17 minute read

De zeven momenten van Jean-Pierre Gabriel

Jean-Pierre Gabriel werkt reeds 25 jaar als fotograaf op het hoogste niveau. Wie in cuisine geïnteresseerd is of een boek over tuinen koopt, zal hem zeker kennen. Voor wie kunst en architectuur tot de geliefde passies behoren, hij of zij zal zeker al verschillende foto’s van Jean-Pierre Gabriel voor ogen hebben gekregen. Vanuit Brussel werkt hij al die jaren mee aan diverse boeken, reist hij de wereld rond of verzorgt hij reportages voor een handvol magazines. De man die ik in zijn werkkamer voor mij krijg, is een flamboyant personage. Iemand van wie ik meteen al weet dat hij me moeiteloos uren zal kunnen boeien met verhalen allerhande. Hij is een vlotte verteller die veel gezien heeft en in zijn kamer omringd is door een rijkdom aan foto’s. Moeilijk om er als buitenstaander zo maar een paar foto’s uit te kiezen. Dus vragen we het aan Jean-Pierre zelf. Het resultaat is een paar uur foto’s kijken met een sympathieke gastheer die er “zijn” 7 momenten uitkiest…

J.P. Gabriel: “Tuinen zijn altijd een passie voor mij geweest. En dan vooral de tuinen uit Japan. Weet je, wat mij in Europa altijd een beetje gestoord heeft is dat men tuinen enkel een esthetische rol toeschrijft. Een tuin moet mooi zijn en daar stopt het verhaal. Dat in de aanleg van een tuin rekening kan gehouden worden met filosofische gedachten, levensvisies, religie, meditatie en andere criteria, daar hebben wij nooit echt bij stil gestaan. Wij hebben een historiek van grote tuinen. Onderling verschillen die wel qua stijl, maar allemaal ademen ze een machtsvertoon uit. Een gevoel van grootsheid die meer de persoon voor wie de tuin is aangelegd in beeld moet brengen, dan de tuin zelf. De tuin is een statussymbool, iets waar men mee wil uitpakken en vooral wil aantonen hoe kapitaalkrachtig men is. Men heeft dit overal in Europa gezien. Een wel heel extreem voorbeeld is Louis XIV, maar er zijn er zeker nog anderen voor en na hem geweest. Ik denk bv. aan de Medici in Firenze, de grote kasteeltuinen in Duitsland, de meer in het landschap gekaderde, fantasierijke Engelse tuinen uit de 18de eeuw. Allemaal voorbeelden van tuinen die wel indruk maken en tot de verbeelding kunnen spreken. Maar waarvan ik vind dat ze niet echt het resultaat zijn van een goede denkoefening.

Advertisement

Toen ik voor het eerst in Japan was, stond ik versteld van de manier waarop tuinen hier geconcipieerd werden. Het kleinste tuintje in Japan is de vrucht van een intensief denkproces en een achterliggende filosofie. Er zijn precieze regels die moeten gevolgd worden. Tuinen moeten ook op specifieke manier onderhouden worden. Goed, dit is misschien ook wel een beetje extreem. Een afbreuk volgens sommigen aan de creativiteit van de ontwerper. Maar tuinen ademen hier rust uit en geven de bezoeker zin tot reflectie en meditatie. Wat voor mij toch het doel van een tuin moet zijn.”

CMm: Hoe is die passie voor de Japanse tuin er dan gekomen?

J.P. Gabriel: “De Japanse tuin heb ik beter leren kennen in ‘89, ten tijde van Europalia Japan. Ik werkte ook toen al voor Knack en Le Vif Express. Omdat ik voorheen al foto’s gemaakt had voor Europalia Oostenrijk, werd mij gevraagd of ik interesse had om naar Japan te gaan. Een uitnodiging waar ik uiteraard graag op inging. Ik bezocht zo enkele belangrijke gebouwen en tuinen in Tokio. Ook de belangrijkste tuinen in Kyoto lagen op mijn reisroute. Ik herinner mij nog goed dat het de periode was, in april, dat de kerselaars in bloei stonden. Een ongelooflijke schoonheid. Tijdens die reis is een nieuwe wereld voor mij opengegaan. Ik denk bv. terug aan mijn bezoek aan Sapporo en aan een plaatsje 150 kilometer ten oosten ervan, Tomamu. Dit stadje, vandaag vooral een gekend skidomein, was toen nog niet commercieel uitgespeeld en verbluffend mooi. Ik bezocht er de “Chapel on the water” van Tadao Ando, en kwam in een volledig winters decor terecht. De kapel, verzonken in een wit meer van ijs. Wat een contrast met de kleurrijke kersenbloesems die ik enkele dagen ervoor had aanschouwd.

Ook in de herfst had ik het geluk om in Japan getuige te zijn van een natuurlijk schouwspel dat bij het grote publiek misschien iets minder gekend is. De Japanners kennen het onder de naam momiji, wat het “vallen van het blad van de esdoorn” betekent. Het is, zoals de bloesems van de kerselaar in het voorjaar, een oogverblindend schouwspel van kleuren. Ik hou enorm van wat ze in Japan “the golden week” noemen. De korte periode waar het kleurenpallet van de bladeren continu verandert. Ik heb er foto’s van genomen in een tuin, Sishendo, die ik voor de gelegenheid regelmatig bezocht.

Wat mij vooral ook opviel, is de serene manier waarop de Japanners deze uitzonderlijke natuurmomenten beleven. In de lente vullen de publieke parken en tuinen zich al van in de vroege ochtend met kleine groepjes mensen. Tot ’s avonds laat spreiden de bezoekers er hun tatami’s neer en eten ze hun sushi, drinken ze thee en genieten ze van het spektakel. Het heeft iets mystieks, iets ritueels.”

CMm: Dat brengt ons bij het tweede grote onderwerp: de cuisine. Met een reeks schitterende foto’s van gerechten en ook een portret. Waarom koos u specifiek die beelden?

J.P. Gabriel: “Het is een portret van Ferran Adria, de eigenaar van El Bulli in Barcelona. Ik heb het genoegen al diverse jaren met hem te kunnen samenwerken. Hij is een vriend geworden voor wie ik een enorme affectie en bewondering heb. El Bulli is voor mij de absolute top van wat er in de cuisine wereldwijd bestaat. Het is het genre restaurant waar men niet gaat eten, maar beleven. Alles is een evenement, en de mensen gaan erheen alsof ze naar de opera of het theater gaan. Natuurlijk wordt er gegeten, maar het is vooral het evenement in zijn totaliteit dat centraal staat. Alles wat men er voorgeschoteld krijgt moet men zien als een kunstwerk, dat zowel qua smakenpallet als presentatie uit het brein komt van een waar genie. In die zin moet men Ferran Adria, volgens mij, even hoog inschatten als bv. een Picasso of een Dali. Het leuke aan El Bulli is dat het helemaal ook niet

De tweede reden waarom ik voor deze foto koos, is omdat ze voor mij de perfecte aanloop is om over die andere passie van mij te spreken, de cuisine. Ook rond dit thema fotografeer ik al jaren. En het is precies in Spanje dat ik voor het eerst erkenning kreeg voor mijn werk als culinair fotograaf en journalist. De grote Spaanse chefs, die nu sinds een jaar of 8 aan de wereldtop staan, vonden dat ik niet alleen mooie beelden maakte, maar dat ik vooral hun culinaire ideeën begreep. En wederom is dit een “conditio sine qua non” om tot goede fotografie te komen. Je moet bijna evenveel van de kookkunst houden als de chef zelf, aanvoelen wat hij bedoelt. En fotografisch leren anticiperen. Het is jouw verantwoordelijkheid als fotograaf om het gerecht dan in optimale omstandigheden in beeld te brengen. Ik hou echt van dit werk omdat het de vertaling is van twee grote liefdes. En hoe meer ik van de chefs leer, hoe meer tijd ik in keukens doorbreng, over eten praat ook, hoe sterker mijn fotografie wordt.”

CMm: Je koos voor een foto met allemaal mosselen erop. Het is een niet mis te verstaan beeld, maar toch ook een speciale foto voor jou?

J.P. Gabriel: “Alle foto’s hebben een eigen verhaal. Deze foto maakt deel uit van een reeks van 15 die ik maakte voor een artikel rond Peter Goossens, de Belgische keuken en haar specialiteiten. We hadden he- de bedoeling is dat je van alle voorgeschotelde gerechten moet houden. Kijk, je gaat er eten en krijgt een menu van 35-40 gangen aangeboden. Verder doe je niets anders dan je laten onderdompelen in een wereld van culinaire magie. Soms verrassend, soms prikkelend, soms plagerig... lemaal geen zin om rond recepten te werken. Dus kwam het idee om de typisch Belgische basisproducten in beeld te brengen. Met de driekleur in alle beelden als uitgangspunt. Dus 5 producten op een rode achtergrond, 5 op een gele en 5 op een zwarte. Ik wilde iets rond mosselen doen. Toen ik in de keuken kwam om de schelpen op te halen, reikt iemand me plots een pot toe: “De mosselen zijn klaar!”. Klaar? Wat moet ik met gekookte mosselen doen? Goed, ik ben er een paar beginnen opendoen, uit de pot halen en ze tegen de rode achtergrond gaan leggen. En wat bleek als ik door de lens keek. Het waren precies allemaal kleine vissersbootjes die tegen valavond naar de kust terugvaren. Dit beeld is meer als een schil derij waar ik kan in wegdromen.”

Ik neem er dus graag deze foto bij, niet alleen omwille van de persoonlijke band die ik met Ferran heb, maar ook om iets te vertellen over het maken van portretten. Portretten zijn voor mij vooral ontmoetingen tussen mensen. Om een goed portret te kunnen maken is een fysisch contact essentieel. De persoon moet weten dat ik een foto neem en moet daar mee instemmen. Daarom vind ik het niet kunnen dat er portretten met de zoomlens worden gemaakt. Het doet afbreuk aan de hele menselijke atmosfeer die er gecreëerd wordt tussen fotograaf en geportretteerde.

CMm: We trekken richting Afrika, naar Zaïre om precies te zijn. Waar gaat deze foto precies over?

J.P. Gabriel: “Ik was in Kinshasa om er een reportage te maken. Er is veel armoede in Kinshasa. De eenden, door de Chinezen in Zaïre geïntroduceerd, zijn voor vele families de enige bron van inkomen. Ze kweken de eenden omdat het dieren zijn die vrij makkelijk aarden, niet al te veel zorg vragen en bovendien nog resistent zijn ook. Bovendien zijn er in en rond de hoofdstad vrij veel plassen. Voor deze arme mensen zijn de eenden veelal hun enige rijkdom. Als ze ziek zijn en de dokter moeten opzoeken, wordt dit meestal door de verkoop van eenden betaald. Een paar jaar terug organiseerden enkele lokale organisaties in samenwerking met een handvol ngo’s een seminarie rond het gezond en risicoloos kweken van eenden in Groot-Kinshasa. Gezien het economische belang wilden ze de bevolking sensibiliseren om de kweek te optimaliseren. Ik was gevraagd om mee te werken aan een boek met onder andere typische eendenrecepten die uiteraard moesten gefotografeerd worden. Het was een bijzondere reis. Meer iets wat je als een reisreportage kunt zien. We gingen bij de mensen thuis en maakten foto’s van gerechten zoals die bij de lokale families gemaakt werden. Geen mooi versierde borden dus zoals op restaurant, neen, gewoon behelpen met wat er was. Schotels gepresenteerd in een ijzeren pot, een metalen gamel.

CMm: Je bent gefascineerd door olijfbomen. Vanwaar die fascinatie?

J.P.Gabriel: “Toen ik begin jaren ‘90 in Italië tijdens een wandeling totaal onverwacht gevraagd werd om op een domein olijfolie te gaan proeven, was ik enorm onder de indruk toen de man mij vertelde dat de wereld van de olijfolie een volledige metamorfose had ondergaan. Dat er ook, zoals bij de wijnen, nu moest gesproken worden over diverse cru’s, over domeinen en chateaus . Ik ben mij in het gebeuren gaan interesseren, kwaliteiten gaan vergelijken tussen verschillende landen en gebieden. Het werd een passie, een obsessie zelf, want overal waar olijfbomen te vinden waren, ging ik er op af. De kalender die je in je hand hebt, bevat foto’s van een beetje overal: Italië, Frankrijk, Griekenland, Tunesië, noem maar op. Olijfbomen zijn echte karakterbomen. Ze geven nooit op, hun grillige vormen overleven de grootste droogtes, de meest extreme beproevingen. Een olijfboomgaard heeft iets hemels, maar is ook heel dicht bij de mens blijven staan. De eigenaars hebben de bomen van hun grootouders, overgrootouders geërfd. En zo hebben ze de tentakels van hun verleden weten vast te houden. Ik voel me één met hen wanneer ik tijdens de oogst de geur van geplukte olijven opsnuif, of uit de handen van een oude vrouw een bruscetta aangeboden krijg. Olijfbomen fotograferen is voor een stuk ook een excuus geworden om deze prachtige men-

De mensen die ons vriendelijk ontvingen in hun huiselijke kring, wisten initieel niet juist wat de bedoeling was. Ze waren een beetje argwanend ten opzichte van die blanken die met hun gesofisticeerde materiaal kwamen aanrukken. Toen ik besloot om op een heel eenvoudige manier te werken, werd dit enorm geapprecieerd. Er werd veel gelachen, mensen bloeiden open. We bereiden alles samen voor, ik ging mee naar de markt, de eenden werden geslacht waar ik bij was. Niets was geënsceneerd, alles gebeurde spontaan. We voelden dat we de- sen te ontmoeten. De mooie landschappen vol olijfbomen doen me terugdenken aan wat iemand me ooit zei. Hij refereerde naar het fotograferen van mooie tuinen en landschappen. “Zo’n momenten”, zei hij, “zijn niets meer dan paying a tribute to the beauty”. Ik heb een band met de landen waar olijfbomen groeien.” ervan om ook wat tuinen in de stad te gaan bezoeken. In en rond St. Petersburg zijn er heel wat meren en waterplassen. Wat mij direct opviel is dat de mensen een heel nauwe band hadden met water. Want overal zag je mensen zwemmen, pootje baden, ravotten. Ik besloot voor de kalender gewoon mensen op straat aan te spreken. Jongens en meisjes die ik zonder al te veel poespas natuurlijk in beeld kon brengen. Ik wandelde veel rond en op een dag zag ik plots, aan de rand van een meertje dit wat amateuristisch in elkaar gestoken staketsel van waarop jongeren uren in het water doken. Ik hou van deze foto, in het bijzonder omdat ze tijdloos is. Wanneer je naar de figuren kijkt, de omgeving, hun zwemkostuum, zou deze foto evengoed in de jaren ’20-’40-‘60 genomen kunnen zijn als vandaag. En dat gevoel omschrijft perfect hoe het er daar vandaag soms nog aan toe gaat.”

CMm: Ik heb een zwart-wit foto voor me liggen die je in Rusland genomen hebt. Wat is het verhaal?

CMm: Een portret van een groep mensen die als het ware lijken te poseren voor een schilderij van Vermeer. Waarom wilde je dit beeld er graag bij?

J.P. Gabriel: “Dit is een foto van op de Biënnale van Venetië dit jaar. Ik ben er 7 dagen geweest. Echt hectisch. Op een bepaald moment zag ik hoe mooi het licht was in deze kamer. De ruimte, de lichtinval, ja inderdaad, dit was een foto à la Vermeer. Ik stelde het voor aan het gezelschap. En zo kwam dit vrij unieke groepsportret tot stand. Mensen als Mattijs Visser, Jean- Hubert Martin, Daniella Ferretti, Axel Vervoordt, Giandomenico Romanelli zie je niet regelmatig samen op één foto. Ik wilde dit beeld absoluut in deze reeks omdat er een grappige anekdote aan verbonden is. Toen ik de groep uitlegde wat ik wilde doen, was er zo een gevoel van: Is dit wel speciaal?” Maar wanneer ze de foto voor ogen kregen, kwamen ze allen individueel op mij toe. En voor iedereen heb ik een solo of duo portret moeten bijmaken...”

CMm: Ik heb hier al de hele tijd een mooie foto van een tuin voor mij liggen. Met een koe die het beeld compleet maakt…

J.P. Gabriel: “Het is een foto die ik in Oostkerke nam. Maar veel valt daar eerlijk gezegd niet over te zeggen, behalve dan...”

CMm: ...dat het mooi is. Heel erg bedankt voor deze visuele wandeling, Jean-Pierre.

J.P. Gabriel: “Graag gedaan.” <<>>

Van rechts naar links: Mattijs Visser, (head of exhibitions, Museum Kunst Palast, Düsseldorf), Jean-Hubert Martin (internationaal curator en voormalig directeur van het Centre Georges Pompidou), Daniela Ferretti (exhibition designer, Musei Civici Veneziani), Axel Vervoordt, Giandomenico Romanellinelli.

De nieuwe elegantie van Kris Van Assche en Dior Homme

Bescheiden aan de top

Enkele jaren geleden was de naam Kris Van Assche vooral bekend bij modejournalisten en fashionista’s. De 31-jarige ontwerper viel vooral in de smaak door zijn moderne benadering van het herenpak. De ene keer vertrok hij vanuit een historische of etnische invalshoek, de andere keer ging hij zijn inspiratie zoeken in de filmwereld en gaf hij zijn versie van American Gigolo of Johnny Depp. Met zijn nieuwe elegantie veroverde hij geleidelijk een plaats in het Parijse modecircuit. Hij timmerde langzaam maar zeker aan een vruchtbare carrière met wereldwijd maar liefst 180 verkooppunten. Toen eind maart het Franse modehuis Dior hem tot artistiek directeur van Dior Homme benoemde, stond hij plots op alle voorpagina’s. Al snel werd de bescheiden Londerzelenaar overstelpt met gelukwensen en aanvragen voor interviews. Om zich te concentreren op zijn nieuwe baan, sloot hij zich af van alle aandacht en trok hij zich terug in zijn eigen atelier en in de legendarische studio’s van Dior. Hij kreeg drie maanden de tijd om zijn eerste Dior-collectie uit de grond te stampen zonder zijn eigen lijn te verwaarlozen. Begin juli presenteerde hij het resultaat aan de wereldpers. De jonge Belg werd letterlijk voor de leeuwen geworpen, maar hij overleefde het, zonder één schrammetje en vooral zonder grootheidswaanzin.

CMm: Heb je je talent met de paplepel meegekregen?

Kris Van Assche: “Het gevoel voor esthetiek heb ik van mijn grootmoeder geërfd. Ik zag haar vaak haar eigen kleding maken. Van elk moment probeert zij letterlijk het mooiste te maken. Volgens haar kan je bijvoorbeeld eten of dineren aan een mooie tafel. Door dat beetje extra moeite maak je het verschil en die attitude heb ik wel degelijk van haar. Toen ik op 12-jarige leeftijd begon te beseffen dat mode ontwerpen een beroep was en dat kleding een verhaal vertelt, ontdekte ik Parijs en haar extravagante ontwerpers zoals Jean-Paul Gaultier en Thierry Mugler. Ik wist onmiddellijk dat ik dat ook wilde doen. Het was gewoon afwachten tot ik aan de Academie van Antwerpen kon beginnen.”

CMm: Hoe ben je bij Dior terechtgekomen?

KVA: “Toen ik afstudeerde in 1998, liep ik stage bij Yves Saint Laurent. Daar werkte ik twee jaar als eerste assistent van Hedi Slimane, die toen de mannenlijn Rive Gauche Homme ontwierp. In 2000 werd hij gevraagd door Dior om de mannencollectie te tekenen. Ik volgde hem bij zijn overstap naar het legendarische Parijse atelier. Na het alternatieve Antwerpen kwam ik terecht in de wereld van haute couture, met hoedenmakers en borduursters, waar alles tot in de perfectie wordt afgewerkt. Ik werkte er vier jaar samen met Slimane en stond er letterlijk in de coulissen bij het opstarten van een nieuw merk. Het was de meest perfecte leerschool, maar ik wilde mijn vrijheid terug om mijn eigen lijn op te starten. In januari 2005 toonde ik mijn eerste mannencollectie. Toen ik in maart dit jaar mijn contract met Dior tekende, had ik al 5 collecties achter de rug. Ik had mijn eigen stempel ontwikkeld en me blootgesteld aan kritiek, maar ik was nog steeds vertrouwd met het Franse modehuis. Als ik al die tijd daar was gebleven als assistent van Slimane, had ik waarschijnlijk nooit een dergelijke aanbieding gekregen. Door weg te gaan, ben ik uiteindelijk ook mogen terugkomen.”

Hoe verliep de terugkeer naar Dior?

KVA: “De eerste gesprekken met Dior verliepen moeizaam, vooral omdat ik mijn eigen merk wilde houden. Voor hen was dat niet evident, maar ze wilden graag dat het in orde kwam. Op het eerste gezicht leek het inderdaad niet simpel om zowel mijn eigen collectie af te werken en tegelijk een eerste Dior-collectie te creëren, maar dat is dan uiteindelijk toch vrij vlot gegaan. Het team zat hier natuurlijk al klaar in de startblokken. Voor hen hadden die geruchten rond mijn contract ook veel te lang geduurd. Vanaf het moment dat de knoop was doorgehakt, wilden ze onmiddellijk beginnen. Ik was bovendien vergeten hoe snel ze hier werken. Wanneer ik voor mijn eigen collectie een broek teken en ik krijg het resultaat 14 dagen later te zien, dan vind ik dat snel. Hier ligt die broek er al na twee dagen. De dingen kunnen hier enorm vlug gaan. Voor mijn eigen lijn was het gewoon een kwestie van chronologisch te werken en de zaken goed te organiseren.”

CMm: Hoe zou je je handelsmerk omschrijven?

KVA: “Ik heb voor mijn eigen label altijd de nadruk gelegd op kostuums. Het is mijn rol om een man chique aan te kleden. Uiteraard leven we in een sportswear-generatie. Die sportieve trend probeer ik op een elegante manier te vertalen. Ik vind het boeiend om sportieve codes uit de context te halen en ze vervolgens te mengen met elementen uit de traditionele herengarderobe. Door bijvoorbeeld een witte bies op een skipak te combineren met een satijnen band op een smokingbroek, weet je niet meer of het nu een smoking is of een sportoutfit. Die verwarring vind ik fantastisch. Niemand wil trouwens een kostuum dragen waarin hij eruitziet als zijn vader. Ik maak kleren voor mezelf en voor mijn vrienden. Mannen mogen vooral niet ‘verkleed’ lijken, ik wil vooral de karaktertrekken onderstrepen. Voor mijn zesde en meest recente ‘Kris Van Assche’-collectie heb ik me bijvoorbeeld geïnspireerd op August Sander. Deze Duitse fotograaf bracht in de jaren twintig zowel aristocraten als boeren in beeld. Ik vind het ontroerend hoe de mensen op zijn foto’s zich op hun paasbest willen tonen. Dat spel tussen lange boerenhemden en zilvergrijze pakken vind ik fascinerend.”

CMm: Verwerk je je Belgische roots in je collecties?

KVA: “In mijn eigen collecties zeker wel. Mijn eigen stijl bevat dat Antwerps gevoel en de Parijse choc toen ik hier toekwam. Er is een Antwerpse, Belgische nuchterheid om een collectie te maken en die heb ik vermengd met wat mij het meest heeft getroffen toen ik hier toekwam in Parijs: de hoedenmaker, de borduurster enzovoort.” label ge- is mijn rol om een man chique aan te kleden. Uiteraard leven we in een sportswear-generatie. Die sportieve trend probeer ik op een elegante manier te vertalen. Ik vind het boeiend om sportieve codes uit de context te halen en ze vervolgens te mengen met elementen uit de traditionele herengarderobe.”

CMm: Waarin verschilt Dior met je eigen lijn?

KVA: “Bij Dior primeert uiteraard het Franse gevoel. Daar is het luxeconcept een beetje anders, meer gericht op Parijs, mooie materialen, mooie afwerkingen, mooie coupes en mooie details. Toen ik hier begon, wilde ik mezelf niet verliezen in ingewikkelde inspiratiebronnen en concepten. Het belangrijkste was om gewoon mooie kleren te maken. Ik heb mezelf de vraag gesteld wat Dior op modegebied betekent in Parijs. Na Slimane wilde ik opnieuw het respect voor Christian Dior benadrukken. Het eerste wat ik daarom gedaan heb, is 10 grote portretten van mijnheer Dior laten drukken en laten ophangen in de ateliers. Op die manier wilde ik de mensen eraan herinneren waar de oorsprong van het bedrijf lag. Met één voet daarin en met een voet in de hedendaagse mode ben ik vervolgens aan de collectie begonnen en aan een nieuw hoofdstuk voor Dior.”

CMm: Je volgt een modegenie op. De lat ligt enorm hoog. Is het niet vervelend om met Hedi Slimane vergeleken te worden?

KVA: “Dat probleem stelde zich al toen ik mijn eigen merk wilde lanceren. Als je 6 jaar assistent bent geweest, word je automatisch vergeleken. Dat eigen merk heb ik al drie jaar, ik toonde al 6 seizoenen mijn eigen collecties. Vergelijken doen ze nu al lang niet meer. De mensen hebben nu wel begrepen dat ik mijn eigen identiteit heb en dat mijn eigen merk er anders uitziet. Bij Dior werd dat dus ook wel verwacht.”

CMm: Je voorganger Hedi Slimane was een mediafiguur. Hij kleedde Brad Pitt en Sting en zijn kleren vielen zelfs in de smaak bij Madonna en Cathérine Deneuve. Karl Lagerfeld verloor 42 kilogram om zijn strakke pakken te kunnen dragen.

Ben je nu ook een ster onder de sterren?

KVA: “Ik ben daar niet mee bezig. Het is wel zo dat ik nu veel meer vrienden heb en veel meer mensen moet begroeten. Iedereen vraagt constant of mijn leven niet verandert, maar het zijn vooral de mensen rond u die zich anders gaan gedragen. Ik heb nog altijd hetzelfde appartement, ik heb nog altijd dezelfde vrienden, ik rijd nog altijd op mijn scooter door Parijs. Ik eet nog altijd hetzelfde en ik doe nog altijd dezelfde dingen. Ik zie niet in waarom mijn leven anders zou zijn. Ik werk gewoon dubbel zo hard, dat wel. Toen ik even buitenkwam, een maand voor de presentatie van Dior, vroegen de mensen of ik niet moest werken. Het is pas als de mensen je aanspreken dat je merkt dat er iets verandert. Ze hebben me hier een auto met een chauffeur aangeboden. Na een week was ik die auto en die files hier in Parijs beu en heb ik de auto geweigerd. Natuurlijk vinden ze het hier bij Dior niet zo fijn dat ik liever met mijn scooter rijd, maar daar trek ik me niets van aan.”

CMm: Hoe lang wil je het volhouden bij Dior?

KVA: “Ik heb geen idee hoe lang ik hier wil blijven. Ik nam de beslissing om het contract te tekenen omdat ik hier in het atelier kan werken. Hier staat 300 jaar ervaring tot mijn beschikking. Wereldwijd zijn er slechts tien huizen met een eigen atelier. Ik voel me dus enorm geprivilegieerd. Ik leer hier elke dag iets bij en ik word hier een ander mens. Een gouden kooi is het zeker niet. Ik bepaal zelf mijn ritme en mijn leven. Ik haat het bovendien om ’s nachts te werken of in ’t weekend. Dat heb ik veel gedaan toen ik hier assistent was en ik wil daar absoluut niet naar terug. Zolang ik mijn leven en werk goed kan organiseren en me hier vrij voel, zal ik hier blijven. Gelukkig heb ik nog altijd mijn eigen bedrijf om op terug te vallen. Dat is mijn vrijheid.” <<>>

This article is from: