11 minute read

De priester en zijn parochie

De gelovige katholieke Curaçaose gemeenschap liet zich in de paters tijd tegelijkertijd inspireren door hun eigen volksgeloof. De laatste gaf de mensen al eeuwen hoop, bemoedigde en troostte. De pater benaderde dit fenomeen omzichtig (Curaçaoensia 238): ‘Geloof en bijgeloof gaan dikwijls broederlijk samen. Zo zei een vrouw: “Oude mensen hebben mij geleerd: een hoefijzer in de drempel2 van de deur en een crucifix aan de wand beveiligen je tegen het binnendringen van kwade geesten”. Opmerkelijk is dat hij ‘oude mensen’ citeert, maar of deze praktijk in zijn eigen overtuiging paste? Hier lijkt sprake van gedogen, vanuit de pragmatiek zoals in zwang bij het gemoderniseerde missiewerk. Cryptisch verwoord in Kredo 118: ‘De moderne missionaris die inheemse liturgie voorschrijft, is koloniaal.’

Zolang ‘onschuldig’ bijgeloof niet overging in het door de kerk verboden praktiseren van brua, werd het geestelijk leven te meer versterkt. De geestelijken op het eiland konden daar hun ogen niet voor sluiten (Sambumbu Pipita): ‘Hemel en aarde hebben een dure eed gezworen dat niets in deze wereld verborgen zal blijven. Dat geldt ook voor degenen, die een bruavrouw raadplegen, maar laat in de avond hun auto een eind verder neerzetten en dan stiekem erheen lopen. Luister de volgende dag maar in de bus. Men weet wie er geweest is en waarom. Alsof de nacht geen ogen heeft!’ De pater nam het Curaçaose volksgeloof serieus en respecteerde de animistische uitingen daarvan in het religieuze leven (Curaçaoensia 237): ‘ ’s Mensen eenvoudig geloof komt tot uiting in de gewoonte in de natuur alles te respecteren, wat maar enigermate op iets godsdienstigs lijkt. Zo grillige stenen, die een klein beetje op een madonna lijken, vergroeiingen van een boom of stronk, waar een crucifix uit te halen is, of koraaltakken die door het schuren op de kust afgesleten zijn tot een kruis.’

Bepaald niet eenvoudig voor een katholieke priester in zijn dagelijkse zielzorg, ooit geroepen tot het bij uitsluiting verkondigen van de

2 Vreemde plek, mogelijk een verschrijving, want in Sambumbu 3 schreef hij ‘Boven de deur een hoefijzer en een palmkruis, helpt het een niet voor geluk dan helpt het ander’, met een begeleidende foto van het hoefijzer bevestigd boven de deurpost. Zoals dat gebruikelijk is op de Antillen.

leer van Christus. Hoewel hij geheel geaccepteerd was binnen vele gremia van de samenleving, hij bleef toch een blanke, religieuze man met een aparte status. Zoals in Pipita 466 verwoord: ‘Missionarissen hebben tegen dat hun boodschap als import wordt gezien.’ Dat bracht deze pastor in hart en nieren tot zijn eigen pragmatische oplossing, misschien wel de expliciete aanbeveling (Gedachten en Gedichten 1, 86) aan zijn medepastores:

De straat, de straat, de straat, dat is voor mij apostolaat vraag mij niet waar dat staat voor mij is de kerk niet de kerk, maar de straat

Doelend op notoire achterstandswijken waar de armoede zeer schrijnend was: ‘Het rijk Gods Is daar waar mensen wonen: Cher Asile, Buena, Vista, Fleur de Marie.’ In Zjozjolí 3 Theologie van de straat nader uitgewerkt: ‘Voor een zo belangrijk facet als de religie is het wel een allereerste vereiste de volksmentaliteit te kennen. En die leer je vooral op straat. [...] Daar verzamel ik uitspraken en formuleringen over God, godsdienst, moraal, levenswijzen en gang van denken. Een allerboeiendst boek, zeven meter dik.’ In korte alinea’s geciteerd: ‘Tio Dodo zit in de schaduw van zijn huisje en rookt zijn kachimba. Hij kijkt naar de wolken en zegt: “God is groot”. Dat kan ik beamen. “Maar je kunt hem niet zien”. Nee, nee, ook dat is waar. Dan staart hij wat in de verte, doet nog een trek aan zijn pijpje en korrigeert zichzelf: “Dat is te zeggen, als je goed kijkt, zie je God overal”. Dodo, jij bent wat men noemt een ras-theoloog.’

De hegemonie van de christelijke leer relativeerde hij met humor en zelfspot (Sambumbu Pipita): ‘Luister, pater. Wij waarderen het ten zeerste dat u onze gebruiken, ons denken, onze geesteswereld bestudeert en daarover schrijft, zonder ons belachelijk te maken. Een pracht voorbeeld van niet-discrimineren. Maar we zouden u nog meer bewonderen als u de laatste stap ook nog zet. U ziet donders goed in, dat geloof in geesten en vele van onze praktijken geen on-

zin zijn. Maar u als macamba kunt niet zeggen: “Die negers hebben gelijk.” En dat is jammer.’ Met dit gefingeerde zelfbekritiserende citaat gaf hij impliciet aan waar voor hem de grens lag. Zijn bevindingen op dit grensgebied tekende hij op zonder eigen filologische interpretaties. Van de bundel Curaçaoensia was de subtitel ‘folkloristische aantekeningen’ een pure vastlegging van zijn etnografische speurtocht, zonder oordelen. In Sambumbu (Deel 7) benadrukte hij dat het zijn primaire doel als ‘amateur cultureel-antropoloog’ was, om goed waar te nemen. En dat deed hij, zoals bij dit heikele onderwerp van bijgeloof. ‘Brua is een verzamelwoord voor toverij, bijgeloof, kwakzalverij, geestenleer, bangmakerij en oplichterij met geheimzinnigheid. Het woord bruha, mengen, verwarren, zal er niet vreemd aan zijn. De brua wil de grenzen van het natuurlijke overschrijden, of tenminste dit suggereren. Daarom is het verwant aan godsdienst en religieuze praktijken. De godsdienst schakelt ook andere dan louter natuurlijke krachten in.’

Met als bijzondere, hem typerende oproep het op voorhand juist niet te verketteren: ‘Men weze zuinig met het etiket brua en make zich niet schuldig aan de elementair onlogische redeneringsmethode om te oordelen en te veroordelen voordat men weet waar het om gaat. Want bij lange na is de brua van deze eilanden geen duidelijke zaak. Ze is nog nooit serieus bestudeerd. Voorlopig kunnen we beter niet oordelen. Al meer dan eens is gebleken, dat iets wat als brua gedoodverfd stond, achteraf zo gek nog niet was. Wat vreemd is, is nog niet verkeerd.’ Tegelijkertijd schreef hij een schertsend (?) woordraadsel in Pipita 24: ‘Bijgeloof brengt je de suggestie bij heel veel te geloven.’ En dus onderzocht de pater de wezensgronden en tekende brua-verhalen op ‘wier historiciteit natuurlijk geheel voor rekening van de vertellers komt’. Hij maakte foto’s van ‘kontra’-objecten, poppen, vogels op sterk water e.d. ter bestrijding van het kwaad. En van de ‘lichte vorm van brua: de geluksmiddelen, voortekens en amuletten’. Bij veel onderwerpen over de kerk, zoals een begrafenis, de folklore, de geboorte van een kind, beschreef hij parallel de bruagewoontes. Opdat de lezers zelf konden oordelen over hun geloof in God. Of juist hun twijfels…

Tijdens het geestelijk bijstaan van parochianen ervoer de pater alledaags lief en leed, armoede en weldaad, leven en dood, geluk- en

verdrietbelevingen. Een niet-geringe uitdaging om deze veeleisende toewijding en empathie gedurende de lange dagen en in het weekeinde op te brengen. Gewoonlijk bezochten pastoors hun parochianen en bemoeiden zich met huiselijke zaken, een bemoeienis die soms wel en soms niet werd gewaardeerd, zelfs in kerkelijke kringen niet. Pater Brenneker kwam vaak bij ons thuis. Dat was na de oorlog, ik was toen acht jaar oud. Ik herinner me duidelijk hoe vereerd mijn oma, mijn moeder en ik ons voelden met zijn bezoek. Ik zat dan aan mijn huiswerk en hoorde oma of mijn moeder roepen: ‘Ata pader!’ (Daar is de pater!) Hij vond dat mensen niet moesten bidden en hopen op een wonder, maar bidden en doen, concreet uitvoeren! Deze christen die werkelijk geleefd heeft volgens de leer van Christus, luisterde geduldig. Hij was een hartelijk mens, met een gezond optimisme en een fijn gevoel voor humor. Een van zijn wensen voor dit volk was, dat wij meer lezen, dat wij studeren om intellectueel vooruit te komen, opdat wij elkaar beter kunnen steunen op onze weg naar vooruitgang, teneinde immateriële onafhankelijkheid te bereiken. Mensen als ik die contact hadden en gewerkt hebben met pater Brenneker, zijn spiritueel rijker geworden in het licht van zijn authentieke vriendschap en zijn charismatisch voorbeeld. (Herinnering Lucille Berry-Haseth)

Hij vervulde zijn pastorale taken met tomeloze energie en toewijding in de verschillende parochies waar hij diende, te Pietermaai, Groot Kwartier en St. Willibrordus. In zijn woorden: ‘Ik ben priester geworden omdat ik goed wilde doen; ik zag het goed doen van mijn moeder en meende dat het priesterschap mij de meeste kans zou geven om ook veel en nog meer goed te doen.’ (3000 Denksels 293). En niet alleen omdat ‘Men van een priester wil zien dat hij gegrepen is door zijn ideaal (Pipita 32)’. Zijn stelregel was dat religieuzen in hun vocatie in onvoorwaardelijke liefde tot God waren verbonden, en daarbij waren gehouden aan hun gelofte van armoede. In Pipita (20) werd dit door de pater openlijk beleden: ‘Ik kan van God geen definitie geven, maar ik geloof in hem, ik weet niet waarom.’ Om hiervan openlijk te getuigen droeg hij een massieve grote ring om zijn middelvinger met de hoofdletter ‘K’. Gemaakt uit nikkelstaal door leerlingen van een technische school. Volgens medepriester Nic Erkamp niet als versiering, maar omdat Christus de pater inspireerde tot het dagelijks in de praktijk brengen van de bevrijdingstheologie. In de paterstijd toen nog niet zo benoemd. Hierdoor kreeg hij kracht en steun, levensvreugde en moed.

Over de vraag ‘Wie is God’ noteerde Leo van Dijk in zijn interview met de pater: ‘God is … je naaste helpen, de gehandicapte, de mensen in echte nood, van jouw kant je inzetten om te voorkomen dat tweederde deel van de wereld honger lijdt. Mensen moeten niet bidden om daarna op wonderen te wachten, maar bidden en echt helpen. Geef je broer of je zuster een hand, geef hem een brood als daaraan behoefte bestaat, leer hem ook hoe hij zelf kan vissen, help hem een dak boven zijn hoofd te krijgen tegen de nachtelijke afkoeling, help hem daadwerkelijk om een menselijk leven te kunnen leiden.” (bijlage Ñapa van de Amigoe op 23 maart 1996).

Een van de weinige momenten dat hij zich realiseerde hoe hard hij werkte, was in een zijdelingse opmerking in Sambumbu Pipita. ‘Soms loopt mijn hoofd over van het prakkezeren wat ik nu weer in de radio en televisie zal zeggen. Wat ik moet schrijven. Wat ik de mensen moet antwoorden, die in uiterste nood verkeren. Wat hen te zeggen die zich aan mij ergeren. Ik gebruik voor dit soort hoofdpijn een uitnemend remedie. Ik laad mijn auto vol kinderen en ga op stap. Voor hen een feest, voor mij een verfrissing.’ Of hij vond rust in het goddelijke van het heelal (Gedichten Avondgebed)3:

Als ik ’s avonds buiten zit en eenzaam met de sterren bid dan wordt mijn zorg en mijn pijn en heel de wereld heel heel klein

De pater getuigde in verschillende werken van zijn onvoorwaardelijke devotie. Hard nodig in zijn hulp aan smartelijke mensen aan de zelfkant van de Curaçaose samenleving. Zoals de prostituees van wie hij de schrijnende achtergrond schetste (Sambumbu): ‘Een kot, een bed en een vrouw die op klanten wacht. Ze heet nog Magdalena ook.

3 Gedichten van . een pater een . tamelijk oude . man die . aan . het dichten is . geslagen en . niet . meer stoppen . kan

“Ben je erg tevreden met dit leven?” “Tevreden? Ellende. Ik trek nooit veel klanten. Ik zou er meteen uit willen stappen. Maar waarheen? Ben al zeven jaar in het bedrijf. Iedereen kent me. In betrekking gaan lukt me niet. Ik heb alleen een zus, getrouwd, met zes kinderen en te klein behuisd. Die neemt er mij niet bij. Ik ga voorlopig maar door”.’ Zonder beschuldiging of vooroordeel, in neutrale bewoordingen (Sambumbu Pipita). ‘Drie dikke vriendinnen. Alle drie van hetzelfde horizontale beroep. Met als bijverdienste wat zwarte loterijtjes. Om de twee weken gaan ze gezamelijk naar de stad, gekleed als eenvoudige armen. Al wat het lichaam siert laten ze weg. Om het hoofd een doek en aan de voeten een paar afgetrapte schoenen. Ze profiteren van de onderstand die het bestuur verleent aan noodlijdenden.’

Hij werd geconfronteerd met het hopeloze grensgebied van verslaving, waar geestelijke zorg praktisch geen soelaas meer bood. Zeker voor zijn tijd had hij een onconventionele manier van hulpverlening. Op de hoek van de Rouvilleweg en de Hoogstraat, het voormalige Keizershof in Otrobanda, huisden chronisch alcoholverslaafden. De meesten in de laatste fase van verval. In hun onverzadigbare drang naar de verlossende roes, dronken zij in uiterste nood Alcolado Glacial. Een verkwikkend geparfumeerd product bedoeld voor verfrissing van de huid gedurende de hitte van de dag. Vervaardigd op basis van industriële alcohol, gevaarlijk bij intern gebruik, zelfs met risico van hersenletsel. De pater verlichtte hun lijden door flessen rum uit te delen… (Herinnering Eric de Brabander). De paters verklaring hiervoor: ‘Iemand met godsdienstige dwang van de drugs verlossen, betekent hem bevrijden uit de ene tang door hem te grijpen met een andere tang.’ (3000 Denksels 119).

Naïef was de pater bepaald niet en hij wist het leugenachtige onoprechte - niet zelden inherent aan het verdorvene - van het goede te scheiden. Maar ook hem overkwam het kwade, ondanks zijn jarenlange professionaliteit in de hulp aan verslaafden. Een incident leidde ertoe dat hij in 1990 naar Nederland uitweek. Het Provincialaat oordeelde dat zijn benadering van de drugsverslavingsproblematiek hem tot een ‘zeker isolement binnen het vikariaat’ had geleid. Liefdevol werd hij ter inhoudelijke bezinning en recuperatie opgevangen bij de Dominicanen in de Brigittenstraat in Utrecht. De navolgende zes maanden afwezigheid van zijn geliefde Curaçao bleken een ware beproeving. Hij voelde zich een ‘balling’ zoals confrater Derksen schreef. Anderzijds kon hij in

zelfreflectie tot rust komen na een lange stressvolle periode. Door zijn broeders werd hij hulpvaardig bijgestaan, waarmee men het voorgevallene analyseerde, en de te leren lessen formuleerde. In een discussiestuk over het te vernieuwen apostolaat van de paters hand uit 1963 was een stelling opgenomen dat ‘leken-intellectuelen zich een keer per jaar over een onderwerp van het apostolaat dienden te buigen. Opdat de geestelijken daar hun voordeel mee konden doen.’

Hij zal het dringende advies van zijn mede-Dominicanen om na terugkeer op het eiland een ‘aantal betrouwbare en degelijke en deskundige bondgenoten’ binnen en buiten de kerk te betrekken, zeker hebben begrepen. Aan zijn eigen aanbeveling had hij eerder gevolg moeten geven, zij het niet op de manier zoals hij aanvankelijk bedoelde.

Boeken schrijven, is niet moeilijk, als je pen maar buikloop heeft; doch heel iets anders is, een boek te schrijven dat iedereen wil lezen en waar iedere lezer wat aan heeft. (3000 Denksels 916)

This article is from: