12 minute read

Architectuur is een monnikenbezigheid

Architect Henry Van de Velde moet tevreden van hierboven toekijken. Zijn “Boekentoren” die over een groot stuk van Gent uitkijkt, wordt gerestaureerd. En dan nog door een hedendaagse meester. Inderdaad, Paul Robbrecht, gelauwerd architect van het huis Robbrecht en Daem Architecten, is het project van de gekende universiteitsbibliotheek toegewezen. Een opdracht waar hij, als Gentenaar, bijzonder mee opgetogen moet mee zijn en waarin hij artistiek zeker zal uitblinken. Wanneer je de website van Robbrecht en Daem even doorneemt, zie je meteen dat Paul Robbrecht zeer polyvalent actief is. Uiteraard kent iedereen hem als de man die het Concertgebouw in Brugge bouwde. En weten velen ook dat hij het Rubensplein in Knokke bedacht. Maar hij is lesgever, kunstenaar, schrijft en samen met Hilde Daem behoort hij al enkele decennia tot het kruim van de internationale architectuur. In een sobere vergaderzaal bij hem op het bureau wacht ik hem op. Op een hoek van de tafel liggen enkele kalkpapieren met tekeningen erop en de muur aan het eind van de kamer bulkt van de kunst- en architectuurboeken. De perfecte sfeer voor een diepere kennismaking met de man die op dat moment de ruimte binnenstapt. Verrassend misschien voor iemand die zo druk bezet is, voel je dat de man rustig zijn tijd wil nemen voor onze babbel. Koffie’s worden aangebracht…

CMm: Na uw studies architectuur in Gent, hebt u een paar beurzen gekregen in het buitenland, meer bepaald in Italië. Uit die periode dateren ook heel wat prijzen. Ik neem er graag de “Prix de Rome” bij. Wat betekenden deze prijzen voor u?

Advertisement

P. Robbrecht: “Het is via de “Prix de Rome” dat ik in Italië ben terechtgekomen. De “Prix de Rome” was een Federale Prijs die toen nog in België werd uitgeschreven. Ze had haar roots in Frankrijk. Het is een beurs die aan kunststudenten uit diverse disciplines de mogelijkheid biedt om in Italië te gaan verblijven. Ik behoorde tot de laatste lichting finalisten die deze eer te beurt viel en het jaar daarop werd de “Prix de Rome” bij ons afgeschaft. Vandaag, denk ik, bestaat de prijs wel nog in Nederland. Ik ben dus zo in Rome, maar vooral in Venetië geweest. Ik had het daar erg naar mijn zin. Het jaar daarna, we spreken 1979, won ik de “Godecharle”, een bekroning die mij financieel toeliet om wat langer in Italië te kunnen verblijven en verder te studeren. In die zin kun je dus wel stellen dat die prijzen mij nieuwe kansen hebben geboden, ja...”

CMm: Italië lijkt me ook wel een fantastische plaats om als jonge architect een tijdje door te brengen. Kunt u zeggen dat die studieperiodes u als architect hebben gevormd?

P. Robbrecht: “Ongetwijfeld. Ik denk dat elke jongeling die zijn grenzen kan verleggen daar alleen maar rijker door zal worden. Als je dan nog als jonge architect tijdelijk naar een land als Italië, toch een beetje de bakermat van de architectuur en de kunst in Europa, kunt verhuizen, dan denk ik dat je hier enkel kunt door geprikkeld worden. Italië was een land waar jonge hedendaagse architecten zoals wij, want ik wil hier toch ook graag Hilde Daem bij betrekken, altijd gepassioneerd door waren. Niet alleen door de klassieke architectuur en de kunsten, maar overal word je omgeven door kunst. Het is alsof de steden, de gebouwen, de pleinen kunst uitademen. Ik denk dat ik mettertijd een redelijk goed Italie-kenner ben geworden, vooral dan van het gebied tot Rome. Het zuidelijke gedeelte, behalve Sicilië misschien, ken ik niet zo goed. Het is dan ook vrij logisch dat ik door Italië ben beïnvloed. Maar wat voor ons ook belangrijk was, is dat Italië eind jaren 70, begin jaren 80 een topland was op het vlak van hedendaagse architectuur. En ook op het niveau van de plastische kunsten, het literaire gebied, de film – ik denk hierbij aan Antonioni – alles was top. Er was een hele grote en sterke artistieke beweging. En gewoon al het feit dat je daar van op de zijlijn van mee kon proeven, was magisch. Het is jammer genoeg heel flauw afgelopen met Italië. Ik denk dat het tijdperk Berlusconi, een periode van intellectuele en politieke vervlakking, het land duidelijk geen goed heeft gedaan. Onvoorstelbaar hoe zoiets zo snel kan afgebroken worden. Italië is een dood land geworden...”

CMm: Wat vooral opvalt in uw architectuur, is dat u ervan houdt om vooral grote gebouwen en projecten uit te werken. Is dat een bewuste keuze?

P. Robbrecht: “Ik heb inderdaad een paar grote gebouwen gerealiseerd en in de nabije toekomst zullen er nog een paar bijkomen. Of ik daarom nu resoluut voor grote gebouwen kies, zou ik niet meteen zeggen. Grote projecten maken veelal ook deel uit van wedstrijden die uitgeschreven worden. Wedstrijden die je zelf kiest en waarvan je weet dat je er maar sommige van kunt winnen. Ik herinner me competities die we niet hebben gewonnen, zoals de Publieke Bibliotheek in Amsterdam of het Casino in Knokke. Dat zijn prestigeprojecten, elk met hun apart verhaal. In Amsterdam waren we bij de laatste drie en hebben we het net niet gehaald. In Knokke hebben wij het pad geëffend voor anderen. Bizar genoeg behoorden we zelfs niet tot de eindselectie voor de wedstrijd. Het is natuurlijk niet leuk als je enorm veel inspanningen hebt gedaan om zo’n wedstrijd te winnen en het dan niet haalt. De oefeningen om creatief rond zo’n gebouw te kunnen werken, de creatieve input, alles lijkt verloren. Want alleen het eindresultaat telt. Later kijk je daar misschien met een ander gevoel op terug. Voor mij zijn er wel een aantal criteria waar ik specifiek aandacht voor heb. Ik heb een voorliefde voor het ontwerpen publieke gebouwen, pleinen en plaatsen te maken. Het Concertgebouw in Brugge (19992003) is daar een mooi voorbeeld van. Ik denk ook aan het Boijmans Van Beuningen in Rotterdam (1997-2003). Maar ik ben ook gefascineerd door pleinen. Opdrachten zoals het Albertplein in Knokke (20002004, i.s.m. de kunstenaar Franz West) en de Leopold De Waelplaats in Antwerpen (1997, i.s.m. Arch. Van Hee) zijn projecten waar ik met enorm veel liefde aan werk. In dit ontwerp ontwierp de Spaanse kunstenares Cristina Iglesias de “Diepe Fontein”.

Ook nu ons bureau onlangs de opdracht kreeg om de wedstrijd uit te voeren waarin het Emile Braunplein in Gent hertekend werd, stemt dit me bijzonder gelukkig. Wij hebben die wedstrijd (i.s.m. Arch. Van Hee) reeds een aantal jaren geleden gewonnen.”

CMm: En wat interesseert u dan het meest aan die publieke gebouwen?

P. Robbrecht: “Precies dat ze … publiek zijn. Dat ze ons de gelegenheid geven om aan te voelen hoe de mensen, die dagelijks deze openbare gebouwen betreden, over die pleinen wandelen, reageren op de door ons gecreëerde ruimtes. Als architect neem ik dan afstand van mijn creatie en geef ze door aan het publiek. Dat geeft een ongelooflijk gevoel. Toch vind ik het belangrijk te weten hoe mensen over een gebouw, een ruimte denken. Een bezoeker van het Concertgebouw in Brugge of zelfs een performer is voor mij een interessante criticus. Ik neem graag het Concertgebouw als voorbeeld omdat wij dit gebouw als Belgen uiteraard beter kennen. Er is veel commotie rond dit gebouw geweest. Van nature hebben mensen angst voor het vernieuwende, het onbekende. Het gebouw was nieuw en daarom rees de vraag of het wel integreerbaar zou zijn in het stadszicht. Nu het er

P. Robbrecht: “Er is veel commotie rond het Concertgebouw van Brugge geweest. Van nature hebben mensen angst voor het vernieuwende, het onbekende. Het gebouw was nieuw en daarom rees de vraag of het wel integreerbaar zou zijn in het stadszicht. Nu het er staat, ziet men dat het allemaal niet zo ingrijpend is geweest en koestert men het gebouw.”

“Voor mij is het belangrijkste in het leven dat ik het geluk heb gehad in een wereld te mogen leven zoals ik hem gedroomd heb. Een wereld met vooral kunstenaars om me heen met wie ik kon samenwerken en delen.” staat, ziet men dat het allemaal niet zo ingrijpend is geweest en koestert men het gebouw.”

CMm: Doet u dan nooit aan woningbouw?

P. Robbrecht: “Niet vaak. Kijk, met alle respect, maar woningbouw boeit mij minder. Ook al realiseer je een prachtig architecturaal wonder met een villa, ergens in het groene landschap, het blijft een werk waar maar enkele mensen van genieten. Ik zie woningbouw meer als een voorstudie, als een inspiratiebron. Zoals de Woodland Cabine die brug naar de verbeelding, de fantasie. Ik denk er veel aan terug en dat op zich zegt voor mij al genoeg.

Wat Le Corbusier in Chandigarh heeft gedaan, kende ik vanuit de literatuur. Daarom wilde ik het ook erg graag zien. Heel snel leerde ik echter dat dit in een land als India niet altijd evident is. De hedendaagse architectuur wordt er op een andere manier beleefd als bij ons. Ze voelen wel aan dat de bouwstijl van Le Corbusier bijzonder moet zijn, maar ze maken het de geïnteresseerde bezoeker niet altijd makkelijk om de gebouwen daadwerkelijk te zien. Ik heb er dus voor veel gesloten deuren gestaan en heb maar één huis echt kunnen bezoeken.”

CMm: We hadden het daarnet over wedstrijden. Heeft het resultaat wel altijd met architecturale waarden te maken? Is de verleiding niet groot om te denken dat in zo’n omgeving er veel lobbywerk en politiek aan te pas komt?

P. Robbrecht: “Ik moet zeggen dat ons bureau nooit echt goed geweest is in wat ik het extreem promotionele noem. Wij hebben altijd ons accent op het architecturale en het culturele gelegd. Uiteraard moeten we altijd een zo sterk mogelijk dossier kunnen voorleggen. Wat die politieke inmenging betreft, denk ik dat er sinds de jaren ‘90 toch een grote vooruitgang is geboekt. Partijarchitecten zoals men die vroeger soms had, behoren grotendeels tot de verleden tijd.” ik bouwde in 2001. Voor mij is het bouwen van een woning enkel nuttig wanneer het een gevolg is van een interesse in een andere kunst. Het kan een ontmoeting teweegbrengen met andere kunstenaars die ik dan graag weer betrek bij mijn werk.”

CMm: U bent ook een lesgever. Wat brengt iemand met uw ervaring jonge architecten vooral bij?

CMm: Voelt een architect zich een beetje als een kunstenaar die zijn doek trots achterlaat voor de volgende generaties?

P. Robbrecht: “Ja, natuurlijk wel. Als men een mooi gebouw realiseert, is men daar uiteraard wel trots op. En is het evident dat het de bedoeling is dat dit voor de volgende generaties bewaard blijft. Ik zou liegen als ik zou ontkennen dat ook ik mij als kunstenaar niet zou willen manifesteren. Sinds ik jong was heb ik me altijd beschouwd als iemand die zweefde tussen kunstenaar en architect. Mijn helden waren mensen als Picasso en Le Corbusier.”

CMm: Le Corbusier? Dan kent u ongetwijfeld ook de Indische stad Chandigarh?

P. Robbrecht: “Uiteraard! Ik ben daar een jaar of 3 geleden geweest. India is voor mij trouwens een ware verademing. Ik weet niet hoe ik dit moet uitleggen maar ik heb het gevoel in India thuis te komen. Het is een combinatie van ritme, klimaat, kleur, spiritualiteit, gevoel voor kunst. De mooie mix van tempels, paleizen en gebouwen die zweven in adembenemende landschappen en omgekeerd ook de magische landschappen die opgenomen worden door de gebouwen zelf. Het is een onbeschrijflijk gevoel dat voor mij herkenbaar is. Het slaat een

P. Robbrecht: “Ik denk dat de jonge architecten het geluk hebben om te leven in een periode waarin de architectuur weer veel kansen krijgt. Na de platte jaren ‘60-‘70-‘80 waar het maken van mooie gebouwen ver weg was, is er nu duidelijk weer een periode aangebroken waarin het weer beter gaat. Ik denk dat ik vooral 27 jaar ervaring met hen te delen heb. Maar ik moet toch ook stellen dat ik soms ietwat ontgoocheld naar mijn leerlingen kijk. Weet je, ik kom uit een onvoorwaardelijke generatie. Ik ben indertijd van de school gegooid omdat ik openlijk niet akkoord ging met mijn lesgevers. Ik zie dat niet bij de jongeren van vandaag. Zij hebben zo niet de mentaliteit van “wat heb jij me te vertellen”. Wij waren echte brutaaltjes, op het randje van het respectloze af. En ook al waren we 6 op de 10 keren mis, we revolteerden graag omdat we op onze honger zaten. Vandaag zie ik bij de meeste van mijn leerlingen een kritiekloos accepteren. Ik wil mijn studenten dat bijbrengen, maar vind weinig gehoor, jammer genoeg. Daarom denk ik dat ik geen goede leraar ben, omdat ik enkel een goede leraar ben voor de goede, volgzame leerling.”

CMm: Aan welke criteria moeten mensen voldoen om voor u te werken? Wat verwacht u van hen?

P. Robbrecht: “Ik heb mijn carrière opgebouwd samen met Hilde Daem. Gedurende de jaren dat we samenwerkten, hebben we artistieke meningen gedeeld, maar uiteraard ook de nodige meningsverschillen gehad. Toch kan je wel stellen dat wij een duidelijke visie hebben opgebouwd. Van onze mensen verwachten wij hetzelfde. Het moeten medewerkers zijn die een eigen visie hebben, die meedenken. Ze moeten bereid te zijn zich “à fond” in een project te gooien. Ze maken deel uit van een team en ze moeten beseffen dat de job van architect, ook in het tijdperk van de computer, nog altijd een monnikenbezigheid is. Ze moeten verantwoordelijkheid kunnen dragen en bovenal kunnen samenwerken met anderen. Architecten zijn activisten. Voor mij is het belangrijkste in het leven dat ik het geluk heb gehad in een wereld te mogen leven zoals ik hem gedroomd heb. Een wereld met vooral kunstenaars om me heen met wie ik kon samenwerken en delen. Dit is volgens mij de echte kracht van architectuur. De kracht van communicatie met andere kunstvormen. Samenwerken met kunstenaars die uitzonderlijke ideeën hebben en zo ook een meerwaarde aan je eigen werk kunnen geven. Ik heb in veel projecten kunstenaars betrokken. Ook voor de Boekentoren in Gent, heb ik iets in gedachten.”

De Kamermuziekzaal in de Lantaarntoren is voorzien om kleine ensembles te ontvangen. Het publiek zit grotendeels rond de uitvoerders zoals een Italiaanse patio met daarrond wandelgalerijen zonder trappen. Per niveau is er plaats voor 70 toeschouwers.

CMm: De Boekentoren, een nieuw belangrijk project dat u werd toevertrouwd. U bent wel heel blij dat u dit werk mag aanvatten. Wat maakt het zo bijzonder voor u?

P. Robbrecht: “Van de Velde was een activist “pure sang”. Vele mensen weten dit niet, maar nog voor de Bauhaus in Duitsland ontstond, had hij er de fundamenten van bij ons al gelegd. Hij schreef, schilderde ook en bovenal had hij een zeer bijzondere relatie met de kunstenaars van zijn tijd. Hij heeft een bijzonder gebouw gerealiseerd die de samenwerking met andere kunstenaars goed in beeld brengt, het Kröller-Müller Museum. Ook al durf ik me absoluut niet te gaan vergelijken met Henry Van de Velde, voor mij heeft hij wel een enorme aantrekkingskracht. In die zin kun je stellen dat ik het project van de Boekentoren wel als een emotionele opdracht ervaar. Toen de wedstrijd werd uitgeschreven, hadden wij dus al heel wat gestudeerd en hadden wij het project al voor een groot stuk in de vingers.

Het Gentse architectenbureau

Robbrecht en Daem krijgt de leiding over de restauratie van de Boekentoren, de Universiteitsbibibliotheek van de Universiteit Gent. Ten vroegste in 2010 zullen de werken worden aanbesteed voor de restauratie van het imposante gebouw, dat in 1934 door Henry van de Velde werd ontworpen en nog steeds geldt als één van de beste Belgische voorbeelden van modernistische architectuur.

Ik heb mijn hele leven in Gent gewerkt en dus rond die toren gedraaid. De toren en vooral de fantastische leeszaal. Voor mij is dit ook een heel ander uitgangspunt dan bv. het Concertgebouw. Ik beschouw dit project meer als een “dienstbaar zijn”. Ook als een opnieuw in kaart brengen. De nieuwe bibliotheek van de toekomst zal zich in het gebouw moeten in nestelen. Ik weet nu al dat dit niet makkelijk zal zijn. Maar ik heb enorm veel zin in de herlezing van het gebouw.”

CMm: Consulteert u Van de Velde dan?

P. Robbrecht: “Zeer zeker. Ik lees alles wat ik in handen krijg van hem, al zijn geschriften. Ik consulteer ook veel documenten die we terugvonden bij de constructeur en waarvan niemand van het bestaan afwist. Als je dit werk correct wilt doen, moet je op zijn minst het maximum gedaan hebben om Van de Velde zo goed mogelijk proberen te begrijpen. Anders is er weinig kans op slagen.”

CMm: En wat gaat u juist doen?

P. Robbrecht: “Eerst moeten we de toren bouwfysisch in orde brengen. Het is een beetje technisch om dit alles uit te leggen, maar het komt erop neer dat we een tweede toren in de eerste zullen bouwen. Wat de horizontale bouw betreft, ligt er voor mij vooral een taak weggelegd om het gebouw meer te hechten in de universiteitswijk. Door heel punctuele zaken te doen. De twee toegangen, die perfect goed zijn, gaan we secuur restaureren. Wel gaan we een derde toegang toevoegen die in de werking van het gebouw een belangrijke rol zal spelen. Het gebouw kan dit perfect aan. En dan is er natuurlijk het belangrijkste, de bibliotheek.”

CMm: En wanneer moet het klaar zijn?

P. Robbrecht: “We beginnen pas te bouwen in 2010. Normaal moet het klaar zijn tegen 2020. Architecten moeten geduldig zijn...” <<>>

Info: www.robbrechtendaem.com charmewoningen luxe villa’s lofts appartementen

VASTGOEDMAKELAARS

Verkoop En Verhuur

beheer projectbegeleiding

This article is from: