6 minute read
De pater en zijn stichtingen
Uit zijn werken spreekt zijn vooruitstrevende maatschappelijke engagement in het onvermoeibaar aandacht vragen voor een rechtvaardige inkomensverdeling. Curaçao kende schrijnende armoede, door de pater vanuit verschillende invalshoeken beschreven. Zich welbewust van de armoede-paradox: ‘Soms helpt een armenzorg teveel en doodt de lust tot werken. Zo helpt men de arme niet. Je maakt zijn lot nog harder; je maakt de arme armer.’ (3000 Denksels 1726). In Pipita (53) verwoordde hij het armoededilemma waarmee hij niet in het reine kon komen. ‘Goed doen aan één mens is geen kunst, er geen een overslaan wel.’ De pater schreef over armoede en de kinderen die hier als eerste slachtoffers van worden. Vanuit hun onbevangenheid, maar daarom niet minder schrijnend (Sambumbu Pipita). ‘Kinderen in mijn auto. “Oh, kijk eens wat die jongens veel speelgoed hebben!” “Dat zijn macamba’s; en macamba’s hebben veel geld.” “Maar bij ons in de klas zit een pikzwart kind met laarzen van 34 gulden.” Ja, er zijn wel zwarten met geld, maar macamba’s hebben allemaal veel geld. (iets zachter) Die pater is ook rijk, die heeft altijd geld in zijn portemonnee om ons op icecream te trakteren.”’
Waar het armoede betrof, had de pater zijn momenten van diepe wanhoop en twijfel. Hij worstelde met het onrechtvaardige en voelde zich schuldig (Gedichten en gedachten 1, 63):
Telkens zeg ik tot zo’n vrouw: och, och, och! Wat vind ik dat toch erg dat jij met je kindertjes moet wonen in een krot en ik heb geen huis voor jou dan zeg ik nog wat mooie woorden met een bedrukt gezicht ik stap in mijn auto
en rijd naar huis een nette woning netjes ingericht
De pater zat in een lastige spagaat door de kerkelijk voorgeschreven oproep aan parochianen tot het voortbrengen van een grote kinderschare. Geserreerd verwoord in Pipita 233: ‘Denken dat families van een of twee kinderen automatisch gelukkig zijn is fout.’ Zoals dit conflicteerde met zijn missie om de as van rijk - arm, bijna synchroon aan de ongelijkheid in blank - zwart, te veranderen. In ‘Denksels over Armoede’ # 3 uit de reeks Minimono stelde hij daarbij zowel de rol van de kerk als van hemzelf aan de kaak. ‘De kerk heeft in het verleden een te sterk accent gelegd op het gebed en te weinig een reële bestrijding van de armoede geëist als voorwaarde en fundament van het kristendom, de fout die wij maakten was te veel zien naar boven en te weinig naar beneden.’
Deze constatering motiveerde hem om - eerst kleinschalig - daadwerkelijk actie te ondernemen. Hij raakte geïnspireerd door de in 1967 door Jopie Cijntje en broeder Theofried Derksen opgerichte stichting ‘Drecha Kas’. Met het tweeledige doel van huizenreparatie van armen, uit te voeren door adolescente jongeren. Zij leerden naast technische handvaardigheden ook nader begrip en mededogen voor een fenomeen dat in principe eenieder kan overkomen. De pater regelde bouwmaterialen, waarna nooddruftige mensen door jonge vrijwilligers - begeleid door ouderen - werden geholpen met het repareren van hun miserabele onderkomen. De eerste keer dat ik de pater ontmoette, was ik bezig met een paar jongeren een bouwval te repareren. Een magere man met een grote baard, en - wat wonderlijk voor een pater - hij zag er verfomfaaid uit, bijna sjofel. Onopvallend in zijn doen, zeker wel vriendelijk in de omgang. Hij liet zich nergens op voorstaan, hij was er ‘gewoon’. Met veel doorzettingsvermogen. Zo meende hij door bestudering van de mondi een begraafplaats van slaven te hebben gevonden. Te zien aan een heuvel met dicht bij elkaar groeiende palu di sia. Met de jongeren werd intensief in de hitte gegraven, maar zijn theorie werd niet bevestigd. Dat was dan zo, hij was onvermoeibaar. Pas later merkte ik een zekere mate van frustratie ten opzichte van de kerk, het persoonlijke gevecht tegen het onbegrip van niet-geestverwanten. Zijn ongeduld om te vernieuwen, de manier waarop hij in wezen de
catechismus aan de kant zette en zijn eigen ‘apostolaat’ redigeerde en uitdroeg. Nadat ik zijn geschriften had gelezen drong het - met diep respect - tot mij door, wat een ongelofelijke hoeveelheid werk deze veelzijdige en erudiete man op veel terreinen in zijn leven had verzet. (Herinnering broeder Franklin Clemencia)
De pater liet geen misverstand bestaan over de oorzaak en medeverantwoordelijkheid van anderen voor de huizennood: ‘Een stinkende manier om rijk te worden is krotten verhuren aan minvermogenden.’ Dit misbruik werd later zijn drijfveer om zelf huisvestingsprojecten te realiseren. Het was mij een eer en een genoegen Pater Brenneker te helpen met de oprichting van de Stichting ‘Kas pa nos tur’ (‘Een huis voor ons allen’) in 1970, met het doel eenvoudige woninkjes voor arme mensen te bouwen, verspreid over het eiland om gettovorming te vermijden. Typerend voor deze apostel van God, ging hij zelf ook in zo’n eenvoudig huisje wonen. De vergaderingen van Kas pa Nos Tur werden op het kantoor van Rustoord gehouden. Het was prettig te ervaren dat die vergaderingen letterlijk 60 minuten duurden. Alle agendapunten werden behandeld tussen 6.00 en 7.00 uur p.m. (Herinnering Lucille Berry-Haseth)
Deze stichting zette zich in voor mensen die minvermogend waren en niet in staat waren huur te betalen. Veelal daklozen die hun heil op straat moesten zoeken. Met Joseph Martina ontwikkelde de pater drie woningtypen, variërend in vloeroppervlak van 20 tot 39 vierkante meter. Om de zogenoemde ‘Tantén’-huisjes te kunnen financieren voor de behoeftigen, ontwikkelde de pater het ‘Kasíta’ (huisje)-type. De laatste waren bedoeld voor mensen die door woningnood niet aan een betaalbaar huis konden komen. Onbesproken mensen met een ‘normaal’ inkomen die navenant huur konden betalen, maar die geen dak boven hun hoofd hadden of uit het ouderlijk huis wilden. Zo ook schrijver Tip Marugg die werd ingeschreven voor een huur van 200 gulden per maand. Met deze solide huurinkomstenstroom kon de pater vervolgens zijn doelgroep, de daklozen, huisvesten.
De pater wist in zijn gedrevenheid een miljoen gulden aan donaties op te halen door uiteenlopende instanties aan zijn stichting te binden. Doel was om daarmee de eerste vijftig huizen te bou-
wen. Ondersteund door acties als 1-guldenvignetjes die op straat werden verkocht, en een belangeloos opgenomen langspeelplaat - alles voor het goede doel. Substantiële fondsen werden geschonken door de Nederlandse regering, het Koningin Julianafonds en - in waarlijke oecumene - het Diakonaat Gereformeerde Kerken Nederland. In verschillende wijken werden gronden ter beschikking gesteld door o.a. de Shell, het Eilandgebied Curaçao, het Bisdom Willemstad en de Zusters van Rozendaal. Op Zjaró (Charo) werden in 1970 vijf huisjes van het ‘Kareda’ (volharding) type gebouwd, voor 7.700 gulden per woning. Daarna volgden tot 1975 ieder jaar weer vijf nieuwe woningen in de wijken Koraal Specht, Groot Kwartier, Berg Domi en de Koningstraat (Documentarium #7). Dit kareda-concept werd een succes, de huuropbrengsten zouden vervolgens worden aangewend om de projecten voor de daklozen te financieren. ‘De meest talrijke categorie van krotbewoners hebben wij tot op heden overgeslagen om reden dat zij niet sociabel zijn: de zware alcoholisten.’ Zo ontstond ‘Plan 4 DAKLOS’, om op Punda en Otrobanda overdekte, open ruimtes met een tiental chambrettes, stenen bedden en WC te bouwen. Uit het jaarverslag van 1979 blijkt een gezonde ‘onderneming’, toen 47 huisjes op 240.844 m2 waren gerealiseerd.
Wij constateerden in 1977 dat psychiatrische patiënten van de Dr. Caprileskliniek na hun ontslag vaak niet adequaat in de samenleving werden opgevangen. Een aantal viel door het gebrek aan opvang en begeleiding zodanig terug, dat men hernieuwd moest worden opgenomen voor behandeling. Deerniswekkend voor betrokkenen en belastend voor de samenleving. Ik benaderde de pater die als rector van de Caprileskliniek als geen ander wist hoe gebrekkig de post-psychiatrische opvang in de samenleving was geregeld. Ik ontmoette hem in een van de huisjes van zijn projecten, waar hij tevreden leefde op 28 vierkante meter. Hij was meteen enthousiast, adviseerde ons inhoudelijk, en stelde ons - daadkrachtig als hij was - twee grondstukken ter beschikking. Wij togen naar Berg Domi, op zich een ideale plek, maar er stonden al enkele huisjes. Toen wij dit met hem opnamen, grinnikte hij verontschuldigend, ‘ja dat wist hij wel’, maar daar konden wij vast wel een oplossing voor vinden! Die heeft de Fundashon Sonrisa inderdaad bedacht en in 1986 werden zeventien eenkamerwoningen aan de Uteweg opgeleverd. Gevolgd door een activiteitencentrum met zes
aanleunwoningen in 1992, heden een grote GGZ-inrichting. Geestelijk erfgoed van een markant mens met een ongelofelijk groot hart. (Herinnering Adriaan van der Hoeven).