3 minute read
Jaap
from Renda 1 2021
by Aeneas Media
In mijn werk voor het Buurtfonds Woonbedrijf, dat leefbaarheid combineert met de inzet van kunst, cultuur en creativiteit, kom ik heel veel verschillende buurtbewoners tegen. Jong, oud, boos, vrolijk, kwetsbaar, veerkrachtig, gezellig of tegendraads. Veel van hen blijven me bij. Omdat ze me raken, en me iets leren over het leven in alle verschillende verschijningsvormen. In een reeks columns vertel ik over hen. Deze keer: Jaap.
Ik had hem al een paar keer in zijn voordeur zien staan. Breed, kale kop, vol tatoeages en al gauw een slordige twee meter groot. Nonchalant leunend tegen de deurpost, terwijl hij een sjekkie rolde en alles wat er op straat passeerde op zijn gemak bekeek. Inclusief mij. Dat hij me ook écht zag, merkte ik alleen aan het minzame knikje als ik hem – met een van de zenuwen iéts te hoge stem – groette.
Advertisement
Van de andere mensen uit de buurt wist ik dat deze man Jaap heette. En dat hij een schimmig verleden had. En bovendien drie thuiswonende zoons had die zich óók met schimmige zaakjes bezighielden. Bij Jaap, zo werd mij verzekerd, kon je beter uit de buurt blijven. Het was mijn taak om bij Jaap te achterhalen welke renovatiewensen hij voor zijn woning koesterde. Het was daarnaast ook mijn taak om Jaap onderdeel te laten zijn van ‘meer sociale cohesie in de buurt’. Jaap zag er niet direct uit alsof hij er zin in had om door mij de participatieladder op te worden gesleurd.
Ik deed bij Jaap een uitnodiging in de bus voor een gesprek met meerdere
buren over de op handen zijnde renovatie. Hij kwam niet. Waarom niet, vroeg ik hem, toen hij weer eens in de deuropening stond. ‘Omdat het allemaal flauwekul is van hoge heren die van alles beloven en nooit iets doen’, zei Jaap, voordat hij de deur in mijn gezicht dichtsloeg.
Ik besloot op zoek te gaan naar de ‘aan-knop’ van Jaap. Met een auto vol zware dozen parkeerde ik in zijn straat. Ik gluurde door zijn raam en zag hem op de bank zitten. Met veel kabaal tilde ik een zware doos uit de auto, en sjouwde die mee tot onder zijn raam. Daar liet ik de doos vallen. Ik keek er wanhopig bij. Ik probeerde de doos weer op te tillen, maar dat lukte – natuurlijk – niet. Ik voelde me een beetje belachelijk, met mijn absurde toneelstukje.
Totdat de voordeur openging. Zonder me aan te kijken stapte Jaap naar buiten en tilde de doos op alsof hij niks woog. “Waar moet ie naar toe?”, bromde hij. “Naar het buurthuis”, antwoordde ik. Zwijgend liepen we die honderd meter. In het buurthuis zette ik koffie voor Jaap. Als bedankje. En hij hield weliswaar zijn jas aan en rolde maar weer eens een sjekkie, maar hij bleef zitten. “Ben je blij met je huis?”, vroeg ik. “Ja”, zei hij. “Alleen niet met die keuken. Die is oud. Ik wil graag een nieuwe. Maar ik krijg er geen omdat hij nog ‘te goed’ is.”
Jaap werd het manusje van alles. Hij sjouwde, bouwde, boorde en timmerde voor alle rare en leuke projecten die we in en met de buurt bedachten. Soms vertrouwde hij me dingen toe. Dat de moeder van zijn kinderen op een dag verdween, en nooit meer terugkwam. Dat hij zijn zoons alleen had grootgebracht, inclusief zijn bonuszoon die door de moeder van zijn kinderen was achtergelaten. Zwaar? Soms. Maar je doet het, want je hebt geen keuze, toch?
En Jaap kreeg tóch een nieuwe keuken. “Hoe kan dat nou?”, vroeg ik. “Ik heb met een sloophamer wat tegels stukgeslagen. Toen was mijn keuken niet meer goed, en kreeg ik wel een nieuwe.” Hij grijnsde breed, en rolde nog een sjekkie.
Wikke Peters
Alle columns lees je ook op renda.nl/columns.