22 minute read

Het Wortel van Guido Belcanto: terug naar het paradijs

Terug naar het paradijs: het Wortel van

Guido Belcanto

Advertisement

DE GIDS: GUIDO BELCANTO

• Geboren als Guido August Constancia Versmissen in 1953 • Vader van drie zonen • Brengt zijn prille kinderjaren door in Wortel • Richt in 1975 zijn eerste bandje Speedy King and His Feetwarmers op, in 1978 halen ze de finale van Humo’s Rock Rally • Schakelt in 1980 over van het Engels naar het Nederlands, met een voorliefde voor het levenslied. Begint een carrière als straatzanger • Rond zijn dertigste wordt hij herboren als Guido Belcanto. Soms voelt hij zich man, soms vrouw: de zoektocht naar zijn identiteit is een constante in zijn werk • In 1985 toert hij met zijn eigen theatershowGuido Belcanto en het Orkest Zijner Dromen • In 1987 wijdt de toenmalige BRT een heel programma aan hem • In 1989 brengt de eeuwige romanticus zijn eerste lp uit,Op zoek naar romantiek • Is een fervente fietser, die in Westouter zelfs zijn eigen wedstrijd heeft, deWestouter Classic • Na een zware depressie wordt zijn samenwerking met de

Nederlandse frontman Henny Vrienten een succes, met het albumPlastic rozen verwelken niet, met als bekendste hitVlammetjes

• Samen met Bram Vermeulen trekt hij in 1998 door Vlaanderen met het programmaLiterair Café • In 1999 brengt hij zijn vrouwelijke alter ego Gina Divina één keer ten tonele • Hij schittert als Rocky in De Rocky Horror Show van het NTG in een regie van Stany Crets in 2001 • Bij Uitgeverij Lampadaire verschijnt zijn autobiografieGeheime

Bekentenissen • MetBalzaal der gebroken hartengaat hij in 2013 voor de derde keer op theatertournee, een bijzondere show met een gigantisch Decap-orgel in de hoofdrol • In 2015 komt zijn albumCavalier Seuluit • Samen met Jan De Smet toert hij metOde aan Bobbejaan,een theaterproductie over zijn idool Bobbjaan Schoepen • Als hij 65 wordt in 2013 trakteert hij zichzelf op een musical

De Zoete Zonde, vol met zijn grootste hits • Niet lang voor de corona-pandemie toeslaat, brengthij een nieuw album uit:Een zanger moet trachten de pijn te verzachten. Dat is meteen ook zijn motto • Het begin van de pandemie bezorgt hem een golf van inspiratie, de basis van zijn jongste cdIn de kronkels van mijn geest.

Daarmee kan hij nu eindelijk optreden

Een klein dorp tegen de Nederlandse grens, midden in 400 hectares aan dreven, velden en bossen: in Wortel wordt in 1953 Guido August Constancia Versmissen geboren. Die naam zegt u niet zo veel? De naam Guido Belcanto wellicht wel. Voor hem is Wortel het paradijs... uit zijn kinderjaren.

A la recherche du temps perdu: ergens zijn we allemaal op zoek naar het paradijs uit onze kinderjaren. Voor zanger/kunstenaar Guido Belcanto is dat verloren paradijs het Wortel uit de jaren ’50. “Mijn moeder was afkomstig uit Wortel, mijn vader uit Zondereigen, het naburige dorp dat nóg kleiner was dan Wortel. Mijn moeder had er, vlak naast de kerk, een klein café annex dorpswinkeltje. Dat heette ‘In de verzekering tegen de dorst’. Mijn eerste jaren heb ik daar gespendeerd, tussen café en kerk – ik ben geboren tussen kuisheid en zonde. Als ik terugdenk aan die prille jaren, overvalt me een gevoel van heimwee naar dat onbekommerde, paradijselijke leven dat zich afspeelde tussen de kerk en het café.”

KOGEL DOOR DE KERK

Tussen kuisheid en zonde? Guido Belcanto heeft het over de parochiekerk van Wortel, de Sint-Jan De Doperkerk die boven aan de helling ligt tussen de Klinketstraat en het Poelende. Heel groot is die niet: Wortel is dan ook een klein dorp. Klein van formaat, misschien, maar groots qua geschiedenis... De parochie zelf werd al gesticht in 1155, naast het kerkhof werd een kapelaniehuisje gebouwd. De kerk van Wortel is gebouwd ter vervanging van een kleine kapel. De bouw van de vierkante toren begon in 1425; die moest dienen als verdedigingstoren voor het kasteel van Hoogstraten. Het schip dateert van 1429 en kreeg een strooien dak. Pas in 1650 werd dat stro vervangen door schalies. De kerk is gewijd aan Sint-Jan de Doper, maar naast het hoogaltaar staan de heiligenbeelden van Antonius en Elisabeth. En dat heeft – weer – alles te maken met de (toenmalige) eigenaars van het kasteel van Hoogstraten, graaf Antoon de Lalaing en gravin Elisabeth van Culemborg. De grafstenen van de pastoors en de kerkmeesters in het kerkje geven het verstrijken van de tijd aan. Het doek van SintJoris die de draak bevecht, vertelt meer over het verenigingsleven in het dorp: het werd indertijd geschonken door de boogschutters van de confrerie van de Sint-Jorisgilde, die nog altijd bestaat. Over rijke traditie gesproken! De gilde ontstond in de middeleeuwen als een soort burgerwacht, later werden ze afhankelijk van de heer van Hoogstraten. Die erkende de gilden, om zijn bezittingen te beschermen als er gevaar dreigde. Dat gaf de burgers het recht om wapens te dragen en ermee te oefenen: schieten met de kruisboog dus. De prachtige glasramen in de zuidelijke dwarsbeuk zijn van glazenier-kunstenaar Jan Huet (1903-1976), die in Wortel geboren werd. Hij kreeg een eigen wandelpad, dat je vijftien kilometer lang langs en door Wortel voert.

Het meest bijzondere detail blijft echter toch de kanonskogel die ingemetseld is in de noordzijde van de toren. Volgens de overlevering zou die daar beland zijn toen hij werd afgeschoten door het Spaanse leger bij de belegering van het kasteel van Hoogstraten in 1603. Dat is twijfelachtig: een kanonskogel die de

afstand tussen het kasteel van Hoogstraten en het kerkje van Wortel kon afleggen, in die tijd? De kans is dan ook groter dat de kogel er terechtkwam in de Napoleontische tijd; op 11 januari 1814 probeerden de Fransen de oprukkende Pruisen tegen te houden, die richting Wortel marcheerden. In 1944 raakte de gotische kerk zwaar beschadigd. Ze werd hersteld, eind jaren ’60 volgde een tweede, grondige restauratie. De kerk met het kerkhof en de omgeving zijn intussen een beschermd landschap. Het ouderlijke huis van Guido is nu een beschermd dorpsgezicht. Guido poseert er met het uithangbord van het cafeetje van zijn moeder. Net op dat moment stapt de man buiten die het huis aan het renoveren is: “Guido Belcanto, da’s straf! Ik heb hier nog iets van jou gevonden: op het kleine slaapkamertje aan de achterkant lagen twee drumstokken.” “Je mag ze houden”, lacht Guido. En dan: “Als kind had ik een klein trommeltje, da’s waar.” Met een zweem van tristesse kijkt hij naar de raam van zijn kleine slaapkamertje vroeger, dat recht op het kerkhof uitkijkt. Wat doet dat met een kind? Verklaart het zijn melancholische inborst? “Misschien wel,” zegt Guido, “ik heb al heel vroeg geleerd dat alles vergankelijk is. Niets is voor altijd, alles gaat voorbij. De eerste jaren hebben toch hun indruk nagelaten. Weet je, nog altijd als ik kerkklokken hoor, krijg ik een warm gevoel. Dat is thuiskomen.”

Voetballers en coureurs

Guido Belcanto: “Eén van de vroegste herinneringen uit mijn kindertijd zijn de kleine, gekleurde houten voetballertjes op een rij op een plank in het café van mijn moeder, Maria Vanhaute. Dat heette ‘In de verzekering tegen de dorst’. Die voetballertjes hadden de kleuren van de clubs in de afdeling waar Wortel ook in speelde. De voetballiefhebbers, maar ook de boogschutters, de biljarters, het amateurtoneel, de fanfare: allemaal kwamen ze over de vloer. Dat café was het hart van het sociaal-culturele leven in Wortel. Muziek, dat was de fanfare. En de Zangeres zonder Naam. En Kempense klassiekers van Jo Erens en Armand Preud’Homme. Ik luisterde er naar de liedjes uit de jukebox. Als klein jongetje werd ik op tafel gezet om een liedje te zingen en iedereen klapte. Daar begon mijn zangcarrière. Niettemin, als ze me als jongen vroegen wat ik wilde worden, heb ik nooit gezegd dat ik zanger wilde worden. Coureurs en voetballers waren de helden van mijn jeugd. Maar ik denk wel dat ik als zanger ben geboren, het is wat ik moest worden. Ik geloof echt dat zanger zijn mijn lotsbestemming is. Ik ben op deze wereld om liedjes te schrijven over de liefde en het leven, in al haar soms harde kanten. Ik ben een ongeneeslijke romanticus. Een zanger moet de pijn trachten te verzachten. Daar leef ik naar.”

Zo begon het

Koers, voetbal en muziek: het had alle kanten kunnen uitgaan met de jonge Guido. Vader August voetbalde in het plaatselijke elftal in vierde provinciale, hij stond als keeper in de goal. Het verhaal gaat dat hij daar ook de hand van zijn vrouw heeft gevraagd; die ging als verloofde trouw mee supporteren als hij speelde. Ook zijn aanstaande schoonvader stond aan de zijlijn. Bij een belangrijke wedstrijd voor het kampioenschap staat Wortel 2-1 voor, maar de scheidsrechter fluit een penalty. Kan Gust de bal tegenhouden en de titel redden? De spanning is te

snijden. Pa Vanhaute roept over het veld: “Gust, als ge deze bal pakt, moogt ge vragen wat ge wilt!” Gust stopt de bal, stapt naar zijn schoonvader – in spe – en zegt doodkalm: ‘Ik vraag uw dochter ten huwelijk.’ En zo begon het dus.

Een rustig dorp

“Ik lig in mijn bedje en ik hoor een auto aanrijden. Eerst heel in de verte, het geluid zwelt aan, ik hoor de wielen op de kasseien. Zo rustig was het toen, dat je dat hoorde. Er kwamen zo weinig auto’s voorbij, dat het opviel als je er eentje hoorde. Je kon er als kind dan ook vrij spelen, rondrijden op je fietsje... Mijn nonkel Jos had een kano gebouwd, daarmee voeren we de Mark af. In de velder – met ‘r’, zo zeggen we dat hier – achter het water heb ik uren gespeeld. Cowboy en indiaan, we leefden helemaal in onze fantasie.” Of Guido Belcanto heimwee heeft naar zijn geboortedorp? “Het is toch een beetje het verloren paradijs. Ik denk dat elke mens wel heimwee heeft naar dat gekoesterd worden, de zorgeloosheid, de warmte uit je vroege kinderjaren. Iedereen kende iedereen, mijn familie was er geworteld. Mijn grootvader langs moederskant was hoofdonderwijzer in de dorpsschool. Hij was in mijn herinnering een grote, sterke, strenge man. Op zijn moto nam hij me mee voor een ritje, ik mocht voor hem op die grote benzinetank zitten en werd vastgeknoopt in zijn lange leren jas, de riem rond onze buik. We reden door de dreven met bomenrijen en langs de weilanden. Ik herinner me nog dat gevoel van geluk en van vrijheid. Toen kon – of mocht – dat nog.”

Vrij op de fiets

Wat weinig mensen weten, is dat aan Guido Belcanto misschien wel een wielrenner verloren is gegaan. De liefde voor fietsen zat er al vroeg in, blijkt uit het dagboek van zijn moeder. ‘Begin april 1956. Guido nog geen drie jaar. Een zeer

vriendelijke en hulpvaardige dame in een open sportwagen brengt Guido thuis. Bijna ter hoogte van Hoogstraten heeft zij hem opgepikt met zijn driewieler. Guido was de wijde wereld ingetrokken. Hij was bijna drie kilometer ver geraakt. Gelukkig werd zijn vrijheidsdrang tijdig tot stilstand gebracht.’

Een kleuter die op zijn fietsje kilometers ver raakt: zo rustig en veilig was het toen. Was kleine Guido geïnspireerd geraakt door de coureurs die afstapten bij het café van zijn moeder? Bij de jaarlijkse kermiskoers zette pa Versmissen elk jaar weer een zinken teil met tien koele flesjes bier voor de deur. Als de plaatselijke wielerheld passeerde, mocht de kleine Guido hem een flesje bier aanreiken. Om maar te zeggen dat ‘de koers’ toen een belangrijke plaats innam in het dorpsleven. Nu, meer dan zestig jaar later, is Guido zelf nog altijd een coureur in het diepst van zijn gedachten. Uren op je fiets strijden tegen jezelf, trappen tot het pijn doet: herkenbaar voor de Vlaamse wielrennersziel? “Als ik fiets, zoek ik de verlossing. Bijven gaan tot het niet meer gaat, door de zure spieren heen. En dan als je afstapt: de verlossing. Voor die vijf minuten, daar doe ik het voor.” Dat kan door de Mont Ventoux te beklimmen, dat deed Guido al geregeld. Maar fietsen door het strakke landschap dat nog getuigt van het verleden van de Koloniën van Weldadigheid in Wortel en Merksplas, dat geeft hem rust. “Ook al woon ik intussen in Wechelerzande – zo’n twintig kilometer verderop –, toch spring ik nog altijd graag op mijn fiets om naar Wortel te rijden en daar te fietsen. De uitgestrektheid, dat licht, zoveel groen, die bomenrijen: waar vind je dat nog in het volgebouwde Vlaanderen? Het brengt rust in mijn ziel. Zeker nu, tijdens de coronajaren. Het is niet gemakkelijk geweest: ik ben een zanger, ik wil mijn muziek brengen. Net voor de pandemie uitbarstte, kwam mijn nieuwe plaat In de kronkels van mijn geest uit. Er stond een tournee door heel Vlaanderen op de planning, maar ik heb welgeteld één concert kunnen geven, om mijn plaat voor te stellen. Dat is verschrikkelijk frustrerend. Ik had net een fantastisch jaar achter de rug, had meer dan honderd concerten gespeeld, werd gelauwerd in de Eregalerij van Radio 2. Op de VRT werd

er zelfs een complete Belpop-aflevering gewijd aan mijn werk. Zo’n erkenning doet deugd. Ik bracht toen ook een driedubbele cd uit met de titel Een zanger moet trachten de pijn te verzachten.”

Profetische woorden, blijkt daarna. “In eerste instantie vond ik die lockdown wel bijzonder. Die vorm van gedwongen ballingschap gaf me rust en die rust gaf me een enorme creatieve drive. Op twee maanden tijd schreef ik meer dan twintig nummers. Het voelde of ik herboren werd als songwriter. Ja, het voelde als die periode 35 jaar geleden, toen ik van Guido Versmissen transformeerde tot Guido Belcanto. Ook dat was een hergeboorte, want toen begon ik een nieuw leven. Dat gevoel had ik nu dus ook, alleen: ik kon mijn werk niet delen. Ik ben een eeuwige romanticus, op zoek naar liefde, naar erkenning. Ik wil – zoals iedereen, denk ik – graag gezien worden. In mijn geval is die weg naar erkenning en acceptatie van wie ik ben – een transgendere troubadour – een soms heftige zoektocht geweest. Ik ben opgenomen geweest met een zware depressie en voel de zwartheid van het bestaan soms aan me trekken, nu, nu we allemaal opgesloten zitten in onze eigen bubbel. In het verleden bevocht ik mijn demonen met seks, drugs en rock-‘n-roll. Die tijden zijn voorbij. De tol voor je lichaam is groot, dat kan je niet blijven volhouden. Nu zoek ik een andere wereld, een ander bestaan op door heel veel te lezen. En door de hoop levend te houden dat ik straks weer kan optreden, kan scheppen en creëren. Mijn muziek, dat is mijn kunst en mijn redding.”

Liefde voor muziek

De liefde voor muziek, die erfde Guido Belcanto van zijn grootvader langs vaderskant uit Zondereigen: even katholiek als de andere opa, maar net iets vrolijker. Grootvader Versmissen, een gegoede aannemer, zette graag de bloemetjes buiten en trok met zijn kleinzoon naar de grote danszalen in de Kempen: De Veertien Billekes, De Zwarte Zee, De Blauwe Donau, De

Willem Tell, De Zee... In die dancings en spiegeltenten maakte de jonge Guido kennis met de ‘moderniteit’, met de muziek van Elvis, maar natuurlijk ook Bobbejaan Schoepen, Rocco Granata en La Esterella. Er werd gedanst op de muziek van Decaporgels, die de Belgische broers Decap bouwden in de streek en die over de hele wereld een succes werden. “Dat geluid doet me nog altijd dromen. Zo’n orgel, dat was een heel orkest in één grote kast, met accordeons, klarinetten, saxofoons, xylofoons, drums, noem maar op. Die sound en de ambiance van vroeger, die vrolijkheid, die lichtheid in het leven: dat is wat ik ook terugzoek in mijn eigen muziek. Terug naar het optimisme en het geloof in de toekomst dat zo typerend was in de jaren ’50, in mijn prille kinderjaren.”

Guido, een grensgeval

Alleen maar licht en liefde in het paradijs uit zijn jeugd? Als je luistert naar de muziek van Guido Belcanto, hoor je ook een andere kant. “Wortel was inderdaad een paradijs, maar tegelijkertijd ben ik een grensgeval. Wortel is een grensgebied, een niemandsland. De streek heeft iets mysterieus, iets onheilspellends. Als kind hoorde ik de straffe verhalen over de smokkelpraktijken, compleet met achtervolgingen door de politie en schietpartijen. En over de stropers, in de bossen, op de heide, in de velden. Je mag niet vergeten: de mensen hadden dat nodig, vaak. Rijk waren ze niet.”

“In die tijd waren er nog geen crèches in Wortel, dus werd ik uitbesteed aan een arm boerengezin als mijn ouders druk aan het werk waren. Ze woonden in de Papenvoort, niet ver van de landloperskolonie, aan de rand van het dorp. Er stonden een paar boerderijtjes tussen de bossen en het akkerland.” De landbouwkolonie die in Wortel gesticht wordt aan het begin van de 19de eeuw door de Maatschappij van Weldadigheid, begint als ‘vrije’ kolonie. In onvrije kolonies worden ‘gestrafte’ kolonisten, landlopers en bedelaars opgenomen in gestichten. In vrije

koloniën wonen families met kinderen. Ze krijgen een klein boerderijtje toegewezen en een lapje land om te ontginnen en bewerken. In principe kunnen ze vrij kiezen voor het leven als kolonist, al is dat vaak uit pure armoede. Ze kunnen ook altijd beslissen om terug te keren naar de ‘gewone’ samenleving. Dat is de voorgeschiedenis van Papenvoort, waar arme gezinnen destijds woonden in de kleine boerderijtjes.

“In één van die keuterboerderijtjes woonden Sjow en Lowie, hun zoon Jos en vier dochters: zeven mensen in totaal. Zij was een dikke, blozende boerin, hij een magere kromgewerkte boer. Ze hadden een stuk of tien koeien, drie varkens en nog wat pluimvee. En één groot Brabants trekpaard. Met hun vijf kinderen woonden ze dus in dat onooglijke boerderijtje, niet meer dan een klein huisje met daartegen een schuur, een koeienstal, een varkenshok en een kippenhok. Ik werd daar uitbesteed, zo konden zij toch iets bijverdienen. Slaapkamers waren er niet, wel bedsteden in de muur. Ik werd te slapen gelegd bij Jos in zijn bedstee. Als ik dat nu vertel, lijkt het wel een scène uit een of andere schilderachtige roman over het boerenleven in de 19de eeuw. Het kan allemaal romantisch lijken, maar het was vooral armoedig, ruw en primitief.”

De vagebonden

Daar is het: als je Wortel zegt, zeg je in één adem ‘kolonie’. Is het toeval dat Guido Belcanto een tijdlang zijn begeleidend orkest ‘De Vagebonden’ noemde? “Vagebonden, zo noemden wij de mannen van wat officieel ‘de Rijksweldadigheidskolonie voor landlopers’ heette. Ze hoorden gewoon bij het dorp. Sommigen van hen kwamen op zondag wel eens een pintje drinken bij ons in het café. Die mannen waren daklozen en zwervers, die in de kolonie een thuis vonden op het moment dat ze daaraan behoefte hadden. Sommigen kwamen er toe om te overwinteren, voor anderen was het echt hun thuis.”

“Ze werden er verplicht tewerkgesteld in de schrijnwerkerij of op de boerderij van de kolonie. Als kind was dat voor ons een heel gewoon zicht, die mannen in hun grijsblauwe kielen op het veld. Ze waren vaak stukgeslagen door het leven. Ik werd daar enorm door aangetrokken. Wat hadden die mannen meegemaakt? Wie waren ze? Wat hadden ze gedaan? Hoe waren die vagebonden hier terechtgekomen? Het deed me al heel vroeg beseffen dat er een andere wereld bestond dan die van het Vlaamse katholieke gezin, van tijdens de week werken en op zondag naar de kerk gaan. Ik fantaseerde misschien over de romantiek van het zwerversleven en maakte heldenfiguren van die haveloze mannen, die in mijn ogen een bijzonder, gevaarlijk en hadden geleid, waar wij niks van wisten... Maar ik leerde al jong dat er veel miserie was, dat het leven een strijd kan zijn als je wiegje op de verkeerde plaats heeft gestaan. Ik heb daar het nummer Op de pechstrook van het leven over geschreven.”

OP DE PECHSTROOK VAN HET LEVEN

Op de pechstrook van het leven Daar, daar bevind ik mij Hier ben ik achtergebleven Het geluk ging aan mij voorbij Ik verloor mijn geloof in de liefde M’n hart brak een keer te veel

Op de pechstrook van het leven Daar vertoef ik momenteel Op de pechstrook van het leven Is het hotel altijd volzet Met hen die schipbreuk leden Zij, die visten achter ‘t net Hier, hier is het niet eenzaam Hier heb je altijd mensen om je heen

Op de pechstrook van het leven Daar ben je nooit alleen Op de pechstrook van het leven Daar hebben de mensen niet veel praat Hier hoor je geen vals gezever Hier toont men z’n waar gelaat Hier kan je altijd iemand vinden Met nog meer pech dan jij, ja jij

Op de pechstrook van het leven Daar is de hoop altijd nabij, oh yeah Op de pechstrook van het leven Hier in dit droeve koninkrijk Hier zijn wij allen afgeschreven Hier is iedereen gelijk Hier telt het niet wie je ooit was Of wie je ooit bent geweest, oh nee

Op de pechstrook van het leven Is niemand beter dan de rest Op de pechstrook van het leven Waar komen zij vandaan Wat hebben ze misdreven Wat hebben ze misdaan Waarom liepen zij verloren Waarom kwamen zij hier terecht Waren zij voor ‘t ongeluk geboren Oh neen, zij hadden enkel pech Oh neen, zij hadden enkel pech Oh neen, zij hadden enkel pech

Koning & clochard

Koning van het levenslied en tegelijkertijd verwant met de clochards: in de liedjes van Guido Belcanto gaat het vaak over mensen aan de zelfkant van het leven, mensen die niet veel geluk hebben gehad op hun levenspad. “Het besef dat er niet al te veel moet gebeuren om in de goot te belanden, heb ik al geleerd in mijn vroegste jaren in Wortel. Heb ik dat zelf opgezocht, mezelf ermee geïdentificeerd? Mm, dat denk ik niet. Wel voel ik me met hen verwant. Door de zoektocht naar mijn eigen identiteit, doordat ik me soms man en soms vrouw voel, ben ik met mijn vrouwelijke geaardheid zelf ook gaan behoren tot een groep die in de maatschappij geen plaats heeft.”

“Als ik over het kerkhof loop dat bij de kolonie hoort, kan ik nog altijd diep ontroerd raken. Hier rusten mannen die nergens thuis hoorden, het is hun laatste rustplaats. Soms hebben ze niet eens een naam, alleen een nummer op die houten kruisjes. Geen bloemen op deze begraafplaats, niemand die komt treuren aan hun graf. Als je begint te tellen bij de geboorte- en sterfdata op die kruisjes, zie je vaak dat ze niet heel oud werden, meestal stierven ze rond hun vijftigste. Gelukkig dat de kolonie er was: ik kan daar alleen maar iets moois en goeds in zien. Het was een veilige thuishaven voor mensen die geen thuis hebben in deze maatschappij. De mannen konden hier even op adem komen voor ze hun zwerversbestaan weer oppikten. Wortel gaf hun een beetje structuur, een beetje geld, een beetje waardigheid. Ze konden wat geld verdienen door te werken en hun hart weer volgen als de lente in het land kwam en de vrijheid riep. Toen in 1993 de wet op de landloperij werd afgeschaft, werd de kolonie zomaar gesloten. Daklozen en zwervers konden nergens meer terecht. Die problematiek is er sinds die tijd absoluut niet kleiner op geworden, integendeel: het leger daklozen is er alleen maar groter opgeworden. Ik vind dat van een ongekende hardheid en harteloosheid, het gemak waarmee deze mensen werden afgeschreven.”

“Met één pennentrek kwam er een einde aan een fantastisch initiatief dat al meer dan een eeuw had bewezen nodig en waardevol te zijn. Politici vonden het blijkbaar te duur om geld te stoppen in een groep mensen die electoraal en economisch totaal oninteressant waren. Ze hadden geen waarde. Dat maakte me intriest. En razend boos, toen er opeens plannen opdoken om de kolonie en al die prachtige natuur errond te verkopen aan buitenlandse beleggers. ‘Goed voor de staatskist’, redeneerden de politiekers. Het liberale denken ten top. Gelukkig is er toen heel veel protest gekomen. Met duizenden waren we op

de mars op Wortel Kolonie. Ik zong er mijn Wortel Kolonieblues, een protestsong over het gesjacher van de regering en de verloedering van de natuur. Blijkbaar kwam toen toch het besef dat dat echt niet kon. Wortel-Kolonie is nog altijd een beschermd natuurgebied, we beseffen steeds meer hoe waardevol het experiment van de Koloniën van Weldadigheid is geweest. Maar de echte weldadigheid is verdwenen. Het tehuis voor de meest havelozen van onze maatschappij blijft voorgoed gesloten. Dat zou ik graag anders zien.”

HET KERKHOF VAN VERLOREN ZIELEN

Witgeverfde, afbladderende betonnen kruisjes op een rij, dat is wat nu nog overblijft van de landloperskolonie. Op de kruisjes hangt een loden plaatje met een nummer. En er staat een naam, een datum van geboorte en overlijden. Of niet: sommige graven hebben alleen een nummer en de letters RWK, voor ‘rijksweldadigheidskolonie’. “Het doet me denken aan de oorlogsgraven in de Westhoek, zo anoniem, zonder naam, alleen maar een nummer”, zegt Guido Belcanto. “Het zijn de graven die geen bloemen krijgen op Allerheiligen. Dat zijn de eenzaamsten onder de landlopers, de mannen die kind noch kraai hadden, die zonder familie zijn gestorven.”

Als je goed kijkt, zie je dat een paar graven dateren van 2003, ná de afschaffing van de landloperij – en de kolonie – in 1993. Het zijn de graven van de oudste landlopers die ‘het voorrecht’ kregen dat ze in de gebouwen van de kolonie, de enige thuis die ze kenden, hun laatste levensdagen mochten doorbrengen.

DE AANRADERS VAN GUIDO BELCANTO

“Als ik I Walk the Line van Johnny Cash hoor, denk ik meteen aan de rechte dreven hier in Wortel. ‘Because you’re mine, I walk the line’. Het rechte pad bewandelen, dat is wat ze de vagebonden hier wilden laten doen.” •

“Nu zijn ze verdwenen, de vagebonden. In Op de pechstrook van het leven zing ik over die verloren levens. ‘Waarom liepen zij verloren, waarom kwamen ze hier terecht?’ Als je hier op het kerkhof van Wortel-Kolonie staat, zal je begrijpen wat ik bedoel.” •

“Er was een tijd toen alles nog duidelijk was. Er was de BRT en je had BRT1 en BRT2. Iedereen keek naar dezelfde programma’s, luisterde naar dezelfde liedjes. En mensen hadden meer tijd voor elkaar. ‘Het was alle dagen feest, in de kronkels van mijn geest’ zing ik op mijn laatste cd, die

genoemd is naar dat nummer. Ja, ik heb heimwee naar het verleden, als een ware romanticus. Het is een heel persoonlijke plaat geworden, introspectief, waarin ik zing over mijn eigen ziel en over wat me blijft raken: mensen in de miserie, aan de zelfkant van de maatschappij.”

This article is from: