5 minute read

Bouw: grote vraag is lastig te vervullen

De bouwsector moet zich voorbereiden op krimp”, meldde het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) begin dit jaar (‘Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2023’). Een bizar bericht, zo is de eerste indruk. Want wil Nederland niet jaarlijks 100.000 woningen neerzetten? Hebben infrabedrijven de handen niet vol aan het beheren en onderhouden en vervangen en renoveren van bruggen, viaducten, tunnels en sluizen en ander verouderd en versleten materieel, dat grotendeels uit de jaren van de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog stamt? Moeten er niet allerlei nieuwe wegen worden aangelegd?

Advertisement

Zeker. En toch zijn de vooruitzichten voor de bouw voor de komende tijd niet bepaald gunstig. De bijdrage van de sector aan het BBP was in 2021 nog rond de 10 procent (‘Feiten en cijfers’ van Bouwend Nederland), maar de bouwproductie daalt in 2023 naar verwachting met 1½ procent, gevolgd door een verdere daling met 2 procent in 2024. De nieuwbouw van woningen en andere gebouwen valt sterk terug en de investeringen in en het onderhoud aan de infrastructuur staan ook al onder druk.

Voorbij de misère

Er zijn diverse oorzaken van de misère. Een dalend aantal vergunningen voor nieuwbouw is er eentje, in combinatie met een hogere doorlooptijd van vergunningen die wel werden verstrekt. Het stikstofbesluit van de Raad van State (de ‘Porthos-uitspraak’ van 2 november 2022) – per bouwproject moet worden bekeken hoeveel stikstofuitstoot er vrijkomt en wat de gevolgen daarvan zijn voor kwetsbare natuurgebieden – zorgt voor extra hindernissen. De gestegen rentes zijn een andere oorzaak: deze leiden tot hogere bouwkosten. En dat bovenop de toch al aanzienlijke prijsstijgingen van energie en het stijgende arbeidsloon.

“De marge op bouwprojecten is in het algemeen zeer gering. Winstmarges liggen lager dan in vele andere sectoren. En opdrachten worden niet zelden vooraf tegen een vaste prijs aangenomen. Dit brengt een extra risico met zich mee”, zegt Arthur Schellekens, Directeur Risk & Commercial Underwriting van kredietverzekeraar Coface Nederland. “Het grootste risico op non-betaling zit bij de kleine bouwbedrijven. Kleine bouwbedrijven hebben vaak een geringe solvabiliteitsbuffer, hebben een weinig vaste klantenkring waardoor zekerheid op juiste betaalafwikkeling gering. Bovendien zijn ze zeer gevoelig voor onverwachte gebeurtenissen, zoals we die in de afgelopen jaren veel gezien hebben. Wel zijn de orderportefeuilles goed gevuld. Vraag is alleen hoelang de sector de gestegen kosten kan doorberekenen aan klanten nu bedrijven en consumenten hogere rentelasten voorgeschoteld krijgen.”

Al met al zijn de vooruitzichten voor de sector niet positief, aldus Schellekens. Zijn conclusie – en mogelijk advies aan de CFO: “Kredietverzekeraars hebben de bouwsector zonder twijfel extra in het vizier. Het is goed om als bouwbedrijf open te staan voor communicatie en het delen van financiële informatie. Het is beter matige cijfers goed toe te lichten dan ze ‘verborgen’ te houden. Want dan zal een kredietverzekeraar na publicatie alsnog reageren met het verlagen van de verzekerde exposure en zijn effecten mogelijk groter dan wanneer de CFO direct een open communicatie had gezocht.”

Sneller, duurzamer, goedkoper

Tegelijkertijd zijn er kansen voor de bouw. Na 2024 zou de bouw weer met gemiddeld met 1½ procent per jaar kunnen groeien, en de sectoren ‘herstel en verbouw’ zelfs met 4 procent per jaar. “Vooral in verduurzaming zit nog ruimte”, zegt Taco van Hoek, directeur van het EIB in een interview met Elsevier Weekblad (‘Het beeld voor de bouw is somber’). Dat wil zeggen: bouwen met een minimale impact op het milieu en met aandacht voor het verhogen van de levensduur en kwaliteit van gebouwen door het gebruik van duurzame materialen en energie-efficiënte ontwerpen. Zo is in het Klimaatakkoord is afgesproken dat 1,5 miljoen bestaande woningen verduurzaamd moeten worden tot en met 2030. Digitalisering en robotisering van de productieprocessen kunnen de sector verder helpen sneller, duurzamer en goedkoper te bouwen. Industrieel, ‘modulair’ bouwen (waarbij bouwcomponenten in fabrieken worden geproduceerd en op locatie worden gemonteerd) lijkt daarbij een uitkomst. Bouwbedrijf Van Wijnen – sinds juni 2020 eigendom van HAL Investments – beschikt zelfs over een eigen fabriek om snel woningen te kunnen bouwen.

Bouwen met duurzame materialen (’biobased’) is ook kansrijk. Finch Buildings combineert modulair en biobased bouwen: het bedrijf heeft een digitaal platform ontwikkeld met een bibliotheek aan houten standaardonderdelen waarmee allerlei soorten gebouwen in elkaar kunnen worden gezet – ‘gecomponeerd’ zoals het bedrijf het zelf noemt. In de startfase heeft het bedrijf ‘seed capital’ ontvangen van ondermeer Rockstart en Stichting Doen. In 2021 ontving het groeikapitaal van het Belgische Amavi Capital, een pan-Europese investeringsmaatschappij die zich vooral richt op ‘PropTech’ scale-ups. PropTech (Property + Technology) staat voor het verhogen van innovatie, efficiëntie en verduurzaming van de bouw- en vastgoedwereld.

Handel: afhankelijk van internationale trends, maar niet kwetsbaar

Het cliché wil dat Nederland een voortvarend handelsland is – en dit cliché snijdt zeker hout. Al in de Middeleeuwen waren belangrijke Nederlandse steden aangesloten bij het van oorsprong Duitse Hanzeverbond. Na de oprichting van de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC) in 1602 en de West-Indische Compagnie (WIC) in 1621 domineerde de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden een groot gedeelte van de 17e eeuw de internationale handel in goederen.

Tegenwoordig ligt het aandeel van de exportverdiensten sinds jaar en dag rond één derde van het BBP, aldus het CBS (‘Nederlandse verdiensten aan internationale handel’).

Maar in 2022 kreeg de handel een aantal flinke klappen. Poetin viel Oekraïne binnen, gevolgd door een escalatie van sancties en torenhoge voedsel- en energieprijzen. De Verenigde Staten besloten de Chinese chipindustrie stevige sancties op te leggen en de Europese industrie de pas af te snijden met een subsidiepakket voor de eigen industrie, de Amerikaanse Inflation Reduction Act (IRA).

Die klappen kwamen bovenop een al niet zo gunstige uitgangssituatie, aldus hoofdredacteur Jasper Lukkezen van economenvakblad ESB (‘Weerbaar tegen handelsschokken’): “De wereldhandel is namelijk nog maar nauwelijks bekomen van de coronaschok, bedrijven kijken vanwege de milieu-aspecten, regulering en leveringszekerheid steeds nadrukkelijker naar ‘onshoring’, en sowieso blijft de consumptie naar relatief lokaal geproduceerde diensten verschuiven.”

Veerkrachtige sector

Hoewel de wereldhandel al jaren niet meer zo snel groeit als in de hoogtijdagen van de globalisering die eind vorige eeuw inzette, heeft de Nederlandse handel zich aardig weten te handhaven. “De Nederlandse uitvoer blijkt in vergelijking met andere landen veel minder kwetsbaar dan men op voorhand zou verwachten, schrijft hoogleraar internationale economie Peter van Bergeijk over de periode 1980–2023 in ESB (‘Nederlandse handelspositie ook in onzekere tijden goed gehandhaafd’). “Het marktaandeel van Nederlandse exporteurs in de wereldhandel vertoont sinds 1980 natuurlijk wel fluctuaties, maar blijft toch vooral opmerkelijk stabiel. De veerkracht van de Nederlandse buitenlandse handel is blijkbaar groot genoeg is om een veelheid van handelsschokken op te vangen.”

Waar die ‘veerkracht’ hem precies in zit, weet hij niet. “Vermoedelijk hangt het sterk samen met de beschikbaarheid van alternatieve leveranciers en afzetmarkten en met het vermogen van Nederlandse bedrijven om van die beschikbaarheid gebruik te maken, en niet te blijven steken in vaste handelspatronen” – met geografische diversificatie aan de in- en verkoopzijde, met andere woorden.

Mogelijk zijn bedrijven er ook in geslaagd hun afhankelijkheid van andere landen een toeleveranciers te verminderen door ‘grotere voorraden lokaal aan te houden en de inkoop te spreiden over meerdere leveranciers’ –volgens het recept dat de Vereniging Registercontrollers (VRC) schetst in het beroepsprofiel voor de CFO van de toekomst. Ook ‘zelf onderdelen te produceren’ en andere activiteiten in de bedrijfskolom bij zichzelf onder te brengen zijn een mogelijkheid om minder afhankelijk te worden van de toevoer van grondstoffen en halffabrikaten. (‘CFO of the Future’, VRC)

Verticale integratie

Verticale integratie via overnames liggen zeker in dat laatste geval voor de hand. Zo fuseerde EDC Retail eind 2021 met Eropartner Distribution uit Zwagerdijk, een van de grootste Europese groothandels in erotiekproducten tot EQOM Group, voluit: E-commerce – Quality = Open Mindedness – Multinational. Het bedrijf beschikt over kapitaal van investeerder Waterland voor internationale expansie.

This article is from: