10 minute read

De prediker en zijn vernieuwde apostolaat

Van zijn omvangrijke pastorale werk getuigen honderden bewaard gebleven ‘minipreekjes’, uitgesproken tijdens de mis. Zij zijn tijdloos, nog altijd actueel voor binnen en buiten de kerk. In 3000 Denksels (2883) relativeerde hij dit echter: ‘Hij laat mij een klapmap kijken, waarin honderdvijftig preken staan. Het zijn zijn besten en de allerbesten staan vooraan; maar ze boeien mij niet. De ziel erin is zoek; het is allemaal uitgedroogde klapmapkoek.’ De pater zocht gestaag naar nieuwe methoden om de catechese uit te dragen. In zijn niet-aflatende drijfveer om door te dringen tot de ware christelijke geloofsbelijdenis. In 1962, op zijn vijftigste, lanceerde hij daartoe zijn Missiemethodiek. Met als motivatie: ‘De moeilijkste arbeid wordt het meest toevertrouwd aan wel vrome en ijverige en vaak theologisch goed geschoolde mensen, maar dezen moeten het stellen met een pastoraalpraxis die niet door de wetenschap wordt geruggesteund. Talrijk zijn de missionarissen, die op hun eentje uitmaken wat wel en niet kan en mag.’ Hij pleitte voor een ‘wetenschappelijk missie thuisfront’, waarin werd deelgenomen door theologen en moralisten, en zeker ook een cultureel antropoloog en vertegenwoordigers van de psychische wetenschap. De pater bestempelde zijn Missiemethodiek met dertig stellingen als een bijdrage aan deze ‘delicate arbeid’.

Pater Brenneker was een bijzonder mens en heeft veel bijgedragen aan de culturele waarden waarin veel mensen van ontvreemd waren. Hij was voor iedere nieuwkomer op de Antillen een gevraagde en ongevraagde adviseur. Ook voor zijn medebroeders die voor zover nog in leven zijn veel over hem kunnen verhalen. Hij heeft ons een soort pastoraal praktisch jaar gegeven waarin hij ons adviseerde de boeken even de boeken te laten en de theologie van de straat aan te leren. Zo werd ieder van ons ondergedompeld in de realiteit van het leven waarin we onze roeping moesten zien waar te maken. Zelf heb ik hem in zijn laatste levensjaren mee mogen maken en mezelf over hem verwonderd en bewonderd. Zijn verhalen onder de maaltijden soms in tegenwoordigheid van zijn vrienden Boeli van Leeuwen en Elis Juliana waren dan eindeloos en soms bijna ongelooflijk. Paul zoals wij hem ook noemden was in alles mini. Kleine huisjes, kleine verhalen,

kleine boekjes maar met grote inhoud. Ze hebben ons als medebroeders onder elkaar veel discussies gegeven. Op zijn kleine kamer lag een schrijfblokje waarin hij alle inspiratie schreef en daar later graag over discussieerde. Ik vind het fijn voor hem dat zijn miniwerkjes in herinnering blijven en ons een beeld blijven geven van de kerk van toen en hoe die ondanks alle voorschriften en gebruiken ook anders beleefd mocht worden. (Herinnering Piet Magnin O.P.)

In het ‘godsdienstig autonoom maken van een bevolking’ heerste zijn fundamentele opvatting over geloofsverkondiging (Stelling 6): ‘De missionaris moet de uiterste voorzichtigheid en geleidelijkheid betrachten in het prediken van de godsdienst door het woord.’ Nader uitgewerkt: ‘De missionaris moet zijn methode van werken aanpassen aan de autochtone psyche en cultuur van de bevolking (2). De missionaris moet alles wat in de autochtone psyche en cultuur niet duidelijk in strijd is met Gods wetten, intact laten (7).’ De familie diende daarbij de pijler te zijn van de samenleving (stelling 15). Het tegen de wil onttrekken van kinderen uit het gezin typeerde hij als ‘vernederend’. Een internaat moest niet gezien worden als ‘ideaal, maar eerder als noodzakelijk kwaad’. Curaçao kende het matriarchaat met de ‘baisait’ (bijvrouw) als niet altijd geaccepteerd, maar wel veel voorkomend fenomeen. Daarvoor in de plaats moest het verenigde gezin komen, inclusief de aanwezige vader. Niet alleen in het gezamenlijk naar de kerk gaan, maar ook in het betrekken van de man in de liturgie.

Zijn opvatting over de rol van de vrouw binnen de kerk verwoordde hij in stelling 23: ‘De missionaris moet de leiding van het godsdienstig leven zoveel mogelijk in handen stellen van mannen.’ Zijn conservatieve motivatie voor dit traditionele standpunt van de kerk was: ‘Christus nam mannen tot naaste medewerkers. Paulus legde de verkondiging van het woord Gods in handen van mannen. De man is het hoofd van het gezin, de bestuurder van de gemeenschap. De man heeft gemakkelijker overwicht over de vrouw dan omgekeerd.’ Dat dit meer gebiedenderwijs was dan realiteit bleek uit zijn overweging dat er legio katholieke centra bestonden waar godsdienst een vrouwenzaak was. Waarbij de wijze waarop de man benaderd moest worden te weinig aandacht kreeg. Sterker nog: ‘Waar godsdienst het stempel van vrouwengedoe heeft. Waar

de clerus zich over deze ziekelijke toestand niet het hoofd breekt. Teveel priesters occuperen zich teveel met de vrouw, en schromelijk weinig met de man.’ Zeker een uitdaging in een gemeenschap met prominent machismogedrag van mannen.

Te meer progressief was zijn opvatting over de katholieke school (stelling 27): ‘De missionaris mag de katholieke school alleen beschouwen als een middel om het geloof te verdiepen.’ Hij drong aan op meer schriftuurkennis, liturgie, kerkgeschiedenis en vooral de katholieke levensleer, in verdraagzaamheid en eerbied voor andere godsdiensten. Niet-katholieke kinderen mochten niet geweigerd worden, en moesten in hun eigen godsdienst worden onderwezen, als zij daarom vroegen. Heel expliciet: ‘Een school die exclusief katholiek is, sticht meer kwaad dan goed. Zij kweekt vijandschap en wantrouwen, en schaadt het voornaamste gebod.’ En heel belangrijk in de taakvervulling van de Missionaris: voor de zielzorg gold bij uitstek de taal die de mensen in hun dagelijks leven bezigden (stelling 8) - Papiaments in plaats van Latijn of Nederlands.

Vanuit deze principes ontwikkelde de pater eigengemaakte prenten, pamfletten, boekjes en geloof-studies. En hij paste zijn stelling 28 toe om langs ‘mechanische weg het geloof te kondigen’. Doelend op televisie, radio en particuliere zendapparatuur. Zijn godsdienstig appèl droeg hij buiten de kerk uit in zijn radioprogramma’s bij Radio Hoyer, uitgezonden na het lokale nieuws. Geheel tweetalig bediende hij zijn gehoor in ‘Morde supla’, ‘Chi ku cha’, en ‘Kom luister even, Skuchami 5 minüt’. Overpeinzingen aangekondigd met “Dia pa Djo tur yu’i Djo” (Dit is Gods dag Gods kinderen). Met lichtvoetige maatschappelijke thema’s vooral bedoeld om zijn toehoorders aan te moedigen:

Sabiduria bo ta saka fo’i buki sabiduria bo ta haña riba kaya. E sabiduria mas sabí, ta e sabiduria pará riba tur e dos pianan akí.’

‘Wijsheid haal je uit boeken wijsheid vind je op straat

De wijste wijsheid is de wijsheid die op deze beide benen staat.

(Bron en vertaling: Lucille Berry-Haseth).

Om luisteraars uit te nodigen tot een moment van bezinning. In tolerant zijn, in onderling te betrachten naastenliefde en in het streven naar wederzijds begrip. Dat alles onder het centraal stellen van de familiewaarden. Zoals in Morde Supla 3 (#40): ‘Den un bon matrimonio e homber mustra interes pa junan i pa trabow di kas. i e muhe ta puntra kon kos ta marcha na trabow dje homber.’ (In een goed huwelijk toont de man belangstelling voor de kinderen en de huishouding, en de vrouw vraagt hoe het loopt met het werk van de man). In # 41 benoemde hij de niet-wenselijke keerzijde: ‘Tin homber kasá ta biba nan mes bida. e esposa ta pa na nada mas ku un kriá of un byside mas.’ (Er zijn getrouwde mannen die hun eigen leven leiden. De echtgenote is voor hen niet meer dan een opvoedster of een extra bijvrouw). In Pipita 368 confronterend verwoord: ‘Zelfs debielen trouwen, wat niet betekent dat het simpel is een gezin te stichten.’ Rauw gesteld, maar getuigend van zijn grote zorgen over gebroken gezinnen en het onverantwoordelijke, vooral promiscue gedrag van de mannen.

Verbloemd sneed de pater lastige onderwerpen aan van goed en kwaad in zijn radiopraatjes. Waarbij hij zichzelf niet spaarde in het niet altijd, of verkeerd raken van de beoogde gevoelige snaar (Sambumbu Pipita): ‘Een ongehuwde moeder met acht kinderen had de toespraak van de radiopriester die een lans brak voor de ongehuwde moeder, net andersom begrepen en kroop meteen in de pen: “Het staat je fraai iedere vrouw die een kind krijgt een slet te noemen. Er zijn erg goeie mensen onder die ongetrouwde moeders. Ik ben ook geen straatmeid. En ik ken er veel zoals ik. Kijk eens liever naar je eigen. Pastoors lopen tegenwoordig met bosjes weg en gaan dan trouwen. O zo!”.’

Na de start van de eerste lokale Tv-zender Kanal Ocho droeg hij live zijn boodschappen in het Papiaments uit. Gevolgd door het voorgaan in directe uitzendingen van de nachtmis voor Kerstmis. Een

mediamiek novum in die tijd, conform zijn opvatting: ‘Preek je voor de televisie, preek dan niet vóór de kijkers, maar tót de kijkers en liefst mét de kijkers.’ (3000 Denksels 2975). Waarbij hij zich zoveel mogelijk verplaatste in de gedachtenwereld van zijn toehoorders. Vanuit een opmerkelijke premisse in Pipita 46: ‘Erg veel argumenteren met bijbelteksten wekt argwaan en tegenzin op.’ Hij werd voorloper in een nieuwe wijze van het verkondigen van Gods boodschap. Naast geloof, moed, hoop, liefde en goedertieren, bleef de waarschuwing voor hovaardigheid staan. En dat de toorn van de Heer over zondaren geen verleden tijd was (Morde Supla 85). ‘No papia nunca malu di sacerdotenan obispo of Iglesia. Dios no ta gusta hende ofende su iglesia of su hendenan. Tin bez e ta castiga e mal papiadornan duru mes. Es cu mete cu Redentor ta sali crucifica!’ (Spreek nooit kwaad over de priesters van de bisschop of de kerk. God houdt niet van mensen die hun kerk of hun mensen beledigen. Er zijn gevallen dat hij de kwaadsprekers heel hard heeft gestraft. Wie kwaad spreekt over de Verlosser, wordt gekruisigd!)

Zijn ‘communicatiemethodes’ evolueerden en leidden tot een serie pamfletten in andere toonzetting. Zoals in Pekelé cu pikel. ‘Bo tin enemigu? Bo sa cu bo mester haci, con ta trata nan? Wel, mi sabe masha bon. Hesuchristo ta bisa: Stima boso enemigunan. Reza pa esnan cu ta columnia i pursigi boso. Tata na cielo laga solo sali riba bon i malunan. E ta laga jobe riba hustu i inhustunan. Si boso cumindá boso rumanan so ki particular boso ta haci? Paganonan ta haci mescos. I na cruz el a pidi pordon pa tur esnan cu a hacié malu: Tata pordona nan. Esaki si ta Pekelé cu pikel!’ (Heb je vijanden? Je weet hoe je moet handelen, hoe ermee om te gaan? Wel, ik weet dat heel goed. Jezus Christus heeft gezegd: houd van uw vijanden. Bid voor hen die kwaadspreken en die jullie najagen. Vader in de hemel laat de zon schijnen voor de goeden en de slechten. Hij laat het regenen op de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen. Als je alleen maar je broeders groet, doe je niks bijzonders toch? Heidenen doen hetzelfde. Aan het kruis heeft hij vergeving gevraagd voor allen die hem kwaad hebben gedaan: Vader vergeef hen. Dat is Pekelé cu pikel!)

Was dit nog direct gerelateerd aan het Heilige schrift, in Pipita tekende hij algemene levensbeschouwelijke epigrammen op. In kritische toonzetting. Met als reden (49): ‘De huidige liturgie haalt je teveel

uit het leven, zij brengt je er niet in.’ Nader uitgelegd (14): ‘De oude misliturgie stroomde over van zonde en bekering; ze was niet verblijdend.’ Hij was een voorstander van zo weinig mogelijk gebonden liturgie, ’tenzij aan het geloof’ (56). En hij draaide dat zelfs om door te stellen dat (60) ’Als de kommunieritus populair wordt, groeit er vanzelf een liturgie uit.’ En zo ontstonden duizenden reeksen behartigenswaardige bespiegelingen. Bijvoorbeeld in eenvoudige figuratieve zin (50): ‘Ongeloof zet de trein stil, bijgeloof laat je rijden op een dwaalspoor.’ Maar ook met stellingen van complexe filosofische aard (63): ‘Door de hemel te simplificeren, hebben wij hem onaanvaardbaar gemaakt.’ Tot aan een kritische aanklacht (72): ‘Gouden tempels samen met stervende bedelaars is zeker geen kristendom.’

Zijn populariteit als geestelijke, niet alleen bij de gekleurde gelovige gemeenschap, was ongekend. Dat maakte zijn verhouding met de clerus er niet eenvoudiger op. Daar waar principieel Gods leer, de kerk, maar niet de pastor in persona bepalend diende te zijn. Hij was in het uitdragen van de toen nog rigide pastorale leer, ongewild, maar welbewust, anders. En kwam onvermijdelijk met de kerk in aanvaring: ‘Twee keer heb ik een schrijfverbod opgelegd gekregen door de bisschop. Hij vond dat ik mij teveel bemoeide met het gewone volk. Maar Monseigneur zei ik, een priester kan niet afdalen en niet stijgen. Voor ons moet iedereen gelijk zijn en ik ben even goeie vrienden met de gouverneur als met de arbeider.’ Deze tijdelijke ban weerhield de pater er niet van zijn eigen weg te gaan in de invulling van zijn diocesane verplichtingen. Zoals verantwoord in 3000 Denksels (56): ‘Als ik zelf een wandelend evangelie was, hoefde ik niet te preken en niet te schrijven; waarom met woorden preken als daden luider spreken.’ Op zijn oude dag haalde hij de krant met de kop: ‘Aan preken heeft Paul Brenneker ’n hekel.’ Door hem raadselachtig verwoord op zijn tachtigste in 3000 Denksels (2473): ‘Als een prediker niet preekt, moet hij meer preken dan wanneer hij preekt.’

Niet alle psychiaters genezen de hele mens; velen zijn in staat de geneeskraan dicht te draaien, zodra het over religie gaat. (3000 Denksels 2959)

This article is from: