De Gracieuse - 15 October 1867

Page 1

[11 Juni 1867. 5 e Jaargang.]

(SUPPL. N o . 21).

Prijs per 3 maanden ƒ 1,27 5 .

DE GRACIEUSE.

15 October 1867.

111

Prijs per 3/m. met Album ƒ 2,17 5 .

(5e JAARGANG).

Afb. No. 1 en 2. KLEEDJE opgenomen à la blanchisseuse. ― 3 en 4. BLOUSE van wit cachemir (met knippatr.). ― 5. MODEPLAAT. ― 6 en 7. GARNITUREN voor gekleurde rokken. ― 8. DASJE van neteldoek. ― 9 en 10. Werkmandje van kralenmozaiëk. ― 11. PATROON voor geknoopt guipure. ― 12. RUIT in geknoopt guipure. ― 13 en 14. MESSENBAKJE. ― 15. KRALENMOZAIËK. ― 16. MUTSJE van frivolité. ― 17. DOORLOOPENDE FIGUREN van frivolité. ― 18. KANT van frivolité. ― 19. FANCHONHOED voor meer bejaarde dames (met knippatr.). ― 20. FICHU van zwarte tulle en kant. ― 21―24. VERSCHILLENDE MODELLEN van mouwen (met knippatr.). ― 25. KRAAG met een jabot (met knippatr.). ― 26. KRAAG van guipure kant (met knippatr.). ― 27. ROK met geeren (met knippatr.). ― 28. FICHU met een ceintuur (met knippatr.). ― 29. MODEPLAAT. ― 30 en 31. KEURSJE met patten (met knippatr.). ― 32. BORDUURPATROON voor partemonnaies, visiteboekjes enz. ― 33 en 34. BORDUURPATROON (middelstuk en hoekrand) voor een rugkussen. ― 35. GEDEELTE van een gebreide sprei. ― 36. GEDEELTE van een gebreiden stofdoek. ― 37―41. ANTIMACASSER. Naai- en haakwerk. ― 42. GEHAAKT KLEEDJE onder flessen enz. ― 43 en 44. GEHAAKTE RUITEN voor dekens enz. ― 45. VLEUGEL van een vogel als stofvegertje. ― 46. TOILETKUSSEN met een overtrek van kralen. 68 B ORDUURPATRONEN EN DE KNIPPATRONEN BIJ DE AFBEELDINGEN N o . 3, 4, 16, 19, 21, 23, 24, 25, 27, 28, 30, 31.

Kleedje opgenomen à la blanchisseuse. Afbeelding No. 1 en 2. Het is der mode gewoonlijk meer om een schoonklinkenden naam dan wel om eene juiste uitdrukking te doen; nu echter is deze bijzonder doeltreffend, want de nieuwe wijze om het kleedje op te nemen schijnt inderdaad aan het leven, namelijk aan dat der waschvrouwen aan de Seine te zijn afgezien. Het praktische schaadt daarbij volstrekt niet aan het elegante; de nauwtoeloopende vorm van den rok blijft er volkomen bij bewaard, en het kleedje sluit van onderen in eene gelijkmatige ronding af. Men heeft hiervoor niets anders noodig dan een knoop en een knoopslus, die op de zijnaden van het kleedje worden gehecht. Het opnemen

den, naar fig. 8 den rug langs het midden aaneen, naar fig. 9 de mouwen, bij het knippen van de laatsten moet men op de afwijkende lijnen voor het uitsnijden van de onderste helft letten. Fig. 10 geeft

het knippatroon voor de kleine puntjes, die het garnituur van de blouse voltooien; zij worden van eene dubbele laag blauwe taf vervaardigd en zóó dat kruis op punt valt in elk een plooi gelegd. Eerst zoomt men de voorstukken aan den voorrand op de bovengenoemde breedte naar de binnenzijde om, langs den schuinen kant van het rechter voorstuk wordt de afgeknipte rand echter naar de bovenzijde omgevouwen en later met het garnituur bedekt. Dan naait men de borstplooien in, voegt den rug, de zijpanden en voorstukken volgens de overeenstemmende cijfers aan elkaar, boort het uitsnijdsel van den hals met een ingeregen koordje en legt in den onderrand van de blouse een smal zoompje. Hierna legt men er volgens aanwijzing op het knippatroon en de afbeelding het garnituur op. De afbeelding doet duidelijk zien dat de eene schuine reep het aanzetten van de hierboven vermelde puntjes, de andere dat der lussen be-

No. 1. Het opnemen à la blanchisseuse.

No. 3. Blouse van wit cachemir. Voorzijde. Knippatr. keerz. van het Supplement N o. II, fig. 6―10.

No. 4. Blouse van wit cachemir. Achterzijde.

van de robe geschiedt door er van voren naar afb. No. 1 een dwarse plooi in te leggen en den knoop van achteren in het midden door de knoopslus te steken. Dan haalt men het achterste gedeelte van den rok als een dof in de hoogte en legt deze dof over de aan elkaar geknoopte gedeelten van den rok zooals afb. No. 2 voorstelt.

Blouse van wit cachemir. Afbeeld. No. 3 en 4. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. II, fig. 6―10. De vorm van deze blouse van wit cachemir is in den laatsten tijd zeer gezocht. Het rechter voorstuk sluit namelijk aan den voorrand niet zooals gewoonlijk in eene rechte, maar in een schuine lijn af en slaat over het linker heen. Het garnituur bestaat uit schuine reepen, lussen en punten van blauwe taf. Bij het vervaardigen van de blouse knipt men van wit cachemir naar fig. 6 de beide voorstukken, het rechter geheel naar het knippatroon, het linker slechts tot aan de voorgeteekende gepunte lijn; men moet echter aan den voorrand van de beide voorstukken op een omslag 3 d. breed voor een zoom rekenen. Men knipt naar fig. 7 de zijpan-

No. 2. Robe opgenomen à la blanchisseuse. Op zijde gezien.

dekt; deze lussen zijn elk ongeveer 2 d. breed, 3 d. lang, van eene dubbele laag taf vervaardigd, en zoodanig toegevouwen dat de afgeknipte randen naar binnen liggen; de lange zijde van elken schuinen reep die op de puntjes of lussen valt is met een koordje, in een reep cachemir geregen, geboord. Als de mouwen volgens de overeenstemmende cijfers aan elkaar zijn genaaid, dan versiert men ze naar aanwijzing op de knippatronen en volgens de afbeelding met het bovengenoemde garnituur; aan den onderrand van de mouw, wordt er tevens de afgeknipte rand ongeveer 1 d. breed naar de bovenzijde omgevouwen, mede bedekt. Hierop legt men in den bovenrand, door kruis op punt te hechten eene plooi, voegt de mouw zóó, dat 18 op 18 van het voorstuk valt in het armsgat, en bedekt dan naad volgens de afbeelding met een schuinen reep taf, die aan de beide lange zijden met een reepje cachemir, zonder ingeregen koord ge -boord, het aanzetten van de lussen en puntjes bedekt. Rondom het uitsnijdsel van den hals en langs een gedeelte van den voorrand van de blouse is een wit guipure kantje 2½ d. breed gezet. Met een ceintuur met een rozet van blauwe taf wordt het garnituur van de blouse voltooid.


DE GRACIEUSE.

174

[15 October 1867. 5 e Jaargang.] Patroon van frivolité.

Beschrijving van de modeplaat.

Afb. No. 17.

o

Afb. N . 5. Fig. 1. Tweede rok van paars cachemir. Korte rok en paletot van grijs popeline, gegarneerd met paars fluweelen lint en fluweelen knoopen. Op het fluweelen lint zijn doorloopende figuren van zwarte gitten genaaid. Fig. 2. Nauwtoeloopend kleedje en paletot van lichtblauwe cachemir, gegarneerd met wit zijden soutache, witte gitten en kralenfranje. Aan den onderrand van den rok is een strook neteldoek met e m p i r eplooien versierd gezet, deze strook is met kant afgesloten. Fig. 3. Tweede rok van rood cachemir, korte rok en paletot van lichtgrijs alpacca. Het garnituur bestaat uit rood zijden veterband ¾ d. breed, dat er met den vischgraatsteek met witte zijde op is genaaid.

No. 5. Modeplaat.

Garnituren voor gekleurde rokken.

Kant van frivolité.

Afb. No. 6 en 7. Het garnituur afb. No. 6 bestaat uit twee rijen schelpen, met rood wollen veterband 1½ d. breed geboord. Het veterband moet aan de schelpen aan beide zijden even breed op de stof liggen, maar aan de insnijding dicht langs den buitenrand op de stof worden genaaid, zoodat het veterband aldaar hol blijft. Men legt volgens afb. No. 6 boven de schelpen, veterband in eene rechte lijn, het wordt op de helft van de breedte toegevouwen en met de op elkaar liggende lange zijden op de grondstof genaaid. ― De afb. No. 7 geeft een ander garnituur voor gekleurde rokken te zien, het patroon is met breed en smal zwart wollen veterband vervaardigd; men naait eerst het breedte veterband op, waarbij de punten van het grieksche patroon door een plooi gevormd worden, daarna het smalle veterband. Op die plaatsen waar het onder het breede veterband komt, wordt dit van de stof losgetarnd, het smalle veterband afgeknipt, onder het breedte bevestigd, en dan op nieuw vastgehecht.

Afb. No. 18.

Het patr. van deze kant komt met het patr. afb. No. 17 overeen; zij is insgelijks voor het mutsje door afb. No. 16 voorgesteld gebezigd. Het bovenste gedeelte van de kant bestaat uit vier rijen kleine verzette ringen die gedurig op 1½ d. afstand van elkander worden uitgevoerd en waarvan de ringen van de eerste rij elk 3 dubb. kn., 3 pic. elk door 3 dubb. kn. gescheiden, 3 dubb. kn. tellen. Bij de 3 volg. rijen moet men elken ring, in plaats van den midd. pic. hieraan uit te voeren, aan den verbindingsdraad van de ringen van de voorg. rij bevestigen, ook moet tusschen de ringen van de laatste rij de verbindingsdraad slechts 1 d. lang wezen. Men werkt nu een aantal rozetten elk van 6 naast elkander ligg. Blaadjes, die elk uit 9 dubb. kn., 1 pic., 9 dubb. kn. bestaan. Elke rozet wordt aan elken tweeden ring van de eerste rij verbonden. Voor de afsluiting van onderen aan de kant werkt men eerst als volgt: * 1 dubb. kn., 6 pic. elk door 1 dubb. kn. gescheiden, 1 aver. kn. aan den midd. pic. van een ring van de 1. rij verbonden, 1 rechten kn., 6 pic. elk door 1 dubb. kn. gesch., 1 dubb. kn., sluit deze rij kn. tot een ring, keert de kant zoo om, dat de rozetten naar boven gekeerd zijn, verbindt evenwel den laatsten pic. aan het volg. blaadje van de naaste rozet, werkt 1 dubb. kn., 7 pic. elk door 1 dubb. kn gesch., 1 dubb. kn., verbindt het aan den pic. van het volg. blaadje, † werkt 1 dubb. kn., 8 pic. elk door 1 dubb. kn. gesch., 1 dubb. kn., verbindt het aan het volg. blaadje, herhaalt van † nog eens, dan 1 dubb. kn., 7 pic. elk door 1 dubb. kn. gesch., 1 dubb. kn. en herhaalt van * af tot aan het einde van de kant; doch de eerste pic. wordt aan het laatste blaadje van de rozet verbonden.

Dasje van neteldoek. Afb. No. 8. Dit eenvoudige dasje is vervaardigd van neteldoek, rondom den buitenrand gefestonneerd, aan de slippen volgens de afb. in schelpen uitgesneden en met fransch borduursel versierd. het middelste bouquet is e n r e l i e f uitgevoerd, namelijk de blaadjes van de roos en ook het loof worden elk afzonderlijk op neteldoek geborduurd, dan uitgeknipt en omhoog staande (zie de afb.) op het dasje genaaid. Door de afb. No. 42―46 op bl. 64 en 65 wordt de uitvoering van het relief borduurw. opgehelderd.

Het patr. door afb. No. 17 voorgesteld, kan voor een fond van een mutsje, als dat van afb. No. 16, gebruikt worden, of ook ter bekleeding van een toiletkussen, voor antimacassers enz. De grofte van het garen, waarmede men dit patroon werkt, hangt van het doel waarvoor men het bestemt af. Ons model is met frivolité garen No. 60 vervaardigd. Het patroon bestaat uit rozetten van acht bladeren, die door kleine ringen verbonden zijn. Elke rozet werkt men als volgt: men knoopt 8 dicht naast elkander liggende blaadjes of ringen elk uit 7 dubb. kn. (dubbele knoop, 1 averechte, 1 rechte knoop), 1 pic. (picot), 7 dubb. kn. bestaande, knoopt de draden van het begin en einde te zamen en knipt ze af. Elke kleine ring heeft 2 dubb. kn. en 8 pic. door 2 dubb. kn. gescheiden. De verbinding van de figuren door de pic. toont de afb. No. 17 aan.

No. 6. Garnituur voor gekleurde rokken. Bij afb. N o. 27.

No. 7. Garnituur voor gekleurde rokken.


[15 October 1867. 5 e Jaargang.]

DE GRACIEUSE.

Werkmandje van kralenmozaiëk.

175

ken; dan boort men aan de 4 hoeken van het plankje kleine gaatjes, bevestigt hierin de pootjes van de mand, die elk uit een eind draad 8 d. lang gevormd zijn; dit ijzerdraad omwoelt men eerst met wol dan zeer dicht met zwarte kralen en buigt het tot eene lus, zooals de afbeelding aantoont. Daarna bedekt men ook de andere zijde van het plankje, en de in verband gebleven zijstukken met het grijze leder, waarbij men de dubbele lagen v. d. stof gedurig aan den buitenrand met overhandsche steken aan elkander naai, op de strook voor de buitenste bekleeding bestemd, wordt evenwel vooraf eene guirlande van bladeren genaaid. Aan ons model zijn de bladeren van rood laken vervaardigd, de stelen en aderen met zwarte gitten gewerkt. Afbeelding No. 14 geeft een geschikt patroon hiervoor; de randen langs de figuren zijn van licht grijze koordzijde, die op regelmatige afstanden volgens de afbeelding met steekjes van fijne zwarte zijde overgewerkt zijn. De bodem wordt over den kant aan de kleine zijstukken aangenaaid; men brengt vervolgens in het midden van binnen in de mand een met leder bekleed plankje aan, waardoor twee vakken gevormd worden, en bevestigt aan dit plankje een handvatsel van een eind ijzerdraad 17 d. lang, met kralen omwonden. Eindelijk wordt de mand volgens de afbeelding met een ruche van rood wollen band versierd, tusschen elke twee plooien van de ruche wordt eene zwarte kraal opgenaaid.

Afbeelding No. 9 en 10. Kralen licht brons, zwart, zilver en kristal, paarse taf, zwarte wol, ijzer- en zilverdraad. Het hoofdgedeelte van het mandje is een mozaiëkwerk van bronskleurige kralen, aan den buitenrand door een rand van glas en zwarte kralen afgesloten; de dwarszijden van het mandje worden door twee taschjes van paarse taf gevormd. De grondvorm is een geraamte van ijzerdraad, dat eerst met zwarte wol, daarna met zwarte en zilveren kralen omwonden is, op dezelfde wijze is ook het handvatsel vervaardigd, van onderen worden er vier bronzen pootjes aangebracht. Het model heeft aan den bovenrand eene lengte van 20, eene breedte van 14 d. en is, buiten de pootjes, 10 d. hoog, de bodem is 18 d. lang en 8 d. breed. Volgens deze opgave en met behulp van afb. No. 9 kan men dit geraamte gemakkelijk vervaardigen; eerst maakt men de beide bovenste randen met de beide gebogen zijstijltjes van de mand in verband met elkander, uit een eind ijzerdraad van 100 d. lengte; de beide onderste randen elk 18 d. lang worden elk afzonderlijk aan de gebogen zijstijltjes bevestigd. Voor het hengsel woelt men 2 einden ijzerdraad elk van 40 d. lengte zoover te zamen, dat aan elke zijde een eind van 12 d. lengte vrij blijft en buigt elk van deze 4 vrij gebleven einden volgens de afb. naar buiten om. als de grondvorm zoover is voltooid en met de pootjes voorzien, dan omwoelt men hem uitgenomen de beide bovenste randen eerst met wol, daarna volgens afb. No. 9 met kralen. Vervolgens voert men het kralenmozaiëk uit; dit bestaat uit een gedeelte 18 d. breed, 28 d. hoog voor de zijwanden en den bodem van de mand. Men spant hiervoor volgens afbeelding No. 10 een aantal draden van dun zilverdraad in een houten raam; de binnen-

Patroon in geknoopt guipure. Afbeelding No. 11. Dit patroon is voor mutsjes, kleedjes en iets dergelijks geschikt. De gaatjes van den geknoopten grond moeten zoo groot wezen, als de afbeelding aantoont; zij worden met den p o i n t d e r e p r i s e doorgestopt en met wieltjes versierd.

Ruit in geknoopt guipure. Afbeelding No. 12. De ruit door afbeelding No. 12 in oorspronkelijke grootte voorgesteld, kan, met andere ruiten verbonden, ter vervaardigen van kleedjes dienen; bovendien kan zij ter versiering van lingeriën, als

No. 8. Dasje van neteldoek.

No. 9. Werkmandje van kralenmozaiëk. Hierbij afb. N o. 10.

kist 23 d. lang, 14 d. breed en 5½ d. hoog, die van binnen, als ook aan de buitenzijde met grijs leder bekleed, bovendien op laatstgenoemde zijde nog met een borduurwerk is versierd. om de kist te bekleeden, moet men eerst de onderste plank, die den bodem vormt, lostmaken en haar aan de eene (onderste) zijde met het genoemde leder overtrekNo. 13. Messenbakje. Hierbij afb. N o. 14.

ste opening van het raam moet natuurlijk met de grootte van het kralengedeelte overeenkomen. Dan rijgt men eene rij kralen aan, legt ze onder de zilveren draden en rijgt, terwijl men nu de naald boven de draden houdt, volgens de afbeelding telkens 1 kraal tusschen 2 zilverdraden aan. Het aanhechten van den draad waarmede men werkt geschiedt aan het begin volgens afb. No. 10, overigens door een platten knoop. Na voltooiing van eene rij wordt zij dicht aan de voorgaande rij aangeschoven. Voor den rand aan den buitenrand

mutsjes, zakdoeken enz. gebezigd worden. De grofte van het garen wordt door de afbeelding aangetoond, ook het doorstoppen van den grond in den p o i n t d e r e p r i s e en in den p o i n t d ’ e s p r i t kan volgens de afbeelding worden uitgevoerd.

Kralenmozaiëk.

Afbeelding No. 15.

Dit mozaiëkwerk, dat men tot bekleeding van toiletkussens, kleine nécessaires en iets dergelijks gebruiken kan, werkt men in heen en teruggaande toeren. Overeenkomstig de lengte van het mo-

van het kradel, rijgt men lengedeelte kan eerst eene rij men naar welgevalkralen aan, namelen een smal tapisselijk afwisselend 1 riepatroon tot voorbeeld gouden, 4 glaskralen. nemen. Na voltooiing van In den volgenden toer, die het werk knipt men de zilverde 1. rij bogen vormt, steekt No. 10. Bewerking v. h. kralenmozaiëk v. h. werkmandje. Afb. No. 9. draden aan de buitenranden men den draad voor de 1. van het raam door en bevesgouden kraal van de vooraf tigt het kralengedeelte aan den vorm, door dien vervaardigde rij, * rijgt 2 glas-, 1 gouden-, 2 No. 11. Patroon voor geknoopt guipure. men de overstekende einden van het draad om de No. 12. Ruit in geknoopt guipure. glaskralen aan, steekt den draad door de volgende beide bovenste stijltjes of randen van het mandje gouden kraal van de voorgaande rij en herhaalt woelt. Daarna worden ook deze stijltjes met wol omwonden, waarbij men tegelijkertijd het van * af. Elke volgende rij bogen wordt als de 1. uitgevoerd. hengsel dat er vooraf wordt aangenaaid medevat. Nu moeten nog de tasschen aan de zijden van de mand vervaardigd worden. Voor elke tasch knipt men 2 gedeelten van paarse taf elk Mutsje van frivolité. 25 d. lang, 12 d. breed, die men aan de onderste hoeken aan de dwarszijden afrondt, zoomt ze Afbeelding No. 16. Knippatr. keerz. van het Supplement No. X, fig. 26 en 27. langs den buitenrand smal, aan den bovenrand breeder om, naait den laatstgenoemden zoom nogmaals door en haalt elk gedeelte, door een gomelastiekbandje door dezen zoom te steken Dit model bestaat uit een lankwerpig ronden bodem van frivolité, met een soortgelijk met ruimte in; de lengte van het bandje moet natuurlijk met de bovenste breedte van het kantje versierd; de barbe welke zich aan beide zijden aan den fond aansluit is er mede van mandje overeenkomen. Twee van zoodanige gedeelten worden dan aan de gebogen zijstijltjes vervaardigd. Groote en kleine rozetten van zeer smal blauw fluweelen lint, vormen het garNo. 15. Kralenmozaiëk. van het mandje genaaid, ternituur van het mutsje. Men wijl men ze ook aan den onknipt den bodem naar fig. derrand inhaalt en de dwarszij26, en met behulp der beden van het kralengedeelte schrijving behoorende bij de tusschen de taffen gedeelten afb. No. 17 en 18, als ook de vat. Eindelijk versiert men elke kant van frivolité, naait de tasch aan de bovenzijde volpas naar fig. 27 van dubbele gens de afb. met eene kralen stijve tulle aaneen geknipt, kwast. volgens de overeenstemmende cijfers aan den bodem, zet er Messenmand. kant omheen en hecht er volo gens de afbeelding de barbe, Afbeelding N . 13 en 14. aan ons model 48 d. lang Grijs leder, rood laken, zwarte aan; aan den rechten rand gitten en kralen, rood wollen wordt door de kant een smal band 1¾ d. breed, dik ijzerfluweelen lintje gestoken, om draad, een sigarenkist. de barbe aldaar een weinig Deze mand is voor dessertin te halen. Men hecht er messen bestemd. De grondde rozetten volgens de afvorm hiervoor is eene sigarenbeelding op. o o N . 14. Rand in application voor het messenbakje, afb. N . 13.


[15 October 1867. 5 e Jaargang.]

DE GRACIEUSE.

176

Fanchonhoed voor meer bejaarde dames. o

Het garnituur bestaat uit een schuinen reep 3 d. breed van dezelfde stof aan de beide lange zijden met een reepje satijn zonder inlegkoord geboord, en waar zich volgens de afb. kleine puntjes, mede met satijn geboord, aansluiten. Fig. 11 geeft het patroon voor de mouw die zooals gewoonlijk in twee helften geknipt wordt, fig. 12 en 13 de tweeërlei puntjes. De laatsten worden van dubbele stof vervaardigd, en naar aanwijzing op het knippatr. zoodanig op de mouw gelegd dat het boordsel van de reepen het aanzetten van de puntjes bedekt. Afb. No. 22. Mouw van paarse taf; schuine reepen van zwarte taf, aan beide zijden met een reepje satijn geboord vormen het garnituur. De lussen aan den onderrand zijn elk 5 d. lang en 8 d. breed, de lussen die aan het boveneind van een schuinen reep met een knoop worden vastgehouden, zijn slechts 3 d. lang. Afbeeld. No. 23. Half wijde mouw van grijze taf. Deze is volgens de afbeelding gegarneerd met schuine reepen bruine taf 4 d. breed en grelots van passement van bruine zijde. De nauwe mouw is alleen met zulk een schuinen reep gegarneerd. Fig. 15 geeft het knippatroon van de wijde mouw; voor No. 19. Fanchonhoed voor meer bejaarde dames. Knippatr. keerzijde van het Supplement de nauwe N o . IX, Fig. 25. mouw kan men het knippatroon, behoorende bij afbeelding No. 21, gebruiken. Afb. No. 24. Wijde mouw van lilas cretonne met een garnituur van paars wollen veterband. Dit laatste wordt in de kronkelingen van de schelpen een weinig hoogstaande opgelegd. Fig. 14 geeft het knippatroon van de mouw. De ondermouw wordt uit tullen doffen en kant samengesteld.

o

Afb. N . 19. Knippatr. keerz. van het Supplement N . IX, Fig. 25. Dit model is vervaardigd van lichtgrijs iersch zijden gaas; het garnituur bestaat uit een diadeem van grijze bessen en bladeren, dat over de punten van den hoed heenkomt. Het garnituur wordt voltooid door echarpes van zijden gaas en smal grijs taffen lint. Fig. 25 geeft de helft van het fatsoen van den hoed. Bij het vervaardigen van dit model knipt men eerst naar fig. 25 van witte stijve tulle een gedeelte langs den dunne lijn in het midden aaneen en rekent op een inslag 1 d. breed. Daarna hecht men er langs den buitenrand en naar aanwijzing op fig. 25 het ijzerdraad op, overdekt dezen tullen vorm met verscheidene lagen zijden gaas, die schuin genomen moeten worden, en legt hierop voor de buitenzijde van den hoed, een ingerimpelden lap gaas. Men garneert den achterrand van den hoed met een eind grijs taffen lint 3 d. breed en 250 d. lang, waarvan de einden voor strikbanden dienen en bedekt dit wederom met eene echarpe. Deze is 250 d. lang met een breeden zoom voorzien en, den zoom medegerekend 28 d. breed. Men vouwt de echarpe in de lengte zoodanig toe, dat de eene lange zijde o o N . 16. Mutsje van frivolité. Hierbij de afb. N . 17 en 18. ongeveer 5 d. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. N o . X, Fig. 26 en 27. breed over de andere komt, legt er drie plooien in en hecht haar dan volgens de afb. op den hoed. Eindelijk hecht men in het midden op den achterrand van den hoed een waaiervormigen strik van gaas en een touffe bladeren, en van voren het diadeem; dit rust op een beugel van taf en gaas vervaardigd en binnen in den hoed gehecht. Hij moet van het midden uit naar beide zijden tot aan ster op fig. 25 reiken, zooals het knippatroon aantoont.

N o . 18. Kant van frivolité. Bij afb. N o . 16.

No. 17. Doorloopende figuren van frivolité. Bij afb. No. 16.

Fichu van zwarte tulle en kant.

Kraag met een jabot.

Afb. No. 20. Een vierkante zwart kanten doek van 70 d. wordt tot een fichu gevormd, door hem als een driehoek zoodanig toe te vouwen dat het onderste gedeelte ongeveer 8 d. onder het bovenste uitkomt; in den bovenrand van den doek, worden van achteren in het midden eenige plooien namelijk diep gelegd en met een enkel steekje vastgehecht. Als men de fichu aandoet, dan worden de einden volgens de afbeelding van voren gekruist en met een strik van lint of eene rozet versierd.

Afb. No. 25. Knippatr. keerz. van het Suppl. No. VII, Fig. 20 tot 22.

No. 20. Fichu van zwarte tulle en kant.

Verschillende modellen van mouwen. Afb. No. 21―24. Knippatr. keerz. van het Supplem. No. III, IV en V, Fig. 11―15.

No. 22. Mouw met een garnituur van schuine reepen.

No. 21. Mouw met een gepunt garnituur. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. III, Fig. 11―13.

Met deze afb. geven wij onzen abonnées eenige modellen van mouwen voor japonnen te zien. De wijde mouwen die weer in de mode komen worden over een nauwe mouw van dezelfde stof of over een zoodanige van neteldoek of tulle gedragen. Afb. No. 21. Mouw van zwarte taf.

Onge-

No. 25. Kraag met een jabot. Knippatr. v. d. chemisette: keerz. v. h. Suppl. No. VII, Fig. 20―22.

No. 23. Halfwijde mouw. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. N o . V, Fig. 15.

De kraag bestaat uit twee ingerimpelde valencienne kantjes het eene 3 het andere 2½ d. breed, beiden aan een boordje gezet, ze loopen van den hals tot ongeveer 15 d. langs den voorrand door. De chemisette is van nansoek, van voren met eenige plooien, aan den onderrand met een breeden, verder met smalle zoomen voorzien. Fig. 20 tot 22 geven de helft van het fatsoen van de chemisette. Men knipt de beide voorstukken naar fig. 20 en rekent bij elk voorstuk op een omslag van de noodige breedte voor den zoom, en knipt verder den rug en het boordje elk, langs het midden aaneen, het laatste echter van een dubbele laag stof. Het aan elkander zetten van de chemisette geschiedt volgens de overeenstemmende cijfers op de knippatronen.

No. 26. Kraag van guipure kant. Knippatr. v. d. chemisette: keerz. v. het Supplem. No. VII, Fig. 20 tot 22.

No. 27. Rok met geeren. Hierbij afb. N o. 6. Knippatroon keerz. v. h. Supplem. N o. I, Fig. 1―5.

No. 24. Wijde mouw. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. N o . IV, Fig. 14.


[15 October 1867. 5 e Jaargang.]

DE GRACIEUSE.

177

Rok met geeren. Afb. No. 6 en 27. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. I, fig. 1―5. Het model van dezen rok is van grijs cretonne, en nauwtoeloopend vervaardigd, aan den bovenrand een weinig ingerimpeld, aan den onderrand in diepe schelpen uitgesneden, die met rood wollen veterband zijn geboord; met een tweede rij schelpen, op eenige afstand van de onderste, wordt het garnituur voltooid. Bij het vervaardigen van den rok, knipt men van de bovengenoemde stof, na de omslagen van de knippatronen afzonderlijk overgenomen en aan het geheel gehecht te hebben, naar fig. 1 en 4 de voor- en achterbaan, elk langs de dunne lijn in het midden aaneen, naar fig. 2 en 3 van elk twee zijbanen, naar fig. 5 eindelijk, uit bovenstof en voering het boord, langs het midden aaneen. Daarna naait men de gedeelten van den rok volgens de overeenstemm. cijfers op de knippatronen aan elkaar, zet er aan den onderrand, aan de binnenzijde een reep der bovenstof ongeveer 8 d. breed tegen en knipt den rok zooals dit op fig. 1 is voorgeteekend in schelpen uit; deze worden met rood wollen veterband 1½ d. breed geboord. Als men No. 28. Fichu met een ceintuur. naar afb. No. 5 o Knippatr. keerz. v. h. Supplem. N . VI, fig. 16―19. het garnituur heeft uitgevoerd, dan zoomt men de split, van 8 tot kruis smal Kraag van guipure kant. om, maakt in den bovenrand van den rok, van ster tot 8 queue o o plooien en zet hem dan volgens de overeenstemmende cijfers tusschen Afb. N . 26. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. N . VII, fig. 20―22. het boord. Aan den bovenrand wordt de bovenstof en de voering van Deze kraag is bestemd onder nieuwerwetsche kleedjes, hartvormig uithet boord, met een ingeregen koordje er tusschen, met elkaar vergesneden, gedragen te worden. Hij bestaat uit twee guipure kantjes, een bonden, aan den onderrand zoomt men de voering tegen den rok. zwart en een wit. De kantjes van welke het witte 3 d. het zwarte iets smalEindelijk zet men er haken en oogen, om den rok dicht te maken aan. ler is, worden ingerimpeld en met elkaar tegen den bovenrand van de chemisette genaaid. Deze laatste wordt van nansoek naar fig. 20 tot 22 Fichu met een ceintuur. vervaardigd, men moet echter bij het knippen van de voorstukken op de o Afb. N . 28. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. VI, fig. 16―19. gepunte lijn letten, op fig. 20 voor het hartvormig uitsnijdsel voorgeteekend. Het uitsnijdsel van het kleedje moet natuurlijk nauwkeurig met dat De fichu is samengesteld uit zwarte gebloemde tulle, zwart moirévan de chemisette overeenstemmen.

No. 29. Modeplaat.

No. 30. Keursje met patten. Hierbij afb. N o. 31. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. N o. VIII, fig. 23 en 24.

lint 2½ en ¾ d. breed, aan de beide lange zijden met opgenaaide krijtwitte kralen versierd, en uit zwart en wit geweven kant 5 d. breed. Het garnituur wordt voltooid met witte grelots. Bij het vervaardigen van de fichu knipt men van zwarte tulle, naar fig. 16 de beide voorstukken en rekent bij het linker op een omslag 2½ d. breed voor een zoom aan den voorrand, naar fig. 17 den rug langs het midden aaneen. De ceintuur wordt naar fig. 18 van zwart moirélint geknipt, aan de eene lange zijde met 5 patten verbonden, die elk naar fig. 19 uit het smalle taffen lint en uit kant worden samengesteld; het lint in het midden van iedere patte, moet er van onderen 5 d. lang overheen komen en wordt volgens de afbeelding met


[15 October 1867. 5 e Jaargang.]

DE GRACIEUSE.

178

het linker wordt een breede zoom gelegd. Hierna verbindt men volgens de overeenstemmende cijfers de fichu met de ceintuur, aan de beide lange zijden met opgenaaide krijtwitte kralen versierd; het dichtmaken wordt bedekt met een rozet van moirélint, met een witten knoop in het midden. Aan de voorste hoeken van het uitsnijdsel van den hals wordt de fichu met een knoop en een knoopslus voorzien.

Beschrijving van de modeplaat. Afb. No. 29.

o

o

N . 31. Gedeelte van den kralenrand voor het keursje, afb. N . 30.

een grelot versierd. De patte van achteren in het midden wordt er volgens de overeenstemmende cijfers aangehecht; de andere patten worden zoodanig aan de ceintuur bevestigd, dat al de patten ongeveer 2 d. breed van elkaar verwijderd zijn. Eindelijk zet men den rug en de voorstukken aaneen, boort de fichu aan het uitsnijdsel van den hals met het smalle lint, en zoomt haar verder smal om. Daarna legt men er naar de gedeeltelijke aanwijzing op de knippatronen en volgens de afbeelding het garnituur op. De kant langs den buitenrand wordt een weining ingerimpeld, het aanzetten bedekt met het smalle moirélint, na er eerst het breede lint in den vorm van patten opgenaaid te hebben, de onderste punten van dit laatste zijn elk met een grelot versierd. Het lint aan den voorrand van fig. 16 voorgeteekend, geldt slechts voor het rechter voorstuk, in

Het costuum van den knaap f i g u u r 1 bestaat uit lichtbruin zomerbukskin, het garnituur dat aan den schoot van de jaquette patten, op de mouwen epauletten en revers nabootst, is met zwart zijden veterband uitgevoerd. F i g u u r 2. Costuum van bruin cretonne (Bismarck kleur); het garnituur aan den rok en den paletot bestaat uit een reep bruine taf in schelpen uitgesneden met bruin fluweelen lint geboord en met kralenfranje van koordzijde afgesloten. Met hetzelfde fluweelen lint is de geschelpte rand van den rok gegarneerd. De paletot is met nauwe en met wijde mouwen voorzien. F i g u u r 3. Kleedje met een dubbelen rok van zwarte taf, garnituur van zwart kralengalon. F i g u u r 4. Kleedje van lichtgrijs alpacca, met rozetten van grijze taf, gegarneerd met grijs veterband met opgenaaide kralen versierd, en met nauwe en wijde mouwen voorzien.

Keursje met patten.

Afb. No. 30 en 31. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. VIII, fig. 23 en 24. De hoofdbestanddeelen van dit keursje zijn: zwart moirélint 4 en 2 d. breed, en zwarte kant 2 d. breed, met opgenaaide kralen. Het breede lint vormt de ceintuur van het keursje, het wordt van voren met twee patten van lint van dezelfde breedte, van achteren met 5 patten van smaller lint bedekt, rondom al de patten is kant met opgenaaide kralen gezet, de onderste punten zijn met lankwerpige gitten grelots gegarneerd. Het keursje wordt van boven afgesloten met een rand van zwart zijden soutache en zwarte kralen. Fig. 23 en 24 geven de helft van het fatsoen van het keursje. Afb. No. 40 geeft het aan de figuur te zien, No. 31 stelt een gedeelte van den kralenrand in oorspronkelijke grootte voor. Het keursje wordt van voren in het midden met zwart gitten knoopen dichtgemaakt.

Borduurpatroon voor een portemonnaie, een taschje voor visitekaartjes enz. Afbeeld. No. 32. Het patroon is met den schuinen, als ook met een in elkander gewerkten platten steek, met den schuinen steelsteek en met den p oin t -rus s e met koordzijde in verschillende nuancen van eene kleur gewerkt. Voor de grondstof is zwarte zijden stof of leder zeer geschikt. De kleuren worden naar welgevallen gekozen.

Borduurpatroon (middelstuk en rand en hoek) voor een rugkussen. Afbeelding No. 33 en 34. Voor den grond van het kussen wordt zwart laken genomen; de geappliqueerde figuren zijn van verschillende schakeeringen groen laken vervaardigd

No. 32. Borduurpatroon voor portemonnaies, visiteboekjes enz. en overeenkomstig de teekening met arabische gom op de grondstof ge-

plakt. Ter vervaardiging van de steken, aderen, ranken en kettingen neemt men koordzijde in eenige schakeeringen groen. De kettingen worden met den vischgraatsteek uitgevoerd, de soort van steken, waarmede men de stelen, aderen en ranken werken moet, toont de afbeelding duidelijk aan. Evenzoo wordt ook door deze afbeelding voorgesteld, welke bladeren van licht of donker laken vervaardigd zijn en dat men de aderen van de donkerste bladeren met lichte, de aderen van de lichte bladeren met donkere zijde borduren moet. Als het kussen voltooid is dan wordt het aan den buitenrand met een zijden koord, aan de hoeken met kwasten in verschillende nuancen groen versierd. Het patroon, afbeelding No. 33 en 34, kan ook voor een tafelkleed gebruikt worden, de letters A en B toonen het aanleggen van het patroon aan.

Over het frivoliteeren met een inlegdraad. Het frivoliteeren over koord of over een inlegdraad wordt geheel op dezelfde wijze als al het overige frivolitéwerk verricht, alleen moet men hiervoor twee spoeltjes of in plaats van het tweede spoeltje een kluwen koord hebben, die voor inlegdraad dient. Het garen wordt ter vervaardiging van frivolité over koord, geheel als gewoonlijk om de vingers van de linkerhand gelegd, doch men knoopt dan niet met het spoeltje, maar men voert in plaats hiervan het koord gedurig door de lus van de linkerhand, zoodat het garen over dezen inlegdraad den knoop werkt.

Beschrijving van de parijsche modeplaat. T o i l e t v o o r d i n e r s o f b u i t e n p a r t i j e n. Het voorhaar is gekapt met gegolfde bandeaux, op zijde naar boven omgeslagen. De chignon wordt gevormd door twee groote doffen met kleine doffen er onder; zij gaan van de scheiding uit en vereenigen zich tusschen de twee groote doffen van den chignon. Boven op het hoofd een bouquet fantasiebloemen, met zeer veel slingers bloemen die om de doffen, tusschen de bandeaux en om het hoofd heen, tot onder den chignon loopen. Taffen kleedje met een dubbelen rok en casaque zonder mouwen. De corsage is rond en zeer laag uitgesneden. De casaque, van voren open is aldaar recht en heeft van achteren een lange punt. De tweede rok is recht en van achteren zeer lang. om den bovensten korten rok, aan de rechterzijde opgenomen, is slechts een zeer smal wit guipure kantje gezet. Het garnituur bestaat uit groote bloemen; deze zijn samengesteld uit ingerimpelde bladeren en op elken schouder alsook boven het opnemen op den rok gehecht. De corsage, de casaque en de rok, (daar waar hij is opgenomen) zijn gegarneerd met satijnen bladeren, over elkaar heengelegd en met witte guipure afgesloten. Strikken van quipure zijn aan elke zijde van de casaque en op den tweeden rok gehecht. Tullen corsage met mouwen, gegarneerd met zeer smal fluweelen lint. Wandel toil et in de s ta d. De hoed (fatsoen catalane) van dunne taf is gegarneerd met een smallen rouleau van groen fluweelen, op kant gelegd. De pas loopt van voren naar en heeft aan de linkerzijde een klein bouquetje lichtroode rozen en een witte veder. Door de strikbanden worden onder de veder een paar lussen gevormd; zij loopen verder over den hoed heen. Kleedje van havanna taf gegarneerd met smal galon en uitgeschelpte fluweelen biais. De hooge corsage is gegarneerd “en écharpe” deze loopt over den rechter schouder tot aan de linkerzijde onder de ceintuur. Wijde open mouwen, met nauwe gladde ondermouwen. De robe bestaat uit twee rokken, de bovenste vormt een tuniek. De schuine banen van den bovensten rok zijn ongelijk van lengte en van breedte om aan de rechter zijde de draperie te verkrijgen. Dit garneersel gaat van onder de ceintuur aan de linkerzijde uit en eindigt onder de plooi aan de rechter zijde. Deze rok is van achter langer als van voren. De tweede rok is van onderen recht en van achteren zeer lang; het fluweelen garnituur is er slechts aan de bovenzijde opgenaaid, waardoor er schijnbaar nog een rok onder uitkomt.

No. 33. Borduurpatroon (hoek en rand) voor een rugkussen. Hierbij afb. N o. 33.


[15 October 1867. 5 e Jaargang.]

DE GRACIEUSE.

Gebreide stofdoek. o

Afbeelding N . 36. o

Afbeelding N . 36 stelt een hoek van een gebreiden stofdoek voor. Het model is van ongebleekt katoen in heen- en teruggaande toeren geheel recht gebreid en ongeveer 40 d. in het vierkant. Het breiwerk moet zeer los worden uitgevoerd, daar het breikatoen bij het wasschen eenigszins krimpt. Voor den rand in de rondte werkt men als volgt: 1. toer. In elken steek aan den kant 1 v. st. 2. toer. * 1 v. st. in een steek van den vorigen toer, dan 1 picot, bestaande uit 5 kettingsteken, 1 v. st. in den 1. steek hiervan, hiermede 1 steek van den vorigen toer overslaan. Van * af gedurig herhalen.

Antimacasser.

Naai- en haakwerk.

Afbeelding No. 37―41.

179

30 steken heeft. ― 4. toer. Men neemt nu het roode katoen en werkt afwisselend 1 steek rood, 2 steken wit; men moet hierbij zooals reeds bekend is den rooden steek die voor den witten steek is met den witten draad, den witten steek die voor den rooden steek is met den rooden draad doorhalen. In dezen toer wordt niet gemeerderd, hij moet dus 10 roode en 20 witte steken tellen. ― 5. toer. 3 roode steken in elken rooden, 1 witte in elken witten steek van den vorigen toer. ― 6. toer. 5 roode steken op elke 3 roode steken van den vorigen toer, 1 witte op elken witten steek. ― 7. toer. 3 roode, 1 witte, 3 roode steken op de 5 roode steken van den vorigen toer, zoodanig, dat de witte steek op den middelsten van de 5 roode steken komt, dan 2 witte steken. ― 8.―10. toer. Als de 7. toer, de 3 roode steken moeten gedurig op de 3 roode steken van den vorigen toer komen; het meerderen geschiedt tusschen de 2 maal 3 roode steken; in den 8. toer haakt men in plaats van 1 witten steek 2, in den 9. toer 3, in den 10. toer 4 witte steken. ― 11.―15. toer kunnen volgens de afbeelding gewerkt worden; in den 11.―13. toer, in welken laatsten de roode ster voltooid wordt, meerdert men alleen in den fond. ― In den 16. toer haakt men afwisselend 1 steek rood, 1 steek wit; eindelijk werkt men den rooden rand, die uit kettingsteekbogen bestaat, als volgt: 1. t o e r v a n d e n r a n d: afwisselend 6 kett., 1 v. st. in elken vierden volgenden steek van den vorigen toer, waarbij men gedurig om de beide lussen van den steek steekt. ― 2. toer. Afwisselend 7 kett., 1 v. st. in den volgenden kettingsteekboog van den vorigen toer. Hiermede is het kleedje voltooid.

De antimacasser, afbeelding No. 37, bestaat uit open en dichte ruiten van gelijke grootte, die met een gehaakten rand afgesloten en over den kant aan elkander zijn genaaid. Langs den buitenrand is het kleed met gehaakte punten omgeven. Afbeelding No. 38 stelt een gedeelte van het kleed in oorspronk. grootte voor. De grond van de dichte ruiten bestaat uit grof linnen, dat men door het uithalen van afzonderlijke draden van het linnen in 4 kleine ruiten afdeelt. Afb. No. 39 toont een aldus vervaardigd gedeelte van het linnen aan en tevens, hoedanig men de 4 kleine ruiten met grof wit katoen (estramadura) Twee gehaakte ruiten voor spreien. moet overwerken; de beide lijnen, die zich in het midden Afbeelding No. 43 en 44. van de ruit kruisen, worden met stiksteken uitgevoerd. De overstekende rand van het linnen ongeveer ½ d. breed, omhaakt Deze beimen met de ruiten haakgaren zijn door het met v. steaan elkander ken; het spreekt zetten voor kusvan zelf dat aan sens of spreien zeer de hoeken de steken geschikt. Aan ons modichter bij elkander gedel is de fond van beide o N . 69. Nachtmuts in den vorm van een netje voor haakt worden. Dan volgt ruiten met witte zephirwol meisjes van 10―14 jaar. Knoopwerk. een tweede toer, waarin men met den tunischen haaksteek, afwisselend 1 st., 1 kett. haakt, de rand aan afb. No. 43 met met den kett. gedurig 1 steek van zwarte wol gewerkt. In het midden den vorigen toer overslaan; alleen van de ruit is eene figuur met geaan de hoeken wordt in elken steek kleurde zephirwol geborduurd. Voor 1 stokje gehaakt. Ter vervaardielke ruit zet men 15 steken op en ging van de open ruiten neemt haakt 16 patroontoeren. De rand o N . 37. Antimacasser. Naaien men een stuk carton, waarop men aan afb. No. 43 wordt met vaste haakwerk. den omtrek van de ruit teekent, steken gewerkt, daar men telkens Hierbij de afb. N o. 38― 41. dan zet men met het haakgaren 1 v. st. in elken randsteek, den voleen eind kettingsteken op, dat genden vasten steek in de dwarsligmen de teekening volgende er ophecht, zie afb. No. gende kettingsteeklus (aan de dwarszijden van de ruit 40. Bij het werken van deze ruit moet men alleen in om de loodrechte lus van den loodrechten tunischen den kettingsteekrand, doch niet in steek) van een steek steekt. Het vio het carton steken. ooltje wordt volgens No. 36. Gedeelte van een gebreiden stofdoek. N . 35. Gedeelte van een gebreide sprei. Naar aanwijzing van dede afbeelding zelfde afbeelding voert men daarna een draad breikatoen van een met paarse en gele wol uitgevoerd; de lussen, waarvan de blaadjes hoek van eene ruit naar den schuin er tegenover liggenden gevormd zijn, worden, zooals de afbeelding aantoont, met hoek, haalt den draad strak aan en omwoelt hem tot aan kleine steekjes bevestigd. De aderen van de bloemen zijn het midden teruggaande, van hier af voert men den met lange steken van zwarte zijde er op genaaid, de draad eerst naar den eenen nog onbewerkten hoek steel is met den kettingsteek met groene wol uitgevan de ruit, omwoelt hem terug gaande; voert voerd. De moezen aan afbeelding No. 44 wordan den draad naar den laatsten onbewerkten den met roode wol gewerkt. Men haakt hierhoek, omwoelt hem, waarbij men weder voor 1 v. st. in de loodrechte lus van een tot het midden van de ruit terug gaat en steek aan den buitenrand van den fond; omwoelt dan van hier af alleen de dan laat men de lus van de naald, tweede helft van den eerst gespannen haalt den draad waarmede men draad; aan den kettingsteekrand werkt als lus door de loodrechte gekomen zijnde, wordt de draad lus van den volgenden steek van bevestigd en afgeknipt. Dan den fond, werkt dan 5 kett., voert men weder met breikahaalt dan de lus die op de toen de vierbladige figuur in naald is voor de hiervoor den p o i n t d e r e p r i s e afgelaten lus van den steek uit (afb. No. 41 toont de (men neemt de naald hierbewerking duidelijk aan). voor weder uit de lus) Als ook deze figuren en werkt 1 v. st. in den zijn voltooid, dan tarnt volgenden steek en men de ruit van het zoo afwisselend voort. carton af en haakt in De volgende toer, elken steek van den die den buitenrand kettingsteekrand 1 vormt, wordt met v. st., aan de hoede witte wol en wel ken wordt naar 1 v. st. in elken vereischte gesteek van den vomeerderd, opdat rigen toer gede rand niet trekwerkt, doch men ke. Dan verbindt haakt dezen toer men de open en aan de verkeerde dichte ruiten volzijde van de ruit, gens afbeelding zoodat de verNo. 37 en 38 tot keerde zijde van een kleed en omdezen toer aan de geeft uit met de rechte zijde van volgende puntjes, de ruit komt. De die met 1 toer geblaadjes van de haakt worden: 1 bloem worden in v. st. in 1 stokje 3 nuancen roode van den rand, * 1 wol met den ketblaadje van: 6 kett., tingsteek gewerkt; 1 dubb. st. (met 2 de middelste ruimte maal omslaan) in den hiervan wordt met 2., 1 dubb. st. in den knoopjes van gele en 1. van deze kett., de bruine zijde uitgevoerd beide dubb. st. in eene gevuld. lus te zamen en laatstgenoemde met de laatste op Vleugel als stofde naald zijnde lus te gelijk veger. afgewerkt; hiermede is het blaadje voltooid; nu volgt een Afbeelding No. 45. picot, dat is 5 kett. en 1 v. st. Dit model bezet alle goede eigenin den 1. van deze kett., dan weder schappen, die men van zoogeeen blaadje en 1 v. st. in den vierden naamde fantasiewerken verwachten volgenden steek van den rand. Men kan; oorspronkelijk, sierlijk en doelwerkt nu de puntjes gedurig van * af matig is deze uitgespreide vleugel, aan herhalende, doch men moet zorgen, dat een houten handvatsel bevestigd, om in daar, waar twee ruiten aan elkander komen, plaats van de gewone tafelborstels, stof, steeds meerdere steken onbewerkt blijven. (Zie broodkruimels enz. weg te vegen. Op de volgende afbeelding No. 38). wijze wordt een zoodanige stofveger vervaardigd: men neemt van den een of andere vogel een vleugel en Gehaakt kleedje onder een flacon. strekt hem uit, daar men de slagvederen uit elkander o buigt en kruisgewijze met niet te fijn ijzerdraad omwoelt. De Afbeelding N . 42. vleugel verkrijgt hierdoor den vorm van afbeelding No. 45. Het Het kleedje is met vaste steken over dun koord in de rondte geomwinden moet zorgvuldig geschieden, zoodat de kleinere vleuhaakt, de fond met wit, het patroon en den buitenrand met rood kagelvederen het ijzerdraad geheel bedekken. Het bevestigen van toen. Men begint het kleedje van het midden af en werkt eerst 3 toeden vleugel aan het handvatsel moet door den schrijnwerken geren met wit katoen, waarin men zoodanig meerdert, dat de 3. toer No. 34. Borduurpatroon (middelstuk voor een rugkussen. schieden. Hierbij afb. No. 33.


[15 October 1867. 5 e Jaargang.]

DE GRACIEUSE.

180

Gedeelte van een gebreid kleedje.

afgehaald even als in den 3. toer, mind., omsl., 1 aver., omsl., mind. Van * af herhalen. Aan het einde omsl., 1 aver., omsl., mind., 1 aver. 8. toer. Afh., 1 r., * omsl., 3 r., omsl., afh., 3 recht te zamen breien, den afgeh. steek overhalen. Van * af herhalen. Aan het einde: 1 r. ― 9. toer. Afh., * 1 aver., omsl., 3 aver. te zamen breien, als in den 5. toer; mind., omsl. Van * af herhalen. Aan het einde 2 aver. ― 10. toer. Afh., 1 r., mind., * 2 maal omsl., verdraaid mind., omsl., 1 r., omsl., mind. Van * af herhalen. Aan het einde van den toer: omsl., 2 r. ― Er volgt nu weder een toer als de derde toer; het patroon wordt nu van den 3. tot den 10. toer naar vereischte herhaald, evenwel breit men in het vervolg aan het einde van den derden toer in plaats van 2 aver.; mind., 1 aver. Om het patroon voor een kleed, waarvan afb. No. 35 een gedeelte voorstelt, te verkrijgen, omhaakt men eerst het geheele werk met vaste steken; dan volgt een tweede toer: afwisselend 1 stokje, 2 kettingsteken, met deze laatsten naarmate het noodig is 1 of 2 steken van den vorigen toer overslaan.

o

Afbeelding N . 35. Afb. No. 35 stelt een hoek van een met wit katoen gebreid kleedje in oorspr. grootte voor; van flora- of ijswol kan dit breiwerk ook voor een lampsluier gebezigd worden. Men zet voor het kleed de vereischt wordende lengte op, het getal steken moet evenwel door 10 deelbaar zijn, bovendien moet voor het begin en einde van den toer aan elke zijde 1 steek meer gerekend worden. Ook moet men, daar het patroon eene rechte en verkeerde zijde heeft, op de eene zijde gedurig geheel recht, op de andere zijde geheel averecht breien. ― 1. toer. Afh. (dat is: 1 steek afhalen), * 1 aver. (averechts), omsl. (omslaan), mind. (minderen), 2 steken averecht te zamen breien, mind., omsl. Van * af herhalen. Aan het einde van den toer het laatste omsl. weglaten, dan 1 aver. ― 2. toer. Afh., 1 r. (recht), * 2 maal omsl. (Dit tweemaal omsl. moet gedurig tusschen de twee minderingen van den vor. toer komen). Verdraaid minderen, men breit hiervoor den steek met den daaropvolgenden omslagdraad verdraaid te zamen, omsl.,1 r., omsl., mind. Hier wordt de omslagdraad met den daaropvolgenden steek recht te zamen gebreid. Van * af herhalen. Aan het einde van den toer: omsl., 2 r. ― 3. toer. Afh., * 1 aver., omsl., mind. (omslagdaad en steek averecht te zamen breien), omsl., de nu volgende dubbele omslagdraad van den vorigen toer wordt afgehaald, zoodat men nu 2 draden op de naald heeft; o mind., (steek en draad aver. te N . 41. Bewerking van een open ruit

Toiletkussen met een overtrek van kralen. Afb. No. 46. Kleine glaskralen, groene taf, shirting, klei of zand voor vulling van het kussen, fijn garen. Het model is een met groene taf overtrokken kussen 14 d. lang en 14 d. breed; het bekleedsel van glaskralen wordt op de volgende wijze vervaardigd; men rijgt 260 glaskralen op een draad, knoopt de beide einden van den draad te zamen, zoodat hierdoor een ring gevormd is, dat voor het

bij afb. No. 37. Tweede gedeelte.

No. 40. Bewerking van een open ruit bij afb. No. 37. Eerste gedeelte.

No. 42. Gehaakt kleedje onder flacons enz.

No. 39. Bewerking van een linnen ruit voor den antimacassar afb. N o. 37.

No. 43. Gehaakte ruit voor dekens enz.

No. 44. Gehaakte ruit voor dekens enz.

opzetsel gerekend wordt. Hierop werkt men 44 toeren in de rondte in het volgende mozaiëk patroon: men rijgt 9 kralen op den draad, steekt de naald door de tiende volg. kraal van het opzetsel en gaat op deze wijze voort, tot dat de toer voltooid is; de overige toeren worden op dezelfde wijze gewerkt, doch om het patr. te verkrijgen moet men telkens aan het begin van den toer den draad door de 5 eerste kralen van den vor. toer steken; voorts in verloop van het werk steekt men den draad gedurig door de midd. kraal van elken kralenboog. Na voltooiing van den 44. toer haalt men het kralen overtrek over het kussen en sluit de over elkander komende zijden van den onder- en bovenrand, daar men eerst den draad aan den hoek bevestigt, dan 4 kr. aanrijgt, de naald door de 5. kraal van de naaste kralenboog van de e e n e zijde steekt, weder 4 kr. aanrijgt en den draad door de 10. kr. aan de a nder e zijde haalt. Men gaat zoo voort totdat het overtrek aan beide zijden is gesloten en zet er franje om.

zamen breien), omsl. Van * af herhalen. Aan het einde: 2 aver. ― 4. toer. Afh. * omsl., afh., de dubbele draden worden nu met den daarop volgenden steek recht te zamen gebreid, de afgehaalde steek over dezen gehaald; omsl., 3 r. Van * af herhalen. Aan het einde omsl., 3 r. ― 5. toer. Afh., 1 aver., * mind. (steek en draad te zamen aver.), omsl., 1 aver., omsl., 3 aver. te zamen breien, (hiertoe behooren 1 omslagdraad en 2 steken van den vorigen toer). Van * af herhalen. Aan het einde omsl., 3 aver. ― 6. toer. Afh., 1 r., omsl., * 1 r., omsl., mind., 2 maal omsl., (het tweemaal omslaan moet tusschen de beide minderingen van den vorigen toer komen, waardoor het patroon verzet wordt). Verdraaid mind. als in den 2. toer; omsl. Van * af herhalen. Aan het einde 2 maal omsl., 2 r. ― 7. toer. Afh., 1 aver., * omsl., het tweemaal omsl. van den vorigen toer wordt

No. 38. Gedeelte van den antimacassar afb. No. 37. In oorspronkelijke grootte. No. 46. Toiletkussen met een overtrek van kralen.

No. 45. Vleugel van een vogel als stofvegertje.

Bij deze Aflevering is een Supplement, bevattende knip - en borduurpatronen. UITGAVE VAN A. W. SIJTHOFF, TE LEIDEN.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.