15 minute read
Geloof en bijgeloof gaan dikwijls broederlijk samen
Een citaat uit Curaçaoensia, zeker niet opgetekend vanuit zijn geloofsovertuiging, maar als feitelijkheid in zijn parochie. Met als treffend voorbeeld ‘Een hoefijzer in de drempel van de deur en een crucifix aan de wand beveiligen je tegen het binnendringen van kwade geesten!’ De katholieke leer die hij zijn parochianen voorhield, was hierover echter heel duidelijk: ‘Wij dienen ons te laten leiden door een eerbiedige vrees voor God, niet door een bijgelovige vrees voor zijn Tegenstander (Openbaring 14:7).’
Tegelijkertijd noteerde hij een merkwaardige parabel in Sambumbu, ‘het verhaal van Jeffie Tomsjansen over de zwarte God’. ‘Er was eens een man, een zwarte man. Hij bebouwde een knoek. Toen kwam er een andere man, een blanke, die een knoek ging bebouwen juist naast die van de zwarte. Het ging regenen en alles kwam er mooi bij te staan: kleine mais, pompoenen en van alles, in overvloed. De zwarte man was blij en lachte: ’Mijn meloenen en komkommers en bonen zijn mooi rijp.’ De blanke man zat in zijn knoek en zei hem: ’Wat sta je daar te lachen en laat je je tanden zien. Je lijkt wel een aap. Mijn vruchten zijn even mooi en even goed als die van jou: kleine mais, grote maïs en van alles. Jij bent niet de enige die wat heeft.’ De zwarte man zei hem: ’Zeker, jij hebt van alles. Ik ben er blij om. Maar ik vind het jammer, dat jouw maïs voor de vogels is bestemd. De meloenen kun je plukken, ook de patia’s en pompoenen, de komkommers en de boontjes, maar je maïs is voor de vogels.’ De ander zei: ’Je bent niet wijs, je kletst. Waarom zouden de vogels mijn maïs opeten? oh.’ De zwarte man haalde heel zijn oogst binnen en bracht alles naar huis. De blanke man oogstte ook heel zijn knoek ... behalve de mais. Die blanke man is de duivel. De zwarte man is God. Die blanke kon zijn maisoogst niet binnenhalen, want het mes en de maisstengel vormen een kruis. En de duivel kan geen kruis zien.’
De pater schreef uitgebreid over alle facetten van de geloofsbelevenis van de Curaçaoënaar. Tegelijkertijd bood hij een sociologisch doorzicht van de diocese uit zijn tijd. In bijna neutrale verslagleg-
ging van gewoontes, gebruiken en riten. ‘Een tachtigjarige man zei me, dat hij iedere morgen opstond met: „In de naam van de Vader, de Zoon en de H. Geest; God voorop en ik achter hem aan”, Djo dilanti, mi trai dje. Hoe weinig gelovig een groot aantal mannen ook schijnen, het is een openbaring, als je gaat navragen, wat ze bidden, vooral bij het slapen gaan. Sommigen maken alleen maar een kruisteken, anderen bidden een Onze Vader en een Weesgegroet, anderen weer zeggen: „Met God ga ik slapen, met God word ik wakker” of „Ik ga slapen in naam van God”. Vrouwen bidden meer. Aan een gezamelijk avondgebed komt men zelden toe, daar ieder gaat slapen als het hem uitkomt en er geen vaste bedtijd bestaat. Toch wordt er wel hier en daar een rozenkrans gebeden en vooral op zaterdagavond als de radio de rozenkrans, onderbroken door melodietjes, voorbidt. Vrouwen bidden ook veel uit een kerkboek. Een speciaal voor mannen geschreven kerkboek, in het papiaments, werd gretig gekocht en gebruikt... door vrouwen.’
Iedereen werd in principe toegelaten tot de rooms-katholieke kerk, zij het dat voor zondaars aparte regels golden: ‘Tegenwoordig hoor je niet meer spreken van: jiu di scuridad [kinderen van de duisternis]. Om de waarde van het huwelijk te accentueren werd in de oude tijd een kind uit een onwettige samenleving, ’s morgens om zes uur, voor de mis, gedoopt. Dus in het duister. Vandaar dat onwettige kinderen de naam kregen van kinderen der duisternis. Later is deze discriminerende maatregel niet meer gehandhaafd en geheel in onbruik geraakt. Het kind dat volkomen onschuldig is, wordt door een onwettige geboorte toch reeds belast.’ In Sambumbu verwoordde de pater wat de mensen hiervan vonden, onder het voorbehoud dat hij niet in stond voor de ‘historiciteit’. ‘Op Bandariba heeft men eens brua voor een kwade pastoor gedaan. Deze doopte buitenechtelijke kindertjes alleen maar ’s morgens om vier uur, want zo zei hij, het zijn kinderen van de duisternis. Maar op een dag kwam men om half zes. De pastoor weigerde en stuurde zelfs zijn hond op de jaja af. Uit wraak deed men brua. De pastoor werd ziek, moest naar het ziekenhuis, zijn tong werd heel erg lang, en ging niet meer naar binnen. Hij is zo gestorven.’
Toelating tot de kerk vereiste opoffering en toewijding, te beginnen bij de jonge communicantjes: ‘De methode vroeger gevolgd bij het
geven van katechismus-onderricht was bijzonder simpel. De pastoor stelde de vragen, de antwoorden moesten letterlijk volgen, anders kreeg je een tik met een pal’i Iele-takje. Ook haperen gold als niet kennen. En je werd niet zomaar toegelaten, o nee. Thuis moet je eerst de voornaamste gebeden hebben geleerd: kruisteken, onze vader, weesgegroet en de korte geloofsbelijdenis. Toch wel goed gezien, dat de ouders moesten meewerken. Was je eenmaal toegelaten, dan had je een stand op te houden. Als er iets op je viel aan te merken, kon je worden weggestuurd en dan duurde het lang eer je van de zwarte lijst werd geschrapt. [...] In de oude tijd was de voorbereiding voor de eerste communie zeer streng. Het kind werd een of meer weken tevoren naar een peettante gestuurd, en mocht niets van de huiselijke voorbereiding zien. Het moest mooi binnen blijven, veel gebeden opzeggen, niet boos worden, niet spelen. De laatste dag, of de dagen na de biecht, werd het in een kamer opgesloten en kreeg daar zijn eten. En hiervan is op menige plaats nog overgebleven, dat het candidaatje de laatste dag wordt afgezonderd. Iets wat behalve om geestelijke redenen ook nog om een zeer praktische aan te bevelen is: het kind zal een behoorlijke nachtrust genieten; thuis met bolo’s, versieringen en voorbereidingen tot laat in de nacht, komt van slapen weinig terecht.’
Ook voor de vieringen golden strikte regels: ‘Een zeer oude en gezonde volksdevotie is het kerstfeest voor te bereiden door negen dagen achtereen de mis bij te wonen. Het zijn de auroramissen, die zeer vroeg in de morgen moeten plaatsvinden, niet later dan vijf uur. Ook hoort erbij, dat onder of na de mis het lied „Muy presto veremos” wordt gezongen. Om lid te worden van een Maria-congregatie werden oudtijds strenge eisen gesteld. Heel de ocho dia heet in de wandel vaak rosario, naar het voornaamste gebed, de rozenkrans.’ Maar de pater was inschikkelijk en stond eigen interpretaties van vieringen toe: ‘In de stad en daar waar men dicht bij een kerk woont, is de ocho dia veelal vervangen door een noveen in de kerk gebeden. Men komt in de namiddag bijeen, en de leiding berust bij een voorbidster, die voor deze reeks bidstonden wordt gehuurd. Zij brengt gebedenboekjes mee en bidt voor. Het aantal deelneemsters (mannen zie je er niet veel) is aanmerkelijk geringer dan bij een ocho dia thuis. De verbasterde latijnse liedjes worden dumve liederen genoemd, naar de beginwoorden, of ook wel cantica di salbe.’ En hij
sprak zijn waardering uit voor een heel eigen devotie van een gelovige: ‘Te Westpunt heeft Pol Sacristan de leiding, en hij houdt er een heel eigen en indrukwekkende manier van rozenkrans bidden op na. Hij zegt voor ieder weesgegroet een deel van het te overwegen mysterie: “Christus valt plat ter aarde, wees gegroet, Christus zoekt verlichting bij zijn apostelen, wees gegroet.” En dat op de laatste dag 150 keer! En allemaal uit het hoofd! Deze traditie zal niet verloren gaan, daar zijn zoon hem assisteert. Er gaat zoveel wijding van uit, dat mensen uit de stad wel eens naar de mooie rozenkrans van Pol komen luisteren.’
Voorts beschreef de pater het gedenken van de doden, met lokaal aangepaste regels. Omdat de geest van de overledene anders nog kwaad kon doen. ‘Een enkele keer, vooral in de buiten-districten, houdt men nog wel eens een ouderwetse ocho dia jucán. Dit Guenewoord betekent hier: echt, origineel, oud. De voorbidder nodigt de omgeving uit met de roep: Abe Maria Purisima! Abe Maria Lucisima! Het bidden is gelijk aan de huidige ocho dia, ook op de laatste dag; maar dan heeft plaats het afbreken van het altaar, kibramentu di altá. Alles wordt eraf gehaald, ook het laken, en dan gaat men met stokken en veel spektakel de geest wegjagen, die onder het tafeltje huist en niet weg wil. De sacristan zingt genéliedjes en roept fuera, fuera! Weg jij, weg! Zo’n ocho dia duurt wel tot diep in de nacht of de volgende morgen.’ Dergelijk bijgeloof is universeel en voor alle wereldreligies ingewikkeld om te hanteren. Dikwijls niet effectief, zoals de ‘remedie’ van een medepastoor (Sambumbu): ‘Er was eens een pastoor die er prat op ging in enkele weken heel het bijgeloof in zijn parochie te hebben uitgeroeid. Gewapend met een bijzonder dikke wandelstok liep hij alle knoeken af en overal waar hij maar een ezelskop of geitenschedel op een hek zag gestoken, sloeg hij toe, letterlijk. Dit nieuws verspreidde zich snel; met het gevolg, dat ieder die de ijverige herder in de verte zag aankomen alles wegstopte wat niet orthodox was en een kerkboek of rozenkrans op tafel legde. Ze wisten plotseling niets meer van bijgeloof af, tenzij iets wat ze zich vaag herinneren van hun grootouders.’
Maar het volksgeloof bleef dagelijks onderdeel van het leven. De pater legde hiervan de typische Curaçaose uitingen vast. ‘Volgens een ongeschreven wet vertoont elke devotie, die buiten de Kerk om
wordt gepraktiseerd, de neiging te degenereren. Niet-godsdienstige en bijgelovige elementen sluipen gemakkelijk binnen. Wat de heiligenverering aangaat, staat de particuliere verering van SintAntonius aan de spits van de degeneratie. Het leven van deze 13eeeuwse Franciscaan geeft er hoegenaamd geen aanleiding toe. Hij was geleerde, wonderdoener en prediker. Jaren na zijn dood echter deed het verhaal de ronde, dat hij een verschijning had gehad van het Jezus-kindje en er zeer vertrouwelijk mee omging. Men ging hem afbeelden met het Kindje op de arm en deze voorstelling is de meest populaire geworden. De 13de juni is de dag van Sint-Antonius. Op die dag wordt nog op vele plaatsen een geheel eigen a-kerkelijk Antoniusfeest gevierd. Zijn beeltenis is dan rijkelijk versierd met groene vruchten, broodjes en flesjes rum. De oude beruchte Antoniusdansen komen nog maar zelden voor, maar zijn niet uitgestorven. Zo’n feest heet Lele Toni, een mengelmoes van godsdienstige en minder welgevoegelijke praktijken. Er wordt gebeden en gezongen en de dames dansen en trekken telkens als ze voor SintAntonius komen haar rokken (wel wat te hoog) op. Antonius houdt daarvan, beweren ze. De liedjes worden met handengeklap begeleid en in de tekst wordt de heilige zeer familiair aangesproken met Toni. Vast vraagt men hem drie zaken: de eeuwige zaligheid, geld om te kunnen fuiven en een kerel, mari, om te trouwen. Maar tevens wordt hij bedreigd, omdat iedereen uit ondervinding weet, dat hij lang niet alles geeft, wat de vereersters hem vragen. Ze maken hem uit voor bandiet, gierigaard en armoedzaaier. Een wonderlijk geheel.’
Zo concludeerde de pater afstandelijk en onderkoeld. Een niet toelaatbare ‘interpretatie’ van de christelijke leer, waarvoor hij als oorzaak zag: ‘Deze extremiteiten zijn mogelijk geworden, omdat de clerus zich om een of andere duistere reden, altijd afzijdig heeft gehouden van dergelijke vieringen.’ Dat deed hij nu juist niet en onderzocht dit nader, met als conclusie: ‘op verreweg de meeste huiselijke Antoniusfeesten ontbreken de bizarre degeneratie verschijnselen. Ik heb een vrouw eens gezegd: “Als er iets verkeerds gebeurt, moet je ’t niet doen; als er niets verkeerds gebeurt, moet je me uitnodigen en dan niets weglaten omdat ik er bij ben.” Ik werd prompt uitgenodigd en ben gegaan.’ Om daar ironisch aan toe te voegen: ‘Het was devoot en gezellig, hoewel ik er geen diocesaan promotor van zal worden.’ Zijn parochianen goed kennend, voegde hij daaraan toe:
‘Ik ken een ander adres, waar ik op 13 juni zeker niet als priester zal worden uitgenodigd; daar stond het Antoniusbeeld versierd enkel met flessen rum.’
Over een enkele uitwas in de beleving van het lijdensverhaal was de pater echter niet te spreken: ‘In vroeger tijden werd op Paaszondag op verschillende plaatsen van het eiland een levensgrote Judaspop gemaakt. Soms met dertig ronde blikjes (zilverlingen) bij zich en een paar flessen rum in zijn zakken. In de namiddag werd hij op een bank voor een huis gezet, en iedere voorbijganger mocht hem komen bekijken en hem een klap in het gezicht geven. De eigenlijke rage van heel de bevolking brak pas los bij het opkomen van de maan. De pop werd opgeheven en rondgedragen onder begeleiding van de cachu en wiri-muziek en speciale Judas-liedjes. Telkens werd hij dan zodanig aangevallen en afgerost, dat er op het eind niet veel meer van overbleef dan wat lompen en gras. Bekende plaatsen waar vast ieder jaar de Judaspret plaats vond waren de Sabana van Santa Maria, Segu, Seru Fortuna, Boca San Michiel, Sami Liber en niet te vergeten Otrabanda en Pietermaai, waar de politie nogal eens tussenbeide moest komen, omdat door misplaatste geloofsijver de pop vaak belandde in de koraal van een joodse familie.’
In Benta (2.470) beschreef de pater het bijgeloof ‘om een man ertoe te brengen spoedig met een bepaald meisje te gaan trouwen. Neem verschillende soorten parfum, dure Franse parfum, die het meisje bij voorbaat gebruikt. Doe deze in een witte fles met wijde opening, zoals een koffie- of tangfles10. Koop twee wassen poppetjes en kleed die als bruid en bruidegom en bind ze aan elkaar. Doe er dan nog wat suiker en sterke drank bij en een papiertje met beider namen. Sluit de fles goed af en ga naar de zeekant waar je hem op een koele plek onder een boom in de grond stopt. Je zult zien dat die twee spoedig trouwen. En dan hoef je die fles niet meer op te graven, laat maar zitten.’ Over de oorzaken van het geringe aantal wettelijk bevestigde huwelijken noteerde de pater: ‘Slaven bezaten niet het recht te huwen. Vandaar dat onwettig samenleven twee eeuwen lang voor hen de gewone gang van zaken was. Vandaar ook, dat de minachting
10 Tang werd in 1959 als oplossinaasappelsap geïntroduceerd en werd o.a. gedronken door astronauten.
voor deze staat niet zo groot is. In menig gezin, waarin de ouders niet gehuwd waren, leefde men decent, vaak decenter dan in vele normale gezinnen. En deze toestand treft men heden ten dage nog aan. Het concubinaat, dat relatief veel voorkomt, is sociaal gezien weinig onderscheiden van een wettig huwelijk. Buren en kennissen zullen iemand niet minder achting en liefde geven, omdat hij en zij niet getrouwd zijn. Een goede vijftig jaar geleden bestonden er wel hele buurten, waar een concubinaat eenvoudig niet werd getolereerd. Een ongehuwd stel dat er zich wilde vestigen, werd aangezegd, dat ze niet welkom waren; ze moesten maar naar de Punda gaan.’
Daarnaast gaf hij als praktische reden voor het buitenechtelijk concubinaat: ‘Er moet namelijk een feest worden gegeven. De schaamtecultuur, waartoe deze mensen meer dan Noord-Europeanen behoren, eist, dat zij bij een huwelijk een even duur feest weggeven als buren en vrienden. Zo niet, dan worden zij als klaplopers en gierigaards aangemerkt. Deze reden duiden ze aan met te zeggen, dat ze nog niet gereed zijn om te trouwen. En hoe meer kinderen er komen, hoe moeilijker het wordt. Daarbij bestaat er ook nog een intrinsieke reden, waarom menig concubinaat niet tot een huwelijk overgaat. Het is de angst, dat de vredige samenleving zal eindigen. De vrouw krijgt bij een gewettigde samenleving rechten. Ze kan de man desnoods met de politie dwingen sommige verplichtingen na te komen. Beiden tonen zich inschikkelijker, zolang de band vrij is. En dit doet velen zeggen: Miho bibá cu mal casá, beter goed samenleven dan slecht getrouwd.’
Voor de celibataire pater was zonder twijfel de Bijbel zijn houvast, waarin zowel Jezus Christus als de apostel Paulus de ongehuwde staat, net als het huwelijk, een gave van God noemden!
Een priester is geen verschijning, hij is een mens die geluk wil brengen
Pipita 223
De missionaris moet trachten de familie als voornaamste centrum van opvoeding te maken.
Stelling 15 Missiemethodiek
Papia ku otro
Samenspraak
Sprekende Prenten
Een kind dacht dat ik als pater heel de dag aan Jezus dacht en ook nog in mijn dromen met hem sprak ik wist zo gauw niet wat ik die reine ziel als antwoord geven zou en dacht even na de engel keek vol bewondering naar mij op en dacht dat ik weer aan Jezus dacht
Gedichten en Gedachten I # 81
Kristus bouwde zijn kerk op twaalf masbanguvissers Niet op Schriftgeleerden
Kredo 344
Op straat ontmoet je meer mysteries dan in boeken over theologie
Pipita 70
Getrouwde mensen moeten vooral medelijden hebben met elkaar. Beiden doen hun best om elkaar ter wille te zijn, en dat lukt toch dikwijls niet. Maar zij moeten beiden de pogingen appreciëren.
Zjozjolí 3 Theologie van de straat
Een oud gebruik wil, dat men van de eerste vruchten, die de grond dit jaar oplevert, iets offert ‘aan de overledenen’. Wie zijn eerste boontjes in een kom klaar heeft om te gaan koken, neemt er een paar uit, en smijt ze door het raam naar buiten.
Curaçaoensia 922
Wie in een kamer aan de oostzijde van het huis slaapt, heeft het meest kans op bezoek van een kwade geest. Wordt er in de nacht één keer op de deur geklopt, reageer dan niet, het is zeker een boze geest. Noem ’s nachts ook niemand bij zijn doopnaam, anders gaat de boze geest hem halen. Veiligheidshalve kun je het best heel de nacht je huis potdicht houden; ook de jaloezieën. Vermoed je toch een bezoek van een zoembi, leg dan op alle stoelen een kledingstuk neer, dan merkt hij meteen dat hij niet welkom is.
Curaçaoensia 88