De Pest in Rotterdam (en meer)

Page 1

De auteur, die sinds 1996 meehelpt aan het maken van uittreksels uit Oud-NotariĂŤle Akten voor Stadsarchief Rotterdam, houdt op www. facebook.com/onarotterdam een pagina met uittreksels bij die op straatnaam zijn gesorteerd.

9 789402 174724

Michel Ball De Pest in Rotterdam (en meer)

Van Michel Ball (Rotterdam, 1947) verscheen in 2007 Rotterdam 16001630 waarbij de auteur putte uit de 170.000 uittreksels uit het Rotterdams Oud-Notarieel Archief. Toen maakte hij een wandeling door de oude stad waarbij hij dankbaar gebruikmaakte van de plattegrond die landmeter en cartograaf Balthasar Florisz van Berckenrode in 1626 vervaardigde. Nu kiest hij enkele thema’s uit het rijke aanbod aan materiaal dat de Rotterdamse notarissen ons in hun protocollen nalieten.

MICHEL BALL

DE PEST IN ROTTERDAM (en meer)

Brave New Books



MICHEL BALL

DE PEST IN ROTTERDAM (en meer)

Brave New Books


Dit boek verschijnt dankzij een ruimhartige subsidie van de G.Ph.Verhagen-Stichting.

Š 2018 Michel Ball stadsdriehoek@gmail.com Foto’s omslag Michel Ball Eindredactie en vormgeving Astrid Koelemeijer | zinnetaal ISBN 978-94-02174-72-4 NUR 693


Inhoud Voorwoord 7 Inleiding 9 De Pest 11 Over kaas 19 Over wijn 31 Over zeep 45 Over boeken 57 Over muziek 73 Over liefde 81 Dankwoord 91 Beeldverantwoording 95



Voorwoord Over de geschiedenis van Rotterdam zijn veel, vaak gedegen boeken geschreven. Het dagelijks leven in het verleden krijgt in die studies meestal weinig aandacht. Zeker wanneer we verder teruggaan in de tijd vervaagt het beeld van het wel en wee van de Rotterdammer. Er zijn minder bronnen en het onderzoek blijkt erg arbeidsintensief, maar wie meer wil weten over het dagelijks leven in zeventiende-eeuws Rotterdam moet het daarmee doen. Een van de belangrijkste bronnen in dat opzicht is de verzameling notariële akten die voor Rotterdam vanaf 1585 beschikbaar zijn. Gelukkig is al het nodige werk verricht. Aan de hand van het goed ontsloten Oud-Notarieel Archief van Rotterdam voert de auteur en oud-medewerker van het Stadsarchief Rotterdam Michel Ball ons mee naar Rotterdam in de zeventiende eeuw. De titel van dit boek – De Pest in Rotterdam (en meer) – verwijst naar de door hem geselecteerde, zeer uiteenlopende onderwerpen die ons een inkijkje geven in het leven van honderden jaren geleden. Zo wordt allereerst aandacht besteed aan de pest die ook in Rotterdam herhaaldelijk toesloeg en veel slachtoffers maakte, zoals bijvoorbeeld blijkt in 1635 en daaropvolgende jaren. In de notariële akten uit die tijd zijn hygiënische maatregelen om besmetting door de pest te voorkomen een terugkerend onderwerp. Diverse andere zaken komen zoals gezegd eveneens ter sprake. In het snelgroeiende Rotterdam in de eerste helft van de zeventiende eeuw figureert kaas in steeds meer akten. Verwikkelingen rond Hollandse en buitenlandse kaas, kaassmokkel

7


in verband met ontduiking van de belasting op kaas en kaasdiefstal worden uitvoerig uit de doeken gedaan. Ook de veel verhandelde en gedronken wijn blijkt in Rotterdam vaak aanleiding voor notariële registratie, waarbij vooral misstanden als drankmisbruik, ongelukken en problemen bij vervoer of opslag en natuurlijk belastingontduiking zijn vastgelegd. Gerommel met accijnzen vinden we ook terug in een verhandeling over zeep, zeepbereiding en de kwaliteit van het eindproduct die eveneens uit de akten is gedestilleerd. Welke boeken de Rotterdammers lazen in de eerste helft van de zeventiende eeuw is terug te vinden in testamenten en boedelinventarissen in het Oud-Notarieel Archief. De bijbel werd het meest gelezen en, gezien de opgetekende geschillen over leveranties, waarschijnlijk ook veelvuldig verhandeld; daarnaast vooral andere godsdienstige en klassieke werken en – uiteraard – Jacob Cats. Veel informatie over het muziekleven in Rotterdam bieden de notariële akten niet, maar er is weer wel veel over de aanbesteding van de bouw van het grote orgel in de Laurenskerk. De liefdes- en huwelijksperikelen van zeventiende-eeuwse Rotterdammers, gelardeerd met veel roddel en achterklap, besluiten deze bonte notariële bloemlezing. Michel Ball schreef al eerder het boek Rotterdam 1600-1630, ook gebaseerd op oude notariële akten in het Stadsarchief Rotterdam. Met De Pest in Rotterdam (en meer) laat hij nu opnieuw zien wat een prachtig archiefmateriaal er in Rotterdam voorhanden is.

Jantje Steenhuis Stadsarchivaris Stadsarchief Rotterdam

8


Inleiding Wie een huis koopt, een testament opmaakt, een contract sluit of een gewaarmerkte verklaring wil afleggen, gaat naar de notaris. Dat gebeurt al eeuwen zo. In het Rotterdamse Stadsarchief staat 522 strekkende meter in 3824 stevige protocollen samengebonden notariële akten van 193 notarissen. De eerste akten dateren uit 1585. Het Oud-Notarieel Archief beslaat de periode 1585-1811. Een van de taken van een archivaris bestaat uit het toegankelijk maken van de archieven die hij beheert. Een archief dient overzichtelijk te zijn ingedeeld. Ieder stuk of iedere bundeling van bij elkaar behorende stukken, ieder deel, krijgt een nummer: een inventarisnummer. Nog op andere wijze zorgt de archivaris voor het toegankelijk maken van zijn archieven. Toen de twintigste eeuw al enkele tientallen jaren gevorderd was, besloot de toenmalige archivaris om het notarieel archief te indiceren. Die indicering geschiedde voornamelijk op familienaam en voornaam. Soms werd aangegeven of de geïndiceerde akte een testament betrof. Vooral beoefenaars van familieonderzoek zijn geïnteresseerd in deze indexen. Zij zijn op aanvraag bij Stadsarchief Rotterdam in te zien. Na de Tweede Wereldoorlog nam de belangstelling voor familiegeschiedenis toe. Een halve eeuw later deed de personal computer zijn intrede. Bij het Stadsarchief stond Krijn van Dijk in die tijd aan het hoofd van de afdeling indicering. Hij coördineerde de vrijwilligers en vaste medewerkers die uittreksels maakten uit de akten der notarissen. Zo’n uittreksel

9


bevatte alle persoonsnamen die in de akte voorkwamen en een uiterst korte samenvatting van de inhoud van de akte. Alle uittreksels werden ondergebracht in een database. Toen Stadsarchief Rotterdam rond de eeuwwisseling zijn eigen website op internet kreeg, werd de notariĂŤle database, voorzien van een zoekmachine, toegevoegd aan de website. Steeds wanneer een vrijwilliger het indiceren van een notarieel protocol heeft afgerond, wordt zijn werk na controle doorgestuurd naar de website en is dan voor iedereen van Zuid-Afrika tot Alaska en van Spitsbergen tot Sumatra te raadplegen. Deze Oud-NotariĂŤle database op internet lag niet alleen ten grondslag aan mijn boek Rotterdam 1600-1630 dat in 2007 verscheen. Zij diende ook als bron voor het werkje dat thans voor u ligt. Ik heb getracht de akten zo veel mogelijk voor zich te laten spreken. Zij zijn alleen in oorzakelijk verband geplaatst en gegroepeerd in hoofdstukken. Daarbinnen is geen strikte chronologie aangehouden. Ten slotte hecht ik eraan hier nadrukkelijk te vermelden dat zonder de inspanningen van die vele tientallen vrijwilligers van het Stadsarchief het schrijven van dit boek niet mogelijk zou zijn geweest. Kerkehout, november 2018

10


De Pest De Zwarte Dood, de Gave Gods, het Rode Buikeuvel, de Hete Koorts: het zijn allemaal namen voor de meest verschrikkelijke ziekte die de stad over een lange reeks van jaren teisterde. Sinds 1348 dook de pest met regelmaat op in Europese steden en dorpen. In 1420 en 1438 woedden er hevige epidemieĂŤn. Het in 1556 gebouwde Rotterdamse Pesthuis, waar lijders aan de ziekte werden afgezonderd en verpleegd, was bij de grote stadsbrand van 1563 geheel in vlammen opgegaan. Pas in 1599 werd het nieuwe Pesthuis naast het nieuwe Gasthuis aan de Hoogstraat in gebruik genomen. Zes jaar daarvoor had het stadsbestuur Jan Woutersz als eerste Pestmeester aangesteld. Een tekst op een bewaard gebleven gebrandschilderd raam van het Pesthuis vermeldt dat er in april 1624 885 zieken werden binnengebracht waarvan er 442 genazen. In de begraafboeken van de stad wordt melding gemaakt van de dood van hele gezinnen: vader, moeder en alle kinderen. In juni 1626 was die afschuwelijke epidemie voorbij. Maar negen jaar later dook de pest opnieuw op. Archivaris dr. Hermine Moquette meldt in het Rotterdams Jaarboekje van 1925 dat bij de epidemie van 1635 in Leiden tussen de 15.000 en 20.000 doden werden geteld. Van Rotterdam zijn van dat jaar geen cijfers bekend. In Rotterdam behoorde de Raamstraat en omgeving tot de meest besmettelijke pesthaarden. Waar strikte hygiĂŤne werd toegepast, sloeg de ziekte minder hard toe dan elders. Bij rijken kwam de pest minder vaak voor dan bij armen. Toch werd het vermogende brouwersgezin Pesser zwaar door de ziekte getroffen.

11


In de Hoogstraat, naast het Gasthuis met het torentje (28), was het Pesthuis (29) gevestigd. De binnenplaats gaf toegang tot het Dolhuis (30).

Mevrouw Moquette schrijft dat notarissen in die tijd goed verdienden aan het opmaken van testamenten, maar dat zij blootstonden aan besmetting en onder ware doodsverachting hun werk moesten doen. Van de notarissen Kieboom en Tieloos is bekend dat zij weigerden besmette huizen binnen te gaan.

HygiĂŤne Maar wat vermelden die Rotterdamse notarissen tussen 1585 en 1650 over deze ziekte? Wanneer je alle akten die zij over de pest in hun protocollen optekenden, zou sorteren, blijkt een belangrijk deel te gaan over hygiĂŤnische maatregelen om besmetting te voorkomen. Op 2 mei 1637 richt notaris Nicolaas Adriaansz Vogel zich op verzoek van Arien Barentsz Gerst, kuiper, met een gerechtelijke aanzegging tot Pieter de Waal, metselaar. Hij deelt hem

12


mee dat hij zijn huis aan de Bierhaven niet langer kan huren omdat het geĂŻnfecteerd is met de pest en voorlopig gesloten moet blijven. Begin december van dat jaar stuurt Gerrit Dirksz van Ophemert een verzoekschrift aan het stadsbestuur. Hij wil van de curator van de boedel van Anna van Ouborch een schadevergoeding van 12 gulden voor het halve jaar dat hij geen gebruik kon maken van het onlangs gekochte huis aan de Delftsevaart op de hoek van de Paddesteeg. Anna, weduwe van Jan Simonsz Pesser, leed aan de pest en was tot haar dood in het huis blijven wonen. Vervolgens werd het besmette huis dichtgespijkerd en kon de nieuwe eigenaar er niet in. Corstiaan Hendriks weet zich door de pest ernstig gedupeerd. Hij werkte in september 1635 als knecht in de kopermolen van Gerrit Hendriksz Nieuwenhoven, zoals later bleek een broeinest van de ziekte. Allen die er werkten overleden aan de pest. Een maand later werd Corstiaan ook ziek. Het duurde negen weken voor hij weer aan de slag kon. Zijn nering als tapper in herberg De Bommelse Toren aan de Vissersdijk was toen helemaal verlopen. Iedereen wist dat hij ziek was geweest en meed hem als de pest. Jan Barentsz, matroos aan boord van het schip van kapitein Jan Teunisz Sluys, raakt halverwege zijn laatste reis besmet en verlaat het schip wanneer het aanlegt in Den Briel. Wanneer hij later probeert aan boord te gaan, jaagt de bemanning hem weg. Naar huis kan hij niet. Zijn ouders zijn ook ziek. Hoe zou het met hem zijn afgelopen? Dirk Cornelisz ligt ziek in het Pesthuis. Pesthuismeester Gerrit Jacobsz (48) legt een verklaring af dat de matroos onmogelijk met kapitein Gerrit Claesz Sas naar zee kan. Jane Jamesdr overlijdt na lange tijd ziek te hebben gelegen. Behalve de ziekenverzorgers durft niemand aan haar bed te komen. Dat geldt ook voor Schotsman George Niles die nog geld van Jane tegoed had.

13


Snaveldokter in de Portugese stad Obidos.

Pestvrij In een stad die leeft van de handel is een van de belangrijkste zorgen dat de koopwaar smetvrij is. Zo verklaren Pieter Nave (36), kelderknecht, Frederik Evers (34), opperkuiper, en Maria Kort (28), kantoorbediende, op verzoek van Annetje Harmensdr van der Vult, eigenaar van brouwerij De Haas, dat hun bedrijf vrij is van de pest en dat noch personeel noch familie aan de ziekte hebben geleden. Schipper Harmen Couwenhoven, die heen een weer vaart tussen Rotterdam en Sluis in Zeeuws-Vlaanderen en zojuist een lading bier uit Annetjes brouwerij aan boord heeft genomen, wenst zekerheid. Hendrik Louis, koopman te Luik, wil van Willem Herinks de verzekering dat de baal meekrap en de twee balen galnoten die hij onlangs van hem kocht uit een pestvrij pakhuis komen. Isaak Elsevier verklaart dat de twee balen meekrap die hij leverde vrij zijn van de pest en Barent van Biesum verklaart dat de drie balen meekrap die hij zojuist geleverd heeft pestvrij zijn.

14


Sargie of serge is een dure, gekeperde wollen stof. Francis Gosfright, de vrouw van George Gosfright, heeft een pakje serge aan de Maastrichtse koopman Willem Clerx gestuurd. Zij verklaart dat de stof zuiver is en vrij van pest.

Pest- en Dolhuis Rotterdam kende een aantal zorginstellingen die kennelijk door de kerk werden bestuurd en daarom met godshuizen werden betiteld. Het waren achtereenvolgens: het gasthuis, het pesthuis, het vrouwenhuis, het mannenhuis en het leprozenhuis. In het leprozenhuis, ook wel Lazarushuis genoemd, het latere Proveniershuis, aan de Schiekade buiten de Delftse Poort, werden lijders aan lepra verpleegd. Het nieuwe Pesthuis stond naast het Gasthuis, dat weer naast het Manhuis en het Vrouwhuis aan de Hoogstraat stond. Het Pesthuis telde twee verdiepingen. Op de ene verdieping werden lijders aan de pest verpleegd, op de andere de geesteszieken. Deze afdeling heette het Dolhuis. Men sprak van het Pest- en Dolhuis. Uit de akten van notarissen wordt niet altijd duidelijk of iemand in het Pesthuis werd verpleegd wegens de pest of wegens een geestelijke aandoening. In het testament van Maritgen Claesdr van 17 april 1635 bijvoorbeeld staat duidelijk vermeld dat haar innocente of achterlijke dochter Maritgen Cornelisdr in het Pesthuis is ingekocht. Uit een verklaring van 30 november 1650 staat duidelijk dat de innocente Teuntge Pietersdr in het Pesthuis woont. Maar wat te denken van het testament dat Isaack Heetveld, stuurman op het schip de Rotterdam, in maart 1651 opstelt? Hij staat op het punt om naar Oost-IndiĂŤ te vertrekken en benoemt zijn broers en zusters tot erfgenamen. Het Pesthuis krijgt een legaat van 100 gulden omdat zijn broer Gijsbrecht Heetveld daar wordt verpleegd. Lijdt deze Gijsbrecht aan de pest of is hij geestesziek?

15


Isaak Jansz Verneye zal weldra als kanonnier naar Oost-Indië vertrekken en machtigt de meesters van het Pesthuis om bij de bewindhebbers van de Oost-Indische Compagnie een deel van zijn gage te innen als bijdrage in het onderhoud van Cathalina Aronsdr, zijn vrouw. Velen laten in hun testament geld na aan zorginstellingen. Willempje Simonsdr Couwael van de Spuivaart zet een bepaling in haar testament dat, zo zij kinderloos zou overlijden, haar moeder als erfgename geld dient uit te keren aan de zes Godtshuysen: ’t Gasthuis, ’t Weeshuis, ’t Leprooshuis, ’t Mannenhuis, ’t Vrouwenhuis en ’t Pesthuis.

1635 Hiervoor werd melding gemaakt van de pestepidemie in Leiden. Het Rotterdams notarieel archief vermeldt een algemene vasten- en biddag wegens de overal heersende pest op last van de Staten van Holland op 31 oktober 1635. Van 10 oktober van dat jaar dateert een verzoekschrift van Jacques de Tomassin, een Franse arts die al ruim anderhalf jaar in de stad allerlei kwalen heeft genezen zonder dat er ooit klachten over hem zijn geweest. Hij vraagt de burgemeesters (er waren er toen twee) toestemming om met zijn kennis en wetenschap en met Gods hulp de pest te bestrijden en zowel arm als rijk te dienen. Niet alleen 1635 was een pestjaar. Op 15 januari 1621 legt Jan Woutersz (60), pestmeester, ten overstaan van notaris Jan Andriesz van Aller, een verklaring af. Woutersz is sinds 1593 pestmeester. Hij verklaart dat ook in 1602 de pest in de stad heerste en dat er dat jaar velen aan de ziekte zijn overleden. Hier nog even een verwijzing naar een testament daterend van 28 oktober 1647. Hendrik Cornelisz, die zijn onderhoud heeft gekocht in het Pesthuis, benoemt Hieronimus Hirnius,

16


Luthers predikant uit de Lombardstraat, tot executeur-testamentair. Hij laat al zijn goederen na aan de Lutherse Gemeente, met uitzondering van de gemeente waarvan Theodorus Tijt predikant is. Hij schenkt legaten aan verschillende personen, waaronder Cornelis Cornelisz, zijn kameraad uit het Pesthuis, en Hieronimus Hirnius, zijn leraar. Er bestaan veel testamenten van mensen die met pest te bed liggen, de dood voelen naderen en op het laatste moment nog een bestemming geven aan hun goederen. Corstiaen Carles (63), ziekentrooster, en Gerrit van Luchetenburch (48), pestmeester, verklaren op verzoek van Neeltje, weduwe van Engel Jansz, dat zij Grietje Claassen, die met pest in bed ligt, dagelijks hebben verzorgd en getroost. Grietje wilde dat bij haar overlijden haar moeder alles zou erven.

Hoogstraat met prominent vooraan het Pest- en Dolhuis en verderop, met toren, het Gasthuis en daarnaast het Oude-Vrouwenhuis. Tekening van E. Maaskamp (1790).

17


Broden Tot besluit enkele schandaaltjes rond het Pesthuis. Er ligt een verklaring van Annetje Baltensdr (35), vrouw van Jeroen Crijnen, arbeider, Catharina Jansdr (27), vrouw van Willem Gerritsz, varendeman, en Marietje Hendriksdr (24). Op verzoek van Gerrit Jacobsz van Luchtenburch, pestmeester, verklaren zij dat Marietje Jansdr, vrouw van Willem de Bakker, wonende tegenover het Pesthuis, luidkeels op straat heeft lopen schreeuwen dat het kind van Van Luchtenburch en zijn vrouw van haar is. Bovendien schreeuwde zij dat Van Luchtenburch met het dienstmeisje slaapt en dat diens vrouw er een andere man op na houdt. Die verklaring is van 27 mei 1627. Op 11 januari 1636 verklaren Grietje Rutten (54), vrouw van Ary Wilemsz, molenaar, Geertje Cornelisdr (29), vrouw van Willem Ariensz en Maartje Cornelisse (26), vrouw van Pontien Pietersz, dat ze gezien hebben hoe Janneke, de nieuwe binnenmoeder van het Pesthuis, enkele malen met een gevuld schort het Pesthuis verliet en met een leeg schort terugkwam. Ook stelden zij vast dat Jannekes zoon, Jan Jorisz, met broden onder zijn arm hard lopend het Pesthuis verliet. Op 26 september 1636 leggen Hendrik Bents (50), chirurgijn en stadspestmeester, en Klaas Joosten (24), matroos onder Dirk Gerritsz Verburch, kapitein, een verklaring af. Dat gebeurt op verzoek van pestmeester Gerrit van Luchtenburch. Hun verklaring luidt dat de regent van het Pesthuis de kinderen van de binnenvader en binnenmoeder in de ordinariskamer heeft ondervraagd over het wegnemen van broden uit het Pesthuis. De kinderen bekennen dat Janneken Jansdr, hun moeder, hen tot de diefstal had aangezet.

18


Over muziek Op 10 december 1646 geven burgemeesters van Rotterdam bevel tot het openen van een geheimzinnige kist in herberg Sint Jans aan de Nieuwe Haven. Er zit een vedel in en wat kledingstukken. De vedel is de voorloper van de viool. Het is de enige keer dat we het instrument in het Oud-Notarieel Archief van Rotterdam tegenkomen. Zes jaar later komen we in de boedel van Anna Pietersdr van Dooren een klavecimbel tegen. Het instrument wordt eigendom van Anna Cluyt, haar dochter. Volgens W.A. Wagener, schrijver van het boek Muziek aan de Maas, kwam het instrument in die tijd in nogal wat huishoudens voor en was het net zo populair als tegenwoordig de piano. Hij vertelt ook dat tijdens de Rotterdamse Kermis veel muziek moet hebben geklonken. De Laurenskerk had een schitterend orgel. Met dat instrument zullen we trouwens dit hoofdstuk afsluiten. Wagener maakt ook gewag van een schitterend carillon in de toren van het stadhuis aan de Kaasmarkt. Er was dus muziek in het Rotterdam van de zeventiende eeuw, al voorziet het Oud-Notarieel Archief ons maar mondjesmaat van bewijs.

Gemeenschap De dochter van Lijsbeth Daniels heeft van Johan Baptista Verrijt, organist van de Laurenskerk, geleerd op de klavecimbel basso continuo te spelen. Toen de moeder van het meisje bij Verrijt te gast was, beloofde zij hem voor de lessen te betalen. Daar lijkt niet veel van te zijn terechtgekomen. Midden in de zomer van 1648 machtigt Verrijt notaris Nicolaas Vogel om

73


namens hem tegen Lijsbeth Daniels te procederen, vermoedelijk om nog iets van het lesgeld te bemachtigen. Jan Jacobsz Mont verklaart begin januari 1631 op verzoek van Samuel Minel dat hij enige jaren bij Minel aan huis kwam om muziek te leren en instrumenten te bespelen. Hij ontkent met Minels dochter Anna het bed te hebben gedeeld en zo de vader te zijn van het kindje waarvan Anna nu zwanger is. ‘Wij groetten elkaar alleen maar’, aldus Mont.

Lawaai Gerrit, zoon van Evert Hermansz van der Wit uit Den Haag, heeft op de zondag na de Rotterdamse Kermis wat liedjes gespeeld op de klavecimbel van Christoffel Flexenhaar, pasteibakker. Joan Pickert (34), organist, heeft naar het spel van de jongen geluisterd en verklaart op verzoek van zijn vader dat hij hem in drie maanden tijd wel wat meer kan leren spelen dan die paar liedjes. Pickert vraagt de jongen of hij een ‘grote triool’ kan spelen, maar dat kan Gerrit nog niet. Er ligt een verklaring van een aantal bewoners van de Westwagenstraat nabij de Raambrug en de herberg van Belijtge, die diep in de nacht uit hun slaap worden gewekt door lawaai op straat. Daar wordt een groepje muzikanten en kamerspelers belaagd door vijf schuitenvoerders of slepers. ‘Slaat, slaat, slaat, roepen ze, slaat, maar steekt ze niet’. Dan is er het testament van Samuel Mijnel Moerbeecken Burgius, voormalig leraar klassieke talen aan de Latijnse school. Hij heeft zijn zoon Johannes Hebreeuws, Grieks en Latijn laten leren zodat hij toegelaten werd tot de colleges van de Leidse academie. Zijn zoon is hem opgevolgd als docent aan de Latijnse school wat hem een salaris van 700 gulden per jaar zal opbrengen. Daarnaast bezorgde Moerbeecken zijn zoon de

74


Vioolspeler in herberg. Schilderij van David Teniers (1610-1690).

post van organist aan de gereformeerde kerk, nadat hij hem vele jaren had onderwezen in de muziek. Ten slotte schonk hij hem nog 1000 gulden. Alle overige bezittingen van de oude leraar gaan naar zijn dochters Agneta, Susanna en Maria.

Oost-IndiĂŤ Op 18 juli 1641 gaat er een streep door de schuldbekentenis die Jan Dircxsz Cogel, huistimmerman, acht jaar daarvoor heeft gepasseerd bij notaris Arent van der Graeff. De timmerman had bijna 3000 gulden geleend van Steven Nau, musicus in dienst van Zijne Koninklijke Majesteit de koning van Groot-BrittanniĂŤ. De akte laat ons in het ongewisse over het instrument waarop Nau excelleerde en wiens muziek hij speelde. Het Rotterdams notarieel archief kent twee stedelijke orgelmakers: Jan Rutten en Jan van Amerongen. Jan Rutten woont

75


aan het Oostbolwerk, nabij het Haringvliet. Hij staat vermeld in het testament van Jan Berents, die op het punt staat met het schip Maastricht naar Oost-IndiĂŤ te vertrekken. Rutten ontvangt van Berents de helft van diens bezittingen. De andere helft gaat naar Elsje Schoenmaeckers, zijn moeder. In het geval zij mocht overlijden, erven zijn zus en broers. Dat is in het najaar van 1634. Een jaar later moet de orgelmaker zijn gestorven. Op 21 oktober 1637 verklaren enkele goede vrienden en buren van Barentge Henricx, weduwe van Jan Rutten Dosten, orgelmaker, die dan al twee jaar dood is, dat van zijn negen kinderen er vijf voor zijn dood zijn overleden en de andere vier na zijn overlijden. Weduwe Barentge verkoopt haar huis voor 1200 gulden aan Joris Sebrantsz, tabakspijpmaker. In de eeuwenoude herberg Sint Lucas in de Hoogstraat ontmoet meester-orgelmaker Jan van Amerongen (39) Jan van der Kerkhof en diens vrouw Christina Quirijnen die graag zijn advies willen over de verkoop van een instrument uit de nalatenschap van Adriaen Leendertsz Verburch.

Laurensorgel Het wordt 18 augustus 1642, misschien wel de belangrijkste dag uit de muziekgeschiedenis van de Maasstad. De Antwerpse orgelmaker Hans Goldfuss krijgt van kerkmeesters van de Laurenskerk opdracht een orgel te bouwen van 16 voet, drie manuaalklavieren en een pedaal. Nadere details volgen. Goldfuss krijgt meteen 1000 gulden betaald. Het orgel zal de kerk 10.000 gulden kosten. Behalve de orgelmaker, zetten de kerkmeesters Johan van der Zijden en Johan van Berckel hun handtekening onder het contract. De laatsten zijn gemachtigd door kerkmeester Niclaes Matelieff. Goldfuss bedingt dat de onderdelen van het orgel uit het Noord-Franse Lille worden betrokken en in Antwerpen ge-

76


Glasdia van het interieur van de Laurenskerk met orgel. Opname 18801910.

monteerd. Daarna pas worden de segmenten naar Rotterdam vervoerd. Wanneer de afzonderlijke onderdelen in de Laurenskerk worden samengevoegd, zal de orgelmaker hier woonruimte krijgen. De bouw van het orgel moet binnen twee jaar zijn voltooid. Twee onafhankelijke orgelmakers zullen op het werk toezien. Het contract geeft nauwkeurig de samenstelling en de afmetingen van de orgelpijpen per klavier aan. Om een kleine indruk te geven hier de samenstelling van het middel of principaal klavier: Bourdon gedekt – 16 voet, Prestant – 8 voet, Octaaf – 4 voet, Super Octaaf – 2 voet, Sesquialtera – 2 dubbelvoet, Mixtuur – 4,5,6, dubbel, Scharp – 3,4 dubbel.

77


Dispositie van het orgel in de Laurenskerk. Scan uit het protocol van notaris Jacobus Delphius. Inventarisnummer: 402. Aktenummer: 407. Bladzijnummer: 782-785. Aktedatum: 18-08-1642.

‘Ende soo wanneer het voorsegde werck geheel perfeckt ende volmaeckt is soo zullen de edele heeren besteeders op haeren costen (naer ouder gewoonte) mogen roepen en doen comen soo veel organisten alst haer sall believen mits dat den aennemer daer van de helft sal nomineren en dat omme t werck te proberen of beproeven ende op te nemen indien het correct en goet is off naer behooren te doen corrigeren tot dat het selve goet ende correct sall sijn twelcke hij aennemer gehouden blijft omme te doen.’

78


De vaste organist Johan Baptista Verrijt bespeelde het instrument tot hij werd opgevolgd door de Amsterdamse organist Joan Crabbe**. Verrijt, behalve organist ook componist, werd omstreeks 1600 geboren in Oirschot in de Brabantse Kempen. Na een aanstelling als organist in Leuven, bespeelde hij het orgel van de Sint-Jan in Den Bosch. In 1649 verscheen van hem een bundel met achttien motetten en twee missen. Hij werd op 29 augustus 1650 in Rotterdam begraven.

**  Zie: Muziek aan de Maas door W.A. Wagener (Rotterdam, 1968).

79


De auteur, die sinds 1996 meehelpt aan het maken van uittreksels uit Oud-NotariĂŤle Akten voor Stadsarchief Rotterdam, houdt op www. facebook.com/onarotterdam een pagina met uittreksels bij die op straatnaam zijn gesorteerd.

9 789402 174724

Michel Ball De Pest in Rotterdam (en meer)

Van Michel Ball (Rotterdam, 1947) verscheen in 2007 Rotterdam 16001630 waarbij de auteur putte uit de 170.000 uittreksels uit het Rotterdams Oud-Notarieel Archief. Toen maakte hij een wandeling door de oude stad waarbij hij dankbaar gebruikmaakte van de plattegrond die landmeter en cartograaf Balthasar Florisz van Berckenrode in 1626 vervaardigde. Nu kiest hij enkele thema’s uit het rijke aanbod aan materiaal dat de Rotterdamse notarissen ons in hun protocollen nalieten.

MICHEL BALL

DE PEST IN ROTTERDAM (en meer)

Brave New Books


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.