7 minute read

Autodidact in de culturele antropologie

In wezen had de pater geen vrije tijd, want juist in schaarse momenten van rust ontsproten zijn fameuze filosofische beschouwingen. Hij ontwikkelde daarnaast zijn uiteenlopende interessegebieden en deed nadere studies. Hieruit ontstonden vriendschappen voor het leven. Schrijver, beeldhouwer en schilder Elis Juliana leerde hij eind jaren vijftig kennen. Met hem werkte de pater nauw samen in hun volkenkundige registraties. In de paters oude VW-kever trokken zij erop uit, gewapend met een oude bandrecorder en ‘toevallig’ wat sigaren of sigaretten. Zij spraken mensen aan, en ervoeren gewillige oren, vooral bij de ouderen. Verrast door de oprechte belangstelling van dit bijzondere koppel, werden zij spraakzaam. Juliana en de pater lieten de onderwerpen over aan hun gesprekspartners. Met een uitzondering toen zij werden uitgenodigd voor een honderd jaar oude traditionele begrafenisceremonie die speciaal voor hen een tweede maal werd voltrokken. Tijdens een interview in 1970 met Raymond Debrot antwoordde de pater op diens vraag: ‘Hoe komt het dat de mensen u toch vertrouwen, al komt u van buiten?’ [Antwoord:] ‘Mensen zijn niet tegen een vreemdeling, die een bijzonder gevoel heeft om mensen op hun waarde te schatten, mensen die het volkomen zuiver menen. Hij is goed die zich het lot van de medemens aantrekt. Dat komt overal in terug, in gezangen en vertellingen. Indien de mens een zuiver mens is en men elkaar als gelijke beschouwt.’

In Elis’ herinnering (Amigoe 28 juli 1990): ‘Wij vragen nooit aan de mensen of een verhaal waar is of niet, want als je dat zou doen, dan betekent dat dat je geen vertrouwen hebt in de persoon.[...] . Als iemand het over spoken heeft, dan is het voor die persoon werkelijkheid.’ Waarna een kolderiek voorbeeld van brua volgde, over een huis waar stenen rondvlogen. En of de pater met exorcisme daar wat aan kon doen. Het bleek een achtjarig stenengooiend jongetje te zijn die ontmaskerd werd door zijn handschrift te vergelijken met eerdere anonieme briefjes… Juliana verwoordde zijn samenwerking met de pater in een interview met Lucille Berry-Haseth en Emy Maduro (2009): ‘Mi amistat ku Brenneker a forma e base di rèspèt pa loke otro hende ta pensa.’ [...] Brenneker tabata mas riba e kolekshon

di kantika bieu anto ami ta mas bien riba kuenta i historia. Nan a bin meskla. Asina nos a kuminsá ku nos a bin djòin.’ (Mijn vriendschap met Brenneker vormde de basis voor respect voor wat andere mensen denken. Brenneker was veel beter in de verzameling oude liedjes, terwijl ik veel beter was in de vertellingen en de geschiedenis. Dit werd gemengd. Zo is het begonnen in onze samenwerking.)

En hoe Brenneker over zijn ‘hermano’ (broer) dacht: ‘Elis is dichter, schrijver, deklamator, tekenaar en beeldhouwer. Als je een gedicht van hem hebt gelezen – lees je het nog eens over – langzamer – en dan nog eens – nog langzamer – en dan zeg je: “ja zo is het, zo precies, er hoeft geen woord bij en er kan geen woord af - vreemd dat ik het zo niet eerder heb gezien” – maar daarvoor hebben we dichters nodig.’ Juliana prees zijn hermano ‘Brenku’ in een poëtische puntdicht: ‘Brenneker kon niet als een Christus volgeling op golven lopen. Wel heeft hij op de bodem van de armoede gesjouwd.’ En uit respect voor het eindeloze aantal stappen dat de pater in zijn leven al had gezet, maakte Juliana in 1975 deze tekening, met daarin kunstig de paters initialen verwerkt.

De ruim 1.400 bandopnames van hun vanuit nederigheid en vooral op respect gebaseerde gesprekken met directe nazaten van voormalige slaven, zijn ondergebracht in de door hen opgerichte Fundashon Zikinzá. De teksten van de gezongen ‘cantica’ (liederen) werden door ‘gestudeerde jongeren’ op zondagmorgen uitgepluisd en op kartonnen fiches uitgeschreven. Daarna werden deze door de pater gebundeld en gepubliceerd in o.a. Leketé Minawá. In 1978 schreef de pater een voorstudie ‘Mil palabra poko usa, duizend vreemde woorden’ die ‘onontbeerlijk is voor degenen die de opnamen bestuderen van Zikinzá’. Een combinatie van streekwoorden, vakjargon, oud en modern Papiaments en slaventaal Guene6. De geluidsfragmenten van de verouderde opnameapparatuur waren niet allemaal even scherp, deels veroorzaakt door windvlagen en boomgeruis. Of werden verstoord door een mekkerende geit, of een huilende baby op de achtergrond. De pater voorzag dat het opnemen van een gesprek in een geluidsstudio met professionele apparatuur niet de rust kon geven, zoals bij een ongedwongen ontmoeting in eigen tuin of huisje. Men zou zich in het ‘ongemakkelijke zondagse pak moeten hijsen’, en misschien ‘de kluts kwijtraken’ door de vreemde omgeving. De pater zag deze bijgeluiden als een ‘stempel van echtheid’.

6 Guene, ook wel ‘lenga di Luango’, ‘Masopaso’ of ‘Makwiba’, was de taal gesproken door de oorspronkelijk uit Afrika gehaalde slaafgemaakten. Een onderlinge, soms dubbelzinnige geheimtaal met verschillende dialecten per plantage. Een niet meer gesproken taal, waar nog wel enkele woorden en spreekwoorden van zijn overgeleverd.

In radio- en tv-uitzendingen brachten Juliana en de pater de gewoontes, tradities en voorwerpen uit het verleden onder de aandacht van de brede Curaçaose bevolking. In eerste instantie ontvangen met verdeelde, ook bozige reacties: ‘waarom het koloniale verleden weer zo nodig naar boven moest worden gehaald’. De programmamakers onderkenden deze reacties, volgens hen te verklaren uit de Antilliaanse schaamtecultuur, maar zetten toch door. Hun oprechte doel was de gemeenschap bewuster te maken van hun eigen beschaving. En om zich niet alleen te spiegelen aan Nederland of Europa. Door trots te worden op het samenstel van oude Indiaanse, Afrikaanse en christelijke godsdiensten. De antropologische verslaglegging verscheen o.a. in Benta en Curaçaoensia, zoals vervolgens gecompileerd in een tiendelige serie. Ooit gestart met de aanduiding ‘encyclopedietje in zakformaat’, gezien de kleine vormgeving van de boekjes. De pater koos uiteindelijk voor de treffende titel Sambumbu. ’Sambumbu’ is eigenlijk witte klei vermengd met wat koemest en gebruikt om een lemen hut te kalken; het ziet er grijs uit en heet ook kalki di pober, arme-mensen-kalk. Maar een zeer schraal eten, wat gekookte maïs, met niets erbij, is ook een grijze brei en wordt daarom ook sambumbu genoemd: cuminda bashi. Naar aanleiding hiervan noemde men zelfs slecht gedaan werk, een ondeugdelijke constructie, sambumbu. Maar later is van sambumbu een zeer degelijke hutspot gemaakt, een mengsel van bonen, maïs, pompoen en pinda’s. Een troost voor wie schrijft onder de titel Sambumbu.’

De pater streefde met de serie Sambumbu naar zuivere verslaglegging van zijn observaties. Maar in andere werken zoals Curaçaoensia (o.a. 237) permitteerde hij zich wel eens een geschiedkundige aanpassing waarvan hij beter wist, of had kunnen weten. Zo zouden kerken op Curaçao zijn gebouwd door stenen die kinderen voor meneer pastoor hadden aangedragen. Dat was praktisch niet mogelijk, de enorme blokken werden uitgehouwen uit gesteente in de ‘mondi’ (wildernis) en vervolgens per ezelskar naar de bouwlocatie van de kerk getransporteerd. Mogelijk heeft een pastoor in het kader van het betrekken van de jeugd, hen symbolisch steentjes laten aanreiken? (Bron: Franklin Clemencia). Feit is wel dat restanten koraalsteentjes rondom de graven en Christusbeelden zijn aan te treffen, o.a. bij de Willibrorduskerk, waar de pater voorging.

Uitgebreid registreerde hij de herinneringen van de geïnterviewde mensen over hun voorouders. In minder dan twee generaties, binnen een eeuw verbonden met de slaventijd. Over de ondergane gruwelijkheden, de lijfstraffen gepaard gaand aan systematische ontmenselijking. De pater had in zijn collectie verschillende ‘Bewys van inschryvinge’, manumissie-briefjes zoals afgegeven na de opheffing van de slavernij in 1863. Waarop de volledige naam van de slavenhouder stond vermeld, maar van de vrijgelaten slaaf ontbraken de achternaam of de geboortedatum. De ‘aspirant burgers’ moesten hun eigen achternaam bedenken, of de voor hen bedachte achternaam opgeven.

De plattelandsbewoners vertelden over hun alledaagse leven, gebruiken, kruiden, dieren, brua, geschiedenis. In het Papiaments met soms nog een restant van hun oorspronkelijke Guene-taal. Een schat aan etnografische informatie die de pater op uiteenlopende wijzen rubriceerde en deels analyseerde. Hij onderzocht bijvoorbeeld de achtergrond van de ongelijke raciale verhoudingen, stammend uit de vroege slavenperiode. Het zijns inziens directe gevolg van het koloniale verleden. De pater veroordeelde dit in 3000 Denksels (2745): ‘Racisme is een misdaad die met een normaal verstand moeilijk te vatten is. Men ziet aan iemands edelste kwaliteiten voorbij en schopt hem de gemeenschap uit, vanwege de kleur van zijn huid.’ Ook sprak hij zijn afkeer in onverholen bewoordingen uit over de misstand in de onderling schrijnende discriminatie naar huidskleur (Curaçaoensia 320):

De eeuwige kleurenkwestie komt wel zeer duidelijk tot uiting in de zegswijze: Een neger wassen kost geen geld

En ook in:

Als iemand blank is, is hij aardig; Als iemand zwart is, is hij een smerige vent

Zo ontstond voor het eerst in de geschiedenis van de Antillen de ‘met zoveel liefde verzamelde en zo handzaam uitgegeven bijzonderheden van de volkskunde van de benedenwindse Antillen. In de

titel komt reeds uw geïnteresseerde, tegelijk speelse, en liefdevolle, belangstelling tot uiting’. Een loftuiting van de eerste Antilliaanse Gouverneur Mr. N. Debrot in zijn brief aan de pater op 19 mei 1969.

Kinderen doen echt, wij doen het echt doen, slecht. (3000 Denksels 1508)

This article is from: