4 minute read

30 jaar fiscalisering

Wat ging er vooraf

Fiscalisering is een per 1 januari 1991 doorgevoerde decentralisatie van beleidsuitvoering van het parkeren naar gemeenten. Een decentralisatie met een enorme impact. Interessant om terug te kijken. In dit eerste artikel wordt ingegaan op wat voorafging.

TEKST JITZE RINSMA

Begin tachtiger jaren was de belangrijkste doelstelling van het gemeentelijke parkeerbeleid de verdeling van schaarse ruimte. Deze doelstelling is naar de achtergrond verdrongen door bereikbaarheids- en leefbaarheidsdoelen. Een strikt parkeerbeleid kan daaraan een belangrijke bijdrage leveren. De zwakke schakel in het parkeerbeleid is de handhaving. Het Nationale Milieubeleidsplan en het Tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer zijn in die periode ontstaan en eind tachtiger jaren vastgesteld. Daarin wordt het parkeren voor het eerst als de belangrijkste pijler van het flankerend beleid aangeduid. Parkeerovertredingen vallen tot dan toe onder het strafrecht en de afwikkeling is in handen van justitie. Als gevolg van overbelasting van het justitieel apparaat werden veel foutparkeerders niet vervolgd. In januari 1984 gaf het kabinet groen licht voor de fiscalisering van het betaald parkeren. Het fiscale regiem leek mogelijk binnen bestaande wetgeving en werd uitgewerkt in gemeentelijke verordeningen. Een arrest van de Hoge Raad over retributies zorgde in mei 1984 voor problemen. De fiscalisering in de oorspronkelijke opzet was in strijd met de gemeentewet. Daardoor zou de gemeentelijke fiscaliseringsverordeningen goedkeuring worden onthouden. De Verenging Nederlandse Gemeenten stelde binnen enkele maanden een wetsvoorstel met een memorie van toelichting op.

HET WETGEVINGSTRAJECT

Dat voorstel/wetsontwerp is door de regering in februari 1986 bij de Tweede Kamer ingediend. Het eindverslag van de Tweede Kamer verscheen pas in december 1987. De CDAfractie informeerde daarbij naar de relatie van het wetsontwerp met artikel 6 van het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Naar aanleiding van deze vraag overwoog de regering in de zomer van 1988 het wetsontwerp in te trekken omdat het mogelijk op gespannen voet stond met het Europese Verdrag. De VNG verzocht daarop aan professor Van Dijk, hoogleraar internationale organisatie Rijksuniversiteit Utrecht advies uit te brengen. Fiscalisering was volgens hem niet in strijd met het Europese Verdrag. Wel signaleerde hij enige wrijfpunten. De VNG zond het advies aan de regering en stelde dat niets een spoedige invoering in de weg stond. De regering besloot echter tot een ingrijpende wijziging. De belangstelling voor de fiscalisering was intussen sterk toegenomen als gevolg van de discussie over bereikbaarheid en leefbaarheid. In november 1989 werd een nota van wijziging bij het parlement ingediend. In februari 1990 stemde de Tweede Kamer al met het wetsontwerp in en in juni 1990 de Eerste Kamer. In hoofdlijnen behelst de wijziging van de Gemeentewet de artikelen 276a, 283 a en b. Deze zijn nu als artikel 224, 234 en 235 in de gemeentewet opgenomen.

ARTIKEL 276A:

Het gaat om de belasting die kan worden geheven in verband met de meest gebruikelijke wijze van parkeren bij parkeermeters en parkeerautomaten met onmiddellijke betaling. Vergunninghouders mogen met een vergunning zonder muntinworp bij een parkeermeter of parkeerautomaat parkeren. In het tweede lid is aangegeven wat onder

parkeren, stoppen, uitstappen en laden en lossen wordt verstaan. Het derde lid zegt dat degene die het voertuig op de plaats waar de parkeerbelasting wordt geheven heeft geparkeerd de belastingplichtige is. In het vijfde lid staat dat zolang de belasting niet is voldaan de houder van het voertuig als belastingplichtige wordt aangemerkt. Daarmee is duidelijk wie in het vervolgtraject aanspreekbaar is. Dat is degene wiens voertuig ten tijde van het parkeren als zodanig in het kentekenregister staat ingeschreven. Bij huur van een voertuig wordt de huurder als belastingplichtige gezien. Voor vergunninghouderparkeren is de belastingplichtige degene die de vergunning aanvraagt. In het achtste lid wordt omschreven dat binnen gemeenten naar plaats, naar tarief en naar parkeerduur kan worden gedifferentieerd. Ook kan het tarief afhankelijk zijn van de ingenomen oppervlakte, denk aan vrachtwagens.

ARTIKEL 283A:

Hierin wordt bepaald hoe aangifte dient te worden gedaan: door voldoening op aangifte of op andere wijze. De wijze van voldoening is het vooraf inwerkingstellen van meter of automaat met in-

De zwakke schakel in het parkeerbeleid is de handhaving

achtname van door burgemeester en wethouders gestelde voorschriften. Zo dient het parkeerbewijs achter de voorruit te worden gelegd. Bij op andere wijze kan gedacht worden aan parkeren achter een slagboom of betalen bij een parkeerwachter. De hoogte van de naheffing dient berekend te worden over de parkeerduur van een uur. De kosten van het opleggen dienen afzonderlijk op het aanslagbiljet te worden vermeld. Hiermee wordt bereikt dat de bestrijding door de belastingplichtige in een procedure kan geschieden. Ook mag de naheffing maar een keer per 24 uur worden opgelegd. In het zevende lid is aangegeven dat in de gemeentelijke belastingverordening de hoogte van de kosten opgenomen dienen te zijn.

ARTIKEL 283B:

Dit artikel gaat over het aanbrengen, verwijderen van de wielklem en het slepen. De wielklem is in de wet opgenomen ter zekerheid van de betaling van de naheffing en niet ter dwanginvordering. Na afloop van een bepaalde periode als het voertuig nog geklemd is zijn B&W bevoegd tot het verwijderen van de wielklem en het voertuig in bewaring te nemen. In de belastingverordening dienen, als de betreffende gemeente wil klemmen, de kosten daarvan en van het slepen en bewaren te worden opgenomen. Sedert 1991 is het areaal enorm gegroeid, zijn de tarieven verhoogd, is veel jurisprudentie ontstaan en is de keten deels of geheel geautomatiseerd. In de komende nummers van Vexpansie wordt verder op verschillende aspecten en ontwikkelingen van de fiscalisering van het gereguleerd parkeren ingegaan.

JITZE RINSMA, redactie Vexpansie

Gemeentewet

This article is from: