[11 Juni 1867. 5 e Jaargang.]
(SUPPL. N o . 18).
Prijs per 3 maanden ƒ 1,27 5 .
DE GRACIEUSE.
21 Augustus 1867.
111
Prijs per 3/m. met Album ƒ 2,17 5 .
(5e JAARGANG).
Afb. No. 1―4. BRUIDSKAPSELS. ― 5. GEDEELTE VAN HET GARNITUUR voor het kinderkleedje, afb. No. 22 en 23. ― 6―10. RANDEN van kralen. ― 11. BORDUURPATROON (hoekrand) ter versiering van canapékussens, kleedjes enz. ― 12. CEINTUUR van taf met patten van tulle en kant (met knippatr.). ― 13―15. KLEEDJE van grijs linnen met geappliqueerde figuren (met knip- en borduurpatroon). ― 16. VLECHTSEL van koord. ― 17. SERVETRAND. ― 18. GEHAAKTE RUIT. ― 19. DOORLOOPEND PATROON ter versiering van ceintuurs, robes, paletots enz. ― 20. KINDERCOSTUMEN (met knippatr.). ― 21. MODEPLAAT. ― 22 en 23. NAUWTOELOOPEND KLEEDJE van wit piqué voor meisjes van 4―6 jaar (met knippatr.). ― 24―25. LAAG UITGESNEDEN KLEEDJE met geeren voor meisjes van 8―10 jaar (met knippatr.). ― 26 en 27. KLEEDJE voor meisjes van 3―5 jaar (met knippatr.). ― 28 en 29. NAUWTOELOOPEND KLEEDJE voor meisjes van 6―8 jaar (met knippatr.). ― 30. LAAG UITGESNEDEN KLEEDJE met geeren voor meisjes van 2―4 jaar. ― 31. NÉGLIGÉMUTSJE met een garnituur van zwart fluweelen lint (met knippatr.). ― 32. NÉGLIGÉMUTSJE met borduursel (met knippatr.). ― 33. NÉGLIGÉMUTSJE v. neteldoek met een garnit. v. gevlochten lint (met knippatr.). 34. STRIK voor een ceintuur v. lilas taffen lint. 35. DASJE v. zwart en rood taffen lint. ― 36―38. WIJDE JAQUETTE voor dames (met knippatr.). ― 39. GARNITUUR van veterband ter 51. BLOUSE van neteldoek met een garnituur van taffen lint (met knippatr.). versiering van kinderkleeren enz. ― 40 en 41. BORDUURPATRONEN voor kra ― 52. STRIK voor een dasje van kant en fluweelen lint. ― 53. CEINTUUR gen. ― 42 en 43. GEBREIDE BAVETTE voor kinderen. ― 44―46. ZAK VOOR met echarpes (met knippatr.). ― 54. FICHU “Marie Antoinette” (met knippatr.). LINNENGOED van wit javagaas. ― 47. GEHAAKT tusschenzetsel. ― 48. VLECHTDE KNIPPATRONEN BIJ DE AFBEELo SEL van koord voor een kleedje. ― 49 en 50. RONDE STROOHOEDEN. ― D I N G E N N . 12, 13, 20, 22, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 31, 32, 33, 36, 37, 51, 53, 54.
Bruidskapsels.
grond van de vlecht een meerder of minder getal koorden, ook kan het werk overeenkomstig het doel stijver of losser worden uitgevoerd.
Afbeelding No. 1―4.
Borduurpatroon (hoek van een rand) ter versiering van canapékussens, kleeden enz.
Afb. No. 1 en 2. Kapsel met een mirtekrans. Het gegolfde voorhaar is weggekamd en vormt achter elk oor een krul. Gladde chignon, in het midden versierd met een dikke vlecht. Sluier van zijden tulle. Bij het kapsel afb. No. 3 en 4 is het gegolfde voorhaar eveneens naar achteren gekamd, het achterhaar in de rondte gelegd en zoo tot een chignon gevormd. oranjebloesem met bladeren als ook een sluier van zijden tulle maken het versiersel van dit kapsel uit.
Afbeelding No. 11.
Dit patroon wordt met fijne en grover naaizijde van eene kl eu r met den schuinen steel-, stik-, knoopjes en platten steek uitgevoerd, doch de kleur van de zijde moet bij die van de grondstof afsteken. Afbeelding No. 11 toont een vierde gedeelte van het patroon aan.
Ceintuur van taf met patten van tulle en kant. Afb. No. 12. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. XIII, fig. 49.
Randen van kralen.
Deze ceintuur is vervaardigd van zwart taffen lint 5 d. breed, en aan de lange zijden gegarneerd met kant 2½ d. breed, met gitten plaatjes, zwarte gitten en rijgkralen. Aan de onderste lange zijde zijn patten gezet, naar fig. 49 van zwart tulle geknipt, doorloopend met opgenaaide gitten en in de rondte met kant 2 ½ d. breed versierd. De kant wordt zoowel aan de patten als aan de ceintuur met gitten vastgenaaid. Aan de onderzijde zijn de patten met korte kralen grelots versierd; tusschen elke twee patten zijn afzonderlijke grelots gehecht. Het dichtmaken van de ceintuur wordt bedekt met een rozet van smalle kant en gitten.
Afbeelding No. 6―10. Deze randen ter versiering van robes, jaquetten, paletots, kinderkleederen, handwerken en iets dergelijks bestemd, worden van koord en glaskralen en van zijden soutache of koord vervaardigd. Ter vervaardiging van de breedste randen hecht men eerst de beide einden soutache of koord op het carton, overeenkomstig de afstanden op de afbeelding aangewezen, en verbindt dan beide einden door de aangeregen
No. 1. Bruidskapsel met een mirtekrans. Voorzijde.
stelde breedte uitgevoerd, kan men het ook voor een schelleband gebruiken, in dit geval moet het gevoerd worden. Al naar gelang waar men het voor wenscht te bezigen, neemt men geklopt wit katoenen of gekleurd wollen koord. Zooals zichtbaar is neemt men 4 loodrechte koorden van gelijke lengte voor de grondlegging van de vlecht; hierop werkt men dan met een 5. langer koord in de dwarste heen en teruggaande rijen, daar men het koord eerst glad onder de 4 koorden legt, dan van boven teruggaande deze rij volgens de afbeelding omwoelt. Natuurlijk neemt men overeenkomstig de breedte, die men aan de vlecht wenscht te geven, in plaats van de 4 koorden voor den
No. 4. Bruidskapsel met oranjetakjes. Achterzijde.
No. 3. Bruidskapsel met oranjetakjes. Voorzijde.
kralen. Op welke wijze de uitvoering hiervan geschieden moet, toonen de afbeeldingen in oorspronkelijke grootte gegeven duidelijk aan. Afbeelding No. 6. Rand van wit zijden soutache, glaskralen en witte gitten. Afbeelding No. 7. Rand van zwart zijden soutache, krijtwitte en zwarte kralen. Afbeelding No. 8. Rand van glaskralen ruitsgewijze geregen, die men aan een wit koord bevestigt; dit koord bestaat uit een wit katoenen draad, die met witte zijde met vaste steken dicht wordt omhaakt. Afbeelding No. 9. Rand van wit zijden koord en glaskralen. Afbeelding No. 10. Randen van glaskralen en witte gitten. Ter vervaardiging van dezen rand rijgt men de glaskralen en de gitten elk op een afzonderlijken draad en verbindt dan beide draden met festonneersteken, die men met een derden draad telkens na 2 glaskralen en 1 git uitvoert.
Vlechtsel van koord.
Kleed van grijs linnen. o
Afbeelding N . 13―15. Knippatr. benevens teekening: keerz. v. h. Suppl., No. XIV, fig. 50.
Afbeelding No. 16.
Dit vlechtsel kan voor verschillende voorwerpen dienen, bij voorbeeld voor gordijnbanden, servetringen, enz. In de voorge-
No. 2. Bruidskapsel met een mirtekrans. Achterzijde.
Dit kleed van fijn grijs linnen is met applicationfiguren van wit piqué en met borduurwerk met den po i nt d e mi nut e, p o i n t r u s s e, platten- en festonneersteek versierd. Fig. 50 geeft de helft van het knippatr. van het kleed en de teekening voor het borduurwerk. Al de applicationfiguren van wit piqué zijn in de rondte met wit borduurkatoen dicht gefestonneerd, van binnen met den p oint rus s e met zwarte en grijze zijde geborduurd en met wijdloopige festonneersteken met zwarte zijde op den grond van het kleed genaaid. Deze festonneersteken moeten om den witte festonneerden rand gewerkt worden. De applicationfiguren aan den buitenrand van het kleed zijn in verband met elkander gewerkt; afbeelding No. 14 geeft twee van deze figuren in oorspronkelijke grootte. De aren worden met den p o i n t d e m i n u t e en den p o i n t r u s s e geborduurd; afbeelding No. 15 stelt de bewerking van den p o i n t de minu te voor. Laatstgenoemde is met wit borduurkatoen,
150
DE GRACIEUSE.
[21 Augustus 1867. 5 e Jaargang.]
de poin t rus s e gedeeltelijk met zwarte zijde, gedeeltelijk met wit katoen gewerkt. De smalle bladeren en ranken voert men met wit katoen met den schuinen plattenen steelsteek uit.
van de ruit bevindt werkt men als volgt: In het midden van de figuur beginnende, verbindt men den draad met 1 h. v. st. aan het hiervoor bestemde st. van den fond, haakt 12 kett. tot aan de punt van het blaadje, verbindt het volgens de afbeelding Gehaakte ruit. aan de bestemde plaats, daar men de naald uit den steek haalt, in dien steek doorsteekt, Afb. No. 18. waar hij aan verbonden moet worden, en dan Dit den haakvan werk de bootst naald het gegeknoopte laguipure ten volkosteek men na. doorDe afNo. 6. Rand van kralen. zonderhaalt. No. 8. Rand van kralen. lijke sterDan vormige haakt figuren men No. 5. Gedeelte van het garnituur voor het kinderkleedje. Afb. N o. 22 en 23. zijn op de op de ruit gehaakt. Dit werk kan voor een bekleedsel van een toiletkussen dienen, 12 kett. terug: 1 h. v. st., 1 v. st., 1 h. st., 6 st., 1 h. st., 1 v. st., 1 h. in welk geval het dan met zeer fijn garen uitgevoerd en met kant omgeven v. st., dit vormt een blaadje; men haakt nu in aansluiting hiervan een No. 9. Rand van kralen. wordt, ook kan men het met andere ruiten tot een tafelkleed of iets dergetweede blaadje, daar men weder 12 kett. opzet enz., tot dat er 12 blaadlijks te zamen voegen. Ons model, volgens de afbeelding in oorspronkelijke jes vervaardigd zijn; aan het einde van elk blaadje haakt men 1 v. st. in grootte voorgesteld, is met haakgaren No. 50 gewerkt. Men zet 142 ketden laatsten steek van het vorige blaadje, aan het einde van het laatste o tingsteken op, haakt daarop, gedurig heen en weder, zoo, dat de eene toer blad 1 h. v. st. in den 1. opzetsteek van het 1. blaadje. De groote ster in N . 7. Rand van kralen. recht de andere averecht voorkomt en na elken toer het werk omkeerende, het midden van de ruit heeft 16 blaadjes, elk blad 14 opzetsteken en 8 st. No. 10. Rand van kralen. het volgende: 1. toer. In aansluiting aan het opzetsel werkt men 6 kettingsteken, dan deze en de 10 laatste in plaats van de 6 st. bij de kleine figuren aangegeven. Na voltooiing van steken van het opzetsel overslaande (de 5 laatste steken hiervan worden voor 1 dubb. st. gerekend), 1 kruishet laatste blaadje haakt men nog 1 toer h. v. st. op den binnenrand van de figuur. Nu heeft men nog de beide stokje in den 11. en 14. opzetsteek, kleine figuren van 4 blaadjes te vervan het einde afgeteld; de uitvoevaardigen, voor elk blaadje hierring van het kruisstokje toont van zet men 7 steken op. Daarop afbeelding No. 52 en 53 op werkt men teruggaande 1 h. bladzijde 131 van dezen v. st., 1 v. st., 1 h. st., 2 jaargang van de Grast., 2 dubb. st., het vercieuse aan. Zonder binden geschiedt volhet laatste enkele gens de afbeelding. stokje af te werken, ― er blijven dus
2 lussen op de Servetnaald, ― haakt band. men een tweede Afbeelding No. 17. kruisstokje in den 14. Carton, ponceau taf, en 17. Opzetsteek (van groote en kleinere granaathet einde afgeteld), waarbij kleurige kralen, eenige groote het dubb. st. van dit met de granaten kralen, ponceau haakop de naald gebleven lussen van zijde, rood zijden gomelastiek band het eerste kruisstokje te zamen af1 d. breed. gewerkt wordt. Hiermede is een ruitvormig kruisstokjesfiguur gevormd. De servetband bestaat uit rood zijden Daarna * 5 kett., hiermede 5 opzetsteken elastiek band 1 d. breed, waarop men 7 overslaan, een kruisstokjesfiguur als de eerst medaillons van afnemende grootte bevestigt, die vervaardigde, van * af nog 10 maal herhalen, met taf overtrokken en met kralen versierd zijn. dan 5 kett., 1 dubb. st. in den laatsten steek. ― De grootste van deze medaillons is 3½ d., de beide 2. toer. 1 kruisstokjesfiguur op de 6 naastaanzijnde die zich aan weêrszijden bevinden zijn 2¾ d., de 5 steken van den vorigen toer. Voor het 1. kruisstokje van kleinste medaillons slechts 2¼ d. in doorsnede. Voor elk dezen rand werkt men hier als ook in de volgende toeren in medaillon neemt men eerst twee cirkelronde stukjes carton plaats van het 1. dubb. st. als volgt: 3 kett., 1 st. in den en overtrekt elk stukje aan eene zijde met ponceau taf. Dan fesnaastaanzijnden derden steek, 4 kett., 1 st. in het hiertonneert men een (bovenste) cartonnen gedeelte van elk medaillon voor vervaardigde st. Daarna volgen * 5 kett., 1 dubb. st. in den in de rondte met ponceau zijde en versiert het met de kralen dat vol6. steek, de afzonderlijke st. moeten gedurig op de st. van den vogens de afbeelding wordt uitgevoerd. In het midden van elk medaillon rigen toer komen, ook steekt men hierbij om de beide bovenste lussen is eene groote kraal met kleinere kralen overdekt aangebracht. Als het van genoemden steek. Van * af nog 21 maal herhalen, 7 kett., 1 kruisbovenste cartonnen gedeelte van elk medaillon met kralen is versierd, dan stokjesfiguur op de 6 laatste steken. 3. toer. 5 kett. voor 1 dubb. st., 6 kett., verbindt men het met overhandsche steken met het onderste cartonnen ge1 dubb. st. in den 6. steek, 5 kett., 1 dubb. st. in den 6. steek, * 1 kett., 1 deelte; doch aan beide zijden van elk medaillon moet een d. breedte openblijdubb. st. in den 3. steek. Dit is de middelste van de 5 volgende kett. tusschen ven om er het elastiek door te kunnen steken. 2 stokjes, dan 2 gewone st. in het midden van deze dubb. st., hiermede is een van de kleine driehoekige stokjes gevormd, hierna 1 kett., 1 dubb. st. in het Kindercostumen. volgende st., van * af nog 20 maal herhalen, 5 kett., 1 dubb. st. in het volAfb. No. 20. Knippatr. van de jaquette van fig. 6: voorz. v. h. gende st., 5 kett., 1 dubb. st. in den laatsten steek. ― 4. toer. 1 kruisstokje Supplem. No. IV, fig. 20 en 21. als het 1. van den 2. toer, 5 kett., 1 dubb. st. in den 6. Steek, 1 kett., 1 driehoekstokje in het middelste st. van het volgende driehoekstokje van den voHet costuum van den knaap fig. 1 op onze afbeelding, bestaat uit een No. 11. Borduurpatroon (hoekrand) ter versiering van canapérigen toer, 1 kett., 1 dubb. st. in het volgende dubb. st., 6 maal afwisselend: pantalon van wit engelsch leder en eene korte jaquette van bruin bukskin. kussens, kleedjes enz. 5 kett., 1 dubb. st. in het volgende dubb. st.; 2 kett., een omgekeerd drie Het kleinste der meisjes fig. 2 draagt een rokje van blauw alpacca, gegarhoekstokje op het volgende driehoekstokje van den vor. toer, dit omgekeerde driehoekstokje wordt gevormd, neerd met schuine reepen van dezelfde stof en met blauwe knoopen, daarbij een blouse van wit neteldoek, verdoor dat men eerst in den 1. Steek van de genoemde figuur 1 dubb. st. werkt, dit echter slechts zoo ver volsierd met geborduurd tusschenzetsel en gefestonneerde strookjes. tooit, dat men nog 2 lussen en 1 omslagFig. 3. Kort laag uitgesneden kleedje draad op de naald houdt, daarna haakt met geeren van wit alpacca, met blauw men 2 gewone st. in de beide volgende taffen lint en soortgelijke rozetten opgenosteken van genoemde figuur, die insgelijks men, aan den bovenrand gegarneerd met niet elk afzonderlijk, maar beide met de een ruche van hetzelfde lint. De tweede rok volgende op de naald zijnde lussen te zavan perkaal sluit met een breeden volant men afgewerkt worden, waarna men het van wit alpacca à l ’empir e geplooid af. dubb. st. voltooit; hierna volgen 2 kett., Blouse van nansoek, doorgaande met dan 3 maal afwisselend: 1 dubb. st., 1 omsmalle plooien voorzien. Het costuum fig. gekeerd driehoekst., gedurig 2 kett. er 4, bestaat uit een kleedje met een dubbelen tusschen. Nu is de 4. toer tot op de rok en een jaquetje van wit piqué met borhelft gekomen, de tweede helft werkt men duursel van blauwe florawol versierd. Toeven als de eerste. De verdere voortzetting que van bruin stroo met een garnituur van van den fond, die in het geheel 25 toeren kleine pauwevederen. telt, zal nu met behulp van de afbeelding De knaap fig. 5, draagt een costuum, gemakkelijk te vervaardigen zijn. Elke pantalon met slobkousen en een kiel van No. 12. Ceintuur van taf met patten van tulle en kant. Knippatr. keerz. van het Supplement N o. XIII, fig. 49. kleine sterfiguur die zich in de 4 hoeken blauw cotto n s il k; de slobkousen en
[21 Augustus 1867. 5 e Jaargang.]
DE GRACIEUSE.
de kiel zijn met knoopen van dezelfde stof overtrokken, dichtgemaakt. Voor de jaquette behoorende bij het costuum van fig. 6, van dun grijs bukskin hebben wij met No. IV, fig. 20 en 21 op het Supplement het knippatroon gegeven. De jaquette is gegarneerd met zijden veterband 1½ d. breed, eene rij stiksteken en met zwarte knoopen; de bovenste hoeken van de voorstukken zijn elk als een revers naar buiten omgeslagen, op de mouwen zijn zij door een belegsel van veterband nagebootst. Bij het vervaardigen van de jaquette, moet men naar fig. 20 een gedeelte langs de dunne lijn aaneen knippen, naar fig. 21 twee gelijke gedeelten voor de mouwen. Nu zet men tegen elken voorrand van het hoofdgedeelte fig. 20 een reep bovenstof 8 d. breed, maakt in elken hoek van boven een knoopsgat, zet er volgens de afbeelding de knoopen op, naai het van 46 tot 47 aan elkaar, boort het in de rondte met veterband en legt er ongeveer 1 d. verder een rij stiksteken met zwarte zijde langs. Elke mouw wordt van 48 tot 49 aan elkaar genaaid, zooals dit is voorgeteekend met veterband versierd, dat om de revers na te bootsen op de helft van de breedte toegevouwen en er zoo met de beide randen op wordt gehecht; eindelijk wordt in den bovenrand van elke mouw een plooi gelegd door kruis op punt te hechten, zij wordt daarna volgens de overeenstemmende cijfers in het armsgat gevoegd.
151
beelding. Als ook de bovenvermelde rozet op den rug is gehecht, dan voegt men de mouwen, van 43 tot 44 aan elkaar genaaid en met garnituur voorzien, volgens de overeenstemmende cijfers in het armsgat.
Laag uitgesneden kleedje met geeren voor meisjes van 8―10 jaar. Afb. No. 24 en 25. Knippatr. voorz. v. h. Suppl. No. I, fig. 1―5.
Dit kleedje van paarse taf is versierd met schuine reepen van dezelfde stof 2 d. breed. De schuine reepen zijn er aan de verkeerde zijde opgenaaid, dan naar de rechte zijde omgelegd, zóó dat de inslagen van de naden bedekt worden en daar met afzonderlijk opgenaaide gitten langs het midden bevestigd. Het garnituur van de robe wordt voltooid met gitten knoopen. Aan den onderrand is een neteldoeksche volant, à l’empire geplooid en met een guipure kantje 1 d. br. versierd, tegen den rok gezet. bij het vervaardigen van het kleedje knipt men van de bovengenoemde stof en fijn shirting voor voering naar elk der fig. 1―3 twee gedeelten, naar fig. 4 een gedeelte langs het midden aaneen, men moet echter fig. 1―4 tot op de vereischte maat langer knippen. Naar fig. 5 worden de mouwen gesneden. Tegen den voorrand van de voorstukken zet men aan de verkeerde zijde een reep shirting 3 d. breed en voorziet het rechter voorstuk met de voorgeteekende knoopsgaten, het linker met de Doorloopend patroon ter versiering van noodige knoopen. Dan verbindt men de beide voorstukken van voren in ceintuurs, robes, paletots enz. het midden, van den onderrand tot aan ster op fig. 1, waar het rechter Afbeelding No. 19. No. 13. Kleedje van grijs linnen met geborduurd application. Hierbij afb. voorstuk 2 d. breed over het linker heen moet komen met gitten knoopen. No. 14 en 15. Knip- en borduurpatr. keerz. v. h. Suppl. No. XIV, fig. 50. Als de voorgeteekende dwarse plooi in fig. 2 is uitgevoerd, dan verbindt Dit figuur dat in overeenstemming met het voorwerp hetwelk men er men fig. 1―4 mee versieren volgens de wil in eene overeenstemmende rechte rij of in eene verzette cijfers en vormt richting moet worden herhaald, wordt met den platdaarna van achteren ten steek met zwarte gitten in het midden eenige en rijgkralen uitgevoerd; in plooien door kruis het midden hecht men een op punt te hechten. geslepen gitten plaatje. Deze plooien worden op de buitenzijde van de robe Beschrijving van de met 2 knoopen vermodeplaat. sierd, aan de binAfb. No. 21. nenzijde van het kleedje boort men Fig. 1 op onze gravure ze met een smal draagt een nauwtoeloopend reepje shirting en kleedje van grijs cretonne bevestigt ze dan volgens de afbeelding gegarmet eenige steken neerd met afzonderlijke fiaan de taille. Aan guren van wit en zwart geden onderrand brocheerd lint. No. 14. Gedeelte van het geborduurde application v. h. kleedje afb. No. 13. De robe met fig. 2 voorwordt het kleedje No. 17. Servetband. gesteld bestaat uit paarse met den bovengetaf, het garnituur uit paars fluweelen lint en kristallen kralen. De ceintuur is op dezelfde noemden schuinen reep versierd, om het uitsnijdsel van den hals zet men een smal kantje. wijze vervaardigd. De mouw van 11 tot 12 aan elkaar genaaid, wordt langs den buitenrand gegarneerd met No. 16. Vlechtsel van koord. Fig. 3. Kort kleedje met een tweeden rok van bruin en wit m o u s s e m a r i n e, gegareen geplooid neteldoeksch strookje, met kant versierd en volgens de overeenstemmende cijneerd met schuine reepen bruine taf, aan de eene zijde met dun wit zijden koord afgesloten. fers in het armsgat, met een ingeregen koordje voorzien gezet. De robe is aan den eenen kant een weinig opgenomen; aan de ceintuur zijn 3 echarpes van de stof volgens de afbeelding geschikt gehecht. Kleedje voor meisjes van 3 tot 5 jaar.
Nauwtoeloopend kleedje van wit piqué voor meisjes van 4―6 jaar.
Afbeeld. No. 26 en 27. Knippatroon keerzijde van het Supplem. No. IX, fig. 38―43.
Afbeelding No. 22 en 23. Knippatr. voorz. v. h. Suppl. No. III, fig. 13―19. Dit kleedje, met geeren gesneden onderscheidt zich door een zeer ongemeen garnituur; het bestaat uit aaneengeschakelde ringen van wit piqué, die met rood gegolfd veterband geboord en op een reep neteldoek zijn genaaid; boven het neteldoek wordt het piqué uitgeknipt. Van achteren in het midden van het kleedje is er een rozet van piqué met lange einden opgehecht; het wordt van voren langs het midden met linnen knoopjes en knoopsgaten dichtgemaakt. Bij het vervaardigen van ons model knipt men van de bovengenoemde stof naar elk der fig. 13 tot 17 twee gedeelten en rekent bij de voorstukken op een omslag 3 d. br. voor den zoom aan den voor- en een omslag 4 d. breed voor dien aan den onderrand; de laatstgenoemde komt ook bij fig. 14 en 15 in aanmerking. Men knipt naar fig. 18 den rug van achteren langs het midden aaneen, naar fig. 19 de mouwen. Eerst legt men in den voorrand van de voorstukken den bovengenoemden zoom, en maakt er de voorgeteekende knoopsgaten in. Nu verbindt men de beide achterste gedeelten van den rok van achteren in het midden, en daarna volgens de overeenstemmende cijfers al de gedeelten van den rok met de taille. Aan het uitsnijdsel van den hals wordt het kleedje met een koordje in een reepje shirting geregen geboord, men legt er gegolfd veterband om en zet er een geborduurd strookje aan, aan den onderrand voert men den zoom 4 d. breed uit, waarbij men hier en daar een plooitje in de stof moet leggen. Hierna hecht men volgens de afbeelding en naar de gedeeltelijke aanwijzing op het knippatroon het garnituur op het kleedje; afb. No. 5 geeft een gedeelte van het eerste in oorspronkelijke grootte te zien. De afzonderlijke ringen moeten natuurlijk aan den eenen kant worden doorgesneden, ten einde ze volgens de afbeelding in elkaar te voegen; men moet echter bij het vasthechten op het neteldoek zorgen dat elke volgende ring den naad van den vorigen ring bedekt. Van onderen aan de taille is onder het garnituur van elk voorstuk een reep piqué 3 d. breed met veterband gegarneerd gehecht; deze beide reepen die een ceintuur vormen worden van achteren in het midden met een band van piqué en No. 15. Bewerking van den point de minute o gegolfd veterband vastgemaakt en voor het kleedje. Afb. N . 13. hanger verder los naar, zie de af-
No. 18. Gehaakte ruit.
Dit model van grijs linnen is gegarneerd met rood wollen veterband, en aan den onderrand en aan de zijbanen van den rok alsook aan den onderrand van de mouwen in schelpen uitgesneden. De rok is 38 d. lang en 190 d. wijd. Voor dezen knipt men eerst naar fig. 43 de beide zijpanden, naar fig. 42 de voorbaan langs het midden aaneen, bovendien de andere banen voor de wijdte van den rok, die niet schuin worden bijgeknipt en even als fig. 42 en 43 aan den onderrand met schelpen afsluiten. Nu verbindt men de beide zijpanden met de overige rechte banen van den rok, en boort volgens de afbeelding de schelpen met rood wollen veterband 1½ d. breed. Het veterband moet aan beide zijden even breed op de stof liggen, aan de insnijding van de bogen wordt het echter dicht langs den buitenrand op de stof genaaid, zoodat het daar hol blijft. De zijpanden worden nog behalve het boordsel van veterband met een dubbele rij slingers van zeer smal veterband gegarneerd, hier sluit zich eenvoudig gegolfd veterband aan, dat ook op de overige banen van den rok doorloopt. Nu zet men tegen den rok aldus versierd, volgens de overeenstemmende cijfers de voorbaan fig. 42 met knoopen gegarneerd, maakt van achteren in het midden de insnijding voor de split, zoomt den afgeknipten rand om, rimpelt den rok aan den bovenrand behalve de voor- en zijbanen in en zet ham een een linnen band. Voor de taille moet men naar fig. 38 het voorstuk langs het midden aaneen, naar fig. 39 de beide gedeelten van den rug elk aan den achterrand met een omslag 2 d. breed voor den zoom knippen, verder naar fig. 40 de mouwen, eindelijk naar fig. 41 de beide schouders elk van dubbele stof. In de stof voor het voorstuk en den rug bestemd moet men echter voor het knippen, naar aanwijzing op fig. 38 en 39 plooien leggen. De middelste plooi van het voorstuk wordt met eenige knoopen, elk der naastaanliggende plooien volgens de afbeelding met een rij slingers van smal veterband versierd. Als de gedeelten van den rug aan elken achterrand met een zoom, als ook met haken en gefestonneerde lussen zijn voorzien, dan verbindt men ze van 26 tot 27 met de voorstukken, boort de taille aan den bovenrand met rood veterband en naait er volgens de overeenstemmende cijfers de schouders tegen die elk met een knoop met een rij slingers van smal veterband No. 19. Doorloopend patroon ter versiering van ceinen aan de insnijding met een boordtuurs, robes, paletots enz. sel van breed veterband worden voor-
DE GRACIEUSE.
152
Figuur 1. No. 20. Kindercostumen.
Figuur 2.
Figuur 3.
Figuur 4.
No. 21. Modeplaat.
Figuur 5.
[21 Augustus 1867. 5 e Jaargang.]
Figuur 6. Knippatr. voor de jaquette voor knapen van 5―7 jaar. Voorzijde v. h. Supplem. N o . IV, Fig. 20 en 21.
[21 Augustus 1867. 5 e Jaargang.]
DE GRACIEUSE.
zien. Hierna voegt men de mouwen van 32 tot 33 aan elkaar genaaid en met veterband gegarneerd met een ingeregen koordje in het armsgat en naait den rok tegen de taille. Voor de ceintuur neemt men een dubbelen reep van de stof 3 d. breed met veterband gegarneerd.
Nauwtoeloopend kleedje voor meisjes van 6―8 jaar. Afb. No. 28 en 29. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. No. VII, fig. 24―29. Het nieuwe van dit kleedje bestaat daarin dat het op de schouders wordt dichtgemaakt, dit is voornamelijk aan een kleedje met geeren voor kinderen zeer doelmatig. Het model is vervaardigd van wit piqué, op de mouwen, aan den buitenrand en langs de naden gegarneerd met schuine reepen van geel piqué en kleine linnen knoopjes. Onder dit korte kleedje wordt een tweede rok van wit shirting gedragen, die aan den onderrand afsluit met een volant van wit batist 8 d. breed à l’empire geplooid
153
garnituur van achteren en van voren in het midden van het mutsje wordt gevormd door strikken van zwart fluweelen lint 1½ d. breed en valencienne kant. Bij het vervaardigen knipt men naar fig. 48 een gedeelte langs het midden aaneen van fijn neteldoek de stof s chuin toegevouwen, voert er naar aanwijzing op fig. 48 het borduurwerk op uit, legt dan volgens hetzelfde knippatroon aan beide zijden van den voorkant 3 plooien en boort het mutsje in de rondte met een recht reepje neteldoek 1 d. breed, waarbij men de hoeken vormt door er een plooi in te leggen. Aan den achterrand sluit men den bodem van het midden uit, aan beide zijden tot ster af met een reep tulle met een aangezet valencienne kantje, dat een de eene zijde is geplooid. Het boorsel wordt dan op de bovenzijde met fluweelen lint bedekt. Het mutsje wordt volgens de afbeelding van voren in het midden tot aan kruis versierd met een soortgelijk tullen strookje met aangenaaide kant, bovendien met fluweelen strikken. De strikbanden zijn elk 72 d. lang en bij het aanzetten als ook 10 d. verder door eene plooi tot op 5 d. breedte teruggebracht.
No. 22. Nauwtoeloopend kleedje met geeren van wit piqué voor meisjes van 4―6 jaar. Voorzijde. Hierbij afb. No. 5. Knippatr. voorz. van het Supplem. No. III, fig. 13―19.
No. 24. Laag uitgesneden kleedje met geeren voor meisjes van 8―10 jaar. Voorzijde. Knippatr. voorz. v. h. Supplem. N o. I, fig. 1―5.
No. 25. Laag uitgesneden kleedje met geeren voor meisjes van 8―10 jaar. Achterzijde.
Négligémutsje met borduursel.
met schuine reepen van geel piqué versierd. Een soort gelijk geplooid gedeelte wordt mede aan den bovenrand van het voorstuk gezet. Voor de robe knipt men van piqué naar fig. 24 en 28 de voorstukk. en den rug elk langs het midden aaneen, naar elk der fig. 25 tot 27 twee gelijke gedeelten, eindelijk naar fig. 29 twee gedeelten voor de mouwen. Nu worden de gedeelten van de robe volgens de overeenstemmende cijfers aan elkaar gezet en de naden volgens de afbeelding met schuine reepen geel piqué met kleine linnen knoopjes versierd bedekt; een soortgelijke reep wordt om den buitenrand van de robe gelegd. Hierna voegt men de mouwen, op dezelfde wijze gegarneerd, in het armsgat; de mouwen worden op den schouder, ten einde ze te kunnen dichtmaken, met haken en gefestonneerde lussen voorzien.
Afb. No. 32. Knippatr. keerz. van het Supplem. No. XI, fig. 46 en 47.
De bodem van dit mutsje is van fijn neteldoek, valencienne en geborduurd en tre - deux, v erder uit een cirkelrond geborduurd gedeelte, (middelste gedeelte van den bodem) 7 d. in doorsnede aan elkaar gezet. Bij het vervaardigen van het mutsje borduurt men o eerst naar het patroon op fig. 46 het middelste N . 23. Nauwtoeloopend kleedje gedeelte van den bodem met den platten- en fesvan wit piqué tonneersteek en met open werk, daarna stelt men voor meisjes van naar aanwijzing op het knippatr. fig. 46, het ove4―6 jaar. rige gedeelte van den fond samen. Men legt op Achterzijde. Hierbij afb. No. 5. de effen gedeelten neteldoek, tusschen elke twee reepen e n t r e - d e u x t e l k e ns als garnituur een dubbelen schuinen reep neteldoek 1 d. br., daarna Laag uitgesneden kleedje met geezet men langs de gladde lijn het middelste gedeelte ren voor meisjes van 2―4 jaar. aan den fond zóó dat de festonnen los op den o bodem liggen. Men boort den laatsten langs den Afbeelding N . 30. buitenrand met een reepje neteldoek een stroohalm Dit jurkje van blauw cachemir is met shirting breed en zet dan de pas naar fig. 47 van neteldoek gevoerd en versierd met wit zijden soutache en uit twee helften samengesteld en in het midwitte gitten. Het wordt van voren in den verbonden er langs de gepunte lijn het midden met kristallen knoopen tegen zoodat de overeenstemmende cijdichtgemaakt. Voor het fatsoen kan fers op elkaar vallen en de punten van men de knippatr., behoorende bij afb. den bodem los op de pas liggen. Hierna No. 22 en 23 gebruiken. Aan den onlegt men om den buitenrand van den derrand wordt tegen het kleedje een lap bodem een strookje. Dit bestaat uit neteld. met een geplooide strook vooreen rechten reep neteldoek 1½ duim zien gezet, waardoor een tweede rok breed aan de eene lange zijde smal gewordt nagebootst. Het aanzetten van zoomd, aldaar met een kantje 1 d. br. de strook wordt bedekt met een schuiversierd en aan de andere lange zijde nen reep van blauwe taf met opgeingerimpeld. Het aanzetten wordt benaaide witte gitten versierd. Rondom dekt met een soortgelijk kantje met het uitsnijdsel van den hals en om het den geschelpten rand naar boven gearmsgat met een ingeregen koordje geo o keerd. Twee van dezelfde strookjes een N . 26. Kleedje voor meisjes van 3―5 jaar. Voorzijde. N . 27. Kleedje voor meisjes van 3―5 jaar. Achterzijde. boord, is eveneens een dicht geplooide o stroohalm van elkaar verwijderd, echKnippatroon keerz. van het Supplem. N . IX, fig. 38―43. strook met kant afgesloten gezet. ter zonder de laatstgenoemde kant sluiten den voorrand van de pas, het voorste strookje en ook den voorrand van elk der strikbanden tot op ongeNégligémutsje met een garnituur van zwart fluweelen lint. o veer 12 d. lengte af. De laatsten zijn elk 60 d. Afb. N . 31. Knippatr. keerz. van het Supplem. o lang 12 d. breed, aan den onderrand puntig N . XII, fig. 48. bijgeknipt en aan den bovenrand ongeveer 13 De bodem van dit d. lang door 5 smalle mutsje bestaat uit fijn plooitjes tot op 4½ d. wit neteldoek, met gebreedte terug gebracht. borduurde figuren voorzien. Langs den buitenrand loopt zwart fluweelen lint 1½ duim breed, als ook langs den voorrand en den schuin bijgeknipten onderrand, van de wit taffen strik banden 8 duim breed. Het
No. 28. Nauwtoeloopend kleedje voor meisjes van 6―8 jaar. Voorzijde. Knippatr. keerz. van het Supplem. N o. VII, fig. 24―29.
No. 30. Laag uitgesneden kleedje met geeren voor meisjes van 2―4 jaar.
No. 29. Nauwtoeloopend kleedje voor meisjes van 6―8 jaar. Achterzijde.
DE GRACIEUSE.
154
Négligémutsje van neteldoek met een garnituur van gevlochten lint. o
[21 Augustus 1867. 5 e Jaargang.] Wijde jaquette voor dames. Afb. No. 36―38. Knippatr. voorz. v. h. Supplem. No. II, fig. 6―12.
o
Afb. N . 33. Knippatr. keerz. van het Supplem. N . X, fig. 44 en 45. Dit mutsje is vervaardigd van neteldoek, kant 2 d. breed en zwart fluweelen lint ½ duim breed. Het garnituur is in drieën gevlochten en wordt uit een eind fluweelen lint 1½ d. br. en twee schuine neteldoeksche reepen samengesteld. Elke reep neteldoek moet 6 d. breed zijn en vierdubbel worden toegevouwen en wel zoo dat de afgeknipte randen naar binnen liggen. Onder het vlechten moet men zorgen dat dezelfde zijde van elken reep steeds naar boven ligt. Bij het vervaardigen van het mutsje knipt men naar elk der fig. 44 en 45 een gedeelte langs het midden aaneen, fig. 44 van neteldoek schuin genomen, fig. 45 van stijve tulle. Eerst wordt de bodem langs den buitenrand een stroohalm breed omgezoomd, met
Deze wijde jaquette is vervaardigd van grijs fluweel. De jaquette is versierd met wit parelmoeren knoopen als ook met stiksteken van grijze zijde waarmede al de buitenranden zijn bevestigd, de knoopen aan de voorzijde dienen echter alleen om haar dicht te maken, de andere vormen, in verband met de knoopsgaten, met een reepje witte taf een stroohalm breed geboord, het overige garnituur van de jaquette. Bij het vervaardigen knipt men van de bovengenoemde stof naar elk der fig. 6
No. 31. Négligémutsje met een garnituur van zwart fluweelen lint. Knippatr. keerz. van het Supplem. No. XII, fig. 48.
digd van een eind rood en een eind zwart lint, elk 3 d. breed en 97 d. lang en wel beiden in de lengte met voorsteekjes aan elkaar genaaid. Aan de dwarszijden is het lint volgens de afbeelding uitgeknipt, een stroohalm breed omgezoomd en met zijden franje 8 d. breed afgesloten. No. 32. Négligémutsje met borduursel. Knippatr. keerz. van het Suppl. N o . XI, fig. 46 en 47.
No. 33. Négligémutsje van neteldoek met een garnituur van gevlochten lint. Knippatr. keerz. v. h. Suppl. N o . X, fig. 44 en 45.
kant afgesloten en naar de gedeeltelijke aanwijzing op fig. 44 smal fluweelen lint er opgenaaid, elke hoek van dit laatste is met een krijtwitte kraal versierd. Nu schikt men op de pas langs den buitenrand omgezoomd, drie strookjes; de laatsten zijn samengesteld uit een reep tulle 1½ d. breed aan de eene zijde met kant afgesloten en daarna geplooid, zij worden met lussen van het smalle fluweelen lint versierd en moeten op de helft van de breedte over elkaar liggen. Van voren in het midden van het mutsje waar er een rozet van smal fluweelen lint op wordt gehecht, komt het derde strookje zooveel dit noodig is meer naar achteren. Daarna verbindt men den bodem en de pas volgens de overeenstemmende cijfers, dekt den verbindingsnaad met een van de bovengenoemde vlechten, die zoo lang moet zijn dat de einden onder de kin met een fluweelen strik kunnen worden dichtgemaakt. Eindelijk hecht men ook aan beide zijden van den fond de plaats met kruis geteekend een vlecht 27 d. lang met een strik van fluweelen lint versierd.
en 7 twee gedeelten; het linker voorstuk wordt echter slechts tot op de gladde lijn op fig. 6 voorgeteekend gesneden. Men knipt den rug en den kraag fig. 8 en 11 langs de dunne lijn in het midden aaneen. Voor elke mouw knipt men naar fig. 12 twee gedeelten en let hierbij op de afwijkende lijnen voor de onderste helft. Eerst zet men tegen den voorrand van het rechter voorstuk een reep zwart lustrine 8 d. breed tot stevigheid voor de knoopsgaten, en voert deze dan naar aanwijzing op fig. 6 uit, door elk der insnijdingen volgens afb. No. 38 met een schuin reepje witte taf 1½ d. breed te boren. Deze schuine reepen worden er eerst op de bovenzijde van de jaquette met een achtersteeknaad opgenaaid, dan nadat men den afgeknipten rand aan de dwarszijden smal heeft omgevouwen, op de binnenzijde van het jaquetje met voorstukjes bevestigd. Nu maakt men in de beide voorstukken langs de dubbele lijn op fig. 6 de insnijding voor de zakjes, bedekt ze met de patten, die eerst behalve langs den rechten dwarsrand in de rondte doorgestikt, met zwart lustrine voering voorzien en daarna op het voorstuk worden gezet, waarbij 24, 25 kruis en punt van de beide gedeelten op elkaar moeten vallen. Aan de binnenzijde zet men tegen de afgeknipte randen van de insnijding een naar binnenhan-
Strik voor een ceintuur (echarpe) van lilas taffen lint. Afbeelding No. 34. Deze strik wordt van achteren in het midden op de ceintuur gehecht
No. 34. Strik voor een ceintuur (echarpe) van lilas taffen lint.
No. 36. Wijde jaquette voor dames. Voorzijde. Hierbij afb. N o . 38. Knippatr. voorz. v. h. Suppl. N o . II, fig. 6 ―12.
No. 37. Wijde jaquette voor dames. Achterzijde. Hierbij afb. No. 38.
en bedekt tevens het dichtmaken. Ons model is vervaardigd van taffen lint 18 d. breed. Men kan de strikken zeer bol krijgen ― en dit is in den laatsten tijd bij dit garnituur zeer gezocht, door de plooien van elke lus steeds in eene tegenovergestelde richting te leggen.
Dasje van zwart en rood taffen lint. o
Afbeelding N . 35. Dasjes van twee einden lint van eene afstekende kleur, zijn tegenwoordig zeer in de mode. Ons model is vervaar-
No. 35. Dasje van zwart en rood taffen lint.
gend zakje van zwart lustrine 12 d. hoog. Men maakt in den rug van 22 tot 23 een split en verbindt den eenen doorgeknipten rand volgens de overeenstemmende cijfers met de patte fig. 9, daarna bootst men op alle gedeelten naar aanwijzing op de knippatronen de knoopsgaten na en zet de gedeelten van de jaquette met een achtersteeknaad aan elkaar. de inslagen worden aan beide zijden van den naad vlak uit elkaar gelegd en met zoomsteken vastgehecht. Aan het uitsnijdsel van den hals zet men den kraag op de jaquette, die er hoogstaande op wordt genaaid, men vouwt den afgeknipten rand van de jaquette ongeveer 1 d. breed naar binnen om en bevestigt hem ¾ d. van den buitenrand af met stiksteken op de bovenzijde
[21 Augustus 1867. 5 e Jaargang.]
DE GRACIEUSE.
uitgevoerd. De patten worden volgens de overeenstemmende cijfers op den rug vastgenaaid, zoodat deze onder de patten van het zijpand valt. De inslagen van de naden worden aan de binnenzijde met een schuin reepje lustrine bedekt. Tegen den onderrand van de jaquette zet men aan de binnenzijde insgelijks een schuinen reep. De kraag wordt met taf gevoerd. Men naait de beide halve mouwen van 28 tot ster en van 30 tot 31 toe, van ster tot aan den onderrand wordt de buitenrand van de bovenste helft, vervolgens ook de onderrand van de mouw doorgestikt, de eerste daarna op de onderste helft, zoodat zij over deze heenligt vastgenaaid. De bovenste helft wordt zooals dit is voorgeteekend gegarneerd met knoopsgaten, de mouw aan de binnenzijde met een reep voering 8 d. breed voorzien. Men legt in den bovenrand van de mouw een plooi door kruis op punt te hechten en zet haar zóó dat 31 op 31 van het voorstuk valt in het armsgat. Eindelijk voorziet men de jaquette volgens de afbeeld. met parelmoeren knoopen.
155
en tevens hoe men de festonneersteken 2 maal met wit katoen doorrijgt. De punten aan den onderrand zijn bovendien met een figuur met kruissteken van zwarte florawol volgens afb. No. 44 versierd. Ongeveer 2 d. boven de punten beginnende, werkt men op het gaas een open gewerkt patroon, volgens afbeeld. No. 45. Dit open patroon strekt zich zoover uit, dat slechts aan den bovenrand van den zak een gedeelte van 3 d. breedte onopengewerkt blijft; hij wordt aldaar met een schuif afgesloten, waardoor 2 einden veterband kruisgewijze geregen worden deze einden worden met kwasten versierd. Van onderen wordt het open gedeelte door een gekruisten naad van zwarte florawol afgesloten. De bodem van den zak bestaat in een cirkelrond, met shirting overtrokken stuk carton 27 d. in doorsnede en wordt zoodanig in den zak bevestigd, dat de gepunte rand los onder den bodem afhangt.
No. 38. Knoopsgat met een boordsel van taf voor de jaquette. Afb. No. 36 en 37.
No. 40. Borduurpatroon voor een kraag.
No. 41. Borduurpatroon voor een kraag.
Garnituur van veterband ter versiering van kinderkleêren enz.
Gehaakt tusschenzetsel. Afbeelding No. 47.
Afb. No. 39. Dit garnituur door afb. No. 39 in oorspronkelijke grootte voorgesteld, wordt van een eind wit katoenen veterband en twee einden rood wollen veterband samengesteld. De afbeelding doet duidelijk zien op welke wijze de drie einden bij het begin op elkaar moeten worden bevestigd, en hoe men in verloop van het werk, steeds het roode veterband door het witte moet steken. Wij merken aan dat dit het best met een rijgpen geschiedt en men vooraf met een priem een gaatje in het veterband moet maken.
Twee borduurpatronen voor kragen. Afb. No. 40 en 41. Beide deze patronen moeten op fijn linnen in eene dubbele laag stof worden uitgevoerd. Het patroon afb. No. 40 wordt met wit borduurkatoen met den festonneer-, platten- en moesjessteek en met fijne zwarte zijde met den p o i n t - r u s s e gewerkt. Bij de uitvoering van het patroon afb. No. 41 komen de festonneer-, platten-, steel-, moesjes- en rechte laddersteek voor; alles wordt met wit borduurkatoen gewerkt.
No. 39. Garnituur van veterband ter versiering van kinderkleeren enz.
Gebreide bavette voor kinderen. Afb. No. 42 en 43. Dit fraaie bavetje is van wit katoen gebreid, N . 43. Gedeelte van de gebreide bavette, afb. N . 42. door de kruisstokjes die zich aan den buitenrand bevinden is een rood fluweelen lint geregen. Ter vervaardiging van deze bavette, die men aan den onderrand begint, zet men 100 steken op en breit heen en weder 5 toeren, waarbij men aan de eene zijde gedurig averecht, teruggaande gedurig recht breit. Bovendien moet bij elken rechten toer telkens na den eersten en voor den laatsten steek van dezen toer 1 steek gemeerderd worden, in het midden van den toer mindert men 2 steken daar men den 49. en 50. steek rechte te zamen breit, de 51. en 52. steek worden recht v e r d r a a i d te zamen gebreid. Dit meerderen en minderen heeft regelmatig tot aan het einde van het werk plaats. In den 6. en 7. toer wordt het geribde patroon uitgevoerd, dat regelmatig na elken 6. toer wordt herhaald. Men breit hiervoor in den 6. toer afwisselend 1 steek averecht, 1 steek afhalen, de draad wordt hierbij op de rechte zijde van het werk voor den afgehaalden steek gelegd. De 4 steken die voor de minderingen worden vereischt blijven bij het patroon geheel uitgesloten; in den 7. toer (verkeerde zijde van het werk) breit men elken afgehaalden steek recht, elken steek in den vorigen toer averecht gebreid, haalt men nu averechts af. Als het patroon 13 maal is gebreid, dan kant men los af. Rondom den buitenrand, uitgenomen aan den hals, haakt men 1 toer kruisstokjes (zie bladz. 131, afb. No. 51―53), waarbij men gedurig in de kantsteken van het breiwerk steekt. Dan neemt men de bovenste lus van elken o
o
Dit tusschenzetsel, dat, zooals de afbeelding aantoont, tweemaal met smal gekleurd fluweelen lint is doorgeregen, wordt met haakgaren uitgevoerd en is geschikt er garneering van lingeriën, als rokken enz., ook kan het met dichte strepen aan elkander gezet voor een wiegedeken dienen, of van fijner grondstof vervaardigd en aan eene zijde met een r e c h t e n rand afgesloten voor een opstaand kraagje gebezigd worden. Men haakt eerst het middelste gedeelte van het tusschenzetsel, dus de dubbele lussen, en wel elk afzonderlijk als volgt: men zet hiervoor 18 kett. op, sluit deze met 1 h. v. st. tot eene lus, haakt in aansluiting aan deze eene tweede lus met een gelijk getal kett., omhaakt dan beide lussen in verband met elkander elk met 25 v. st. en bevestigt dan den draad. Als een genoegzaam aantal van zoodanige figuren is vervaardigd, dan verbindt men deze aan beide zijden door een gepunten rand van de 3 volgende toeren. 1. toer. 3 v. st. in de 3 middelste v. st. van eene lus, * 3 kett., 3 v. st. in de 3 middelste v. st. van eene tweede lus, van * af herhalen. ― 2. toer. 8 v. st. in de 8 eerste v. st. van den vor. toer, 7 kett., 1 h. v. st. in den tweeden van de zoo even gehaakte 8 v. st., men voert hierbij de rij kett. van de linker naar de rechter zijde zoo om, dat zij een boog vormen * 1 kett., dan op dezen kett. boog terug 3 v. st. in de 3 volgende stek., 2 v. st. in den middelsten steek van den boog, 1 picot van 5 kett. en 1 h. v. st. in den eersten hiervan, 1 v. st. in denzelfden middelsten steek van den boog, 3 v. st. in de 3 volgende steken, No. 45. Bewerking van den fond van den zak 1 h. v. st. in de 8 laatste voor linnengoed, afb. N o. 44. v. st. van dezen toer, 6 v. st., 7 kett., 1 h. v. st. in den 1. van deze 6 v. st., van * af herhalen.
Kleedje van gevlochten koord. Afbeelding No. 48. o
N . 42. Gebreide kinderbavette.
Het benoodigde materiaal voor dit vlechtwerk is wit of gekleurd wollen of katoenen koord. Men werkt dit vlechtwerk in heen en teruggaande rijen, daar men met een eind koord eenvoudige festonneersteken over een inlegkoord werkt. De afzonderlijke koorden worden zoo lang genomen, dat men gedurende de uitvoering van eene rij niet behoeft aan te leggen. Men begint het vlechtwerk met een rij festonneerlussen, naait hiervoor twee koorden elk met een eind aan elkander, en werkt nu over het eene koord dat voor inlegkoord dient, met het andere koord eenvoudige festonneerlussen er over heen, deze moeten elk ongeveer een derde d. van elkander verwijderd zijn. In
No. 46. Het uitvoeren van het festonneersel voor den zak, afb. No. 44.
No. 47. Gehaakt tusschenzetsel. tweeden steek van dezen gehaakten toer op en breit nu 12 toeren met den gewonen patentsteek als volgt: 1. toer van den patentsteek: Afwisselend 1 steek recht breien omslaan, afhalen; men steekt hierbij zoo in den steek, alsof men hem averechts wenschte te breien. In de volgende toeren, die op dezelfde wijze gewerkt worden, breit men gedurig den steek die in den vorigen toer afgehaald is, met den daar naast liggende draad te zamen recht af. De steken in den vorigen toer gebreid worden gedurig afgehaald, nadat men vooraf heeft omgeslagen. Bij het werken van den patentsteek heeft men hierop te letten, dat deze niet te los zij, doch dat het werk aan de hoeken van de bavette ook niet trekke. Nadat het los afgekant is, haakt men langs den buitenrand deze puntjes: * 1 vasten steek in een steek van den rand, 3 kett., 1 v. st. in den eersten steek van dezen, 1 steek van den rand overslaan, van * af herhalen. Eindelijk rijgt men een lintje door de kruisstokjes.
den 2. teruggaanden toer worden de lussen over het koord van den 1. toer gewerkt, en wel telkens 1 lus tusschen 2 lussen van den vorigen toer doch in tegenovergestelde richting van dezen. De 3. toer wordt weder met een nieuw gedeelte van het inlegkoord en met een tweede koord gevormd, de lussen moeten in de lussen van den 2. toer gewerkt worden, zooals de afb. aan de losse ligging van de koorden duidelijk aantoont. De 2. en 3. toer worden tot de vereischte grootte van het kleedje herhaald. Het tot dusverre voltooide vlechtwerk wordt rondom langs den buitenrand met een smallen rand omgeven, die volgens de afbeelding met twee rijen op dezelfde wijze als de 1. en 2. toer worden uitgevoerd.
Zak voor gebruikt linnengoed van wit javagaas.
Strik voor een dasje van kant en fluweelen lint.
No. 48. Vlechtsel van koord voor een kleedje onder glazen enz.
Afbeelding No. 44―46. Deze waschzak is van een stuk javagaas 91 d. lang, 50 d. breed vervaardigd en aan den onder- en bovenrand met zwarte wol gefestonneerd; afbeelding No. 40 stelt een gedeelte van den gefestonneerden rand in oorspronk. grootte en in de bewerking voor,
No. 44. Zak voor linnengoed van wit javagaas.
Afbeelding No. 52. Deze strik is samengesteld uit kant 4 d. breed en blauw fluweelen lint een en een vierde duim breed. Afb. No. 52 doet duidelijk zien op welke wijze hij is vervaardigd.
[21 Augustus 1867. 5 e Jaargang.]
DE GRACIEUSE.
156
Ronde stroohoeden. Afbeeld. No. 49 en 50. Afb. No. 49. Hoed van wit gevlochten engelsch stroo, met lilas fluweel geboord en gegarneerd met twee aan elkaar sluitende ruches van uitgetand lilas taf. De voile is bijzonder lief geschikt. Zij bestaat uit een lap lilas krip 26 d. breed en 200 d. lang en heeft langs den buitenrand een zoom anderhalf d. breed. Zij wordt glad om den hoed gehecht, alleen van achteren in het midden waar de beide einden van de voile zich vereenigen, legt men er aan elk der bovenste lange zijden eenige plooien in; van hier af hangt de voile volgens de afbeelding af. De hoed wordt met een smal elastiek bandje op het hoofd vastgehouden. Afb. No. 50. Hoed van bruin stroo met bruin fluweel geboord, met eene touffe van bruine bladeren en met bruin gaas gegarneerd, dat een weinig om elkaar gedraaid om den bodem van den hoed heenloopt en aan de linkerzijde met echarpes afhangt. Strikbanden van bruin taffen lint 3 d. breed.
zoomd, dan naait men er langs den buitenrand behalve aan de bovenste dwarszijde het e n t r e - d e u x op en verbindt telkens eene lange en eene korte echarpe langs de gepunte lijn, zóó dat de lange echarpe over de korte komt. Op dezen verbindingsnaad versiert men de echarpes volgens de afbeelding met 4 rozetten van blauw taffen lint 1 d. breed. In den bovenrand van de echarpes aldus verbonden, worden plooien gelegd door elk kruis op punt te hechten en op de juiste plaats tegen de ceintuur gehecht. De laatste wordt eveneens met guipure bedekt en van achteren dichtgemaakt; dit wordt verborgen door een rozet.
Fichu “Marie Antoinette.”
Afb. No. 54. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. VI, fig. 23ab. Een fichu als door afb. No. 54 is voorgesteld, wordt op straat in plaats van eene mantille gedragen en van neteldoek, tulle of de stof van het kleedje vervaardigd. De einden van de echarpes worden bij het aandoen van voren gekruist en van achteren door elkaar gehaald, van voren op het kruispunt versiert men haar met een rozet of een strik van gekleurd lint. Het model is vervaardigd van wit neteldoek en gegarneerd met strookjes van dezelfde stof, guipure e n t r e - d e u x e n kant en met geborduurde geappliqueerde figuren. Fig. 23ab geven de helft van de fichu. Bij het namaken moet men eerst van fig. 23a en b de omslagen afzonderlijk overnemen en aan het geheel hechten, en van beide knippatronen door A aan A en B aan B te voegen een geheel maken; daarna knipt men naar dit patroon van neteldoek een gedeelte langs het midden aaneen, vormt er door kruis op punt te hechten twee plooien in en legt er het garnituur op. Het e n t r e d e u x is aan ons model 3, de kant twee en een half en 1 d. breed; onder het e n t r e - d e u x w o r d t de kant weggeknipt. De strook langs den buitenrand van de fichu bestaat uit een ingerimpelden reep neteldoek 2 duim breed met kant afgesloten.
Blouse van neteldoek met een garnituur van taffen lint. Afb. No. 51. Knippatr. keerz. v. h. Supplem. No. VIII, fig. 30―37.
Deze neteldoeksche blouse is gegarneerd met geborduurd neteldoeksch tusschenzetsel anderhalf d. breed, guipure tusschenzetsel 3 d. breed en guipure kant anderhalf d. br. en bovendien met lilas taffen lint. Bij het vervaardigen knipt men van neteldoek naar fig. 30 de voorstukken en rekent op een zoom 2 d. breed aan den voorrand, naar fig. 31, 32 en 34 een gedeelte langs het midden aaneen, fig. 32 en 34 bovendien in eene dubbele laag stof. De mouwen worden naar fig. 36 geknipt waarbij men op de afwijkende lijn voor het uitsnijden van de onderste helft moet letten. Men knipt naar fig. 37 van taffen lint en neteldoek voor voering van elk twee gedeelten, naar fig. 33 een geBeschrijving van de paNo. 50. Ronde stroohoed No. 49. Ronde stroohoed deelte langs het midden aaneen, naar fig. 35 rijsche modeplaat. met gazen echarpes. met een krippen voile. maakt men van taffen lint 7 puntjes. Als men in de voorstukken den zoom uitgevoerd, en ze met knoopsgaten en knoopen heeft voorzien, W a n d e l t o i l e t i n d e s t a f. Hoed “Alexandrine’ van dan verbindt men volgens de overeenstemmende cijfers den rug met de stroo met lichtrood taffen strikbanden en rozetten. De pas is voorstukken eerst op den schouder. Daarna legt men op deze gedeelten gebogen. De strikbanden zijn staande op den bodem gehecht, naar aanwijzing op de knippatronen en naar de afbeelding het geborloopen onder de pas door en worden met een rozet van taf vastduurde tusschenzetsel, het guipure tusschenzetsel en de kant. Onder de beide eerste wordt het neteldoek weggeknipt. Als in de voorstukken de gemaakt. borstplooien zijn uitgevoerd, dan bedekt men den zoom aan den voorTaffen kleedje, gegarneerd met witte guipure en agrement rand van het rechter voorstuk met het geborduurde tusschenzetsel, dat o van stroo. De hooge corsage van voren toegeknoopt, heeft den N . 51. Blouse van neteldoek met een garnituur van taffen lint. Knippatroon keerz. v. h. Suppl. volgens de afb. met een kantje is afgesloten en verbindt den rug en de o N . VIII, fig. 30―37. vorm “peplum”; zij is van voren vierkant, van achteren rond en voorstukken van 12 tot 13. Aan het uitsnijdsel van den hals zet men de blouse volgens de overeenstemmende cijfers tusschen de dubbele stof van loopt aan elke zijde lang uit. Van achteren twee lange, van voren het halsboordje, hecht er volgens de afbeelding de bovengenoemde puntjes op en bedekt het aanzetten van de puntjes met twee kleine vierkante patten. Ronden ceintuur. Gladde rok, van achteren lang. Het garnituur bestaat uit guieen reep taf, die tevens het halsboordje bedekt. Dit garnituur van taf wordt volgens de afbeelding aan het uitsnijdsel van den hals versierd met dubbele kant, en wel de twee rechte randen aan elkaar gevoegd. Daarna voorziet men de blouse vol- pure entre-deux glad er op gelegd, uit knoopen en grelots van stroo. W e i n i g g e k l e e d t o i l e t. De coiffure is gevormd van een kanten barbe met smal fluweelen lint. De gens de afbeelding en de overeenstemmende cijfers met de bretellen en het taffen lint, waaromheen in de rondte kant wordt genaaid en zet de blouse aan den onderrand tuschen de dubbele stof van het boord voor de taille; de mouw van 20 barbe is onder den chignon vastgemaakt en hangt van achteren lang af. Wit neteldoeksch kleedje. De corsage tot 21 en van 22 tot 23 aan elkaar genaaid, wordt naar aanwijzing op het knippatroon met garnituur voorzien en dan zóó is zeer laag en heeft van voren en van achteren een punt. Om de corsage is guipure met twee smalle zwart fludat 23 op 23 van het voorstuk valt, in het armsgat gevoegd.
weelen lintjes gezet, deze vereenigen zich onder een rozet van fluweelen lint met twee bretellen van guipure en smal fluweelen lint, zij loopen van achteren recht, hebben op de schouders een rozet en zetten zich van voren schuin voort tot op de punt van de corsage. Guimpe met mouwen. De corsage van de guimpe is geplooid. Gladde mouwen. Fluweelen ceintuur met guipure en een netje van fluweel en gitten. Tuniek van neteldoek gegarneerd met guipure en fluweel. De gladde rok is van achteren lang. ― M e i s j e s v a n z e v e n a a c h t j a a r. Bretonne. Hoed breton van grof rijststroo. Wit lint met een rood randje en een breeden zilveren gesp. De randen zijn met rood geboord. Het haar hangt in krullen af. Vest bretonne. Wit cachemiren rok gegarneerd met rood en zwart soutache. Zwarte laarsjes.
Ceintuur met echarpes. o
Afb. N . 53. Knippatr. voorz. van het Supplem. No. V, fig. 22. Een ceintuur 5 d. breed, waar zich aan elke zijde twee echarpes van verschillende lengte aansluiten. Het model is vervaardigd van blauwe taf en gegarneerd met wit guipure en tredeux als ook met rozetten van blauw taffen lint. Fig. 22 geeft het fatsoen van de beide echarpes. Men moet van taf en stijve tulle voor voering, eerst naar fig. 22 twee gelijke gedeelten voor de beide langste echarpes knippen en op een inslag voor de naden rekenen, dan mede naar fig. 22 voor de beide kortere echarpes, nu echter van den bovenrand tot aan de gladde lijn; voor de ceintuur neemt men een reep ongeveer 5 d. breed, naar de wijdte van de taille. Als de echarpes in de rondte zijn geNo. 52. Strik voor een dasje van kant en fluweelen lint.
No. 53. Ceintuur met echarpes. Knippatr. voorz. van het Supplem. N o. V, fig. 22.
No. 54. Fichu “Marie Antoinette.” Knippatr. keerz. v. h. Supplem. N o. VI, fig. 23ab.
Bij deze Aflevering is een Supplement, bevattende knippatronen. UITGAVE VAN A. W. SIJTHOFF, TE LEIDEN.