8 minute read

De curator en de fotograaf

De pater, begiftigd met vele talenten, had naast zijn pastorale werk en volkenkundig onderzoek ook nog tijd over voor zijn andere interesses. Hij inventariseerde de historische ‘kas di shon’ (landhuizen) en beschreef de mogelijke vindplaatsen van teloorgegane plantagewoningen. Deze aantekeningen hebben later bijgedragen aan gericht nader archeologisch onderzoek7. Van nut o.a. in het terugvinden van de restanten van landhuis Harmonie in de omgeving van Groote berg, en een belangwekkende archeologische vondst van Indianenurnen bij Savaan. Eerder had hij op Bonaire een drietal hakbijlen gevonden. In zijn pamflet ‘Bonaire Indianenbeitels’ beschreef hij in 1947 drie vondsten en poneerde de stelling dat deze typische marmerachtige steensoort niet op Bonaire voorkwam. Aanvoer van het Zuid-Amerikaanse vasteland lag voor de hand, waarbij hij alleen niet kon verklaren hoe de inheemse Caiquetios deze handbijlen wisten te scherpen. IJzer werd pas begin 1500 door de Spanjaarden geintroduceerd. Tegelijkertijd vermeldde hij het volksgeloof dat deze ‘piedra di boz’ (donderstenen) tijdens onweer uit de lucht waren gevallen en daardoor magische kracht hadden…

Naast het verzamelen van artefacten ontdekte en exploreerde hij de schitterende koraalriffen rondom het eiland. Bijzonder, omdat in die tijd kloosterlingen achter hoge muren in ascese leefden. In Sambumbu: ‘De pastoor zei: “Een lid van de congregatie mag niet naar een danspartij, niet naar een ocho dia en niet naar een tamboer, die negerdans, baila di neger!”’ Een van de weinig toegestane ‘lichtzinnigheden’ was het maken van foto’s. Stichtelijke opnames van paters staand op vliegveld Hato voor de Fokker XVIII ‘Snip’. Poserende geestelijken in habijt op de trap van landhuis Santa Barbara, of sfeerfoto’s van de brede stille gangen van het klooster Habaai aan de Nijlweg. De pater daarentegen ging samen met ‘Andre Dammers’ - pseudoniem van Jules Heitkönig - duiken. Hij maakte onderwateropnames van de vele exotische koraalvissen, samenscholend in myriaden rondom een van de mooiste koraalriffen ter wereld. Hij

7 Jay Haviser, François van der Hoeven en de Archeologische werkgroep Curaçao en Anko van der Woude et al in Kas di Shon.

beschreef zijn eerste ervaringen in Vis met de Vissen. Naast adviezen hoe men zelf een duikbril kon maken, werden de gedragingen van bijvoorbeeld een caranja uitgebreid beschreven. De wijze waarop deze meer dan een meter lange vis probeerde om de, in een ‘kanaster’ (fuik gemaakt van kippengaas) opgesloten aasvisjes, te verschalken.

Onder het pseudoniem Paul van Venlo - zijn geboorteplaats - publiceerde hij zijn opgedane marien-biologische kennis in de serie ‘Boeki Chiki’ (kleine boekjes). Toen hij in 1949 voor het eerst met vakantie naar Nederland mocht, hield hij lezingen over de tropenzee. Zijn broer had daartoe de negatieven omgezet in lantaarnplaatjes die de pater vertoonde. De opbrengsten gebruikte hij om fotoapparatuur te bekostigen. Uitgebreid documenteerde hij de visstand en gaf de etymologische verklaring voor de veelal in het Papiaments verbasterde Nederlandse visnamen. Gevolgd door een fotoboek in 1976 Met de camera op de zeebodem van Curaçao. Deze uitgaven werden door de clerus toegestaan, waarna de Fraters van Scherpenheuvel de serie drukten. Met zwartwit foto’s waarin ook de tanige pater onderwater is te zien, met een spies in de hand tussen koralen en vissen. Voorzien van korte teksten: ‘Wacht, denkt de varkensvis, als ik nu rechtop ga staan, en dezelfde kleur aanneem als het struikje achter mij, dan ziet meneer van Venlo mij zeker niet!’ Zijn publicaties resulteerden in 1961 in een van zijn televisieoptredens bij de KRO. De pater had een bijzondere fascinatie voor Bonaire. Op dit eiland ijverde hij naar diepgaande verbinding met zijn parochianen. Hij beheerste de taal in het begin niet, noch wist hij van de zeden en gewoonten. Het maakte hem des te vastberadener de Bonairianen te doorgronden. Op dit slapende eilandje ontstond de brede basis van zijn zo energiek uitgedragen apostolaat.

Naast een kort archeologisch pamflet over ‘beitels’ ontstonden nog twee boekjes over Bonaire, als ‘rustig eiland’ en over ‘de volksgeneeskunst’. Geschreven gedurende de Tweede Wereldoorlog onder bizarre omstandigheden. In september 1939 begon de pater op Curacao, maar werd al snel naar Bonaire gestuurd. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in 1940 had Gouverneur Wouters verordonneerd dat Duitsers en Duitssprekenden onder wie joden, nazi’s, NSB’ers en sympathisanten, bij elkaar moesten worden geïnterneerd.

Dat gebeurde in scholen en een provisorisch barakkenkamp ten zuiden van Kralendijk. De pater, alhoewel geboren Nederlander, werd mogelijk door de bisschop vanwege zijn Duitse vader naar Kralendijk overgeplaatst. Hier zette hij zijn pastorale werkzaamheden voort en verzorgde missen in de Misa San Bernardo. Ook toegankelijk voor de gedetineerde rooms-katholieke Duitsers die in ‘beperkte bewegingsvrijheid’ naar de kerk mochten. Dit leidde tot het ‘incident van Kralendijk’8. In 1942 verzocht de pater de aanwezigen na afloop van de ochtendmis even te blijven zitten, om een korte eredienst te houden ter gelegenheid van Koningin Wilhelmina’s verjaardag. Hij verwelkomde daarbij de gezaghebber en de twee landraden, waarna de Duitse gedetineerden ostentatief de kerk verlieten. Politiek en kerk mochten niet met elkaar worden verward, was een van hun argumenten die voor de nodige opschudding zorgde.

Later stichtte hij, samen met Elis Juliana, in 1974 het eerste Bonairiaans Folkloristisch Instituut, dat werd gehuisvest in Fort Oranje (!). Toen de pater eerder zijn op Curaçao opgebouwde oudheidkundige verzameling ergens wilde onderbrengen, verliep dat met de nodige weer-

8 Wuiven vanaf de waranda J.E. Sint Jago.

stand. Met naam en toenaam noemde hij de verantwoordelijke, in zijn ogen tekortschietende ambtenaar in de Amigoe van 14 februari 1976. De pater had een collectie van meer dan 600 artefacten opgebouwd, van dagelijkse gebruiksartikelen, religieuze voorwerpen zoals Mariabeeldjes, gebruiksvoorwerpen, alsook ‘kontra’ en ‘fuera’ objecten uit de brua-praktijk. Alles wat uit het verre verleden voor het grootste gedeelte van de autochtone bevolking van belang was. En niet de kostbare somptueuze mahoniehouten kasten, krulpoot salontafels of geornamenteerde kroonluchters. Juist deze grandeurobjecten die in het Curaçaos museum stonden, als een te conserveren herinnering aan een ‘rijk’ koloniaal verleden. Niet naar de overtuiging van de pater: ‘Denken dat de geschiedenis van Curaçao is geschreven door een handvol ‘hoge heren’ of zelfs een stel ‘piraten’ is een groot misverstand.’ Zijn streven was een selectie van zijn folklorecollectie te plaatsen in vitrines in de hal van het net geopende Centro pro Arte, het muziektheater. Opdat vooral de jonge generatie hiervan kennisnam. Echter: ‘Een regen van schouderklopjes en vlaggen op mijn hoed [...] Een lawine van beloften en toezeggingen daarna doodse stilte [...] Er wordt geen donder gedaan.’ Met Elis Juliana lukte het uiteindelijk in 1979 een permanente expositie te krijgen in het Curaçaos museum. Maar wel in het souterrain… Later werd de collectie overgenomen door de Stichting NAAM.

Na de oorlog werd de pater beroepen op Curaçao in de parochie van San Mateo, Hier bekwaamde hij zich nader in de portretfotografie. Waaruit een fotocollectie volgde, onder meer afgedrukt in Sambumbu (deel 3). Naast portretten van Curaçaoënaars ook instructieve foto’s van de beschreven volkenkundige objecten. En van graven in de natuur en de vele huishoudelijke gebruiksvoorwerpen. Series van spontaan poserende kinderen volgden, zoals afgedrukt in zijn boekje Antilliaantjes. Met als toelichting: ‘Kinderen zijn zo mooi, omdat zij zelf niet weten hoe mooi zij zijn. Hun onbevangenheid is voor ons een opengeslagen boek, waaruit wij dagelijks kunnen lezen en leren.’ Daarnaast plaatste hij in Filosofia foto’s van ernstige vrouwengezichten, en een serie afbeeldingen van kerkelijke feesten met aandoenlijke communicantjes. Niet om de pure kunstuiting per se, maar genomen met een onderliggende pastorale boodschap. De essentie van het leven, de vreugde, de liefde en

onvermijdelijk het lijden. Vervat in het aangrijpende beeld van een ‘Angelitu’ (kinderlijkje). Een jong overleden meisje, sereen verstild in haar kistje, voor de eeuwigheid vastgelegd.

In de reeks Minimono (4) beschreef de pater het hartverscheurende lijdensverhaal van Chella. In stille verwondering hoe zij haar lijden onderging. In schroom citeerde hij het moedige meisje dat niet klaagde: ‘Als ik zeg dat ik pijn heb, heeft Mamma meer pijn dan ik.’ Hij noteerde haar doodswens: ‘Ik heb genoeg van het leven, ik wil niet ouder worden dan dertien jaar, dan ga ik zeker regelrecht naar God.’ De pater voegde geen woorden van troost toe, geen helende Bijbelse teksten, geen poging tot verklaring van het onrechtvaardige of het ondoorgrondelijke. Het openbaren van deze catharsis, de confrontatie met de geloofsbeginselen, leek zijn boodschap. Met als beschouwing in 3000 Denksels (1930): ‘Als ik een lichtstraaltje werp op de zin van het lijden, bedoel ik bij voorbaat het lijden van een ander. Want zoveel moed ik bij veel lijden zie, schraap ik niet bij elkander.’

En toch weer verrassend, hij wendde zijn camera ook een keer wel ‘lichtzinnig’ aan. Hij maakte aangezichtsfoto’s van de geheel ongedwongen, vrijuit poserende muze Nydia Ecury. Een veelzijdige Arubaanse kunstenares tevens auteur van gedichtenbundels die ac-

teerde in het mede door haar opgerichte toneelgezelschap Thalia. Zij werd onderscheiden voor haar bijdrage aan de taalontwikkeling van het Papiaments (letterlijk ‘gesproken taal’). Waar de pater een uitgesproken voorstander van was. Twee keer organiseerde de pater een tentoonstelling van zijn bijzondere fotocollectie. In de jaren zeventig was kunstenares en mecenas May Henriquez bereid een expositie voor hem te organiseren in landhuis Bloemhof, waar zij haar atelier had. Twintig jaar later verzorgde dochter Nicole Henriquez in 1996 een tweede tentoonstelling van 53 foto’s. Prominent stuk was Tumanú, een halfnaakt indiaans meisje uit de binnenlanden van Suriname. Uit deze opbrengsten (‘NAf. 50 voor Grote Prenten, NAf. 25 voor Kleine Prenten’) financierde de pater zijn weldoenerstichtingen…

Eenmaal heb ik een Kristus-kop getekend, maar doe dat nimmer meer. Je moet daarvoor een kunstenaar wezen en vooral een kristen tot op het bot. En dan maar hopen dat je kop zal spreken van mens en van God. (3000 Denksels 2230)

This article is from: