzijde met den kettingsteek vervaardigen. Het kleed is met bruin perkaal gevoerd, in de rondte met wollen koord omgeven en aan de hoeken met wollen kwasten gegarneerd.
Zomerhoeden. Afbeelding No. 22―26. Afb. No. 22. Hoed van wit paardenhaar, langs den buitenrand in schelpen uitgesneden, met geslepen kristallen kralen en soortgelijke grelots versierd. Van voren aan de rechterzijde een touffe van wit kanten bloemen. Witte strikbanden met witte kant. Afb. No. 23. Hoed van groen krip, gegarneerd met schuine reepen satijn van dezelfde kleur, met bogen er op genaaid; het overige garnituur van den hoed bestaat uit kristallen kralen, appelbloesem en grashalmen. Strikbanden van smal gebrocheerd groen satijnen lint. De hoed door afb. No. 24 voorgesteld, bestaat uit wit stroo, met opgenaaide zwarte kralen. Diadeem van gebrocheerde bladeren. Zwarte kant en tullen echarpes. Strikbanden van bruine taf. De hoed afb. No. 25 is vervaardigd van italiaansch stroo met vlechten en bladeren van stroo en met zwarte kant gegarneerd. Zwart tullen echarpes. Afb. No. 26. Hoed van wit paardenhaar. Fanchon van tulle en kant, die in echarpes uitloopt. Van voren een diadeem van bruine bladeren. Strikbanden van zwarte taf.
d. wijd, en aan den bovenrand met breede stolpplooien voorzien; bij het knippen van den rok moet men op een omslag 3½ d. breed voor den zoom aan den onderrand rekenen. Voor de taille knipt men uit bovenstof en shirting voor voering, naar fig. 54 het voorstuk langs de dunne lijn in het midden aaneen, naar fig. 55 de beide gedeelten van den rug en rekent bij het rechter op een omslag 3 d. breed aan den achterrand, eindelijk naar fig. 56 twee gelijke gedeelten voor de mouwen. Als men de bovenstof en de voering van de gedeelten die bijeen behooren op elkaar heeft geregen, dan verbindt men het voorstuk en de gedeelten van den rug volgens de overeenstemmende cijfers, naait de stof aan den achterrand
No. 24. Hoed van wit stroo.
No. 25. Hoed van italiaansch stroo.
wordt met fijne zwarte zijde met den schuinen steelsteek en met den p o i n t - r u s s e , a l s ook met glaskralen uitgevoerd; fig. 60 geeft de teekening voor den rug, fig. 61 knippatroon en teekening voor het lambrequin van de strook. Aan het gedeelte van den rug wordt laatstgenoemde gevoerd. Neemt men taf, cachemir of reps voor de bekleeding, dan wordt de strook met veterband geboord of met koord omgeven.
van het linkergedeelte van den rug en ook aan het uitsnijdsel van den hals tegen elkaar en zoomt den rand van het rechtergedeelte van den rug in de aangegeven breedte op de voering om. Als men den rug met haken en gefestonneerde lussen heeft voorzien, dan naait men de mouw, naar fig. 56 geknipt, met een ingeregen koordje er tusschen in het armsgat. Hierna zet men den rok aan de taille, en legt er volgens de afbeelding het bovengenoemde garnituur op, bovendien versiert men het uitsnijdsel van den hals en de mouwen met een smal geborduurd strookje.
Twee randjes in point russe. Afbeelding No. 17 en 18. Beide patronen zijn ter versiering van lingeriën, jaquetten, kinderkleederen en iets dergelijks geschikt. Zij worden met enkele of dubbele koordzijde in verschillende nuancen van eene kleur of in verschillende afstekende kleuren uitgevoerd. In den rand No. 18 worden ook kralen gebezigd.
No. 23. Hoed van groen krip.
Blouse van neteldoek met een garnituur van linnen. Afb. No. 31. Knippatr. van den kraag, voorz. van het Supplem. No. VII, fig. 33. No. 26. Hoed van wit paardenhaar.
Deze neteldoeksche blouse is gegarneerd met fijn linnen, gui-
[9 Augustus 1867. 5 e Jaargang.]
DE GRACIEUSE.
145 stof naar fig. 34 een gedeelte langs het midden aaneen, naar fig. 35 twee gedeelten van dubbele stof; men knipt naar fig. 36 de mouwen en rekent aan den onderrand op een omslag 3 d. breed. Eerst voert men in den bovenrand van de voorstukken de voorgeteekende plooi uit, vervolgens moet men tegen de voorstukken aan de binnenzijde, naar aanwijzing op het knippatroon een reep linnen zetten, die langs den buitenrand van de jaquette met stiksteken wordt bevestigd. Hierop voorziet men het rechter voorstuk met knoopen, het linker met de noodige knoopsgaten; het linker voorstuk wordt bovendien volgens de afbeelding en de gedeeltelijke aanwijzing op de knippatronen met zakjes voorzien, die er met stiksteken op worden bevestigd; deze zakjes worden eerst langs den bovenrand 2 d. breed omgezoomd en met twee rijen stiksteken versierd. hierna voert men de schoudernaden elk van 1 tot 2 met een dubbelen naad uit. Als in den onderrand van de jaquette een zoom ½ d. breed is gelegd, dan zet men haar aan het uitsnijdsel van den hals, volgens de overeenstemmende cijfers tusschen de dubbele stof van het kraagje, met een rij stiksteken op elkaar gehecht. De mouw wordt van 5 tot 6 aan elkaar genaaid en aan den onderrand 3 d. breed door stiksteken omgezoomd; daar het omslag van dezen zoom niet de noodige wijdte heeft, voegt men er een hoekje in. Vervolgens naait men de mouw met een rolnaadje in het armsgat, waarbij zij een weinig moet worden ingehaald.
pure tusschenzetsel 1½ d. breed en guipure kant van dezelfde breedte. Voor het fatsoen kan men de knippatronen nemen behoorende bij afb. No. 19 op bladz. 128 van dezen jaargang. Voor den kraag geven wij het knippatroon met fig. 33 op het Supplement bij dit nummer. Het aan elkaar zetten van de afzonderlijke gedeelten geschiedt op de bekende wijze. Het garnituur van linnen op de blouse bestaat in rechte reepen, aan de eene lange zijde in punten uitgeknipt en dan volgens de afbeelding met tusschenzetsel en kant versierd. Onder het tusschenzetsel wordt de dichte stof weggesneden. Aan het uitsnijdsel van den hals is de kraag, fig. 33, in de rondte gezoomd, met kant en tusschenzetsel versierd, door middel van een halsboordje gezet.
Blouse van wit alpacca. Afb. No. 32, 42 en 43. Het garnituur van deze blouse van wit alpacca, bestaat uit reepen blauw cachemir 3 d. breed en reepen wit cachemir twee en een half d. breed, elk aan de eene lange zijde uitgepunt, en langs den rechten rand zoodanig op de blouse genaaid dat de witte reepen tot dicht aan den gepunten rand over de blauwe liggen. Het aanzetten van de reepen wordt bedekt met blauw lint ¾ d. breed met kralen versierd, aan de eene zijde met steken van den p o i n t - r u s s e m e t blauwe florawol afgesloten. Afb. No. 42 geeft een gedeelte van dit garnituur in oorspronkelijke grootte te zien. Het is aan beide zijden van den voorrand op de blouse gelegd, verder in den vorm van bretellen die ongeveer in het midden van den rug in een punt in elkaar loopen; het vormt bovendien het staande kraagje en de epauletten. Voor het fatsoen van de blouse kan men de knippatronen nemen, behoorende bij afb. No. 19, bladz. 128. Met afb. No. 43 geven wij een tweede
Gehaakt garnituur met applicationfiguren en fluweelen lint. Afb. No. 39. Dit garnituur bij de blouse afbeelding No. 27 behoorende, bestaat uit twee gehaakte tusschenzetsels, die volgens de afbeelding in oor-
No. 27. Laag uitgesneden blouse van neteldoek. Hierbij afb. N o. 39―41. Knippatroon en beschrijving: voorz. van het Supplem. N o. VI, fig. 30―32.
No. 28. Kleedje voor kinderen beneden twee jaar. Voorzijde. Knippatr. keerz. van het Supplem. N o. XIII, fig. 54―56.
een eind onder de koorden en voert dan eerst volgens afbeelding No. 34 van de koorden eene lus vormende, de vlecht uit. Men moet hierbij, even als bij de russische vlecht, gedurig het b u i t e n s t e koord nemen en het afwisselend eens boven, eens onder twee koorden leggen. Als de vlecht de lengte voor den band heeft verkregen, dan naait men 4 aan 4 koorden volgens de afbeelding aan elkander en bevestigt ze door festonneersteken. De overblijvende einden van het koord worden uitgerafeld, zoodat zij een kwast vormen. Het eind van het 9. koord bevestigt men onder de koorden. Daarna omgeeft men de vlecht aan beide zijden met een rij bogen, daar men een ander koord volgens de af-
geborduurd garnituur voor de blouse. Het wordt met zijden soutache en koordzijde met den p o i n t - r u s s e , d e n festonneersteek- en knoopjessteek uitgevoerd.
Gordijn embrasse van koord gevlochten. Afbeelding No. 33―35. Een eenvoudige embrasse voor een gordijn van wit geknopt katoenen koord. Het midden vormt eene vlecht van 9 koorden, 8 hiervan worden in de helft van de lengte te zamen genomen en dicht naast elkander gelegd, zooals het bovenste gedeelte van afb. No. 34 voorstelt; het 9. koord bevestigt men met
No. 29. Kleedje voor kinderen beneden twee jaar. Achterzijde.
spronkelijke grootte voorgesteld, met eenige steken aan elkander genaaid, met applicationfiguren versierd en met smal fluweelen lint doorgeregen zijn. Elk tusschenzetsel wordt in de lengte met haakgaren No. 70 gewerkt. Men begint met een opzetsel van vereischte lengte, waarvan het getal steken door 20 deelbaar moet zijn. 1. toer. Eerst 1 kett., * 5 v. st. op de 5 eerste opzetsteken, 1 blaadje, dit laatste werkt men als volgt: 10 kett., dan zonder de lus op de naald in aanmerking te nemen 1 vijfvoudig stokje (den draad 5 maal om de naald slaan), in den 2., 1 vijfvoudig st. in den 1. van de 10 kett., daarna beide stokjes, vervolgens de beide op de naald gebleven lussen met eenmaal omslaan van den draad te zamen afwerken. Met dit blaadje 15 opzetsteken overslaan en van * af herhalen.
No. 30. Laag uitgesneden ondertaille voor dames. Knippatr. en beschrijving voorz. v. h. Supplem. N o. V, fig. 26―29.
beelding er aan verbindt, en knoopt eindelijk volgens afbeelding No. 33 aan elke zijde 2 einden koord van vereischte lengte in, die insgelijks tot een kwast worden uitgerafeld. Afbeelding No. 35 toont een ander soort van gevlochten koord aan, dat men even als de hierboven beschrevene vlecht of ook ter garneering kan bezigen; door de losse ligging van de koorden op de afbeelding voorgesteld is de uitvoering hiervan duidelijk te zien.
Twee borduurpatronen voor ruiten voor kleeden en iets dergelijks. Afbeelding No. 36 en 37. Beide ruiten zijn met den p o i n t - r u s s e m e t z warte of gekleurde zijde op piqué uitgevoerd. zij worden in de rondt smal gefestonneerd en met andere ruiten, hetzij van geknoopte guipure, frivolité of haakwerk aan elkaar gezet. Een kleed op deze wijze vervaardigd wordt aan den buitenrand met eene hiermede overeenkomende kant versierd.
Jaquette van grijs linnen voor heeren. Afb. No. 38. Knippatroon keerz. v. h. Supplem. No. VIII, fig. 34―36.
No. 31. Blouse van neteldoek met een garnituur van linnen. Knippatroon voorz. van het Supplem. N o. VII, fig. 33.
Dit model van grijs linnen wordt met parelmoeren knoopen dichtgemaakt. Bij het vervaardigen knipt men van de genoemde
N o . 32. Blouse van wit alpaca. Hierbij afb. N o . 42 en 43.
[9 Augustus 1867. 5 e Jaargang.]
DE GRACIEUSE.
146
van den draad. Van * af nog 11 maal herhalen, dan den draad bevestigen. Als op deze wijze twee ronde gedeelten zijn vervaardigd, dan voert men ze met roode taf, naait de buitenranden tegen elkander en zet er den beugel aan. Eene rij grootere ringen van frivolité wordt langs den buitenrand van de beurs genaaid. De eerste van deze ringen bestaat uit 12 dubbele kn. elk met 1 kraal, 1 dubb. kn. 1 pic. met 2 kralen, 4 dubb. kn. elk met 1 kraal, 1 dubb. kn.; aan dezen ring sluit zich op ongeveer 1 d. tusschenruimte van den draad een tweede aan als volgt: * 4 dubb. kn. elk met 1 kraal, 1 dubb. kn., aan den pic. van den 1. ring van deze rij verbonden, 7 dubb. kn. elk met 1 kraal, 1 dubb. kn., 1 pic. met 2 kralen, 4 dubb. kn. elk met 1 kraal, 1 dubb. kn., 1 d. tusschenruimte van den draad. Van * af herhalen tot men het vereischte getal ringen vervaardigd heeft. Bij den laatsten ring laat men den laatsten pic. weg.
2. toer. Gedurig 5 v. st. op de 5 v. st. van den vorigen toer (om de beide bovenste lussen van den steek gestoken), 15 kett. er tusschen. 3. toer. * 5 v. st. in de 5 eerste v. st. van den vorigen toer, 7 kett., in elken tweeden volgenden steek van den volgenden kett. boog van den vorigen toer 1 h. v. st., gedurig 7 kett. er tusschen, 7 kett. Van * af herhalen. ― 4. toer. * 1 v. st. in den middelsten van de 5 eerste v. st. van den vorigen toer, 3 kett., 1 h. v. st. in den middelsten steek van de 8 bogen van den vorigen toer uit 7 kett. bestaande, gedurig 3 kett. er tusschen, 3 kett. Van * af herhalen. Deze beide laatste toeren (3. en 4. toer) worden nu ook aan de andere zijde van het tusschenzetsel gewerkt, de 3. toer dus op de opzetsteken. Als de 2 tusschenzetsels op deze wijze zijn vervaardigd, dan naait men ze zoodanig te zamen, dat telkens 2 bogen aan elkander komen, en versiert ze volgens de afbeelding met application figuren en met lint. In plaats van de geappliqueerde wit geborduurde rozen op het tusschenzetsel afbeelding No. 39, kan men ook een van de beide bloemen door afbeelding No. 40 of 41 voorgesteld, nemen.
Beurs van frivolité en kralen.
Twee rijcostumen voor dames.
Afbeelding No. 44. Grijze koordzijde, stalen kralen, ponceau taf, een stalen beugel met een ketting.
Afb. No. 45 en 46. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. X, fig. 42―47.
De beurs is van Afb. No. 45. Rijfrivolité van grijze costuum van zwart zijde en stal. kralen laken, gegarneerd vervaardigd. Zij met dik zwart koord wordt met 2 draen oversponnen den gewerkt; op knoopen. Hooge den eenen draad die voor het knoozwarte heerenhoed met een blauwe pen dient, worden vooraf de kralen voile. Bij het vervaardigen van de aangeregen. Men begint elk van de jaquette, knipt men van de bovengebeide rondte gedeelten met den midnoemde stof en van voering naar delsten ring; hiervoor knoopt men: elk der fig. 42 en 43 twee gedeelNo. 34. Bewerking van het gevlochten koord voor 1 averechten knoop, 1 pic. ― al de No. 35. Gevlochten koord. ten, de voorstukken echter zonder de embrasse. Afb. No. 33. Bovenste gedeelte. picots van dezen ring zijn ¾ d. lang den voorgeteekenden reep, die later en elk van 6 kralen voorzien, die voor het uitvoeren van de pic. worden aangeschomet de noodige oogen voorzien, aan het linker voorstuk wordt gezet; men knipt ven ― 12 dubb. kn. elk door 1 pic. gescheiden. Men verbindt den ring door het te naar fig. 44 den rug langs het midden aaneen. Naar fig. 45 wordt van laken en zamen knoopen van den draad, die daarna bevestigd wordt. zwarte taf voor voering een gedeelte langs het midden aaneen geknipt, naar fig. 46 2. toer. Men begint nu van nieuws af en knoopt een k l e i n e n ring: * 2 dubb. twee gedeelten voor den schoot, naar fig. 47 de mouwen. Eerst voorziet men het o kn., na elken hiervan 1 kraal aanschuiven, 1 dubb. kn., 1 korte pic. (zonder kralinker voorstuk met den bovengenoemden reep van bovenstof en voering. Tegen den N . 33. Embrasse van gevlochten len), 2 dubb. kn., na elken knoop 1 kraal, 1 dubb. kn., aan 1 pic. van den hierkoord. Onderste gedeelte. voorrand van het rechter voorstuk zet men dan aan de binnenzijde een reep voering voor vervaardigden m i d d e l s t e n r i n g aan den geknoopten draad zoodanig verbonongeveer 3 d. breed en vervolgens de noodige haken, de afgeknipte randen van de o den, dat deze Ntusschen de 3. en 4. van de 6 kralen die zich aan dezen pic. bevinden komt, 2 dubb. bovenstof en de voering worden op elkaar met veterband geboord. Hierop worden in de beide voor. 66. Gehaakt tusschenzetsel. kn., na elke 1 kraal, 1 dubb. kn., 1 korte pic., 2 dubb. kn., na elke 1 kraal, 1 dubb. kn., dan stukken de borstplooien uitgevoerd en de rug-, zijpanden en voorstukken volgens de overeenstemmende den ring sluiten, door den draad aan elkander te knoopen; dan 2 kralen aanschuiven en in aansluicijfers met elkaar verbonden; op de voorstukken moet echter eerst het bovengenoemde garnituur worting aan dezen kleinen ring een g r o o t e r e n r i n g werken: 3 dubb. kn., na elken knoop 1 kraal, 1 den gelegd. Aan den voorrand van het rechter voorstuk vormt het koord lussen, op het linker zijn dubb. kn., 1 pic. met 4 kralen, 3 dubb. kn. zooals de afbeelding aantoont lankwerpige na elken 1 kraal, 1 dubb. kn., 1 korte pic., knoopen gehecht. Aan het uitsnijdsel van 3 dubb. kn., na elken 1 kraal, 1 dubb kn., den hals zet men de jaquette tusschen de 1 pic. met 4 kralen, 3 dubb. kn., na elken dubbele stof van het staande kraagje eerst 1 kraal, 1 dubb. kn.; aan dezen grooten met veterband geboord; aan den onderrand ring 2 kralen aanschuiven en van * nog 11 verbindt men haar met de gedeelten van
maal herhalen. Het spreekt van zelf dat elke volgende k l e i n e ring gedurig aan den naastaanzijnden pic. van den m i d d e l s t e n ring moet verbonden No. 36. Borduurpatroon voor een ruit voor worden. Evenwel moet een antimacassar of iets dergelijks. men gedurig bij het werken van den k l e i n e n r i n g in plaats van den 1. pic. den inlegdraad aan den laatsten pic. van den voorgaanden kleinen ring verbinden; evenzoo moet men bij de groote ringen, in plaats van den 1. pic. met 4 kralen, den draad aan den laatsten pic. van den hiervoor vervaardigden ring zoodanig verbinden, dat zij tusschen de 2. en 3. kraal komt. Aan het einde van den toer worden de draden te zamen geknoopt en bevestigd. 3. toer. * 3 dubb. kn., na elken 1 kraal, 1 dubb. kn., 1 korte pic., 3 dubb. kn., na elken 1 kraal, 1 dubb. kn., aan den middelsten pic. van den eersten ring van den vorigen toer verbonden, 3 dubb. kn., na elken 1 kraal, 1 dubb. kn. 1 pic. met 2 kralen, 3 dubb. kn., na elken 1 kraal, 1 dubb. kn., sluit de rij knoopen tot een ring en werkt na ongeveer 1 d. tusschenruimte van den draad een tweeden ring: 3 dubb. kn. elk met 1 kraal, 1 dubb. kn., aan den laatsten pic. van den zooeven voltooiden ring van dezen toer verbonden, 3 dubb. kn. elk met 1 kraal, 1 dubb. kn., aan den pic. van den vorigen toer verbonden, die zich tusschen de 2 ringen bevindt, de lus moet tusschen de beide kralen komen; 3 dubb. kn. elk met 1 kraal, 1 dubb. kn., 1 pic. met 2 kralen, 3 dubb. kn. elk met 1 kraal, 1 dubb. kn., 1 d. tusschenruimte
den schoot, die met veterband geboord en zooals dit is voorgeteekend met garnituur worden versierd; beide gedeelten van den o N . 37. Borduurpatroon voor een ruit voor schoot komen tot 25 een antimacassar of iets dergelijks. op fig. 46 over elkaar. De mouw wordt naar aanwijzing op het knippatroon gegarneerd, volgens de overeenstemmende cijfers aan elkaar genaaid, aan den onderrand met veterband geboord en eindelijk zóó dat 29 op 29 van het voorstuk valt in het armsgat gevoegd. De nauwtoeloopende rok is aan den onderrand 335 d. wijd en in de rondte 168 d. lang; hij wordt aan den bovenrand aan een boord van de noodige wijdte gezet. Afb. No. 46. Rijcostuum van bruin laken. Toque van stroo met eene bruine voile.
Overschotje van grijs linnen voor meisjes van 5―7 jaar. Afb. No. 47. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. XI, fig. 48―51.
No. 38. Jaquette van grijs linnen voor heeren. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. VIII, fig. 34―36.
Dit zeer doelmatige schortje met lange mouwen voorzien, is vervaardigd van grijs linnen en met een borduursel in den poin t -rus s e met roode florawol versierd. bij het vervaardigen van dit schortje knipt men van de bovengenoemde stof naar fig. 48 een gedeelte, naar fig. 51 twee stukken elk langs het midden aaneen, fig. 51 bovendien van dubbele stof. Men knipt naar fig. 49 twee gedeelten, naar fig. 50 de mouwen langs het midden aaneen; hierb ij moet men op de
[9 Augustus 1867. 5 e Jaargang.]
DE GRACIEUSE.
147
Nauwtoeloopend kleedje met een afwijkende lijn voor de onderste helft letten. De garnituur van geknoopte guigedeelten van het schortje fig. 48 en 49 moeten pure ruiten. ook tot op de noodige maat langer worden geknipt, bovendien rekent men aan den onderrand Afb. No. 49 en 50. op een omslag voor den zoom 2 d. breed. Eerst Dit kleedje met geeren gesneden, is vervaardigd verbindt men de gedeelten van het schortje met van grijs g r o s g r a i n en met knoopen met grijze een dubbelen naad volgens de overeenstemmende zijde oversponnen en grote en kleine geknoopt cijfers, legt in den onder- en achterrand een zoom guipure ruiten van zwarte koordzijde versierd. 2 d. breed en voorziet het zooals dit op fig. 51 Afb. No. 50 geeft een der kleine ruiten, voor is voorgeteekend met borduursel. Aan het uitnsijdhet garnituur van de taille en van de mouwen sel van den hals wordt het schortje met een inbestemd, in oorspronkelijke grootte te zien. Bij geregen koordje geboord en met een strookje 2½ het vervaardigen van deze kleine ruiten werkt d. breed, met roode wol gefestonneerd, versierd. men over een houtje 1½ d. in omvang recht geMen naait de mouw van 34 tot 35 aan elkaar en knoopt, eerst den fond van de ruit, die zoowel zoomt de split van 35 tot 36 om; aan den onNo. 39. Gehaakt garnituur met geappliqueerde figuren en fluweelen lint voor de blouse afb. N o. 27. in de lengte als in de breedte 7 steken moet telderrand wordt de mouw ingerimpeld en tusschen len. Deze ruit wordt dan volde dubbele stof van het boordje gens de afbeeld. met den p o i n t genaaid; dit laatste wordt d e r e p r i s e en den p o i n t d ’ e s vooraf met borduursel versierd p r i t doorgestopt, en met kleine en met knoopen en gefestonwieltjes versierd, eindelijk langs neerde lussen dichtgemaakt. den buitenrand dicht gefestonEindelijk wordt de mouw zóó neerd. Ten opzichte der bedat 34 op 34 van het voorste werking van den point d e gedeelte van het schortje r e p r i s e en den p o i n t d ’ e s valt, in het armsgat gep r i t kan men de afb. No. voegd. Het schortje wordt 45, 46 en 55 op bladz. 99 met een knoop en eene gevan dezen jaargang raadplefestonneerde lus dichtgegen. De groote ruiten maakt. worden op dezelfde wijze als die hierboven beSchortje voor meisjes van 4 schreven vervaardigd, tot 6 jaar. men moet echter, zooals van zelf spreekt Afb. No. 48. Knippatr. voor den fond No. 42. Geborduurde rand voor de blouse keerz. v. h. Suppl. No. eenige toeren No. 43. Geborduurde rand voor eene blouse. afb. No. 32. XII, fig. 52 en 53. meer werken. Bij het vervaarEindelijk worden de afzonderlijke digen van dit schortje van wit batist, ruiten met eenige steken aan elkaar knipt men naar elk der fig. 52 en 53 gezet en volgens de afbeelding op een gedeelte langs het midden aaneen tot het kleedje gelegd. op de noodige lengte en rekent bij fig. 52 op een omslag 1½ d. breed voor een zoom Stof- of regenmantel aan den onder- en achterrand. Eerst voert voor dames. men de schoudernaden uit, dan de zoomen Afbeelding No. 51 en 52. Knippatr. en versiert de laatsten met vischgraatstekeerz. van het Supplem. No. IX, ken. De afgeknipte rand van het armsgat fig. 37 tot 41. wordt een stroohalm breed omgezoomd, en No. 41. Geborduurd met een smal strookje versierd. Als het Deze regenmantel is vervaardigd figuur voor de van waterdichte stof, (w a t e r p r o o f) No. 40. Geborduurd figuur schortje hierop van voren in het midden blouse afb. No. 27. voor de blouse afb. langs de voorgeteekende lijn en tot op de en met schuine reepen 3 d. breed van No. 27. lengte van fig. 53 is ingerimpeld, dan bevesdezelfde stof versierd; de schuine reepen zijn aan de beide lange tigt men dezen reep met vischgraatsteken en zijden met een biesje van rood cachemir afgesloten. De capuchon volgens de overeenstemmende cijfers op het tot dusverre vervaaris langs den buitenrand met een schuif voorzien, namelijk met een digde schortje. Aan de binnenzijde van dit laatste en wel aan de smallen zoom, waardoorheen kruiselings zwart zijden koord, met No. 44. Beurs van frivolité en kralen. einden van fig. 53 hecht men twee banden van batist, in de rondte kwasten versierd, wordt gestoken; de capuchon wordt door middel met vischgraatsteken versierd, elk 65 d. lang en 6 d. breed die van van deze schuif ingerimpeld en kan even als een kaper over het achteren onder de loshangende gedeelten van den rug vast worden hoofd getrokken en onder de kin worden dichtgemaakt. Bij het gestrikt.
No. 45. Rijcostuum voor dames. Knippatr. Van de taille keerz. v. h. Supplem. N o. X, fig. 42―47.
No. 46. Rijcostuum voor dames.
[9 Augustus 1867. 5 e Jaargang.]
DE GRACIEUSE.
148
Bovenste rok van gedrukt mousseline, met een groot bouquet op elke baan, en verder met een doorloopend patroon. De rok is geheel zonder plooien. De naden zijn met een biais van roze taf bedekt, deze loopt in tweeën uit; van daar af is de rok open. De banen zijn van onderen zoodanig geknipt, dat zij vastgeknoopt kunnen worden. Licht lederen laarsjes. T o i l e t v o o r d i n e r s o f s o i r é e s. Al het haar is naar boven gekamd, met afzonderlijke kleine krulletjes op het voorhoofd, en gekapt met taffen lint (mauve). Ronde chignon, het lint is er omheen gelegd en hangt van achteren met einden af; van achteren tevens een lange krul. Onderkleedjes van doorschijnend neteldoek. Hooge corsage met platte plooien, zijden lint en een smal kantje. Korte dof mouwen. Lange gladde mouw,
vervaardigen van den regenmantel knipt men van de genoemde stof, naar elk der fig. 37 en 38 twee gedeelten, zij moeten echter tot op de noodige maat verlengd worden, daar wij de knippatronen niet in de volle lengte hebben kunnen geven. Men knipt naar fig. 39 de mouwen, elk langs de dunne lijn in het midden aaneen en moet hierbij op de afwijkende lijn voor de onderste helft rekenen. De gedeelten van de capuchon fig. 40 en 41 worden van dubbele stof en elk langs de dunne lijn in het midden aaneen geknipt. Eerst zet men de gedeelten van den rug, van achteren in het midden aan elkaar, verbindt daarna den rug met de voorstukken, volgens de overeenstemmende cijfers en bedekt den afgeknipten rand ½ d. breed naar de rechterzijde omgevouwen, van den mantel tot dusverre vervaardigd, behalve aan
No. 47. Overschotje van grijs linnen voor meisjes van 5―7 jaar. Knippatr., keerz. van het Supplem. N o. XI, fig. 48―51.
No. 48. Schortje voor meisjes van 4―6 jaar. Knippatr. keerz. van het Supplem. N o . XIII, fig. 52 en 53.
het uitsnijdsel van den hals, met den bovengeaan de hand gegarneerd. De rok heeft een sleep. noemden schuinen reep. De mouw van 11 tot 12 Het taffen kleedje, met gekleurde biais gegaraaneen genaaid wordt met het bovengenoemde neerd, is zeer laag uitgesneden en heeft geen mougarnituur voorzien, en volgens de overeenstemwen, dit kleedje vormt een geheel gladde tuniek, mende cijfers in het armsgat gevoegd. Men veraan beide zijden open. Zijden kwastjes. vaardigt de capuchon fig. 41, door de beide lagen van Ceintuur met zijden franje. No. 49. Nauwtoeloopend kleedje met een garnituur van geknoopt guipure ruiten. Hierbij afb. N o. 50. de stof langs den buitenrand, ― halve aan den Verder schrijft men uit Parijs: een nieuw garbovenrand ― met voorsteekjes tegen elkaar te nituur “Schotsch” garneersel wordt hier in den laatsten tijd veel naaien; dan keert men de capuchon om, zóó dat de rechte zijde gebruikt. Men legt het op kleedjes van effen foulard, poil de chèvre bovenop, de naad naar binnen komt, en rijgt er zooals dit is voorof alpacca. Het bestaat uit gevlochten smal taffen lint in verschilgeteekend, de schuif in. Waar deze eindigt moet men er een klein lende kleuren; dunne stoffen worden ook met smal satijnen lint gegefestonneerd gaatje in maken, om er het koord doorheen te kungarneerd. nen steken. In den bovenrand van de capuchon legt men plooien .
No. 50. Ruit in geknoopte guipure. Bij afb. No. 49.
door elk kruis op punt van achteren in het midden te hechten en zet haar dan tusschen de dubbele stof van fig. 41 met een ingeregen koordje geboord. Eindelijk verbindt men de capuchon met den mantel, en bedekt de inslagen van de naden met een reepje cachemir. De mantel wordt met haken en oogen dichtgemaakt.
Beschrijving van de parijsche modeplaat.
No. 52. Stof- of regenmantel. Achterzijde.
T o i l e t b u i t e n d e s t a d. Klein rond hoekje van wit paardenhaar, met een vlakken bodem en een platten rand. Roze taffen lint. De strikbanden zijn onder den hoed gehecht, en onder het haar vastegemaakt. bouquetten van veldbloemen, en vooral van achteren, lange grashalmen. Rechte paletot van gedrukt mousseline, met bouquetjes veldbloemen, met een wit taffen voering. De paletot is gegarneerd met roze taf, hij slaat aan de bovenzijde over elkaar en heeft een omgelegd kraag; de paletot is van onderen aan de voorzijde afgerond. De tweede rok bestaat uit witte taf, gegarneerd met een biais en met een ruche van roze taf. De ceintuur heeft van achteren lange einden.
No. 51. Stof- of regenmantel. Voorzijde. Knippatroon keerz. van het Supplem. No. IX, fig. 37―41.
Bij deze Aflevering is een Supplement, bevattende knippatronen. UITGAVE VAN A. W. SIJTHOFF, TE LEIDEN.