Loonbeslag en verrekening
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, artikelen 475b e.v. Burgerlijk Wetboek, artikel 7:632. Burgerlijk Wetboek, artikelen 6:127 t/m 141. Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, artikel 13
Loonbeslag en verrekening hebben als gemeenschappelijk kenmerk dat er op het loon een bepaald bedrag wordt ingehouden ter voldoening van door de werknemer gemaakte schulden of aan de werknemer betaalde voorschotten. Bij loonbeslag gaat het om schulden aan derden; de werkgever kan worden verplicht aan het loonbeslag medewerking te verlenen. Ook kan de werkgever zelf loonbeslag leggen. Beslag is zowel mogelijk op loon als op uitkeringen. Verrekening is een inhouding op het loon van de werknemer in verband met schulden aan de werkgever.
De inhoudingen wegens beslag en verrekening kunnen niet op het gehele loonbedrag plaatsvinden. De werknemer moet minimaal in zijn eerste levensbehoeften kunnen voorzien. Beslag kan worden gelegd op het nettoloon of de netto-uitkering, met dien verstande dat, bij beslagen gelegd na 1 januari 2021, 95% van de voor de werknemer of uitkeringsgerechtigde geldende bijstandsnorm van beslag is vrijgesteld (de zogeheten beslagvrije voet). Tot 1 januari 2021 was dit 90%. De Rijksoverheid heeft een online rekenmodule ontwikkeld voor het berekenen van de (nieuwe, sinds 1 januari 2021 geldende) beslagvrije voet: https://bereken.uwbeslagvrijevoet.nl/
Verrekenen met lopend salaris is een makkelijke en aantrekkelijke manier voor werkgevers om vorderingen op werknemers betaald te krijgen. Sinds 1 januari 2016 geldt voor werkgevers bij inhoudingen (bv. huisvesting) of verrekenen (bv. schadevergoeding) dat minimaal het voor de werknemer geldende minimumloon moet worden uitbetaald. Deze grens is ingesteld op grond van de Wet aanpak schijnconstructies. Deze wijziging dient om werknemers te beschermen tegen inhoudingen en/of verrekeningen door (malafide) werkgevers, bijvoorbeeld voor maaltijden of onderdak.
Loonbeslag is beslag onder de werkgever op het loon dat de werkgever aan de werknemer verschuldigd is. Ook een overeengekomen vergoeding bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst of een door de rechter toegewezen vergoeding bij ontbinding valt onder het loonbeslag. Er kunnen verschillende redenen zijn voor het leggen van loonbeslag.
De fiscus kan beslag leggen op het loon van de werknemer als hij belastingschulden heeft. Voor de werkgever komen hier nauwelijks formaliteiten aan te pas. De Ontvanger der Rijksbelastingen stuurt de werkgever een mededeling waarin hij betaling van (een deel van) het loon aan hem vordert. De werkgever is dan verplicht het loon van de desbetreffende werknemer aan de Ontvanger over te maken. Omdat er, in tegenstelling tot het loonbeslag door anderen dan de fiscus, nauwelijks formaliteiten aan het leggen van het beslag zijn verbonden, wordt deze manier van loonbeslag wel het vereenvoudigd derdenbeslag genoemd.
Andere schuldeisers van de werknemer hebben ook de mogelijkheid om beslag te leggen op zijn loon. Wordt het beslag gelegd door anderen dan de fiscus, dan moet aan een aantal formaliteiten worden voldaan.
Voor de werkgever begint het beslag meestal met de ontvangst van een deurwaardersexploot, waarin onder meer staat vermeld:
wie de schuldeiser is;
op welke gronden deze schuldeiser geld van de werknemer te vorderen heeft;
welk bedrag hij van de werknemer te vorderen heeft;
de sommatie aan de werkgever om zolang het beslag duurt geen uitbetalingen aan
4.2.1.3
Hoofdstuk 4.2 Loonbeslag en verrekening
Let op
de werknemer te doen.
De werkgever is verplicht om aan de deurwaarder schriftelijke informatie te geven als deze vraagt welk inkomen iemand heeft of als hij wil weten of een bepaald loon of een bepaalde uitkering is genoten.
De werkgever is verplicht aan de deurwaarder een verklaring af te geven over welke bedragen hij aan de werknemer verschuldigd is of op grond van de arbeidsovereenkomst verschuldigd zal worden. Daarbij moet de werkgever een en ander zoveel mogelijk onderbouwen met bewijsstukken, zoals een afschrift van de arbeidsovereenkomst of loonstrook.
Loonbeslag bij schulden van de werknemer aan de werkgever
Let op
4.2.1.4 Loon dat ondanks het beslag toch wordt uitbetaald, wordt als onbetaald beschouwd
Het komt in de praktijk voor dat werkgevers een geldbedrag lenen aan hun eigen werknemers. Betaalt de werknemer zijn schulden niet, dan is het mogelijk dat de werkgever loonbeslag legt op het loon dat aan de werknemer moet worden uitbetaald. Het loonbeslag is in dit geval een beslag onder de schuldeiser zelf (in juridische termen eigenbeslag genoemd).
Het leggen van beslag is aan veel (procedurele) regels gebonden. Het is dan ook van belang bij beslaglegging nauwkeurig te werk te gaan en vooraf juridisch advies in te winnen. Inhouding op het loon zonder de procedure van beslaglegging middels een deurwaarder, is alleen voor bepaalde schulden en in bepaalde situaties toegestaan (zie paragraaf 4.2.2).
Betaalt de werkgever ondanks het beslag toch het loon uit aan de werknemer, dan is deze betaling ongeldig. Dat wil zeggen dat deze betaling als niet gedaan wordt beschouwd, met andere woorden: de schuldeiser kan bij de werkgever nog steeds aanspraak maken op die bedragen. De werkgever zal de betaalde bedragen zelf op de werknemer moeten verhalen. Wellicht kan dit gebeuren via verrekening (zie paragraaf 4.2.2). Met name zolang het dienstverband nog voortduurt zijn de mogelijkheden hiervoor echter beperkt. Als verrekening niet mogelijk is, kan de werkgever naar de civiele rechter stappen om het te veel betaalde van de werknemer terug te vorderen.
4.2.1.5 Beslag op uitkeringen
4.2.2 Verrekening
Behalve op loon is ook beslag mogelijk op uitkeringen. Dit geldt voor alle sociale uitkeringen behalve de kinderbijslag. Ook op pensioenuitkeringen en op uitkeringen op grond van een levens-, invaliditeits-, ongevallen- of ziekengeldverzekering kan beslag gelegd worden.
Verrekening is een inhouding op het loon van de werknemer in verband met schulden die hij aan de werkgever heeft. Een ander woord voor verrekening is compensatie. De werkgever kan niet in alle omstandigheden het loon van de werknemer inhouden bij wijze van verrekening. In de wet is een aantal gevallen genoemd waarin inhouding op het loon mag plaatsvinden. Per 1 januari 2016 geldt als grens voor inhouding en verrekening het minimumloon: dit is het bedrag dat na inhouding of verrekening minimaal moet worden uitbetaald (zie paragraaf 4.2.4).
4.2.2.1 Verrekening lopende het dienstverband
Zolang het dienstverband met de werknemer in stand is, is verrekening uitsluitend toegestaan in de volgende gevallen:
Er is sprake van een door de werknemer aan de werkgever verschuldigde schadevergoeding (bijvoorbeeld wegens wanprestatie, op grond van een onrechtmatige daad, wegens overtreding van een beding of wegens het berokkenen van immateriële schade aan de werkgever). Een verkeersboete voor een overtreding, begaan met een bedrijfsauto, kan op deze manier makkelijk verhaald worden op de werknemer.
De werknemer heeft van de werkgever een woning, een stuk grond of gereedschap gehuurd voor eigen gebruik en is daarvoor nog huur verschuldigd.
De werknemer heeft een voorschot op zijn loon ontvangen, waarvan een schriftelijke verklaring is opgemaakt.
De werknemer is aan de werkgever een boete verschuldigd en deze boete voldoet aan voor een boetebeding gestelde eisen (zie hiervoor hoofdstuk 3.7).
Er is eerder te veel loon betaald. Ook als de fout aan de zijde van de werkgever ligt en/ of voor de werknemer niet geheel duidelijk was dat er te veel werd betaald, kan het te veel betaalde in beginsel teruggevorderd c.q. verrekend worden. Wel mag van een werkgever verwacht worden dat deze zich in die gevallen soepel opstelt ten aanzien van de wijze en termijn van terugbetaling c.q. verrekening.
4.2.2.2
Voorbeeld
Een beding op grond waarvan de werkgever een ruimere bevoegdheid tot verrekening heeft, kan de werknemer door de rechter ongeldig laten verklaren.
Een werkgever beroept zich in het kader van een loonvorderingsprocedure op verrekening van een deel van deze vordering met een factuur voor het plaatsen van een kroon bij de tandarts. De kantonrechter overweegt met betrekking tot de geplaatste kroon dat deze niet past binnen het wettelijk kader van toegestane loonvormen en daarom niet kan worden aangemerkt als loon. De kantonrechter begrijpt de stelling van de werkgever aldus dat zij de onbetaald gelaten factuur wenst te verrekenen met het loon van werknemer. Aangezien hierdoor sprake zou zijn van verrekening gedurende het dienstverband overweegt de kantonrechter dat dit niet toegestaan op grond van artikel 7:632 lid 1 BW. Bron: Voorzieningenrechter Rb. Zeeland-West-Brabant, 4 juli 2013.
Verrekening bij einde dienstverband
Voorbeeld
Bij het einde van de dienstbetrekking zijn de mogelijkheden voor verrekening ruimer. Als de eindafrekening wordt opgemaakt kunnen vorderingen van de werkgever op de werknemer met inachtneming van de beslagvrije voet en het minimumloon in mindering worden gebracht.
Een werknemer sluit met zijn werkgever een studiekostenovereenkomst in het kader van een opleiding tot Leidinggevende versindustrie met een studielening van (maximaal) € 3.000,-. De studiekostenovereenkomst bevat een trapsgewijze afbouw inzake de terugbetaling: hoe langer de werknemer na afronding van de opleiding in dienst blijft, hoe lager het terug te betalen bedrag. Drie maanden na afronding van de opleiding (april 2017) zegt de werknemer zijn arbeidsovereenkomst op, waarna de werkgever – conform de studiekostenovereenkomst – de lening verrekent met het loon: € 1.500,- in juli en € 1.500,in augustus.
4.2.3
Opeisbaar en verhaalbaar
Voor beslaglegging en verrekening moet de vordering op de werknemer zowel opeisbaar als verhaalbaar zijn. Een vordering is pas opeisbaar per datum zoals die volgt uit de overeenkomst of uit de wet. Zo wordt een terugbetaling van een bedrag op grond van geldlening aan de werknemer pas opeisbaar per datum dat de werknemer het bedrag volgens de gemaakte afspraak (geldleningsovereenkomst) moet terugbetalen. Een betalingsdatum van een geldvordering kan ook uit de wet volgen.
Voorbeeld
Een werknemer is op staande voet ontslagen in verband met diefstal. De strafrechter heeft de werknemer schuldig geacht aan het medeplegen van diefstal. De werkgever heeft bij het geven van het ontslag op staande voet aanspraak gemaakt op een schadevergoeding nu door de gedraging van de werknemer het dienstverband onregelmatig (zonder opzegtermijn) moest eindigen (zie voor de gefixeerde schadevergoeding paragraaf 7.16.3). Daarbij heeft de werkgever aangegeven zijn vordering te verrekenen met het laatste salaris, vakantiedagen en vakantietoeslag.
De werknemer stapt naar de rechter en vordert volledige uitbetaling van salaris en vakantierechten. De rechter stelt echter de werkgever in het gelijk; de aanspraak op een schadevergoeding was terecht en verrekening was toegestaan. De rechter overweegt daarbij uitdrukkelijk dat de vordering wel opeisbaar diende te zijn, op grond van het algemene recht (art. 6:127 BW) maar dat daarvan ook sprake was. Immers, vanaf het moment van de schadeveroorzakende gebeurtenis, het ontslag op staande voet, was de vordering van de werkgever op de werknemer opeisbaar (Bron: Ktr. Alphen aan den Rijn, 6 maart 2007 JAR 2007, 113).
De vordering moet tevens verhaalbaar op de werknemer zijn. Dit geldt niet alleen voor beslaglegging door een derde maar ook voor verrekening door de werkgever. Anders verkrijgt de werkgever een positie die een andere schuldeiser niet heeft.
Let op Voorbeeld
Een door de Belastingdienst aan de werkgever opgelegde naheffing in de vorm van een eindheffing kan niet als teveel betaald loon verrekend worden.
Een werkneemster maakt gebruik van een spaarloonregeling. Het toepasselijke spaarloonreglement van de werkgever bepaalt dat over het geblokkeerde spaarsaldo vrij kan worden beschikt voor de verwerving van een eigen woning die dient tot hoofdverblijf. De werkneemster koopt een recreatiewoning, waar ze in verband met relatieproblemen wil gaan wonen. Op haar rekening wordt het gedeblokkeerd tegoed bijgeschreven. Nadien
Hoofdstuk 4.2 Loonbeslag en verrekening
blijkt dat de werkneemster daar toch niet is gaan wonen, omdat haar man ernstig ziek was geworden. De Belastingdienst ontdekt dit en bericht de werkgever tot een naheffingsaanslag naar het eindheffingstarief van 70,1 procent te zullen overgaan.
De werkgever verzoekt, met overlegging van een verklaring van werkneemster hoe een en ander gegaan is, aan de Belastingdienst om hiervan af te zien. De Belastingdienst legt toch een naheffingsaanslag op aan de werkgever naar het hoge eindtarief. De werkgever verrekent die aanslag met het nettoloon van de werkneemster over de daarop volgende maanden. De werkneemster start een loonvorderingsprocedure tegen haar werkgever. De werkneemster krijgt aanvankelijk, zowel bij de kantonrechter als bij het Gerechtshof, ongelijk, maar wint de zaak tenslotte toch bij de Hoge Raad. Bij een eindheffing wordt de loonheffing berekend naar het gebruteerde tabeltarief, dat is gebaseerd op de veronderstelling dat de inhoudingsplichtige (werkgever) de loonheffing over de betrokken loonbestanddelen voor zijn rekening neemt. Indien de inhoudingsplichtige dat niet wenst, kan hij, indien verhaal van de te weinig geheven loonbelasting op de werknemer juridisch en feitelijk mogelijk is, ervoor kiezen te vragen om oplegging van een ‘gewone’ naheffingsaanslag die op zijn werknemer verhaalbaar is. In dat geval wordt de naheffingsaanslag berekend naar het enkelvoudige tarief. Indien de werkgever nalaat te verzoeken de regels voor eindheffing buiten toepassing te laten, dan is verhaal van de als eindheffing aan de werkgever opgelegde en voor hem een eigen schuld opleverende naheffingsaanslag op de werknemer niet mogelijk (Bron: Hoge Raad, 11 januari 2008 ECLI:NL:PHR:2008:BB5924).
4.2.4 Hoogte van het bedrag waarop beslag mag worden gelegd
Let op Let op
Beslag, door de werkgever of door derden, kan plaatsvinden op het nettoloon van de werknemer of de netto-uitkering van de uitkeringsgerechtigde. Een gedeelte van het loon of de uitkering valt echter buiten het beslag en moet door de werkgever aan de werknemer worden betaald. Deze zogenoemde beslagvrije voet zorgt ervoor dat de werknemer minimaal in zijn levensonderhoud kan blijven voorzien.
Met invoering van de Wet aanpak schijnconstructies (1 januari 2016) is de mogelijkheid voor inhouding en verrekening door de werkgever beperkt. Deze beperking houdt in dat de werkgever op het minimumloon geen inhoudingen mag toepassen en dat met het minimumloon ook niet verrekend mag worden. Uiteraard mogen de sociale zekerheidspremies wel ingehouden worden.
De beslagvrije voet geldt ook bij verrekening. Deze kan niet zo ver gaan dat de werknemer minder overhoudt dan bij beslaglegging het geval zou zijn. Indien loonbeslag is gelegd voor een bepaald bedrag en de werkgever wil gelijktijdig verrekenen, dan kan slechts verrekend worden met het bedrag dat na afdracht op basis van het loonbeslag resteert. Die verrekening mag dan maximaal tot de grens van het minimumloon; dit bedrag moet ten minste voor de werknemer resteren na loonbeslag en verrekening.
Onder de oude wetgeving was de basis van de beslagvrije voet gebaseerd op 90% van de voor de werknemer of uitkeringsgerechtigde (in theorie) geldende bijstandsnorm. Onder de nieuwe wetgeving wordt de beslagvrije voet tot een bepaald maximum gebaseerd op het belastbaar inkomen, waarbij het uitgangspunt is dat er altijd minimaal 5% van het inkomen beschikbaar is voor het betalen van schulden en de schuldenaar in principe altijd de beschikking blijft houden over 95% van de toepasselijke bijstandsnorm.
Op grond van het toepasselijke overgangsrecht kon de oude, hogere beslagvrije voet bij al vóór 1 januari 2021 gelegde beslagen nog gedurende 12 maanden gehandhaafd blijven, tenzij de schuldenaar om herberekening vroeg van de beslagvrije voet, of de deurwaarder een herberekening maakte omdat hij bekend was geworden met feiten of omstandigheden die van invloed konden zijn op de hoogte van de beslagvrije voet.
Let op
De deurwaarder is verplicht om bij de beslaglegging aan te geven welke beslagvrije voet van toepassing is. Het restant (d.w.z. het verschil tussen het nettoloon en de beslagvrije voet) dient aan de schuldeiser betaald te worden.
Over de berekening van de beslagvrije voet vindt vaak discussie plaats. Omdat de beslagvrije voet gekoppeld is aan het bestaansminimum en dus dient ter bescherming van mensen met schulden, is er belang bij een eenvoudige berekening zodat deze ook op eenvoudige wijze gecontroleerd kan worden op juistheid. De vroegere regeling was volgens de
Let op Let op
overheid en de praktijk te complex. De wetgever heeft door middel van meerdere wijzigingen gepoogd het systeem eenvoudiger en transparanter te maken.
De belangrijkste wijzigingen zijn: Gegevens worden uit bestaande, algemene registraties gehaald. De coördinatie rond de inning en verdeling van de in beslag genomen gelden is in handen van één deurwaarder. Vaststelling van de beslagvrije voet vindt plaats op basis van inkomen en één van vier leefsituaties. Er vindt een onderverdeling plaats naar vier leefsituaties met drie vaste bedragen.
Deze leefsituaties zijn: alleenstaanden; alleenstaande ouders met een of meer kinderen jonger dan 18 jaar; gehuwden zonder kinderen jonger dan 18 jaar; gehuwden met een of meerdere kinderen jonger dan 18 jaar.
Onder gehuwden vallen ook mensen met een geregistreerd partnerschap en mensen die een gezamenlijke huishouding voeren.
De kern van de nieuwe wet bestaat uit een geautomatiseerde rekenmodule die de beslagvrije voet berekent. Deze is te vinden op de website van de Rijksoverheid: https://bereken.uwbeslagvrijevoet.nl/
Het strekt te ver alle stappen uit deze (complexe) rekenmodule hier na te lopen. De belangrijkste stappen uit de berekening zijn echter als volgt:
1. Bepalen leefsituatie schuldenaar.
2. Bepalen perioden waarin inkomsten worden meegewogen.
3. Berekening gemiddeld belastbaar inkomen per tijdvak.
4. Berekenen mee te wegen inkomen partner.
5. Vaststellen of sprake is van ten laste van schuldenaar komende kinderen.
6. Berekenen beslagvrije voet aan de hand van resultaat voorgaande stappen.
7. Ophoging beslagvrije voet indien woonlasten daar aanleiding toe geven (indien deze meer bedragen dan 110% van het bedrag genoemd in art. 13 lid 1 onder a van de Wet op de Huurtoeslag.
8. Verifiëren of er reeds lopende beslagen en/of verrekeningen zijn, via het Digitaal Beslagregister (DBR).
9. In mindering brengen netto-partnerinkomen op de berekende beslagvrije voet (rekening houdend met eventuele beslagen op dat partnerinkomen), tot maximaal 50% van de beslagvrije voet.
10. Verlaging van de beslagvrije voet met het bedrag aan loonbelasting dat de werkgever op het loon inhoudt in verband met het uit het privégebruik van een ter beschikking gesteld voertuig (zoals een leasewagen) voortvloeiende voordeel.
11. Toepassing 95%-regel: bij een afloscapaciteit van minder dan 5% van het netto-inkomen vindt een correctie plaats. In dat geval wordt de beslagvrije voet alsnog verlaagd tot 95% van het (gemiddelde) beslagen nettomaandinkomen van de schuldenaar.
12. In mindering brengen eventueel overig, onbeslagen, inkomen van de schuldenaar op de berekende beslagvrije voet.
13. Toepassing correcties in verband met bijvoorbeeld eventuele van toepassing zijnde bronheffingen door Belastingdienst, of een zgn. ‘woonlandfactor’ (in het geval de schuldenaar buiten Nederland woont, wordt de berekende beslagvrije voet vermenigvuldigd met een woonlandfactor gelden voor het betreffende land, met een maximale factor van 1,0).
Het bovenstaande is slechts een globale weergave van het stappenplan dat de rekenmodule doorloopt. Per geval zal de werkgever een zorgvuldige berekening moeten maken aan de hand van de rekenmodule, ofwel een deurwaarder dit laten doen.
Er geldt een zogenaamde ‘hardheidsclausule’. Op grond daarvan kan de rechter, in uitzonderlijke situaties, afwijken van de voorgeschreven rekenmethode.
Sinds 1 april 2017 is het voor mensen met schulden mogelijk om bij de rechtbank het ver-
Hoofdstuk 4.2 Loonbeslag en verrekening
zoek in te dienen tot het afkondigen van een zogeheten ‘afkoelingsperiode’. Tijdens deze periode moeten schuldeisers zich tijdelijk onthouden van verhaal en executie, op voorwaarde dat de schuldenaar zich van zijn kant houdt aan bepaalde voorwaarden.
Afdracht belastingen en premies
Ondanks het gelegde beslag dienen de afdrachten van loonbelasting en premies socialeverzekeringswetgeving gewoon door te gaan. Ook de pensioenpremie moet door de werkgever gewoon worden ingehouden en afgedragen. Houdt de werkgever de premie ziektekostenverzekering voor de werknemer in, dan dient hij ook daarmee door te gaan, ondanks het beslag.
Beslag op vakantiegeld
Ook de vakantiebijslag is voor beslag en verrekening vatbaar. Aangezien in de berekende bijstandsaanspraak al een bedrag voor vakantie-uitkering is opgenomen, zal de door de werknemer van de werkgever te vorderen vakantiebijslag normaliter geheel onder het beslag kunnen worden gebracht. Wel is het zo dat, op basis van een arrest van de Hoge Raad uit 2014, het vakantiegeld toegerekend moet worden aan de maanden waarin het is opgebouwd. Alleen wanneer het inkomen – verhoogd met het recht op vakantiegeld –hoger is dan de beslagvrije voet, valt dat gedeelte van het vakantiegeld onder het beslag.
Indien tijdens de vakantie het loon via het vakantiebonnensysteem wordt betaald, kan op deze aanspraak van de werknemer eveneens beslag worden gelegd, en wel onder het fonds dat de geldwaarde van deze bonnen aan de werknemer uitbetaalt. Het beslag vindt plaats volgens dezelfde regels als hiervoor beschreven voor het loonbeslag onder de werknemer (zie over vakantiebijslag hoofdstuk 4.4).