11 minute read
Een kerkgebouw zet aan tot bidden
Zo postuleerde de pater in Kredo, maar voegde daar meteen het aloude dilemma van iedere kerkelijke institutie aan toe: ‘en suggereert dat het daarbuiten niet hoeft’. Hij predikte geloofsbelijdenis als alledaagse uiting, waar men ook was en ongeacht het tijdstip. In Sambumbu beschreef hij in deze context de lokale gewoontes: ‘Men maakt een kruis, als men een kerk passeert; sommigen blijven er zelfs even bij stilstaan. Slaat de kerkklok het engel des Heren, ook dan maakt men een kruis. Wordt een kindje gebaad, dan leert moeder het eerst, hoe stuntelig ook, een kruisteken te maken. Als je gaat zwemmen, moet je ook eerst je hand in de onmetelijke wijwaterbak steken, een kruis maken, en dan tjoep! het water in. Wie ’s morgens het eerst de deur uitgaat, maakt een kruis en gaat naar buiten. Moet je het huis alleen laten, dan sluit je het aan alle kanten terdege, maakt een kruis en gaat dan weg. Bij het terugkomen moet je ook weer eerst een kruis maken en dan pas binnengaan. Voordat het eerste licht wordt aangestoken, maakt men een kruis. Waar geen stroom is wordt eerst de lamp in orde gemaakt, een kruisteken gemaakt en dan pas wordt de lamp opgehangen. Voor het slapen gaan tekent men zijn hoofdkussen, of wat er ook voor moge dienen, met een kruis. Bij het geeuwen maakt men met de duim een kruis op de open mond. Na het kruisteken kussen velen de top van hun duim of wijsvinger en weten zelf niet waarom. Dit is een rudimentair overblijfsel van een zuidelijk gebruik om duim en wijsvinger over elkander gekruist te kussen.’
Vanuit zijn brede historische belangstelling deed hij archeologisch onderzoek naar de eerste kerken op het eiland: ‘Het oudste kerkje van Curaçao is waarschijnlijk dat van Ascension. In 1963 kwam een Venezolaanse archeoloog toevallig een paar dagen naar Curaçao, zag op een oude kaart het kerkje staan, ging erheen en vond meteen op de aangegeven plaats enkele fundamenten, die zo goed als zeker die van het eerste kapelletje van het eiland zijn. Op verschillende oude kaarten zien we ook een kapel getekend op Santa Barbara, nabij het landhuis. Naar mijn weten is nog nooit naar de resten daarvan omgekeken.’ Toen hij dat schreef, wist hij niet dat de Venezolaanse hoogleraar Cruxent nader onderzoek deed. Volgens hem zijn ver-
moedelijk enkele muren uit begin 1500 - te oordelen naar de dikte - deels opgegaan in het landhuis. Bewoner Max Diemont heeft daar in de jaren veertig onderzoek naar gedaan en trof een andere grotere steensoort, van oudere datum aan. Ozinga, die de Curaçaose landhuizen in opdracht van het gouvernement in kaart bracht, was echter van mening dat Santa Barbara pas eind achttiende eeuw is gebouwd. Daarom lijkt het onwaarschijnlijk dat de oorspronkelijke kerkstenen daarin zijn verwerkt.
Of eenieder blij was met de komst van de kerk, beschreef de pater in Sambumbu (Brua). ‘Toen er een nieuwe parochiekerk kwam, en deze nagenoeg klaar was, trok zij er eens in een wilde bui met haar trawanten op af, en noemde het een maïsschuur, en deed er spottend de mis na. Dat werd groot alarm. De pastoor werd gewaarschuwd. Toen deze zag wat er gebeurde, luidde hij de klok. De mensen stroomden toe, en begonnen de vrouw met haar gevolg met stenen te bekogelen. Het werd een vechtende en scheldende troep die zich langzaam naar het huis van de vrouw begaf. Aldaar werd veel vernield en zelfs de paarden en schapen kregen er van langs. Dit alles onder de leuze: pastoor a manda, op last van de pastoor. De vrouw heeft zich voor haar sterven bekeerd en haar bruapraktijken toegegeven. Maar haar eens zo vruchtbare moestuin is een droge zandvlakte geworden; iets wat iedereen als een vloek beschouwt.’ Van de authenticiteit van dit opgetekende verhaal distantieerde hij zich wel. Net zoals in Sambumbu Brua: ‘In de kerk van Barber verscheen eens een onzichtbare. Kandelaars vlogen van het altaar, stoelen rolden omver. Toen heeft men een pater Kapucijn geroepen, die toevallig op doorreis was. Deze kwam met een fles halfvol water, en met een zweep. Na gebeden te hebben begon hij links en rechts met de zweep te slaan, maar niemand zag wat hij sloeg. De onzichtbare kromp ineen, zo legde hij uit. De pater ving hem, stopte hem in de fles, nam hem mee naar zijn boot, en verdronk hem onderweg in zee.’
Slaven werden na hun ‘manumissie’ (vrijkopen) of later na het opheffen van de algehele slavernij, niet geacht lidmaat te worden van de protestantse gemeenschap op het eiland. De Fortkerk als Nederlands Hervormd geloofsbolwerk bleek voorbehouden aan de Nederlandse koloniale bestuurders en plantage-eigenaren, de voormalige slavenhouders. Later opgevolgd door de Europese Hollanders en de klei-
ne, voornamelijk ‘blanke’ Curaçaose elite. Vandaar het Antilliaanse gezegde ‘Bashi manera raton di kèrki’, berooid als de muizen van de kerk. Volkswijsheid voor ‘niets krijgen’ bij de protestantse kerk. Aangeduid met ‘kèrki’ in tegenstelling tot de Rooms-katholieke kerk die wordt aangeduid met ‘misa’. Een stelling verklaarbaar uit de geheel verschillende manier waarop Monseigneur Niewindt het Rooms-Katholieke geloof in de negentiende eeuw omarmd wist te krijgen. Uiteindelijk beleden door meer dan driekwart van de Curaçaose bevolking. Dankzij zijn langdurig aandringen kwamen de Fraters van Tilburg rond 1880 naar de Antillen. Gevolgd door vele geestelijken van de Zusters van Breda, van Schijndel en van Roozendaal, de orde van de Dominicanen, de Kruisvaarders van Sint Jan, en de broeders van Onze Lieve Vrouw van Lourdes. Door onderwijs, gezondheidszorg en opbouwwerk verbeterden zij de levensomstandigheden en het welzijn van de Curaçaoënaars aanmerkelijk. Resulterend in een bisdom van vijftig- tot zestigduizend rooms-katholieken. Met een kathedraal op Pietermaai, drieëntwintig kerken in parochies verspreid over het eiland, verschillende kapellen, vier kloosters, een ziekenhuis en diverse maatschappelijk-werkorganisaties. Desondanks plaatste de pater een kritische noot bij het sterk teruggebrachte analfabetisme: ‘Een Curaçaoënaar leest geen boek. Ik wil graag weten wie in ’s hemelsnaam dat manko op zijn debet heeft staan.’ (3000 Denksels 2923).
De pater was uitgesproken kritisch over het investeren in megalomane kerken, in onbalans met de daadwerkelijke leniging van armoede. In Klooster zonder muren voerde hij dit terug op het machtstreven: ‘Het zal de mens zelf zijn. Zijn onuitroeibare neiging naar het genot anderen te bevelen. Deze neiging werd verpakt in een edele bedoeling: anderen te dwingen de weg naar God te bewandelen. [...] Deze ziekelijke instelling ontnam de Kerk haar goddelijke glans.’ Maar deze analyse sprak hij niet in het openbaar uit. Hij verpakte dit: ‘Wie de kerk wil besturen alsof het een concern is bestuurt geen kerk (Pipita 27).’ Het Bisdom Willemstad was van grote invloed in maatschappelijke en bestuurlijke zin. Gekscherend, maar niet ver van de realiteit, zei men dat Curaçao werd bestierd door de Gouverneur in zijn gouvernementspaleis aan de ene kant van de Annabaai, en de Bisschop daar recht tegenover op Otrobanda in het bisschoppelijk paleis. Met een niet onbelangrijke derde plaats voor de directeur van de C.P.I.M.
(Shell) als belangrijkste werkgever die een eindje verderop op de Isla in het Schottegat was gehuisvest. Zijn aanklacht over de rol van de kerk verwoordde hij in 3000 Denksels (2396): ‘Wanneer zal de kerk eens een algemeen mea culpa uitspreken over al die koloniale eeuwen, waarin zij stilzwijgend hebben toegezien of goedgekeurd, dat hun veroveraars elk land dat zij op hun tochten ontmoetten, hebben aangevallen, ingepalmd, bestolen en vernederd.’
Monseigneur Niewindt was de eerste apostolisch vicaris in 1842 die het eerste seminarie van Curaçao oprichtte in zijn landhuis te Barber, waar zijn slaven nog op het veld werkten14. Na zijn baanbrekende werk op het eiland werd hij opgevolgd door een schare uitgezonden Nederlanders. De pater had zo zijn gedachtes over de blanke clerus: ‘Stel dat de discipelen niet naar het noorden en het westen waren getrokken maar naar het zuiden en het oosten waren gegaan, dan hadden we nu een mis met dans en tromgeroffel en was de paus een zwarte Afrikaan (Gedichten en Gedachten I 79). Pas in 1948 werd de Arubaanse Van der Veen Zeppenfeldt tot eerste niet-Nederlandse bisschop beroepen, en in 1973 de op Curaçao geboren Wilhelm Ellis.
Voor de pater was het apostolaat niet bij uitsluiting vertegenwoordigd in de fraaie kerken, maar juist op straat, in de achterstandswijken, in de natuur, overal. Wat in het bijgeloof van zijn parochianen tot andere interpretaties leidde: ‘Op buitenmuren, kippenhokken, bomen, stenen en waar al niet zie je letterlijk op alle delen van de eilanden kruisen geschilderd. Sommigen ter grootte van een halve meter. Deze kruisen zijn niet om te vereren, maar een teken, dat hier een boze geest de omgeving onveilig maakt. Die is gehoord of gezien, of men weet het bij geruchte. Een flink kruis of de muur, en hij zal niet licht wagen terug te komen. Meisjes dragen veelal een mooi zilveren of gouden kruisje om de hals. Doch enkele jaren geleden werd deze loffelijke gewoonte plotseling onderbroken. Er werd gefluisterd dat al wie een kruis om de hals droeg, lijden kon verwachten.’ Of dit een voorbode was van de ontkerkelijking in de jaren zestig?
14 God’s wijngaard in de west, ‘met helende liefde’. De intense missionering van de Nederlandse orden en congregaties op de eilanden van de Nederlandse Antillen en
Aruba.
Tijdens het nog bloeiende religieuze leven plaatste de pater in Kredo al wel de zorgelijke opmerking: ‘Een kerk bouwen is iets griezeligs, een kerkgebouw moet vollopen.’ Hij gaf daarbij als voorbeeld: ‘In de stad is de kerk van Santa Ana lang de enige van heel de omtrek geweest. In de volksmond heet de kerk ook nu nog misa grandi, de grote kerk. Iets wat zeker niet op reuzen afmetingen kan slaan, maar wel op voornaamheid. Door ontvolking van de binnenstad en de opkomst van de periferie-parochies is de honderd jaar oude voornaamheid van deze kerk sterk aan het slinken.’ De ieder jaar weerkerende zorg was daarbij het onderhoud van de gebouwen (Curaçaoensia): ‘De pastoor bezoekt een parochiaan die er goed bij zit. De man heeft een riante zaak in de stad, een villa van alle comfort voorzien, twee auto’s en een paar dozijn huurhuizen. Heel voorzichtigjes aan brengt hij het gesprek op de benarde staat van financiën van de kerk. Het gebouw is hoognodig aan een algeheel herstel toe. “Kom, kom pastoor. Niet zo down. God is groot. Komt tijd komt raad. God helpt altijd. Nog eens inschenken?”’
Uiteindelijk was het materiële niet de paters zorg (Gedichten en Gedachten I # 92) maar het verenigd blijven in het geloof:
Kerken mogen vallen Als de kerk maar blijft bestaan want de eenheid onder allen daar komt het op aan
De pater predikte verdraagzaamheid tussen de verschillende godsdiensten op het eiland. Hij was - zeker modern in zijn tijd - voorstander van de oecumene. In Morde Supla (735) spoorde hij aan tot het vooraleerst doorvorsen van de allesomvattende christelijke waarden, ongeacht religie: ‘No puntra un protestant / Den kiko suf e ta diferent / Foi nos ma si den kiko nan ta / Sigi Kristu mes of mas bon.’ (Vraag niet aan een protestant in welke overtuiging hij verschillend is van ons, maar hoe zij zijn in het volgen van Christus als beste.) In 3000 Denksels (52) gaf hij een voorbeeld: ‘Gandhi heilig verklaren is een kreet die kerkjuristen doet verbleken; ach wat! Laat de kerkjuristen beginnen te beven en te leven zoals Gandhi deed;
hij diende God en de mensen en week voor zijn beginselen geen millimeter breed.’
Op geestige wijze adstrueerde hij in Sambumbu (Pipita) de ‘rivaliteit’ tussen de geloofsgemeenschappen. ‘De oude vrouw woont in een stenen schuur zonder deuren. Twee vertegenwoordigers van de protestantse gemeente komen haar een betere behuizing aanbieden. Maar nee hoor. “Mijn vader en mijn grootvader waren katholiek, en jullie krijgen mij niet van mijn geloof af.” Op verzoek van de heren kwam de pastoor eens praten, in burger. “O nee, ik laat me niet beetnemen. Ook niet door een verklede dominee”.’ Deze competitie in goedertierenheid relativeerde hij in zelfspot (Sambumbu Pipita): ‘De oudjes hadden hun voordeur dichtgespijkerd. Anders viel hij er uit. Een grote wagen hield stil. Heren van een politieke partij kwamen hun diep medelijden betonen met zoveel armoede. Ze beloofden een spiksplinternieuwe deur als de oudjes bij de verkiezingen de volgende week op hun partij zouden stemmen. “Tja, maar eh... we hebben al een nieuwe deur, hier ligt ie. Morgen wordt hij er in gezet. Gekregen van Pader Brenku.” “Esú, we zijn te laat”.’
Ondanks al zijn kritische noten ging de pater tot op hoge leeftijd door met niet aflatend, vol overgave werken aan zijn ideaal: de waarlijke Kerk der Armen!
Het voeren van vogels is ook een vorm van gebed.
Paus Pius XII
Van een zondagsdienst nemen de gelovigen een minuscuul beetje mee.
Pipita 36
Waar de kerk geen kerken nodig heeft om kerk te zijn, daar is zij het meest kerk.
3000 Denksels 1935
Verschillende kerken zijn gebouwd met stenen, die kinderen hebben aangedragen. Ieder schoolkind dat kon, werd door de pastoor verzocht één steen mee te brengen, en dat iedere dag.
Curaçaoensia 22
No tin Diadomingo sin misa Si bo tin fe, bo ta bai misa Un hende no por ta catolico sin bai misa Si bo ta stima Dios, bai misa
Er bestaat geen zondag zonder kerkgang Als je geloof hebt, dan ga je naar de kerk Iemand kan geen katholiek zijn zonder naar de kerk te gaan Als je van God houdt, ga naar de kerk
Min tin Smaak 2
Kerken hebben tegen dat zij diskrimineren door slecht geklede mensen in feite te weren
Gedichten en Gedachten I 61
Een kristen behoort vervuld te zijn van Kristus. Een eigenschap die ik vaak zelfs bij leiders mis. Ik geloof dat ik mij in dezen niet vergis.
3000 Denksels 1938
Als God alleen in het kerkgebouw leeft, leeft hij niet in de mens.
Pipita 38